Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 29/03/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de uitvoering van de verplichting tot kindeffectrapportage
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Merckx tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de uitvoering van de verplichting tot kindeffectrapportage.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Ik stel deze vraag om uitleg naar aanleiding van twee zaken. De eerste aanleiding is het indienen van het ontwerp van decreet tot bekrachtiging van de eindtermen van de tweede en de derde graad in het gewoon secundair onderwijs. De tweede aanleiding is een hoorzitting in de commissie ad hoc Milieu en Gezondheid.
Ik heb de moeite gedaan om het jaarverslag, het verslag van de gedachtewisseling over dit jaarverslag en het decreet houdende de instelling van de kindeffectrapportage even opnieuw door te nemen.
Artikel 4 van het decreet stelt dat : 'elk ontwerp van decreet op het ogenblik van de indiening moet vergezeld zijn van een KER, voorzover de voorgenomen beslissing kennelijk het belang van het kind rechtstreeks raakt. De regering kan hiervan afwijken na advies van een door haar aan te wijzen terzake deskundige commissie. Het Vlaams Parlement beoordeelt deze afwijking ter gelegenheid van de bespreking en de stemming over het al dan niet aannemen van het ontwerp van decreet'.
Artikel 11 van het decreet stelt dat die verplichting trapsgewijze dient te worden ingevoerd. Ik citeer even de tekst van het bewuste artikel : 'De regering bepaalt jaarlijks op welke van de bevoegdheden van elk van haar leden zij toepasselijk is en/of tot welke van deze bevoegdheden zij wordt uitgebreid, en dit uiterlijk tot vijf jaar na de inwerkingtreding van het decreet.' Dit betekent dat de Vlaamse regering ten laatste op 17 november 2002 alle bevoegdheidsdomeinen aan deze decretale bepaling moet onderwerpen. Dit decreet wil immers het regeringsbeleid toetsen aan de rechten van het kind.
De invoering van de KER's, het meest in het oog springende onderdeel van het bewuste decreet, kon toen op een breed draagvlak rekenen. Dit parlementair initiatief van de oppositie is indertijd met een ruime meerderheid goedgekeurd.
Het jaarverslag van het Vlaams Parlement verwijst slechts naar één besluit. Buiten het besluit van 19 januari 1999 heb ik er alleszins geen gevonden. Ik wil in dit verband trouwens ook even verwijzen naar artikel 7 van het decreet. Dit artikel betreft de zogenaamde jaarlijkse vervaldag van het decreet. Elk jaar moet de Vlaamse regering tegen die datum de wenselijkheid onderzoeken van een uitbreiding van het toepassingsgebied van het decreet. Bovendien moet de Vlaamse regering telkens nagaan of het wenselijk is om de KER-verplichting op alle bevoegdheden toe te passen.
Dat de KER weinig bekend is, ondervind ik tijdens elk gesprek hierover met andere leden van het Vlaams Parlement. Het is nochtans belangrijk dat het Vlaams Parlement kan beschikken over het laatste overzicht van de betrokken bevoegdheidsdomeinen. Het Vlaams Parlement moet immers controle kunnen uitoefenen op de decretaal opgelegde fasering van de invoering van de KER.
Welk besluit of besluiten werden er in toepassing van artikel 11 van het decreet genomen? Op welke nieuwe bevoegdheidsdomeinen zijn de decretale KER-verplichtingen van toepassing?
Mevrouw de minister, het is niet makkelijk om coördinerend minister te zijn. U moet dan uw collega's aanporren. Toch is het nu eenmaal zo : u bent coördinerend minister voor kinderrechten. Wat onderneemt u om een dynamiek in de kindeffectrapportage te brengen? Hoeveel keer is de deskundigencommissie al samengekomen om over aanvragen tot afwijking van de KER-verplichting te adviseren? Over welke aanvragen tot afwijking heeft ze zich tot op heden moeten uitspreken?
De voorzitter : Mevrouw Van Den heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den heuvel : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik vind mij helemaal terug in de vragen van mevrouw Merckx. Een tijdje geleden was ik van plan gelijkaardige vragen te stellen, maar dan naar aanleiding van het decreet basismobiliteit van minister Stevaert. Het is er echter niet van gekomen. Bij mijn weten is er voor dat decreet ook geen KER geweest. Toch is de positie van het kind in die context zeer relevant. Wij praten teveel over de achterbankgeneratie : een generatie die door de ouders met de auto van hier naar ginder wordt gebracht, waardoor ouders overbelast geraken. Ik geeft toe dat ik de evolutie inzake het decreet basismobiliteit niet op de voet volg, maar ik heb de indruk dat de kinderen daarin vergeten zijn. Dat is een gemiste kans.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, collega's, in het decreet van 15 juli 1997 staat inderdaad de verplichting tot kindeffectrapportage en de stapsgewijze invoering daarvan. Via een besluit van de Vlaamse regering van 1998 en een besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 1999, werd de KER ingevoerd voor 19 bevoegdheden : leerlingenparticipatie, toerisme, natuurbehoud, gezondheidsbeleid, stedelijk beleid, openbare werken, jeugdbescherming, mediabeleid, bibliotheken, gelijkekansenbeleid, ruimtelijke ordening, promotiebeleid, tewerkstelling, onroerend patrimonium, binnenlandse aangelegenheden, rechten van leerlingen in het basisonderwijs, beleid inzake mindervaliden, cultuurpatrimonium en landbouw.
Het decreet bepaalt inderdaad dat alle bevoegdheden uiterlijk tegen 17 oktober 2002 onder de KER verplichting moeten vallen. Ik heb bij de bespreking van het jaarverslag van het Vlaamse Parlement inzake de rechten van het kind van 2000 al gezegd dat het niet mijn bedoeling is die invoering stapsgewijs te realiseren. Ik wil via een eenmalig besluit alle resterende bevoegdheden onder de KER verplichting laten vallen, van zodra handleiding en methodiek beschikbaar zijn. De uitbreiding van de KER-verplichting tot alle bevoegdheden betekent een vereenvoudiging. Men zal nu immers niet langer moeten bepalen of een bepaald ontwerp van decreet onder een bepaalde bevoegdheid valt of niet.
Als coördinerend minister van kinderrechten zal ik erop toezien dat ook binnen de beleidsdomeinen waarvoor de KER minder evident lijkt eveneens kindgericht wordt gedacht. Om die redenen is het mijns inziens verkeerd om nog langer een aantal sectoren buiten de KER-verplichting te houden. Op die manier geeft men immers het verkeerde signaal dat de kinderrechten misschien niet op alle sectoren van het overheidsbeleid van toepassing zijn. De uitbreiding kan eveneens een krachtig signaal inhouden omdat het decreet op die manier voor het einde van de voorziene termijn alle beleidsdomeinen kan omvatten.
Tot op heden zijn nog maar twee KER's opgemaakt, met name door de VOI Toerisme Vlaanderen en door de administratie Media. In haar jaarverslag 1999-2000 noemt de kinderrechtencommissaris het KER een opgelegde oefening in kindgerichtheid. Aangezien er tot op heden geen methodiek voorhanden was, viel die oefening niet altijd even eenvoudig te maken. De kinderrechtencommissaris stelt in hetzelfde jaarverslag ook dat een gebrek aan methodiek niet als verantwoording kan blijven gelden om geen KER's op te stellen. Ik heb het uitbreiden van de bevoegdheden waarop de KER-verplichting van toepassing is dan ook niet willen uitstellen tot ik over dergelijke instrumenten kan beschikken.
Ik heb een tijdelijke werkgroep KER opgericht om een handleiding en een methodiek voor het opstellen van een KER uit te werken. Bij het samenstellen van die werkgroep heb ik een beroep gedaan op de expertise van de mensen van de Jeugdparagraaf Antwerpen, van het wetenschappelijk onderzoek Jeugdeffectrapportage, van het CBGS, van de VLOR en van de aanspreekpunten kinderrechten. De deskundige commissie die adviseert over de afwijkingen van de KER-verplichting, is eveneens om advies gevraagd. Ik ben blij dat ik u vandaag kan melden dat deze werkgroep zijn werkzaamheden heeft afgerond. De bevindingen van de werkgroep zijn ondertussen opgenomen in een ontwerpnota aan de Vlaamse regering en in een ministerieel besluit dat de verplichting moet regelen om voor alle Vlaamse bevoegdheden een KER op te stellen.
Aangezien die ontwerpnota zich momenteel bij de Inspectie van Financiën bevindt, zal ze voor Pasen de regeringstafel niet meer bereiken. De administratie moet eerst nagaan of dit besluit de Vlaamse overheid geld zal kosten. Zodra de ontwerpnota door de administratieve molen is geraakt, zal ik ze aan de Vlaamse regering voorleggen. Ik hoop dit zo snel mogelijk na het Paasreces te kunnen doen. Ik zal van die gelegenheid gebruik maken om opnieuw voor te stellen om een KER ook voor de voorstellen van decreet verplicht te maken. De leden van het Vlaams Parlement zullen hierbij gebruik kunnen maken van de ondertussen ontwikkelde methodieken. Deze verplichting zou een goede beslissing zijn. Op die manier kunnen we immers een reflex en een handelwijze creëren die de ontwikkelde methodieken gedeeltelijk kunnen bijsturen en verfijnen.
Het ministerieel besluit dat ik aan de Vlaamse regering zal voorleggen, maakt de opmaak van een KER voor elk ontwerp van decreet verplicht voor zover het het belang van het kind rechtstreeks raakt. De bevoegde minister moet het belang van zijn ontwerp van decreet voor kinderen rechtstreeks inschatten. Indien de bevoegde minister wil afwijken van die verplichting dient hij het advies van de daartoe opgerichte deskundige commissie in te winnen. Tot op heden heeft deze deskundige commissie nog geen enkele vraag om advies ontvangen. Als de verplichting voor alle bevoegdheden er komt, zal dit wel groeien. Dit betekent trouwens niet dat de deskundige commissie momenteel stilligt. Op 20 maart 2001 is ze op eigen initiatief samengekomen om het voorstel van de KER-handleiding en methodiek verder te bespreken. Ik hoop de KER-verplichting nog voor het zomerreces uit te breiden naar alle bevoegdheden van de Vlaamse regering. Ik hoop dat het Vlaams Parlement me hierin zal steunen.
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : De minister heeft gezegd dat de tijdelijke werkgroep een tekst heeft opgesteld en dat die tekst ook aan de deskundige commissie is voorgelegd. Wat de inhoud van de nakende beslissing van de Vlaamse regering betreft, ben ik dan ook optimistisch gestemd.
Ik vind het spijtig dat het voor een aantal ontwerpen van decreet al te laat is. Ik denk hierbij specifiek aan de daarnet al aangehaalde ontwerpen van decreet van de ministers Stevaert en Vanderpoorten. De behandeling van het ene ontwerp van decreet is al afgehandeld. Het andere ontwerp van decreet moet nog in de bevoegde commissie worden besproken.
Uiteindelijk moet het Vlaams Parlement deze ontwerpen van decreet beoordelen. Ik zou de leden van het Vlaams Parlement dan ook willen aansporen om het ontwerp van decreet over de eindtermen in deze context kritisch te onderzoeken. Het Vlaams Parlement zou hierbij beter al rekening houden met het toekomstige besluit van de Vlaamse regering en zou binnen de ontwikkelde methodieken alsnog om het opmaken van een KER kunnen vragen.
Hoewel ik hier niet als een fanatieke juriste wil overkomen, wil ik toch even opmerken dat artikel 11 een decretale bepaling is. Het is bijgevolg niet toegestaan om 17 oktober 2000 over te slaan. In het decreet staat immers dat dit jaarlijks dient te gebeuren.
Wanneer we eindelijk over een oplossing ten gronde beschikken, zal ik me zeker en vast inspannen om die oplossing een grotere bekendheid te geven. Mijns inziens hebben wij, als leden van deze commissie, een belangrijke taak ten aanzien van de andere parlementsleden. We moeten de leden van de andere commissies informeren en hen overtuigen dat het hier niet om een fait divers gaat. We moeten de ontwerpen en de voorstellen van decreet ook door de ogen van kinderen bekijken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.