Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 19/04/2001
Vraag om uitleg van de heer Pieter Huybrechts tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de integratie van autistische kinderen in het reguliere onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Huybrechts tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de integratie van autistische kinderen in het reguliere onderwijs.
De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, momenteel komen autistische kinderen met een licht mentale handicap of leerstoornissen terecht in het buitengewoon onderwijs. Veelal belanden deze kinderen in een type onderwijs dat niet aan hun specifieke noden is aangepast.
Professor Roeyers van de vakgroep psychologie aan de RUG is voorstander van de integratie van autistische kinderen in het ´gewone´ onderwijs. Voordeel van integratie zou zijn dat de sociale ontwikkeling van autistische kinderen hierdoor gestimuleerd wordt. De integratie in het 'gewoon' onderwijs zou wel onder begeleiding moeten gebeuren. Ervaringen in het buitenland hieromtrent tonen immers aan dat integratie niet altijd probleemloos verloopt. Autistische kinderen zouden gemakkelijker het slachtoffer zijn van agressie en pesterijen omdat andere kinderen hen niet begrijpen. En omgekeerd begrijpt het autistisch kind de andere kinderen niet. Daarom is degelijke voorbereiding en logistieke en pedagogische begeleiding noodzakelijk.
Mevrouw de minister, hebt u reeds in maatregelen voorzien om de integratie van autistische kinderen in het reguliere onderwijs mogelijk te maken?
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mevrouw de minister, ik wens me bij deze vraag aan te sluiten.
In de voorbije jaren is duidelijk gebleken dat de groep van kinderen, geconfronteerd met autisme of kenmerken ervan, steeds toeneemt. Ik hoef u waarschijnlijk niet uit te leggen dat daarmee zware problemen gepaard gaan. Deze kinderen hebben er daarom alle belang bij dat wij een ruimere aandacht aan hen gaan besteden.
Het is ook belangrijk dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende groepen. Ik denk daarbij aan de hoogbegaafde autisten, de handbegaafde autisten en aan de kinderen met een lichte mentale handicap. Deze laatste vormen de grootste groep. Met het goedkope excuus van die 'lichte' handicap komen zij telkens terecht in het bijzonder onderwijs, meer bepaald in type 2, waar het autisme dan niet wordt aangepakt. Aansluitend bij de vraag van de heer Huybrechts had ik graag van u vernomen of in specifieke maatregelen wordt voorzien om het aanbod binnen het bijzonder onderwijs uit te breiden, in die zin dat de eigenlijke problematiek werkelijk wordt aangepakt.
In de jaren negentig zouden er twee experimenten zijn geweest rond het autisme. Het ene liep in het buitengewoon onderwijs, het andere had betrekking op een geïntegreerde aanpak in de internaten. Op het ogenblik van de invoering van het decreet basisonderwijs zouden die experimenten nog niet afgerond zijn. Is dit ondertussen wel het geval? Zo ja, wat zijn de resultaten?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : De visie van professor Roeyers en de plannen van de stad Gent zijn mij niet onbekend. Ik betwist zeer zeker niet de nood aan en de keuze van ouders voor gespecialiseerde opvang. Ik wil trouwens opmerken dat de ouders van autistische kinderen een bijzonder mondige en goed georganiseerde groep vormen. Van andere groepen van ouders van kinderen die in het buitengewoon onderwijs terechtkomen, kan dit beslist niet worden gezegd. Dit is trouwens een van de redenen waarom de pers de laatste maanden en jaren een steeds grotere aandacht aan dit thema besteedt.
Ik blijf ervan uitgaan dat men er altijd moet naar streven om zoveel mogelijk kinderen met een matige handicap op te vangen in het gewoon onderwijs. Dit betekent natuurlijk ook dat de scholen voor gewoon onderwijs in staat gesteld moeten worden om een adequaat aanbod uit te werken.
Het heeft natuurlijk ook te maken met gelijke kansen. De discussie van gisteren naar aanleiding van de studiedag in Leuven ging ook over het feit hoeveel het zou 'opbrengen' indien men kinderen buiten het buitengewoon onderwijs houdt en over het implementeren van de aldus bespaarde middelen in het gewoon onderwijs.
De groep van autistische kinderen is inderdaad een bijzonder heterogene groep. Veelal gaat het om kinderen die op hetzelfde intellectuele niveau als de andere kinderen in het gewoon onderwijs kunnen fungeren. Maar steeds vaker blijkt het te gaan om meervoudig gehandicapte kinderen, en dat brengt ons tot een totaal andere problematiek dan die van de enkelvoudige autisten. Het onderwijs aan autistische kinderen is dus zeer verscheiden en verre van eenvoudig. Bij mijn bezoek aan de scholen voor buitengewoon onderwijs heb ik zelf kunnen vaststellen dat autisme niet onder één type van buitengewoon onderwijs - noch een bestaand noch een nieuw - te vatten is.
Ik denk dat er in de Vlaamse onderwijswereld heel veel goede wil bestaat om dit aan te pakken. Dit blijkt ook uit het feit dat men in het verleden een aantal opdrachten heeft gegeven tot onderzoek en zal ook moeten blijken uit het onderzoek naar de typologie van het buitengewoon basisonderwijs waarvan de resultaten binnenkort bekendgemaakt zullen worden. Dit onderzoek is er mede gekomen in antwoord op de vraag van sommige ouders om tot een apart type te komen voor autistische kinderen.
Er zijn een aantal scholen en ouder- en andere verenigingen die zich heel specifiek met dit probleem bezighouden. Ik verwijs in het bijzonder naar de scholen die op eigen initiatief zogenaamde auti-klassen hebben ingericht, en die daar zelf rond het probleem werken. Dit vormt voor ons bijzonder belangrijk materiaal om rekening mee te houden wanneer we de teksten over het buitengewoon onderwijs en alles wat daarmee samenhangt definitief gaan uitschrijven.
Sommige scholen voor gewoon onderwijs proberen eveneens autistische kinderen op te vangen. Die scholen kunnen binnen het huidige reglementaire kader reeds een aantal zaken doen. Zo beschikken de meeste scholen binnen hun lestijdenpakket over de mogelijkheid een taakleraar aan te stellen, al dan niet voor enkele uren. Deze taakleraar kan een werking ontplooien die onder andere gericht is op kinderen met autisme. Zowel de taakleraar als de klastitularissen kunnen nascholing volgen. Scholen krijgen hiervoor zoals u weet financiële middelen. De keuze van de nascholing die gevolgd wordt, behoort tot de autonomie van de school. In Vlaanderen zijn er verschillende initiatieven die vorming aanbieden. Er bestaat terzake trouwens nogal wat expertise.
Scholen voor gewoon onderwijs en buitengewoon onderwijs kunnen ook samenwerkingsovereenkomsten afsluiten. Hierbij kunnen er uren worden overgedragen naar of worden uitbesteed aan het buitengewoon onderwijs. De school voor gewoon onderwijs kan op die manier bepaalde expertise die ze zelf niet heeft, binnenhalen. In het kader van het GON kan er ondersteuning georganiseerd worden voor kinderen met problemen die een verblijf in het buitengewoon onderwijs noodzakelijk maken.
Bij een aantal vroegere interpellaties en schriftelijke vragen deelde ik reeds mee dat er binnen de administratie een werkgroep werkt aan nieuwe reglementering voor het GON. De bestaande praktijk en haar knelpunten en het gedachtegoed van het inclusief onderwijs zijn hierbij twee belangrijke leidraden. Het is nu nog iets te vroeg om vooruit te lopen op de conclusies en de voorstellen van deze werkgroep. Uiteraard is het de bedoeling dat de nieuwe regelgeving, nog meer dan nu reeds het geval is, scholen voor gewoon onderwijs in staat stelt om om te gaan met kinderen met allerlei handicaps, waaronder zeker autisme moet worden begrepen.
Ik weet niet over welke experimenten in verband met autisme u het hebt, maar ik weet dat verschillende scholen ervaring proberen op te doen in het werken met autistische kinderen. Of men dit experimenteren mag noemen, weet ik niet. Er is ook een kenniscentrum in de buurt van Antwerpen waar men ouders en leerkrachten vormt en traint in het omgaan met autistische kinderen. Er zijn aan de verschillende universiteiten ook een aantal professoren zeer specifiek bezig met het verder uitwerken van noodwendigheden en systemen waarbij autistische kinderen zich goed voelen. Autistische kinderen hebben namelijk vooral nood aan systemen.
Ik ben er alleszins van overtuigd, zonder vooruit te lopen op de komende teksten, dat het probleem van het autisme uitgebreid aandacht zal krijgen in de visietekst over buitengewoon onderwijs, inclusief onderwijs en GON.
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Ik dank de minister voor het antwoord, en ik ben verheugd te vernemen dat er daadwerkelijk werk wordt gemaakt van de integratie van autistische kinderen in het 'gewone' onderwijs.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mevrouw de minister, wat die experimenten betreft, heb ik mijn informatie uit een interpellatie van de heer Vandenbroeke aan toenmalig minister Van den Bossche. Daarin wordt verwezen naar bepaalde experimenten die toen liepen, zowel in het gewone als het buitengewone onderwijs. Op dat ogenblik waren die experimenten nog niet beëindigd. Ik weet niet of de mogelijkheid bestaat om toch nog na te gaan of er bepaalde resultaten waren, op basis waarvan we misschien verder kunnen werken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.