Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 21/06/2001
Vraag om uitleg van de heer Chris Vandenbroeke tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het aanmaken van regionale statistische informatie
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbroeke tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het aanmaken van regionale statistische informatie.
De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag heeft te maken met een onderdeel van uw beleid, namelijk het activeren van de aanmaak van statistieken. Ik verklaar me nader.
Toen deze regering 2 jaar geleden van start ging, hebben we een groot aantal beleidsnota's gekregen. Een van die vele beleidsnota's ging over statistiek, wat me als politicus en als academicus uiteraard ten zeerste verheugde. Wetenschappelijk onderzoek impliceert nu eenmaal degelijk statistisch materiaal. Ik denk dat hetzelfde kan, mag en moet worden gezegd voor de politiek : een goed beleid vereist de aanmaak van degelijk statistisch materiaal.
Vanaf volgende week neemt België het voorzitterschap waar van de Europese Unie. Complementair aan dit gegeven stelde de Vlaamse minister-president enkele weken geleden zeer expliciet dat we ter voorbereiding van dat voorzitterschap ook moeten proberen de regio's sterker en volwaardiger te positioneren. Om dit te doen, moet men uiteraard beschikken over zeer degelijk materiaal.
Wat blijkt nu echter? Ik ben uiteraard gaan grasduinen in de literatuur die ons onder meer wordt aangereikt door het Vlaams Economisch Verbond. Daaruit blijkt dat vorig jaar vanuit Lissabon werd gesteld dat we, om een sociaal-economische analyse te kunnen maken, idealiter zouden moeten beschikken over 28 parameters of indicatoren. Als we dit specifiek voor Vlaanderen bekijken, blijkt echter dat we over amper 8 van die 28 indicatoren beschikken.
Mijnheer de minister, het gaat hier om een deel van uw bevoegdheid. Het is ook al aangekondigd in de beleidsnota. Bestaat inderdaad de bereidheid om dat onderdeel inzake statistiek en aanmaak van regionale indicatoren nauwgezet op te volgen? We weten uiteraard ook dat het statistisch beleid interactief moet verlopen met de federale overheid. Is die federale overheid bereid om u bij het uittekenen van uw beleid inzake regionale statistiek voluit te steunen? Is de Vlaamse regering zich ten slotte ten volle bewust van het enorme belang van het aanmaken van degelijk regionaal statistisch materiaal?
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ben bijzonder blij met deze vragen. Mijnheer Vandenbroeke, ik ben ook bijzonder blij met de interesse die u betoont voor alles wat met deze bevoegdheid te maken heeft. Het gaat hier inderdaad om een zeer belangrijke bevoegdheid. We moeten op dat vlak echter nog een heel lange weg afleggen.
Volgens de gangbare interpretatie van de statistiekwet zijn de deelstaten niet bevoegd voor het inzamelen van statistische gegevens bij derden - particulieren en bedrijven - omdat de wet betreffende de openbare statistiek van 1962 voorschrijft dat statistische onderzoeken alleen door tussenkomst van het Nationaal Instituut voor de Statistiek mogen worden uitgevoerd. Ondanks de opeenvolgende staatshervormingen is aan deze situatie niets veranderd. Integendeel zelfs, in 1988 bepaalde de bijzondere wetgever dat het statistisch geheim uitsluitend een federale bevoegdheid is, met de bedoeling de wet van 1962 te waarborgen. Het statistisch onderzoek is daardoor in het vaarwater van een restbevoegdheid gekomen.
Niet alle juristen zijn het echter eens met deze stelling. Volgens een advies dat de administratie Planning en Statistiek in 1996 vroeg aan professor Van Orshoven zijn de deelstaten wel degelijk bevoegd voor de uitvoering van statistische onderzoeken. Volgens zijn redenering is het statistisch geheim niet hetzelfde als het inzamelen van statistische gegevens. Volgens professor Van Orshoven mogen de deelstaten statistisch onderzoek verrichten. Met andere woorden, ze mogen informatie inzamelen, verwerken en benutten, op voorwaarde dat ze de regels van de statistische geheimhouding respecteren. Het NIS zou volgens hem enkel een monopolie hebben op het 'door de Koning voorgeschreven statistisch onderzoek'. Ook gemeenschappen en gewesten mogen onderzoeken uitschrijven om hun beleid te onderbouwen.
Over de interpretatie blijft hoe dan ook discussie bestaan. Daarom stelde de Vlaamse regering bij haar aantreden dat dit bevoegdheidsprobleem zo snel mogelijk moest worden uitgeklaard. Deze intentie werd zelfs opgenomen in het regeerakkoord. De huidige regering pleit, in het verlengde van de resoluties van het Vlaams Parlement van maart 1999, voor de organisatie en uitbouw van een eigen beleid voor de statistiek. Om hier gestalte aan te geven werd de minister vice-president - ikzelf dus - belast met de coördinerende bevoegdheid inzake het statistiekbeleid voor de Vlaamse overheid.
Een eerste stap in de richting van een meer gestructureerde aanpak van het statistiekbeleid was het uitwerken van een strategisch plan. Dit mondde uit in de beleidsnota Vlaamse statistieken voor 2000-2004. In uitvoering hiervan werd voor het eerst een statistisch meerjarenprogramma opgesteld. Toch werd er binnen het bestaande juridische kader reeds vooruitgang geboekt en werden er al een aantal belangrijke stappen gezet in de erkenning van Vlaanderen als belangrijke partner. Voornamelijk met het Instituut voor de Nationale Rekeningen en het Nationaal Instituut voor de Statistiek zijn er betere contacten.
Zo voorziet het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de gewesten en de gemeenschappen van 26 mei 1999 in de vertegenwoordiging van de gefedereerde entiteiten in het Oriënteringscomité, het Wetenschappelijk Comité voor de Economische Begroting en het Wetenschappelijk Comité voor de Nationale Rekeningen. De Vlaamse regering drong reeds lang aan op een vertegenwoordiging in dit Wetenschappelijk Comité voor de Nationale Rekeningen, dat immers de ruimste bevoegdheden heeft, met onder andere de opmaak van de regionale rekeningen.
Op 28 mei 2001 vond de eerste vergadering plaats van dit comité, waarbij ook de gewesten en de gemeenschappen vertegenwoordigd waren. Op deze vergadering kon de Vlaamse vertegenwoordiging knelpunten formuleren die in het huidige aanbod van regionale rekeningen nog steeds bestaan : een tijdreeks van de huidige regionale aggregaten vanaf 1990, en niet vanaf 1995 ; regionale aggregaten tegen constante prijzen, en niet enkel tegen lopende prijzen ; ramingen voor de regionale aggregaten voor het laatste jaar.
Het INR zegde toe om voor deze knelpunten een oplossing te vinden zodra aan de Eurostat-verplichtingen is voldaan. Het INR is momenteel aan een inhaalbeweging bezig. Tijdens de afgelopen maanden diende het instituut zich immers aan te passen aan de nieuwe ESR95-methodologie voor het opstellen van de nationale en regionale rekeningen.
De Vlaamse overheid heeft twee vertegenwoordigers in de Hoge Raad voor de Statistiek. Deze raad komt ongeveer eenmaal per maand samen om het NIS te adviseren omtrent nieuwe of gewijzigde statistieken. Belangrijk is dat de Vlaamse overheid ook ruim vertegenwoordigd is in een aantal werkgroepen en in het bureau van die Hoge Raad voor de Statistiek. In dit bureau worden de te bespreken punten geagendeerd. Ik vermeld specifiek dat de Vlaamse vertegenwoordigers uitgebreid inspraak hadden in de samenstelling van de vragenlijsten voor de nieuwe census, die in oktober 2001 zal plaatsvinden. Voor de bepaling van de Vlaamse desiderata werd overigens teruggekoppeld naar meerdere diensten binnen de Vlaamse overheid. Deze vooruitgang betekent echter niet dat er geen knelpunten meer bestaan.
Niettegenstaande de Vlaamse overheid vertegenwoordigd is in belangrijke adviesorganen van het INR en het NIS zijn er, zoals gezegd, dus toch nog een aantal knelpunten : de toegang tot atomaire gegevens die nodig is voor de aanmaak van eigen indicatoren, het vermijden van overbevraging van bedrijven en personen, en eigen studiewerk ; de tijdigheid van de aanmaak van sommige indicatoren, zoals investeringen, omzet, uitvoer en bouwstatistieken ; het bestaan van soms meerdere definiëringen van begrippen, bijvoorbeeld sectoren ; het ontbreken van duidelijke afspraken over de aanwezigheid op internationale fora en de betrokkenheid bij de standpuntbepaling aldaar.
Naast het INR en het NIS zijn er nog andere belangrijke federale statistiekproducenten waarvoor de Vlaamse overheid niet betrokken is via een adviesorgaan. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is een belangrijke producent van regionale tewerkstellingsgegevens. Ook hier bestaan een aantal lacunes : soms onjuiste activiteitsindelingen van bedrijven, niet-aangepaste personeelsklassen, laattijdigheid van publicatie van gegevens. De Rijksdienst voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen staat in voor de toelevering van statistieken over zelfstandigen. Door de eigen sectorindeling van de RSVZ is een vergelijking met andere statistieken soms zeer moeilijk. De Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid beheert een aantal belangrijke sociale statistieken, bijvoorbeeld omtrent de WIGW's. Voor het verkrijgen van statistieken dient een administratieve procedure te worden doorlopen, die dikwijls omslachtig is.
Om deze knelpunten gestructureerd aan te pakken, werden op Vlaams niveau initiatieven genomen op twee belangrijke vlakken : de voorbereiding van grondig overleg met de federale statistiekinstanties en het ontwikkelen van eigen dataverzamelingen.
De administratie Planning en Statistiek werd vorig jaar belast met het inventariseren van de lacunes in de verschillende fasen van het statistisch productieproces en het oplijsten van de initiatieven die de administraties en de VOI's plannen om aan deze tekortkomingen tegemoet te komen. Er gebeurde een integratie per beleidsdomein.
In een volgende stap zullen concrete tweejaarlijkse actieprogramma's worden uitgewerkt, waarin een duidelijk beeld zal worden gegeven van welke nieuwe regionale statistieken men de komende twee jaar zal helpen realiseren en welke beleidsinformatie men hiermee wil dekken. In het kader van deze actieprogramma's zal ook een concrete oplijsting worden gemaakt van de lacunes die enkel via onderhandelingen met de federale overheid kunnen worden opgelost, omdat daar de brongegevens worden verzameld. In 2001 zullen minstens 10 domeinen aan bod komen.
De Vlaamse Gemeenschap werd vorig jaar op de Hoge Raad voor de Statistiek in kennis gesteld van het voornemen van de federale overheid om de statistiekwet van 1962 in herziening te stellen. In de voorontwerpen die de administratie Planning en Statistiek mocht inzien, is sprake van een Belgisch statistisch systeem waar ook de gewesten een rol in zouden vervullen. Over deze teksten is evenwel nog geen beslissing genomen op het federale niveau. De teksten zouden nog voor advies bij de Raad van State liggen.
Uit concrete feiten blijkt dat ondanks de opener ingesteldheid van de federale statistiekinstanties telkens weer wordt verwezen naar het probleem van de wetgeving inzake het statistisch geheim, waardoor de gemeenschappen en de gewesten geen toegang krijgen tot databanken met atomaire gegevens. Deze informatie is in veel gevallen nochtans nodig om diepgaander analyses te kunnen maken ter voorbereiding of ter evaluatie van het regionale beleid.
Om deze reden heb ik een onderzoeksopdracht uitgeschreven om uit te klaren welke juridische stappen moeten worden ondernomen opdat de statistici in de Vlaamse overheidsdiensten kunnen worden gemandateerd of geaccrediteerd om toegang te krijgen tot bronbestanden met persoons- of bedrijfsgegevens op atomair niveau. Een van de belangrijkste vragen is de volgende. Is er een eigen decretale basis nodig om aan de Vlaamse statistici en aan een Vlaamse statistiekdienst een statuut te geven, waardoor ze als volwaardige partners worden opgenomen in het Belgisch statisch systeem, of volstaat het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met de federale instanties? Het NIS heeft hier uitdrukkelijk van de wetgever een coördinerende bevoegdheid gekregen. Deze studieopdracht werd recent toegewezen aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de KULeuven - met professor Dumortier - en moet binnen 6 maanden tot een concreet advies leiden. Op deze manier zal Vlaanderen de onderhandelingen goed voorbereid kunnen voeren, zowel op het inhoudelijke als op het juridische vlak.
De Vlaamse overheid neemt zelf initiatieven om tot een eigen data-inzameling te komen. Ik geef enkele voorbeelden. De administratie Planning en Statistiek organiseert jaarlijks een survey naar de waarden en houdingen van de Vlamingen. De administratie Werkgelegenheid zal jaarlijks bij bedrijven een panelenquête houden, die als doel heeft de veranderingen in het personeelsmanagement, de weerslag van wijzigingen in productiemethodes op het personeel en dergelijke zaken meer in kaart te brengen. De administratie Planning en Statistiek zal - als een onderdeel van de panelenquête - hiervoor originele informatie inwinnen bij bedrijven over interregionale handelsstromen en het belang van multiregionale ondernemingen.
De administratie Media ondervraagt op zesmaandelijkse basis bedrijven en burgers omtrent aspecten van ICT : vertrouwdheid met internet en dergelijke zaken meer. In mijn begrotingsopmaak voor 2002 zijn middelen gereserveerd voor een omnibusenquête. Deze enquête, die over zeer diverse onderwerpen kan gaan, moet toelaten eventuele punctuele leemtes op te vullen. De administratie Planning en Statistiek is nauw betrokken bij de steunpunten die nu in oprichting zijn inzake hun taak om databestanden en indicatoren ten behoeve van het Vlaamse beleid te genereren. De meeste steunpunten hebben uitdrukkelijk taken meegekregen omtrent monitoring, databestanden en indicatoren.
Het tweede deel van uw vraag betreft de indicatoren van de EU-top in Lissabon. De meeste internationale statistische diensten zijn op dit moment aan het werk om de indicatoren aan te maken die op de top in Lissabon overeengekomen werden. De Belgische statistische informatie, en dus in vele gevallen ook de Vlaamse informatie, is nog niet voor alle indicatoren voorhanden.
Voor Vlaanderen zijn de volgende 15 indicatoren reeds min of meer beschikbaar. Indien ze nog niet echt voorhanden zijn, beschikken we op dit moment wel al over de nodige gegevens of afspraken om ze normaliter nog dit jaar ter beschikking te stellen. Het gaat om de volgende indicatoren : werkzaamheidsgraad per geslacht, groei van de werkzaamheid, werkzaamheidsgraad oudere werknemers, werkloosheidsgraad, levenslang leren, overheidsuitgaven voor onderwijs, O&O-uitgaven, niveau toegang tot internet, patenten, inkomensverdeling, armoedegraad voor en na sociale transfers, aanhouden van armoede, vroege schoolverlaters die geen opleiding of vorming meer volgen, langetermijnwerkloosheidsgraad, investeringen van ondernemingen.
Twee indicatoren zijn hoofdzakelijk federale materies : de belastingvoet voor lage inkomens en de prijzen in netwerkindustrieën.
Dit neemt niet weg dat de totale belastingen en prijszettingen relevant zijn voor het Vlaamse niveau en bijgevolg ook specifiek berekend moeten worden. Dit is een omvangrijke procedure. Opdat het echt nuttig zou zijn, moeten we op zijn minst over vergelijkingsgegevens kunnen beschikken, wat onderhandelingen met andere besturen veronderstelt.
Voor 2 indicatoren kunnen wel al indicatoren gemaakt worden, maar die zijn moeilijk vergelijkbaar, waardoor ze in het kader van de EU-indicatoren vooralsnog minder relevant zijn. Het gaat hier om de Vlaamse publieke aankopen en om de sectorale en ad-hocstaatshulp.
Voor 4 indicatoren zal met federale instellingen overlegd worden. Hierbij gaat het om de volgende indicatoren : export van hoogtechnologische producten, de huishoudens zonder job, relatieve prijsniveaus en prijsconvergentie.
Voor 5 indicatoren is meer onderzoek vereist omdat ze niet zonder problemen kunnen worden aangemaakt. Het project omtrent Vlaamse regionale rekeningen, dat de administratie Planning en Statistiek zoals eerder reeds vermeld met hoge prioriteit uitvoert, moet onder meer hiervoor dienen, net als de projecten rond e Flanders en het digitaal actieplan. De 5 indicatoren zijn : risicodragend kapitaal, handelsintegratie, kapitaal bijeengebracht op de beurs, regionale cohesie en ICT-bestedingen.
De administratie Planning en Statistiek zal op de website van de Vlaamse statistieken de invulling van deze lijst met Vlaamse indicatoren permanent bewaken en aanvullen.
Gelieve mij ervoor te verontschuldigen dat mijn antwoord zo lang is, maar het is echt belangrijk dat we hier dieper op ingaan. De heer Vandenbroeke verwijst naar het Europese niveau. Hier ontstaat een hefboom die bewijst hoe belangrijk statistieken zijn. We kunnen hier echt wel stappen vooruit zetten.
Ik hoop ook dat we met de methodiek van de vraagstelling aan professor Dumortier een stap vooruit kunnen zetten. Er zijn ongetwijfeld nog heel wat zaken die nu moeten worden losgewrikt. Heel dat Europees gebeuren kan nu een hefboom of zelfs een breekijzer zijn om verdere stappen te zetten. Of we dit al dan niet op decretale basis moeten doen, moeten we nog even afwachten, maar ik sta zeker open voor suggesties.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitvoerig en zeer interessant antwoord. Ik heb nog twee korte opmerkingen. Ten eerste, u stipt inderdaad een aantal knelpunten aan. Het verheugt me echter dat er wel degelijk vooruitgang wordt geboekt - hoe moeizaam misschien ook - op het gebied van de samenwerking met het federale niveau.
Ten tweede, verheugt het me dat u namens uzelf, maar ook namens de regering, ten volle onderschrijft dat we er bij de beleidsvoorbereiding alle belang bij hebben om over zo degelijk mogelijk regionaal statistisch materiaal te beschikken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.