Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 07/03/2001
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de verhoging van de provinciale belastingen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de verhoging van de provinciale belastingen.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, mijn vraag heeft betrekking op de belastingverhogingen op lokaal vlak. Daar verwijst men naar de vermindering van het provinciefonds en naar een vermeerdering van de taken die door het federaal en gewestelijk niveau aan de steden en gemeenten en de provincies worden opgelegd.
Op een bepaald moment hebben de provincies zich opnieuw geprofileerd. Het debat over het al dan niet behouden van het provinciaal niveau of een ander intermediair niveau is voorlopig gestaakt. Er is een modus vivendi gevonden door de intermediaire en de provinciale niveaus compatibel te maken op grond van subsidiariteit en met toegewezen bevoegdheden. Het is dus een kerntakendebat.
De nieuwe voorzitter van de Vereniging van de Vlaamse Provincies heeft gesteld dat de provincies te bescheiden zijn en moeten losbreken. In de periode na de verkiezingen van oktober 2000 voerden de provincies plots een resem belastingverhogingen door. Tegelijkertijd worden via de media de belastingbetalers voorbereid op een verhoging van de gemeentelijke belastingen, omdat bepaalde federale en gewestelijke meerkosten op de gemeenten worden afgeschoven. De burger heeft gekozen voor mensen die enerzijds heroïsche debatten voeren over belastingverminderingen en anderzijds praten over belastingverhogingen. Voor die burger is het batig saldo op het einde belangrijk.
De bestendige deputatie van Vlaams-Brabant heeft forse verhogingen doorgevoerd, en die overstijgen het oorspronkelijk doel van de Vlaamse regering en van de bevoegde minister om het provinciefonds met 1 miljard frank te verminderen, gelet op de aanwezige reserves. De minister-president heeft - in een al dan niet onbewaakt ogenblik - aan de Vlaamse regering voorgesteld om die 1 miljard frank niet van het provinciefonds af te romen, op voorwaarde dat de Vlaamse provincies hun belastingen niet verhogen. Dat is een dovemansgesprek gebleken, want de belastingen zijn al verhoogd.
Meent de minister niet dat die belastingverhogingen lijnrecht ingaan tegen het Vlaamse voornemen om het fiscale klimaat voor de burgers en de ondernemingen te verbeteren? Hoe beoordeelt de minister de stelling dat de decretale verplichtingen voor de provincies sterk zijn toegenomen? Dat is ook een van de aanleidingen voor meer fiscaliteit. Werd dit gekwantificeerd? Vond recent overleg plaats met de provincies over hun beleidsintenties? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Ik meen te weten dat er op 15 januari een gesprek was tussen de minister en een aantal gedeputeerden. Heeft dat iets opgeleverd? Hoe ziet de minister deze belastingverhoging in het licht van het kerntakendebat, waarbij aan de provincies, als intermediair bestuursniveau, specifieke taken zouden worden toebedeeld?
De voorzitter : Minister Sauwens heeft het woord.
Minister Johan Sauwens : Mijnheer de voorzitter, collega's, de meeste Vlaamse provincies hebben reeds beslissingen genomen voor het jaar 2001.
Vier provincies hebben de belastingen verhoogd, met name Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Vlaams Brabant en West-Vlaanderen. Limburg heeft geen aanpassing doorgevoerd, maar heeft op de uitgaven bespaard. In de vier provincies die tot een belastingverhoging beslisten, is de doorgevoerde aanpassing aanzienlijk. De belastingverhoging bedraagt 20 tot 25 percent.
In Antwerpen gaan de opcentiemen naar 290, dat is een stijging met 60. Oost-Vlaanderen verhoogt met 50 naar 295. Vlaams-Brabant komt aan 332, dat is een stijging met 50. West-Vlaanderen stijgt met 75 tot 320. In Limburg blijven de opcentiemen op 300. In Oost-Vlaanderen wordt, behalve de opcentiemen op de onroerende voorheffing, ook de algemene provinciebelasting verhoogd. Deze verhoging levert 170 miljoen frank op.
De provincies motiveren de belastingverhoging vanuit budgettaire redenen. Zij stellen dat deze aanpassingen nodig waren om de begrotingen in evenwicht te houden. Ik stel vast dat het resultaat van de begrotingen zeer goed blijft, met reserves van meer dan 1 miljard frank. In de meerjarenplanning stellen wij vast dat bij alle provincies het algemeen overschot heel klein is en dat de reservefondsen worden aangesproken om het resultaat positief te houden. Wij moeten er echter rekening mee houden dat bij alle provincies het resultaat van de rekening telkens veel gunstiger is dan dat van de begroting.
Als bijzondere reden voor de belastingverhoging verwijzen de provincies naar de vermindering van het provinciefonds. Vlaams-Brabant wijst daarnaast op de oprichting van een nieuw provinciehuis, waarvoor ook middelen in een reservefonds werden samengebracht.
We stellen vast dat de bijkomende opbrengst voor de vier provincies tot drie maal hoger is dan de vermindering van het provinciefonds. In Antwerpen beloopt de vermindering van het provinciefonds 236 miljoen frank, de meeropbrengst van de belasting bedraagt 740 miljoen frank. Oost-Vlaanderen heeft een vermindering van 222 miljoen frank, en een meeropbrengst van de onroerende voorheffing van 500 miljoen frank en een meeropbrengst van de provinciebelasting van 170 miljoen frank. In Vlaams-Brabant is de vermindering 160 miljoen frank en de meeropbrengst van de onroerende voorheffing 516 miljoen frank. West-Vlaanderen heeft een vermindering van 183 miljoen frank en een meeropbrengst onroerende voorheffing van 560 miljoen frank.
Het is duidelijk dat de ontvangst van de belastingverhoging niet in verhouding staat tot de vermindering van de ontvangst uit het provinciefonds en dat de provinciebestuurders de ingreep in het provinciefonds hebben gebruikt als alibi om de belastingverhoging aan de bevolking te motiveren. Dat werd ook publiek gezegd. Gedeputeerden van de provincie Antwerpen hebben toegegeven dat het hen goed uitkomt, dat ze nu een goed argument in het publiek debat hebben om de belastingen te verhogen. Ik zal dat in de toekomst onmogelijk maken.
Gelet op de omvang van de belastingverhoging rijst de vraag of de vermindering van het provinciefonds enige invloed heeft gehad. In verhouding betekent het provinciefonds als bron van inkomsten voor de meeste provincies maar 15 percent, voor sommige zelfs iets minder. De provincies zeggen dat ze een volwaardig bestuursniveau zijn en vragen autonomie en een eigen beslissingsrecht. Op het ogenblik dat ze eigen fiscaliteit ontwikkelen, worden argumenten aangehaald om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. Autonomie betekent in onze ogen ook een eigen fiscaal beleid, waarvan het provinciefonds een ondergeschikt element is.
In veel gemeenten en provincies wordt het belastingdebat in het begin van de legislatuur gevoerd. Dat ligt ook voor de hand omdat men dan het beleidsplan financieel moet vertalen. Dat is een eerlijk debat dat in de deputaties en de provincieraden wordt gevoerd. Daarover moet het Vlaams Parlement zich zelfs niet uitspreken. Dat is de logica van de autonomie. Ofwel heeft men autonomie, ofwel heeft men een gedeconcentreerd bestuur dat van Vlaanderen richtlijnen krijgt en gelden ontvangt.
Over de kerntaken heeft de regering een belangrijke beslissing genomen. Het regeerakkoord is duidelijk en wil de discussie over het streekniveau beperken tot een takendebat. Wij willen het streekniveau niet activeren, wij gaan ons concentreren op het bestaande provinciaal niveau dat bruikbaar en verdienstelijk is. Met het kerntakendebat willen we dat de verschillende bestuursniveaus tot een duidelijker taakafspraak komen als partners in een gezamenlijk bestuursakkoord. De concurrerende bevoegdheden moeten we tot een minimum beperken. Het lokale, het bovenlokale en het Vlaamse bestuursniveau moeten samenwerken. Een aantal taken zijn op dit ogenblik lokaal. Door de schaalvergroting in bepaalde sectoren, bijvoorbeeld de afvalsector, krijgt men financiële en milieueffecten die zo groot en gemeentegrensoverschrijdend zijn dat ze beter provinciaal geregeld worden. Het grote voordeel hiervan is dat er rechtstreekse aanspreekpunten zijn.
De regering heeft beslist - en dat is ook het uitgangspunt voor het kerntakendebat - dat ieder bestuursniveau de verantwoordelijkheid moet dragen voor de eigen beslissingen. Dat betekent dat we bijvoorbeeld afstappen van het systeem van de koppelsubsidies zoals dat bestaat in de bibliotheken en de monumentensector. Als de Vlaamse minister van Monumentenzorg beslist om 60 percent te subsidiëren in een bepaald restauratiedossier, dan moet de provincie automatisch volgen met 20 percent en de gemeente met 10 percent. In de toekomst zal het Vlaamse niveau volledig zelf moeten instaan voor de financiële gevolgen van de eigen beslissing.
Als wij willen subsidiëren doen we dat voor 60 percent. Het staat het provinciaal niveau volledig vrij om vanuit een eigen monumentenbeleid aanvullend te subsidiëren indien men dat nuttig en belangrijk acht in bepaalde gebieden. Ook de gemeente zelf zal een eigen monumentenbeleid kunnen voeren en dus zelf over de middelen kunnen beschikken. Wat de ontvangsten van het gemeenteen provinciefonds betreft, moeten we duidelijk bepalen welke de financiering is van het Vlaams niveau naar die twee bestuursniveaus. Wij vinden dat de basisfinanciering van het lokale niveau via het gemeentefonds moet kunnen gebeuren.
Voor de rest heeft het gemeentefonds voor 60 percent een herverdelende functie. De dienstverlening die een gemeente kan ontwikkelen, mag niet afhankelijk zijn van de fiscale draagkracht die er toevallig tot stand is gekomen. U weet dat de waarde van een opcentiem sterk kan verschillen per gemeente. We zullen de discussie over solidariteit en herverdeling voeren. Het extra miljard kan eventueel worden aangewend voor dit aspect van het gemeentefonds.
Ik ontdek echter geen enkele vorm van solidariteit achter de huidige verdeling van het provinciefonds. Het gaat over een vrij neutrale vorm van basisfinanciering en het belang ervan voor de provinciale inkomsten is heel beperkt. Voor mijn part mag het provinciefonds dan ook worden afgeschaft. De kern van het verhaal is dat elk bestuursniveau zijn eigen verantwoordelijkheid volledig moet opnemen, met uitzondering van de twee elementen op lokaal niveau waarnaar ik reeds verwees : de herverdeling en de basisfunctie. Elk provinciebestuur moet de volle verantwoordelijkheid dragen voor zowel de uitgaven als voor de ontvangsten uit eigen belastingen. Dit is nodig tegenover de eigen bevolking en kiezers. Dit democratische debat moet rechtstreeks worden gevoerd. Men mag zich niet verstoppen achter beslissingen van andere bestuursniveaus.
Een aantal uitgangspunten van het kerntakendebat wordt vastgelegd door de Vlaamse regering. Over het afschaffen van het provinciefonds werd nog geen enkele beslissing genomen. Wie autonomie wilt, krijgt die volledig. Men zal met andere woorden voldoende fiscale autonomie hebben om de eigen taken waar te nemen. De regering heeft daarover nog niets beslist, maar ik deel u mijn mening al mee : het provinciale en gemeentelijke niveau zullen over voldoende autonomie kunnen beschikken. De gemeenten beschikken nu trouwens al over een vrij verregaande fiscale autonomie. We zullen ervoor zorgen dat de provincies in staat zijn om hun belangrijke taken uit te voeren.
Ik heb op 15 januari reeds gesprekken gevoerd met de vertegenwoordigers van de provincies. Ik heb bovendien een kort onderhoud gehad op 5 maart, en op mijn kabinet heeft een uitgebreide vergadering plaatsgevonden. Ik zal de Vlaamse regering eerstdaags een concreet stappenplan voorleggen inzake het kerntakendebat en het debat over de financiering van de bestuursniveaus. Die debatten zullen samen worden gevoerd met het debat over een beter bestuurlijk beleid en de reorganisatie van de Vlaamse overheid die in de loop van dit jaar zal worden geïmplementeerd.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn uitgebreid, diepgaand en politiek belangrijk antwoord. Ook in de toekomst zal het voor alle verkozenen, ook die van het Vlaams Parlement, duidelijk zijn dat elk bestuursniveau in de meest verregaande mate zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Geen enkel niveau zal zich nog kunnen verschuilen achter het excuus dat andere niveaus hen hebben gedwongen tot maatregelen die de burgers lasten opleggen. Dit Chinees schimmenspel vormde de rechtstreekse aanleiding voor mijn vraag. Ik bedank de minister nogmaals voor zijn antwoord.
De voorzitter : Het incident is gesloten.