Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 26/04/2001
Vraag om uitleg van de heer Mathieu Boutsen tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het inzetten van kinderen in schoolverband om zwerfafval op te ruimen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Boutsen tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het inzetten van kinderen in schoolverband om zwerfafval op te ruimen.
De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Mathieu Boutsen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in het begin van de lente wordt her en der in schoolverband zwerfafval geruimd, meestal op wegbermen en aan bosranden. Men wil daarmee de kinderen een ecologische houding aanleren. Dat is op zich een goede motivatie. We moeten echter ook rekening houden met de aard van het zwerfvuil. In het verleden werden wel eens drugsnaalden gevonden. Zoiets ligt niet altijd open en bloot op straat, maar is vaak in een stukje papier gewikkeld, zodat niet onmiddellijk te zien is wat er wordt opgeraapt.
Ik heb hierover een brief gestuurd naar de burgemeester van Maasmechelen, die me een antwoord stuurde, dat zij als volgt besloot : 'Ten slotte willen we benadrukken dat de scholen vrijwillig aan deze intercommunale actie deelnemen. Indien zij van mening zijn dat dit een onverantwoorde actie is, kunnen ze alsnog hun deelname annuleren.' De burgemeester schuift daarmee de verantwoordelijkheid door naar het onderwijs.
Mevrouw de minister, vindt u het geoorloofd dat de kinderen niet kunnen beschikken over dezelfde uitrusting als die van volwassen gemeentearbeiders, zoals prikstok en tang? Vindt u het voldoende dat de kinderen worden uitgerust met een paar dunne rubberen handschoenen? Die volstaan alleszins niet om hen veilig te stellen, en zijn meestal nog een stuk te groot ook. Vindt u het toelaatbaar dat ouders die aan de schooldirectie meedelen dat ze niet willen dat hun kinderen aan dit soort van acties deelnemen, te horen krijgen dat ze hun kinderen die dag maar niet naar school moeten sturen? Bent u het ermee eens dat de scholen die verantwoordelijkheid nemen?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, in functie van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen inzake milieu-educatie komt het inderdaad voor dat kinderen in schoolverband worden ingezet om afval te ruimen. Dat gebruik is zelfs nogal wijd verbreid. Scholen beschikken bij de realisatie van de eindtermen over een ruime autonomie, zodat de invulling op heel diverse manieren kan gebeuren.
Het milieu is van primordiaal belang voor de leefkwaliteit van de mens. U hebt het eigenlijke doel ook onderschreven. Het hoeft inderdaad geen betoog dat milieu-educatie in zijn veelheid van vormen een plaats verdient in elke school, onder andere ter ontwikkeling van een kritische houding ten aanzien van het eigen gedrag en dat van de medemens, en met het behoud of de realisatie van een duurzaam milieu als doel.
Uw bezorgdheid gaat uit naar het risico dat bijvoorbeeld ook drugsnaalden gevonden kunnen worden, en dat die wel eens afkomstig zouden kunnen zijn van drugsspuitende aidspatiënten. Ter preventie stelt u voor om de kinderen dezelfde uitrusting te geven als de volwassen gemeentearbeiders, namelijk een prikstok en een tang, in plaats van een paar rubberen handschoenen die een paar maten te groot zijn. Ik zou het echter graag overlaten aan het opvoedkundig oordeel van de onderwijsinstellingen zelf of ze zulk materiaal nodig achten. De grootte van het risico hangt immers af van een aantal factoren, waaronder de plaats waar er geruimd wordt, de frequentie waarmee zulke acties ondernomen worden, de leeftijd van de deelnemende kinderen, enzovoort. Ik reken daarbij op een realistische risicoanalyse door de verantwoordelijken.
Verder sluiten de voorgestelde preventiemiddelen niet elk risico op aidsbesmetting via een drugsnaald uit. Een kind kan ook ten val komen en zich daarbij prikken. Bovendien brengt ook het gebruik van prikstokken nieuwe risico's met zich mee. Kinderen kunnen elkaar plagen en elkaar daarbij al dan niet opzettelijk pijn doen of kwetsen. Vooral kinderen op lagereschoolleeftijd zien zulk materiaal niet altijd als functioneel, en beschouwen het vaak als speeltuigen. Zo kunnen zich weer andere problemen voordoen.
Ik wil hiermee de problematiek niet ridiculiseren. Het is immers inderdaad een belangrijke aangelegenheid. De scholen vervullen echter een belangrijke opvoedkundige taak, naast de ouders en eventueel andere maatschappelijke actoren. Het is in eerste instantie aan hen om de risico's in te schatten. Een deel van de opvoedkundige taak bestaat er trouwens in de kinderen te wapenen tegen de risico's van de huidige maatschappij, zoals ook de drugs-, aids- en milieuproblematiek. Alleen zou ik dat wapenen niet al te letterlijk opvatten. We kunnen ons immers afvragen hoever we daarin moeten gaan.
De scholen hebben in de eerste plaats de opdracht om de kinderen bewust te maken van zulke risico's, opdat ze zelf de nodige efficiënte mechanismen zouden aanleren om aan al die gevaren het hoofd te bieden. Dat vraagt echter een proces van zelfontplooiing waarin de allerkleinsten natuurlijk nog niet het vereiste niveau halen. Ze staan dan ook onder deskundige begeleiding van de kleuterleider, -leidster of leerkracht. Dat betekent evenwel niet dat bij oudere kinderen niet de nodige waakzaamheid aan de dag moet worden gelegd.
Het bewustwordingsproces sluit echter niet uit dat ook de nodige voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden. Ik zal dan ook niet nalaten de scholen via hun directies te attenderen op de te nemen maatregelen. Ik neem echter aan dat de onderwijsinstelling zelf het best geplaatst is om de opportuniteit ervan te beoordelen.
In antwoord op uw andere vraag, wil ik stellen dat de leerkracht tijdens de schooluren op stap mag gaan met de leerlingen. De buitenschoolse activiteiten moeten wel passen in het pedagogisch project van de school of het centrum. Ze moeten een onderwijzend en opvoedend karakter hebben en de afwerking van het leerplan garanderen. De leerlingen zijn dan ook in principe verplicht om aan zulke activiteiten deel te nemen, voor zover het niet gaat om activiteiten extra muros, waarvoor een andere regeling geldt. Het streefdoel is dat alle leerlingen deelnemen. Deze activiteiten maken immers deel uit van het leerprogramma, en zijn meestal ook leerrijk, al was het maar omdat men niet alles even duidelijk aan jongeren kan doorgeven binnen de vier muren van een klaslokaal.
Samenvattend meen ik dat de problematiek niet overdreven mag worden, maar dat er ook niet onachtzaam mee mag worden omgesprongen. Ik zal nogmaals de schooldirecties attenderen op de voorzorgsmaatregelen die zij eventueel moeten nemen, voor het geval zulke acties toch tot problemen zouden kunnen leiden.
De voorzitter : De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Mathieu Boutsen : Mevrouw de minister, ik heb geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag of de schooldirectie voor alternatieve opvang moet zorgen als ouders weigeren hun kinderen aan dergelijke activiteiten te laten deelnemen.
Minister Marleen Vanderpoorten : Als de school zo'n activiteit organiseert, maakt die in principe deel uit van het leerprogramma. Het is niet de bedoeling zomaar iets te organiseren, en men zal dat ook niet doen. Aangezien de activiteit dus normaal gezien tot het leerprogramma behoort, worden alle leerlingen geacht eraan deel te nemen. De zaken liggen anders voor de uitgebreidere extra-murosactiviteiten. In de volgende maanden zullen we daarvoor een regeling uitwerken, waarin zal worden opgenomen dat in het schoolreglement regels moeten worden vastgelegd voor dit soort activiteiten. Het schoolreglement moet worden opgesteld in samenspraak met de ouders.
De voorzitter : Het incident is gesloten.