Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 28/06/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de doorstromingsproblemen van het openbaar vervoer
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van den Eynde tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de doorstromingsproblemen van het openbaar vervoer.
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op 28 maart 2001 werd in het Vlaams Parlement het decreet over de basismobiliteit goedgekeurd. Dit decreet houdt in dat over enkele jaren elke Vlaming op maximum 500 tot 750 meter van zijn woning een halte van het openbaar vervoer moet vinden.
De Lijn speelt hierin een zeer belangrijke rol. De Lijn is een autonome overheidsinstelling met als grootste aandeelhouder het Vlaams Gewest. De opdracht van De Lijn wordt bepaald in een beheersovereenkomst met het Vlaams Gewest. De huidige beheersovereenkomst loopt tot eind 2001.
Om het openbaar vervoer zo goed mogelijk te laten werken, is het van het grootste belang om te zorgen voor een vlotte verkeersdoorstroom op de plaatsen waar het openbaar vervoer vaak voorbijkomt. Alleen door een vlotte doorstroom kunnen de geplande rittijden worden nageleefd en de reizigers vlot bediend en verplaatst.
In de praktijk staan zowel in de steden als in de gemeenten tal van problemen een vlotte doorstroom in de weg. Dit heeft niet alleen een nefaste invloed op de kwaliteit van het openbaar vervoer, maar ook op de exploitatiekosten, zoals blijkt uit een studie van de ULB in opdracht van de MIVB. In Antwerpen moest het budget voor exploitatiekosten met 34 percent worden verhoogd. Door bijkomde reistijd stijgen de kosten voor personeel, stelplaatsen, voertuigen, brandstof, administratie, enzovoort, zonder dat dit een maatschappelijke meerwaarde oplevert.
De belangrijkste oorzaken van de doorstromingsproblemen in de Antwerpse regio zijn de congestie op de invalswegen, met name een teveel van 7000 langparkeerders, zoekverkeer, verkeersremmende maatregelen, wildparkeren en een slechte coördinatie van de verkeerslichten. Om deze problemen op te lossen, moet met tal van partners worden overlegd.
Mijnheer de minister, op welke tram- en buslijnen worden de meeste doorstromingsproblemen vastgesteld? Gaat het uitsluitend om stedelijke gebieden of ook om landelijke gebieden? Welke hindernissen komen het meest voor? Op welke manier wordt de lokale overheid betrokken bij de oplossing van de doorstromingsproblematiek? Welke partners moeten volgens u worden aangesproken om een betere doorstroom van het openbaar vervoer te kunnen garanderen? Al jaren klaagt De Lijn over de slechte coördinatie van de verkeerslichten. Kan u daar iets aan doen? Hoe moeten gemeentebesturen omgaan met verkeersremmende maatregelen? Hoe zal u de doorstromingsproblemen aanpakken? Hoe zal u de kosten daarvan reduceren? Hoe staat het met de nieuwe beheersovereenkomst met De Lijn?
Minister Steve Stevaert : Mevrouw de voorzitter, collega's, een betere verkeersdoorstroom van het openbaar vervoer is een van de strategische projecten die verband houden met de Kritische Succesfactor 'Het zo goed mogelijk gebruiken van de aangeboden vervoers- en verkeersinfrastructuur' uit de beleidsnota over mobiliteit en openbare werken. De administratie is de verantwoordelijke voor dit strategisch project.
De Lijn stelde de volgende aandachtspunten voor. In het kader van de mobiliteitsconvenants moeten sommige gemeenten worden aangezet tot het opstellen van een mobiliteitsplan, inclusief een verkeerscirculatieplan. De auto moet daarin zoveel mogelijk uit het centrum worden geweerd en het openbaar vervoer moet meer ruimte krijgen. De gemeenten moeten zich verbinden tot een strikt parkeerbeleid. In de binnensteden is geen plaats meer voor bijkomende parkeerdruk. Op zo veel mogelijk congestiegevoelige trajecten moeten bus en tram beschikken over vrije banen, of moet door andere ingrijpende maatregelen prioriteit worden gegeven aan het openbaar vervoer. Bij de invulling van de Provinciale en Gemeentelijke Structuurplannen dienen de secundaire wegen en de lokale wegen een specifieke ruimtelijke inrichting te krijgen, die de doorstroming van het openbaar vervoer optimaliseert.
Met specifieke ruimtelijke inrichting bedoelt men onder andere ruimte voor bus- en/of trambanen, verkeerslichtenbeïnvloeding, het inrichten van voorsorteerstroken en sassen ter hoogte van kruispunten, een strikt parkeerbeleid en de uitbouw van overstappunten.
In het kader van de actie ´Op één Lijn´, gericht naar de gemeenten, besteedt De Lijn dit jaar bijzondere aandacht aan de problematiek van de doorstroming van het openbaar vervoer. De Lijn voert op dit moment in de vijf Vlaamse provincies een objectieve behoefteanalyse uit. Aan de hand van de resultaten van deze analyse wordt een ranglijst vastgelegd van waar de doorstromingsproblemen het meest nijpend zijn. Deze prioriteitsscores worden, volgens een in overleg bepaalde procedure, mee verwerkt in de prioriteitenlijst die AWV opstelt inzake investeringen in wegeninfrastructuur.
In het kader van de begrotingsbesprekingen 2002 is voorgesteld om ten behoeve van De Lijn in 170 miljoen frank extra te voorzien voor het aanleggen van vrije busbanen.
Inzake verkeerslichtenbeïnvloeding wordt gestructureerd overleg gepleegd tussen de diverse betrokken partners.
De bestaande overeenkomst tussen de Vlaamse regering en De Lijn wordt met één jaar verlengd. Een nieuwe beheersovereenkomst, ingaand op 1 januari 2003, wordt voorbereid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.