Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 07/03/2001
Vraag om uitleg van de heer Paul Van Grembergen tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap in EU-comités
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Grembergen tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap in EU comités.
De heer Van Grembergen heeft het woord.
De heer Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte leden, de wijze waarop onze deelstaten binnen de grondwettelijke mogelijkheden kunnen optreden op het buitenlandse forum is uitzonderlijk en kent geen gelijke binnen de EU. Er bestaat immers geen hiërarchie tussen de federale en de deelstaatbevoegdheden, en op zijn bevoegdheidsterreinen voert Vlaanderen in principe een onafhankelijke buitenlandse politiek. Ik denk dat dit het probleem is van de EU.
Wat buitenlandse politiek betreft, is dit in feite een confederale veeleer dan een federale situatie. Andere landen evolueren naar federale staten. Duitsland, Italië en Spanje zijn dit al. Bij de Franse situatie hebben we veel bedenkingen. Groot-Brittannië wordt in zekere zin een federaal land. Wij bevinden ons in een mengvorm. Die confederale situatie is uniek. Wanneer er besprekingen waren in het kader van de EU comitologie, participeerden de deelstaten rechtstreeks. Ze konden afspraken maken en besprekingen voeren met de vertegenwoordigers van de andere deelstaat, maar ze waren rechtstreekse betrokkenen. Dat werkte, zij het misschien niet altijd, optimaal. Er waren en zijn discussies, en waarom niet? Maar voor ons was dit een behoorlijke situatie.
Nu is er een nieuwe EU-regelgeving, die gebaseerd zou zijn op het besluit 1999/468/EG van de Raad, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU van 6 februari 2001. Daarbij is er sprake van een beperking van de vertegenwoordiging tot één vertegenwoordiger per lidstaat. U begrijpt dat ik de logica daarvan niet begrijp, gezien onze confederale mogelijkheid om voor onze bevoegdheden een eigen buitenlandse politiek te voeren. Het is dus belangrijk te weten in welke context dit moet worden begrepen. Wat is de betekenis hiervan? Voor mij, voor u, mijnheer de minister-president, en wellicht voor ons allen zou het onaanvaardbaar zijn mocht dit betekenen dat er sluipend opnieuw een hiërarchie wordt ingevoerd in verband met onze bevoegdheden en ons optreden op Europees vlak, waarbij alles terug naar het Belgische niveau wordt geordend.
Vandaar mijn vragen. Welke afstemming heeft er over dit ontwerp van besluit plaatsgevonden tussen de Vlaamse Gemeenschap en de federale overheid? Hoe is die afstemming verlopen? Welk standpunt en stemgedrag heeft België aangenomen in de Raad bij deze discussie? Of is dit, zoals wel eens gebeurt, zijdelings binnengeslopen? Denken we in dit verband maar aan de houding van Nederland in de zaak van het Merkenbureau. Heeft België bilateraal van de Europese Commissie de verzekering gekregen dat, bij wijze van algemene regel, voor alle betrokken comités de praktijk zal worden voortgezet dat alle bevoegde deelstaten vertegenwoordigd kunnen blijven? Het kan zijn dat die nieuwe regel bestaat, maar dat we in de praktijk alle mogelijkheden kunnen behouden die onze Grondwet ons geeft.
Gaat de Vlaamse regering, overeenkomstig artikel 81, paragraaf 7 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen het initiatief nemen tot een beroep van België bij het Hof van Justitie te Luxemburg tegen dit besluit? Dit is natuurlijk een ultiem middel, te gebruiken indien er een evolutie bestaat die tegengesteld is aan de interne evolutie op verschillende vlakken in dit land.
De voorzitter : Minister-president Dewael heeft het woord.
Minister-president Patrick Dewael : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, vooraf wil ik een en ander verduidelijken voor de heer Van Grembergen. Ik meen immers dat zijn vraag een misvatting bevat over de interpretatie van het statuut van het besluit dat hij vernoemde. Het standaardreglement van orde van de EU-comités, dat inderdaad op 6 februari 2000 werd gepubliceerd in het Publicatieblad, is geen besluit van de Raad. De heer Van Grembergen ging daar vanuit in zijn vraag. Het is een besluit dat unilateraal is aangenomen door de Commissie. Het besluit komt neer op een modelreglement dat bij de oprichting van nieuwe comités als leidraad kan worden gebruikt, niet meer, niet minder. Het zal aan ieder comité zelf toekomen om het reglement van orde aan te nemen dat het beste is afgestemd op het specifieke karakter van het betrokken comité. We mogen dat standaardreglement dus niet verwarren met het besluit waarnaar de vraagsteller ook verwijst, namelijk 1999/469/EG. Dat besluit legt de voorwaarden vast voor de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die aan de commissie zijn verleend. Dat "comitologiebesluit" vormt de basis van de oprichtingsbesluiten van de diverse comités. In tegenstelling tot het standaardreglement is dat besluit wel aangenomen door de Raad.
Terzake vonden onderhandelingen plaats in een ad-hoc-Vriendengroep van het Voorzitterschap in het kader van de Raad Algemene Zaken. Het basisbesluit zelf bevat geen bepalingen omtrent het quorum van de vertegenwoordiging van elke lidstaat. Ik zal niet zeggen dat u zich ten onrechte zorgen maakt, maar in het ene geval gaat het om een commissiebesluit, in het andere om een raadsbesluit, met een belangrijk verschil inzake de procedure van totstandkoming.
Over het standaardreglement van orde is dus niet onderhandeld in de Raad. Wel heeft de Commissie tijdens de onderhandelingen aan de Vriendengroep van het Voorzitterschap een model van reglement van orde voorgesteld. Dit heeft echter geen verplichtend karakter. In het ontwerp was het aantal zitjes per delegatie overigens niet ingevuld. De Commissie heeft toen wel opgemerkt dat ze zich niet in de plaats wilde stellen van de lidstaten bij de bepaling van de samenstelling van de delegaties, maar dat ze wel de door haar terugbetaalde vertegenwoordiging tot één persoon wou beperken om de reiskosten in de hand te houden. Ik kom nog terug op die kosten, maar het is daar waar het spreekwoordelijke kalf min of meer gebonden ligt.
Het standaardreglement vervangt dus niet de bestaande reglementen van orde. Zolang in een bestaand comité het eigen reglement niet wordt gewijzigd verandert er niets aan de bestaande situatie van de delegatie, die dus uit meer dan één lid zal blijven bestaan. De afzonderlijke reglementen van orde zijn bepalend voor de samenstelling van elk comité, en dus ook van elke delegatie.
Het standaardreglement is dus in eerste instantie slechts relevant voor nieuw op te richten comités. Ik verwijs naar het E-contentcomité. Momenteel wordt via de P11-vergaderingen bepaald wie namens de deelstaten zal zetelen in dat comité, naast de federale vertegenwoordiger. Maar ook voor deze nieuwe comités moet er een apart reglement van inwendige orde worden goedgekeurd. Het standaardreglement blijft een leidraad. Dat houdt uiteraard een gevaar in. Misschien zal de Commissie proberen om druk uit te oefenen zodat het wordt overgenomen. We mogen verwachten dat de Commissie dat ook zal doen voor de bestaande comités, naar aanleiding van een nieuw programma. Ik ben dus blij met deze vraag. Waakzaamheid is echt wel geboden.
Zonder afbreuk te doen aan het principe is het toch wel eens belangrijk om na te gaan wat de concrete gevolgen zijn indien de lidstaten wel de kosten zouden moeten dragen voor een tweede zitje in dat comité. Mijn administratie zal nagaan of de comités met gemengde bevoegdheden en de comités waar de gemeenschappen of gewesten elk een zitje hebben hoofdzakelijk in Brussel vergaderen of in het buitenland. Het lijkt me nuttig om daarvan een inventaris op te stellen.
Ik kom tot mijn antwoorden op uw concrete vragen. De Vlaamse Gemeenschap maakt deel uit van de Belgische delegatie in de Vriendengroep. Dat heeft een automatische afstemming op elkaar van de standpunten verzekerd. Er zijn ook nog de P11- coördinatievergaderingen, waar Vlaanderen bij betrokken is. Inzake de vertegenwoordiging zoals voorgesteld in artikel 6 van het model van reglement van orde heeft de Belgische delegatie in de Vriendengroep bij de Commissie aandacht gevraagd voor het aantal vertegenwoordigers per delegatie. De delegatie heeft ook bepleit dat het aan de lidstaat - of de confederatie, om uw termen te gebruiken - zelf toekomt om te bepalen wie deel kan uitmaken van de delegatie. Ik heb dit nagevraagd : we werden terzake gesteund door de Duitsers en de Oostenrijkers. Dat zal u niet verbazen. De Commissie heeft aan de Belgische delegatie de garantie gegeven dat de lidstaten de vrijheid behouden om hun delegaties samen te stellen. Dus het is niet Europa die ze samenstelt. Volgens de verklaringen van de Commissie is het haar slechts te doen om het beperken van de terugbetaling van de reiskosten tot één lid per delegatie. Daar de kredieten beperkt zijn, moet de Commissie proberen die kosten in de hand te houden. We moeten dus nu die inventaris afwachten. Het lijkt me echter nuttig dat wij, ook van hieruit, signalen geven dat we bekommerd zijn om deze materie.
Ten slotte is een beroep bij het Hof van Justitie voorlopig niet aan de orde, aangezien we de federale overheid geen verwijten kunnen maken en we als lidstaat de mogelijkheid behouden om onze eigen zaken in te vullen zoals we dit zelf overeenkomen. Mochten er problemen ontstaan, dan is uw suggestie een mogelijke oplossing. We houden deze achter de hand.
De heer Paul Van Grembergen : Ik dank de minister-president voor zijn zorgvuldig antwoord op mijn punctuele vragen. Ik blijf pleiten voor een aangehouden waakzaamheid. De andere landen van de Europese Unie handelen soms wel federaal, maar wij hebben specifieke bevoegdheden gezien de uitzonderlijke wijze waarop we op buitenlands vlak kunnen optreden. Dit is uniek binnen de Europese Unie. Dit mag niet verloren gaan ; we hebben er in het verleden een voldoende hoge prijs voor betaald.
Als straks Buitenlandse Handel, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking binnen ons bevoegdheidsdomein vallen, zal dit binnen de Europese Unie belangrijke discussies uitlokken. Op dat moment willen wij rechtstreeks aanwezig zijn en niet meer in een hiërarchisch verband met de federale overheid staan. Ik heb mijn vraag mede vanuit dit oogpunt gesteld. We zullen dit dossier opvolgen en hopen dat de minister-president ons op de hoogte houdt van elke verdere ontwikkeling.
De voorzitter : Het incident is gesloten.