Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 22/02/2001
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de resultaten van de milieustudie van het Wereld Economisch Forum wat Vlaanderen en België betreft
Interpellatie van mevrouw Isabel Vertriest tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, en tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over het beleid inzake duurzame ontwikkeling na de milieustudie van het Wereld Economisch Forum
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van mevrouw Dillen tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de resultaten van de milieustudie van het Wereld Economisch Forum wat Vlaanderen en België betreft, en van mevrouw Vertriest tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, en tot minister Dua, over het beleid inzake duurzame ontwikkeling na de milieustudie van het Wereld Economisch Forum.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in opdracht van het World Economic Forum voerden de universiteiten van Yale en Colombia samen met The Global Leaders for Tomorrow Environment Task Force een studie uit die de milieuduurzaamheid van 122 landen in kaart bracht. Er werd een rangschikking gemaakt op basis van een milieuduurzaamheidsindex, waarbij rekening werd gehouden met 22 indicatoren, waaronder de kwaliteit van de lucht, van de bodem en van het grondwater. Er werd ook rekening gehouden met de verschillende ecosystemen, met de kwetsbaarheid van de bevolking ten gevolge van milieuproblemen en met de reactie van de bevolking op de toestand van het milieu. Ook de manier waarop de landen zich internationaal engageren, werd mee in rekening gebracht. De milieuproblematiek is immers grensoverschrijdend.
Ik heb een poging ondernomen om de studie volledig te lezen, en ik kan zeggen dat het om een boeiend, nuttig en interessant document met duidelijke conclusies gaat. De studie houdt immers rekening met alle aspecten. Bovendien werden er logische correcties gemaakt, bijvoorbeeld via een factor die wordt gebuikt om de bewoonde oppervlakte mee te laten doorwegen. Voor ons land kwam zoiets voordelig uit.
Het resultaat van de studie is voor ons land onthutsend. Wij scoren bijzonder slecht. Ons land zou zelfs aan de rand van een crisis staan. We staan ver achteraan in de rangschikking, op de 79ste plaats, ver van andere geïndustrialiseerde landen. Dat is geen verrassing als we zien welke landen bovenaan de rangschikking staan. Het is immers vrij logisch dat landen zoals Finland, Noorwegen, Canada, Australië, Zwitserland en Nieuw-Zeeland zeer goed scoren als er met alle factoren rekening gehouden wordt. Als we echter zien dat Nederland, Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië ons met grote voorsprong kloppen, moeten we ons enkele vragen stellen. Dat zijn immers onze buurlanden, en onze situatie is vergelijkbaar met die van hen. Het laatste land van de Europese Gemeenschap dat voor ons komt is Griekenland, op de 41ste plaats. We staan dus achtendertig plaatsen verder in de rangschikking. Landen als Albanië, Mozambique en Polen staan ver boven ons gerangschikt. De resultaten zijn volgens mij duidelijk.
Als we niet enkel de rangschikking, maar ook enkele inhoudelijke aspecten bekijken, dan blijven de resultaten voor ons land negatief. Voor bepaalde aspecten heeft ons land de bedenkelijke eer de laatste plaats te mogen bekleden. Zo is de kwaliteit van ons grond- en oppervlaktewater beangstigend negatief. Ook voor de belasting van onze ecosystemen bengelen we helemaal achteraan in de rangschikking.
Natuurlijk zijn er ook een aantal positieve zaken uit de studie af te leiden. Onze internationale betrokkenheid is zeker niet slecht. We behalen hiervoor immers 67 percent, wat een behoorlijk resultaat is. Ook met de bewustwording van onze bevolking is het goed gesteld. Voor dat aspect scoren we zeer goed en dat is het resultaat van preventieacties. We scoren dus niet even negatief op alle aspecten. Voor het milieu op zich scoren we echter zeer slecht.
Wat mij niet verwonderde is dat er onmiddellijk een reactie kwam van de VMM, maar de manier waarop ze reageerde, betreur ik. Het gaat hier om een dossier dat zeer belangrijk is en ons allemaal aanbelangt, omdat we van dit alles onmiddellijk de rechtstreekse gevolgen dragen. Het is dan ook onaanvaardbaar dat de resultaten door een belangrijke betrokken instantie als de VMM van de tafel worden geveegd. Ze zei dat de studie uit de losse pols is geschreven.
De VMM heeft bedenkingen bij de methode voor het opstellen van een index voor milieudruk. Er zouden geen percentuele berekeningen zijn gemaakt, er zouden rekenfouten zijn gemaakt, en de studie zou geen rekening houden met het MINA-plan. Bovendien zouden we het slachtoffer van onze buurlanden zijn. Ik vind dat geen correcte uitlatingen. De VMM heeft onmiddellijk brandhout gemaakt van de studie, en dat is te betreuren omwille van het grote belang van de problematiek.
Mevrouw de minister, ik kan begrip opbrengen voor een aantal bedenkingen die de VMM formuleerde. Een aantal punten van kritiek zullen wel terecht zijn geweest, maar ze had die niet zo radicaal moeten formuleren. Ze laat zo immers uitschijnen dat de studie niets waard zou zijn. Een van de bemerkingen van de VMM was dat voor ons land de dioxinecrisis mee in rekening is gebracht, terwijl voor Groot-Brittannië de BSE-crisis niet in rekening is gebracht. Dat is een terechte uitspraak, maar ze vergoelijkt de eindbalans niet. Ik denk dan ook dat het hier om een studie gaat waar we zeker rekening mee moeten houden bij het uitstippelen van ons milieubeleid.
Uit een interview met de heer Esty, een van de samenstellers van de studie, blijkt dat de onderzoekers voor ons land niet over één nacht ijs zijn gegaan. De onderzoekers waren immers zelf verrast over de resultaten voor ons land, en berekenden daarom alles opnieuw. De heer Esty verklaarde trouwens dat hij de resultaten voor de kwaliteit van ons grond- en oppervlaktewater en voor de belasting van onze ecosystemen niet kon geloven. Na nieuwe berekeningen bleef de conclusie echter dat ons land, dat toch wel vergelijkbaar is met andere Europese landen als Nederland en Zweden, beangstigend slecht scoort voor milieuduurzaamheid. De heer Esty besluit met de stelling dat onze regering van haar milieubeleid een topprioriteit moet maken. 'Het kan niet dat een welvarend land als België op milieuvlak voorbijgestoken wordt door landen als Albanië of Mozambique. Als er niet snel wordt ingegrepen staat niet alleen de gezondheid van onze bevolking op het spel, maar ook onze economische geloofwaardigheid.'
Sommige Belgische deskundigen waren niet verrast door deze resultaten. Volgens de Bond Beter Leefmilieu draagt Vlaanderen hiervoor een verpletterende verantwoordelijkheid omdat : '... het gaat om een landenstudie, waarbij het relatief gezonde Wallonië de barslechte meetresultaten van Vlaanderen compenseert. Mocht Vlaanderen apart worden gequoteerd, zouden we helemaal onderaan bengelen, tussen de ontwikkelingslanden...'.
De VMM reageert totaal anders op de resultaten door het grootste gedeelte van de verantwoordelijkheid af te schuiven op Wallonië, en te stellen dat Vlaanderen zonder Wallonië of Brussel een betere score zou behalen. Het is wenselijk hierover wat meer duidelijkheid te brengen, zowel over de oorzaken van de slechte resultaten als over de conclusies. Vooral de oorzaken moeten we kennen, en volgens de onderzoekers ligt de schuld hoofdzakelijk bij de overheid. De Belgische industrieën scoren niet beduidend slechter dan die van vergelijkbare landen, maar er wordt te weinig energie en geld geïnvesteerd in het milieubeheer. 'Het bulkt hier niet van nieuwe initiatieven', beweert de heer Esty. Deze kritiek op het beleid vind ik eigenlijk wel merkwaardig, gezien de financiële middelen die worden vrijgemaakt voor het milieu. Ik denk dat het belangrijk is dat we ons hierover ernstig bezinnen en nagaan of het hier gevoerde milieubeleid in de toekomst niet radicaal gewijzigd moet worden.
Dit is niet de geschikte plaats om een volledige studie van de oorzaken te maken. Een groot deel van die oorzaken kennen we allemaal : de klassieke vervuiling door de landbouw, de pesticiden, de chemische bedrijven, enzovoort. De resultaten staan vast, maar we mogen nu niet bij de pakken blijven zitten. We moeten de resultaten op een ernstige en grondige wijze onderzoeken om in de toekomst een nieuw positief milieubeleid te voeren. We mogen ons niet laten ontmoedigen door de studie, we moeten er integendeel resoluut de juiste lessen uit trekken. In plaats van, hoewel misschien niet helemaal ten onrechte, commentaar en kritiek te geven op de voorliggende studie, moeten we deze studie positief bekijken en nagaan op welke wijze Vlaanderen de negatieve score kan ombuigen. Ik denk dat wij, en u bent hiervoor de verantwoordelijke minister, de pretentie moeten hebben om Vlaanderen in een volgend onderzoek een plaats te laten bekleden in de top vijf bijvoorbeeld. Dat is misschien niet haalbaar, als men weet dat bepaalde landen een ongelooflijke voorsprong hebben die we niet kunnen inhalen, maar we moeten in ieder geval toch meer bovenaan eindigen.
De uitlatingen van de federale minister van Leefmilieu Aelvoet waren in elk geval duidelijk. Ze durft zonder problemen toegeven dat ons land een slecht figuur slaat en dat ze niet verwacht had dat de situatie in ons land zo sterk zou verschillen met die in landen als Nederland of Frankrijk. De minister geeft eerlijk toe dat ze geschrokken is dat we zo'n modderfiguur slaan tegenover andere Europese landen, maar wil ook positieve lessen trekken uit de studie en stelt dat er zo snel mogelijk een federale nota moet komen. Er schuilt hier echter een addertje onder het gras. De minister beweert dat '... vele punten waar ons land scoort regionale aangelegenheden zijn waar de federale overheid weinig aan kan veranderen...'. Het zijn met andere woorden de gewesten die hiervoor bevoegd zijn, en veel minder de federale overheid.
Ons besluit moet in elk geval zijn dat er iets moet veranderen. Er moet een krachtig beleid gevoerd worden, want milieu is voor ieder van ons belangrijk, ik denk dat niemand dat zal betwisten. Ik denk dat we het aan onszelf maar vooral aan onze kinderen en kleinkinderen verplicht zijn het milieu te respecteren en zo perfect mogelijk te verzorgen. Vanuit het beleid dienen er dan ook niet alleen krachtige, duidelijke en ondubbelzinnige signalen te komen, er moet zo spoedig mogelijk een duidelijk en goed onderbouwd actieplan voorgelegd worden Als we hiervan een absolute topprioriteit maken, is het evident dat Vlaanderen bereid moet zijn de nodige bijkomende financiële middelen vrij te maken.
Tot slot wil ik opmerken dat ik gisteren niet zo gelukkig was met de mededeling van minister-president Dewael dat hij overweegt om op het vlak van milieu een soort bonus-malussysteem in te voeren. Ik zet even zijn standpunt uiteen. Bedrijven die meer vervuilen dan de Europese milieunormen toelaten, moeten in staat zijn om die overschrijding te verkopen aan bedrijven die minder vervuilen dan ze mogen. Er moeten verhandelbare emissierechten komen waarbij de bedrijven die de milieunormen naleven, in staat moeten zijn om de bonus te verkopen aan bedrijven die de normen niet naleven.
Mevrouw de minister, u bent uiteraard niet verantwoordelijk voor deze uitspraken. Ik betwijfel ook of u het standpunt van de minister-president bijtreedt. Hoe dan ook vind ik dat minister-president Dewael met die uitspraken een zeer slecht signaal geeft aan de bevolking en aan de bedrijven. Dit signaal geeft ook aan dat er voorlopig nog geen sprake is van een krachtig milieubeleid, dat op een eendrachtige en duidelijke manier wordt gevoerd.
Mevrouw de minister, ik heb voor u de volgende vragen. U zult ondertussen ongetwijfeld wel al op de hoogte zijn van de resultaten van de studie. Wat is het standpunt van de Vlaamse regering in deze discussie? Het gaat hier duidelijk om een topprioriteit. Welke dringende maatregelen zullen er worden genomen om bij voorrang een milieubeleid uit te werken dat de resultaten van deze studie in positieve zin ombuigt? Uiteraard hangt dit samen met het vrijmaken van meer financiële middelen. Overweegt de Vlaamse regering daarom dan ook niet om bij hoogdringendheid - gelet op de ernst van de resultaten - hiervoor bijkomende financiële middelen vrij te maken?
Mijn volgende vraag betreft de reacties waarover ik het daarnet al heb gehad. Er is het standpunt van de Bond Beter Leefmilieu. Volgens de BBL is Vlaanderen verantwoordelijk. Daarnaast is er het standpunt van de Vlaamse Milieumaatschappij. Deze heeft de studie enorm genuanceerd. Volgens de VMM zijn Brussel en Wallonië verantwoordelijk voor de slechte resultaten. Hoe het ook zij, het lijkt me echt wel belangrijk dat we de oorzaken kennen van de slechte resultaten. Aan de hand van welke criteria verantwoordt de VMM haar standpunt? Is dat wel wetenschappelijk onderbouwd?
Ik kom nu bij mijn derde vraag. Het betreft hier een probleem dat de bevoegdheden van Vlaanderen overschrijdt. Het dossier vraagt een nationale en internationale aanpak. Overleg met de federale regering en met Europese instanties is dan ook absoluut noodzakelijk. Is er hieromtrent al overleg gepleegd? Zo ja, op welke wijze is dat dan gebeurd en wat zijn de resultaten ervan?
Mijn laatste vraag gaat over een specifiek punt uit het rapport. Ik heb daarnet al aangehaald dat we inzake de vervuiling van grond- en oppervlaktewater helemaal onderaan bengelen. De Europese Commissie heeft al herhaaldelijk gevraagd om dit probleem bij prioriteit aan te pakken. Welke maatregelen hebt u ondertussen genomen om hieraan tegemoet te komen? Dit nieuwe resultaat beklemtoont de eerdere slechte bevindingen. Hebt u eventueel beslist om bijkomende middelen vrij te maken voor het verbeteren van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater?
De voorzitter : Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik heb heel doelbewust mijn interpellatie ook gericht tot minister-president Dewael. Het milieubeleid op zich is immers onvoldoende om het tij te keren. Het is nodig dat men in alle beleidssectoren rekening begint te houden met de milieucomponent.
Het regeerakkoord wil in die zin een trendbreuk realiseren, met name op het gebied van duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling gebeurt binnen de ecologische grenzen. Dat is net het probleem in Vlaanderen. Momenteel overschrijden we die ecologische grenzen. Duurzame ontwikkeling betekent ook dat we voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van de toekomstige generaties in gevaar te brengen. Meer concreet wordt in het regeerakkoord gepleit voor ecologische ombouw van de economie en voor meer kwaliteit van leven.
Het rapport van Davos duwt ons met de neus op de feiten. De situatie in België - en dus ook in Vlaanderen - is wel degelijk ernstig. In Davos werd een studie voorgesteld over de duurzaamheidsfactoren of de capaciteit om economische groei te promoten zonder dat dit leidt tot onaanvaardbare uitputting van hulpbronnen of verloedering van het milieu. Blijkbaar gaan we op een zeer slechte manier om met onze mogelijkheden en zijn we onze bronnen aan het uitputten.
België scoort zeer slecht met zijn 79ste plaats, ver achter de andere EU-lidstaten. In dit verband is vooral een vergelijking met die andere lidstaten zinvol. Door onze bevolkingsdruk en onze industriële ontwikkeling is het immers logisch dat we in Vlaanderen een grotere milieudruk hebben dan bijvoorbeeld in Mozambique of in Nicaragua. De manier van leven is daar veel extensiever. Indien de landen in ontwikkeling onze levensstijl zouden overnemen, zou de ecologische situatie van de wereld nog veel sterker achteruitgaan. Bovendien voeren een aantal landen in ontwikkeling ook een totaalbeleid op het gebied van milieu. Het is dus niet omdat ze arm zijn, dat ze geen aandacht zouden hebben voor het milieu.
Uit de cijfers blijkt dat België vooral slecht scoort op het vlak van waterkwaliteit, bodemkwaliteit, bodemgebruik, ecosystemen en natuur. Opvallend is dat we zeer slecht scoren op het vlak van beleid. Het meest in het oog springend is de slechte luchtkwaliteit. In België zijn er verschillende sectoren die een belangrijke rol spelen in dat probleem. Het verkeer is bij ons een zeer belangrijke oorzaak van luchtverontreiniging. België is immers een typisch 'doorsteekland'.
In het rapport van Davos zitten ongetwijfeld een aantal vertekeningen. Soms dateren de gegevens van 1996 of nog vroeger. Toch kunnen we niet ontkennen dat er een algehele versnelling nodig is. Alles wat met indicatoren te maken heeft, zoals duurzaamheids- en capaciteitsindicatoren, is in volle ontwikkeling. Elke indicator staat ter discussie. Het belangrijkste is echter dat dit rapport een zoveelste aanwijzing inhoudt dat het met ons milieu niet zo goed gaat. Eveneens belangrijk is dat men nu ook in de economische wereld tot het besef komt dat we op bepaalde grenzen botsen. Als we onze economische ontwikkeling niet willen hypothekeren, moeten we van het milieubeleid een prioriteit maken.
Minder opvallend in het rapport, maar mijns inziens zeer cruciaal, is de houding van de privé-sector. Dit is een van de cijfers waarin België het meest afwijkt van de omringende landen. Blijkbaar gaat de privé-sector veel te weinig in op de milieuproblematiek. Het gaat hier dan niet alleen om de privé-bedrijven, maar ook om de gewone huishoudens. Als we een daadwerkelijke verandering willen bewerkstelligen, moeten we dus proberen om die privé- sector mee te betrekken in het milieubeleid.
Het rapport van Davos geeft een duidelijk signaal. Er blijkt nood te zijn aan een doorgedreven duurzaam beleid. Dit mag echter niet beperkt blijven tot het milieubeleid. Momenteel zitten we wel met een historische schuld. Heel veel middelen gaan immers naar het saneren van historische vervuiling. In de bodemsanering gaat het meestal om vervuilingen die twintig tot vijftig jaar geleden werden veroorzaakt. Nu is dat hopelijk niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt voor de waterkwaliteit. Die historische hypotheek slorpt heel wat middelen op.
Als we een echt duurzaam beleid willen voeren, moeten we dit in de verschillende sectoren waarmaken. Ik verwijs naar de industrie, de landbouw, de huishoudens en het transport. In al die sectoren is een krachtiger milieubeleid nodig. Tegelijkertijd moet men bij de ontwikkelingen in die sectoren de impact van een project op het milieu vanaf het begin in veel sterkere mate mee incalculeren. Ook moet men preventief werken om de druk op het milieu te verminderen.
Dit alles vraagt niet alleen een verbetering van de toepassing van de MER, maar ook een constante reflex om bij project- en strategieontwikkeling te peilen naar de effecten op natuur en milieu. Dit heeft dan niet alleen betrekking op het milieubeleid, maar op alle beleidsdomeinen. Zelfs in de culturele sector kan men rekening houden met milieuoverwegingen. Het is dus belangrijk dat men in alle sectoren nagaat hoe men op een meer milieuvriendelijke manier te werk kan gaan.
We schrikken trouwens niet echt van dit Davos-rapport, want in het MIRA-S-rapport konden we een half jaar geleden al lezen dat we er niet zouden komen met een kleine bijsturing van het beleid. Het enige wat ons kan redden, is het scenario van duurzame ontwikkeling, gepaard gaand met een ingrijpend milieubeleid. Dit houdt onder andere volumemaatregelen in. Dat is bij ons misschien een teer punt. Het volume dat we consumeren, overschrijdt in sterke mate onze ecologische grenzen.
Het MIRA-S-rapport vraagt nadrukkelijk aandacht voor een aantal maatschappelijke trends. Zo zijn er de transportstromen, zowel over de weg als in de lucht. Hun groei legt een zeer zware druk op natuur, milieu en gezondheid. Hierbij speelt België een zeer belangrijke rol als doorgeefluik.
Voorts is het zo dat de informatie- en communicatietechnologie vooralsnog niet leidt tot de verhoopte verlaging van de milieudruk. Men moet dus binnen de ICT-sector nagaan hoe men die verlaging toch zou kunnen bereiken.
Vervolgens is het ook zo dat de beheersing van de CO2 uitstoot problematisch blijft, ondanks de verschuiving van zware industrie naar industriële processen en producten met een hogere toegevoegde waarde. Ik verwijs in dit verband naar de berichten die we de voorbije weken alweer hoorden over de klimaatverandering. In de komende eeuw is er een stijging van de temperatuur mogelijk met 1,4 tot 5,6 graden Celsius. De landen in ontwikkeling en de kustgebieden zullen het eerst de nadelige gevolgen van deze temperatuurstijging ondervinden. Ook voor onze land- en bosbouw en voor onze waterhuishouding kan dit echter nadelige gevolgen hebben.
Uit het rapport van Davos komen vier grote knelpunten naar voren : de slechte waterkwaliteit ; de versnippering en het tekort aan natuur en bos ; de bodemvervuiling en het gebrek aan actie, zowel van de overheid als van de privé-sector. Daarom ben ik niet zo gelukkig met de uitlatingen van minister- president Dewael dat de EU-richtlijnen te streng zijn. Mijns inziens moeten we ervoor zorgen dat we aan die richtlijnen voldoen. Dat zou immers het verschil kunnen zijn tussen Vlaanderen en Nederland. We verkeren niet in een positie dat we met autoriteit kunnen beweren dat de EU-richtlijnen te streng zijn, integendeel. Pas als het goed gaat met ons milieu, kunnen we er eventueel aan denken om die EU normen minder streng te maken.
Mevrouw de minister, zoals ik al zei, moet de milieufactor in alle beleidsdomeinen aan bod komen. Het is dus een zaak voor de voltallige Vlaamse regering. Mijn eerste vraag heeft daarmee te maken. Welke conclusie trekt de regering uit het rapport van Davos en uit het MIRA-S-rapport?
Er moet een serieuze inhaalbeweging worden uitgevoerd inzake water en bodemsanering. Als we een versnelling in de bodemsanering willen, dan zijn er verschillende mogelijkheden : ofwel moet de financiering van het milieubeleid fors omhoog, ofwel moet er bijvoorbeeld geld van economische expansiesteun naar de bodemsanering. Dat zou trouwens ook vanuit ruimtelijke ordening een goede zaak zijn. Het is logisch dat de bodemsanering nu vertrekt met als prioriteit volksgezondheid. Ook vanuit economisch standpunt kan men echter eigen prioriteiten leggen. Het zou bijvoorbeeld goed zijn om een aantal vervuilde industrieterreinen te saneren zodat ze opnieuw gebruikt kunnen worden. Het is dus belangrijk dat de economische sector daartoe bijdraagt. In welke zin gaat men dan naar een begrotingswijziging? Volgens mij moet men in de expansiesteun veel strakkere ecologische criteria inbouwen. Bij de steun die door de overheid wordt gegeven, moet men er altijd voor zorgen dat de milieudruk zo laag mogelijk blijft. Welke denkkaders worden daaromtrent momenteel door de Vlaamse regering gevolgd?
De druk van het verkeer op het milieu wordt heel vaak onderschat. Het verkeer is een zeer verspreide vervuiler : alle sectoren hebben ermee te maken. Er moet dringend werk worden gemaakt van het verminderen van de vervoersstromen. Het zou ook goed zijn om grotere gebieden verkeersvrij te maken voor gemotoriseerd verkeer. Nu gebeurt dat vooral in winkel- en wandelstraten in de steden, maar het zal ook nodig zijn in buitengebieden. Men moet natuurgebieden 'ontsnipperen', zodat grotere natuurgebieden vrij kunnen zijn van gemotoriseerd verkeer.
Een volgend punt is de bescherming van de natuur. Ook daar scoren we slecht. De natuur is uiteraard enorm versnipperd in ons land. Er is ook heel weinig bos. De steeds terugkerende vraag is dan ook wanneer de afbakening van de natuurlijke en bosstructuur er eindelijk komt? Op die manier kan werk worden gemaakt van het 'doorknippen' van grote wegen. Naast een versnelling van de aankoop van natuur- en bosgebieden is er ook nood aan 'ontsnippering' en aan een betere verzekering van de basisnatuurkwaliteit. Daarom moet men maatregelen nemen met betrekking tot de elementen die in de natuur liggen en de basiskwaliteit aantasten. Dit betekent ook dat, meer dan vroeger het geval was, ontwikkelingsprojecten hun invloed op de omgeving mee in rekening moeten nemen.
Een volgend element is cruciaal. We moeten erin slagen om de privé-sector bij dit alles te betrekken. De mensen moeten ervan overtuigd worden dat het aangeven van een milieubeleid nodig en nuttig is in een bedrijfsplanning. Ook dit moet voor alle sectoren gelden. In dit verband zijn dringend initiatieven nodig. Op welke manier zal de minister-president zijn gewicht uitspelen om de privé-sector - zowel bedrijven als de totale bevolking - mee te responsabiliseren voor een verbetering van onze milieukwaliteit?
Er is nood aan meer economische instrumenten om de duurzame ontwikkeling en de ecologische component ervan te kunnen realiseren. Ik heb het dan over heffingen en ecofiscaliteit. Hoe zal de Vlaamse regering hier werk van maken?
Een CO2-energieheffing is cruciaal om bijvoorbeeld druk uit te oefenen op de transportsector. Het lijkt me voor sommige zaken onaanvaardbaar dat men ze elders in de wereld goedkoper kan laten verwerken dan bij ons. Denk maar aan de garnalen die men naar Marokko vliegt om ze daar te laten pellen, waarna men ze terug naar ons land overbrengt. Zoiets kan toch maar omdat we geen CO2-energieheffing hebben? De belasting op arbeid is veel te hoog in vergelijking met de last op energie.
Welke andere maatregelen zullen de Vlaamse regering en de minister doorvoeren in dit verband?
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, collega's, als we zouden ingaan op alles wat er in de studie staat, zouden we enkele dagen kunnen discussiëren. Ik denk dat het goed is om samen met het parlement te bepalen waar we staan en welke gevolgen we kunnen geven aan de resultaten van de studie.
Mevrouw Dillen, ik heb er geen problemen mee om toe te geven dat ik ook verbaasd was over en schrok van de resultaten voor België. Het feit dat wij volgens de ESI, de maatstaf voor milieuduurzaamheid, op de 79ste plaats staan, bevestigt het imago dat we reeds hadden, namelijk dat van slechte leerling in de internationale milieuklas. We moeten zeker rekening houden met de resultaten van de studie, maar ik wil toch eventjes over de methodiek praten. U stelde daar immers vragen over.
Sinds verschillende jaren zoekt de wetenschap naar een manier om het milieu te evalueren, probeert ze te bepalen wat duurzame ontwikkeling juist is, en hoe ze die kan meten. Er zijn een hele reeks pogingen ondernomen om bepaalde milieu-indicatoren naar voren te schuiven. Er wordt al lang gepraat over hoe we naast het BNP ook de duurzaamheid van een bepaald land kunnen uitdrukken in één getal. Het nadeel van een dergelijk getal is natuurlijk dat het een mengelmoes wordt van zeer uiteenlopende zaken, waardoor verfijning ontbreekt en de wetenschappers zich ongelukkig voelen. Ik heb daar zelf minder problemen mee, zolang we maar een maatstaf hebben om een bepaald land internationaal te situeren in goede of slechte zin.
De ESI gaat uit van 22 kernindicatoren die op hun beurt een synthese zijn van 67 variabelen, en tracht de duurzaamheid van een land te meten als de geschiktheid van het land om op blijvende wijze goed te presteren voor vijf aspecten. Het eerste aspect is de toestand van het milieu, onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Het tweede aspect zijn de maatregelen die zijn genomen om de toestand van de lucht, het water, de ecosystemen, de afval- en consumptieprocessen en de bevolkingsdruk te remediëren. Men bekijkt dus niet enkel de toestand van een bepaald ogenblik, maar ook wat men doet om die toestand te verbeteren. Een derde aspect is de bescherming van de mens, waarbij vooral de volksgezondheid en de beschikbaarheid van basisgoederen aan bod komen. Het vierde aspect is de sociale en de institutionele capaciteit. Het vijfde aspect is de verantwoordelijkheidszin op mondiaal vlak.
Op basis van dit alles heeft men de positie van België bepaald.
Ik las in de krant ook de bedenkingen van de VMM bij de gebruikte methodiek, maar ik wil daar niet op ingaan. Ik kan me immers voorstellen dat een administratie die zich bezighoudt met dataverzameling, inderdaad kritiek heeft en dat een aantal van haar bemerkingen terecht zijn. Bovendien is het feit dat men met verouderde gegevens werkt altijd een handicap. Maar men moet ook de tijd krijgen om alle materiaal te verzamelen en te verwerken. Met recentere gegevens hadden we misschien een ander resultaat behaald, maar dat is op dit ogenblik niet zo relevant. Belangrijker is dat de VMM nu correspondeert met de auteurs van de studie om op een meer wetenschappelijke manier na te gaan of de cijfers eventueel kunnen worden verbeterd, en om de positie van België te bepalen op basis van nieuwe gegevens. Dat is alleszins relevanter dan in de pers te verklaren of het al dan niet om een degelijk onderzoek gaat.
Hoe zit het nu met de gewesten en de onderlinge verhoudingen? We kunnen in dat verband moeilijk iets uit de studie afleiden, en ik denk niet dat het zo relevant is. Het gebrek aan maatregelen voor waterzuivering in Brussel zal de Belgische resultaten voor waterzuivering inderdaad niet positief hebben beïnvloed. Bovendien is het evident dat Wallonië beter scoort dan Vlaanderen voor het aspect natuur. Ik heb die studie niet nodig om zoiets te weten. Het is ook evident dat Vlaanderen veel slechter scoort met betrekking tot nutriënten in water dan Wallonië. We moeten daar niet verder op ingaan. We moeten enkel onthouden dat we zeer slecht scoren.
Moeten we daar om treuren? Ik denk het niet. Voor mij is dit onderzoek een belangrijke hefboom om samen met de federale regering te zorgen dat we in staat zijn trendbreuken te realiseren. Alles wat we doen zal financiële gevolgen hebben. Ik ben trouwens verbaasd dat mevrouw Dillen zich afvraagt hoe het komt dat er geen beter resultaat is met al die miljarden franken die we aan het milieu besteden. Als we nagaan wat er in het buitenland aan het milieu wordt besteed, is het duidelijk dat we nog een heel grote achterstand hebben in te halen. Ik pleit er zeker voor om het gebruik van de huidige middelen op efficiëntie te beoordelen, maar we moeten ook niet trachten onze achterstand in te halen met de huidige middelen, omdat dat niet gaat.
Deze kwestie is al uitgebreid ter sprake gekomen in de stuurgroep Milieugegevens en in de werkgroep Indicatoren van het CCIM, het Coördinatiecomité voor het Internationaal Milieubeleid, dat instaat voor de coördinatie tussen de gewesten en het federale niveau inzake milieuaangelegenheden. Men bekijkt daar natuurlijk meer de inhoudelijke aspecten. Er is in ieder geval afgesproken dat men een uitgebreide nota over de studie maakt, die zegt wat er dringend moet gebeuren op Belgisch niveau om de toestand te verbeteren. Er is ook uitgebreid overleg geweest met de federale minister van Leefmilieu, omtrent de conclusies in deze kwestie.
Iedereen is het erover eens dat we moeten zoeken naar manieren om het milieubeleid op een hoger niveau te brengen en dat het aspect duurzame ontwikkeling in de verschillende beleidssectoren meer tot uiting moet komen. Ik ontken of minimaliseer niets. Het komt erop aan te zorgen voor een 'schokremedie', waardoor we vooruitgang boeken.
In 1997 en 1998 voerde de OESO een zeer goed onderzoek uit in verband met de toestand van het milieu en het milieubeleid in België en in de drie gewesten. Een ervaren groep van experts heeft dit onderzoek zeer goed voorbereid en de bevindingen zijn zeker niet in tegenspraak met de ESI-indicaties. We komen iets beter uit de OESO-studie omdat de OESO juistere en recentere cijfers gebruikte. De algemene conclusie luidt echter ook dat we vooral problemen hebben met ons water en onze natuur.
De OESO heeft in de studie enkele aanbevelingen geformuleerd om de situatie recht te trekken. Daarbij ligt de nadruk op de politieke beslissing die moet worden genomen om de achterstand in te halen. Er is een algemene aanpak nodig om de achterstand in te halen. De milieudoelstellingen moeten geïntegreerd worden in alles wat met economie te maken heeft, en een grondige vernieuwing van het beleid is zeker nodig. Dat bleek trouwens ook uit de resultaten van de MIRA-rapporten.
Waar staan we voor het ogenblik en wat zijn we nog van plan? U weet uit de beleidsnota dat we voor enkele belangrijke milieuthema's trachten een grondige beleidsheroriëntering door te voeren. Dat heeft financiële gevolgen, en vereist een mobilisatie van de verschillende administraties op een dynamische manier. Op dit ogenblik zijn we bezig met een project dat de hele milieuadministratie aanbelangt, en dat bestudeert hoe het zeer groot potentieel dat aanwezig is bij de administraties en de VOI's, kan worden ingeschakeld in een dynamisch milieubeleid en in de realisatie van doorbraakprogramma's. Bijkomend probleem is dat we met een enorme achterstand zitten omwille van de erfenis uit het verleden. Zo wordt er veel gehypothekeerd. We kunnen niet van nul beginnen. We staan nog negatief en die achterstand inhalen zal enorm veel geld kosten.
De laatste vraag van mevrouw Dillen ging over de inhaaloperatie vermesting. Op dit ogenblik meten wij zeer goed hoe de situatie evolueert. Vroeger was dat anders. We hebben nu een landbouwmeetnet, zodat wij de invloed van de maatregelen inzake mestbeleid op het nitraatgehalte van de bodem en het oppervlaktewater kunnen nagaan. Het gaat om meetpunten die niet beïnvloed worden door lozingen van industrieën, RWZI's of ovenstorten. We meten hoofdzakelijk de invloed van de vermesting.
De resultaten van de voorbije winter zijn vrij goed, maar dat is vooral het gevolg van de grote hoeveelheid regen die er gevallen is. Toch denk ik dat men bewust wordt van de problemen en dat de landbouwers die de adem van het MAP-2bis in hun nek voelen, veel voorzichtiger geworden zijn met bemestingstechnieken. Echte sluiklozingen komen bovendien veel minder voor. Er is dus een globale evolutie naar verbetering aan de gang. Ik heb ook gevraagd dat men zou proberen correcties door te voeren die rekening houden met de invloed van de neerslag, zodat we dan kunnen nagaan of we er echt op vooruitgaan, maar alles wijst erop dat dit werkelijk het geval is.
Wij proberen de mestproblematiek op drie manieren aan te pakken. Ten eerste streven we naar betere bemestingstechnieken. Dit gaat gepaard met enorme voorlichtingscampagnes, gericht op de landbouw. We trachten de landbouwers opnieuw vertrouwd te maken met de bemestingstechnieken van vroeger. Oordeelkundige bemesting is immers uiterst belangrijk en de metingen op perceelniveau geven de landbouwers indicaties over het feit of ze al dan niet goed bezig zijn.
Ten tweede is er de aanpak aan de bron. Het gaat in dit verband over de samenstelling van het veevoeder. Wij zitten regelmatig met de veevoederbedrijven rond de tafel om de kwestie te bespreken. Daarnaast is er ook de afbouw van de veestapel.
Ten derde is er de mestverwerking. Als Vlaanderen een bepaald veeteeltniveau wil behouden, zullen we toch een mestverwerking moeten realiseren waarbij een deel van de nutriënten niet langer in de bodem of in het water terecht komt, maar wordt geëxporteerd. Op die manier zullen we tijdens deze legislatuur de mestproblematiek onder controle krijgen, wat de kwaliteit van de waterlopen en de ecosystemen zeker ten goede zal komen. Het komt er dus op aan de drieledige aanpak verder te zetten.
Ik zal nu even aandacht besteden aan de inhaalbeweging watersanering. Iedereen weet dat de kwaliteit van onze waterlopen nog steeds onder een bepaald niveau ligt. Deze kwestie wordt in het Davos-rapport besproken. In 1991 ging de operatie Aquafin van start en werden overal RWZI's ingeplant. De invloed daarvan zou nu reeds merkbaar moeten zijn in de cijfers. Het Davos-rapport gebruikte trouwens oudere cijfers. Het probleem blijft echter. Zelfs als alle RWZI's zijn gebouwd en als we daardoor een maximale zuiveringscapaciteit hebben, blijven we met een enorm probleem zitten, omdat slechts 50 percent van onze woningen op die RWZI's zijn aangesloten. In Nederland ligt dat percentage hoger dan negentig percent. De bedoeling van de inhaaloperatie is dat we samen met de gemeentes zorgen voor een waterbeleid op gemeentelijk niveau, dat is afgestemd op wat er op bovenlokaal niveau gebeurt, zodat water op een deftige manier wordt gezuiverd.
Dit alles kunnen we natuurlijk niet van vandaag op morgen realiseren. De resultaten van de heroriëntering van het waterzuiveringsbeleid zullen dus pas over enkele jaren zichtbaar worden. De aanpak via integraal waterbeheer zal ook wel een merkbaar effect hebben op de waterkwaliteit en op de ecosystemen.
Ondertussen is er reeds grote vooruitgang geboekt in het afkoppelingsbeleid. We overleggen in dit verband met de industrie, om uit te maken welke bedrijven nog kunnen lozen en welke bedrijven in een eigen zuivering moeten voorzien. Bovendien zijn de normen in de vergunningen verstrengd en worden er ook actieplannen opgemaakt voor prioritaire bedrijven, waarin wordt bepaald binnen welke termijn ze afgekoppeld moeten zijn. Er komt dus een verbetering, maar we zullen toch sneller te werk moeten gaan.
Vervolgens zal ik even ingaan op de inhaalbeweging bodemsanering. We hebben in ons land ontzettend veel 'black points'. Een positieve trend die in de studie echter niet tot uiting komt, is dat de privé saneringen in een zeer snel tempo gaan. Ik heb de administratie naar aanleiding van de begrotingen trouwens gevraagd om dit aspect veel meer te visualiseren.
We hebben een zeer goed bodemsaneringsdecreet, en uit een UNEP-rapport blijkt dat voor de vorderingen van het bodemsaneringsbeleid, gebaseerd op het identificeren van verontreinigde sites, Vlaanderen op de tweede plaats staat in Europa. Voor het gedetailleerd bodemonderzoek staan wij zelfs op de eerste plaats. Wij behoren dus tot de absolute top voor wat betreft de kennis en het bodemonderzoek, maar praktisch staan we nog niet waar we zouden moeten staan.
Het bodemsaneringsdecreet treedt nu pas ten volle in werking op het terrein. De stijging van het aantal privé-saneringen is zeer positief. Bij overdracht en verkoop van gronden moet men trouwens tot sanering overgaan en dat is een goede zaak. Voor het overige is het de bedoeling om via een PPS-formule de sanering van bepaalde gronden vlotter te laten verlopen. Ik denk dat we voor de bodemsanering tijdens deze legislatuur ook een inhaalbeweging zullen realiseren.
Ik kom nu tot de heroverweging van de begroting expansiesteun, wat eigenlijk een bevoegdheid van minister Van Mechelen is. Hij is voor het ogenblik bezig met de versterking van de ecologiecriteria in de context van de expansiesteun. Ik ben alleszins vragende partij om in dit verband zeer strikte duurzaamheidscriteria te hanteren.
Ik zou er niets tegen hebben dat alle expansiesteun wordt overgebracht naar de milieubegroting en wordt gebruikt voor bodemsanering, maar ik vermoed dat zoiets toch wel enige discussie zou uitlokken in de Vlaamse regering. Hierbij kan ook opgemerkt worden dat het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling in Gent werkt aan een studie met betrekking tot de evaluatie van het ecologiecriterium binnen de economische expansiesteun in het licht van grondstof- en energiebesparing en het verminderen van schadelijke milieueffecten. Dat zal ons in ieder geval helpen om van die expansiesteun effectief een instrument van duurzaamheid te maken, en niet enkel een subsidiekanaal waar het milieu uiteindelijk niet veel beter van wordt.
De financieringsproblematiek werd hier al aangehaald. De financieringsproblematiek van het milieubeleid is ruimer dan de kwestie van de financiering van de inhaaloperaties inzake waterzuivering en bodemsanering. Het is volgens mij belangrijk dat het financieringsprobleem doordringt tot de andere sectoren. Het wordt gedeeltelijk gekoppeld aan de discussie over het heffingenbeleid. Midden maart zal aan de Vlaamse regering een nota worden voorgelegd met een aantal ideeën over de heffingen en de financiering van het milieubeleid. In de commissie zal dat nog uitgebreid ter sprake komen. Ik vermoed dat de algemene middelen voor Leefmilieu moeten toenemen, anders zullen we de kosten niet kunnen dekken.
Mobiliteit is een aspect dat eigenlijk tot de bevoegdheden van minister Stevaert behoort. Toch moet men tot een beheersing van de verkeersstroom en een verlaging van de druk van het verkeer op het milieu komen. Hiervoor zal men een geïntegreerd pakket maatregelen moeten uitwerken. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen omvat vijf centrale doelstellingen. Men wil op een selectieve wijze waarborgen geven voor de bereikbaarheid van de economische knooppunten en poorten en voor de mogelijkheid tot verplaatsing voor eenieder om volwaardig te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Men wil de verkeersonveiligheid verder terugdringen, en daarnaast ondanks de toenemende mobiliteit, de verkeersleefbaarheid verbeteren en de schade aan natuur en milieu terugdringen. Het milieuaspect vormt dus een van de onderdelen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Op het moment dat dit wordt besproken, zullen we moeten nagaan of dit aspect niet te veel naar de achtergrond verdrongen wordt.
Parallel aan de uitwerking van het Mobiliteitsplan wordt een strategisch MER uitgewerkt. Milieuaspecten dienen immers reeds van bij de planningsfase in rekening te worden gebracht. Op het Mobiliteitsplan zal een strategisch MER toegepast worden, zoals bepaald werd in het nieuwe decreet. Op basis van de resultaten van het strategisch MER kan het Mobiliteitsplan eventueel aangepast worden. De suggestie van mevrouw Vertriest, de ontwikkeling van een visie om gebieden verkeersvrij te maken, past binnen de uitwerking van het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de daaraan gekoppelde uitwerking van het strategisch MER. We moeten in de volgende maanden de discussie met minister Stevaert aangaan.
Binnen het milieubeleid hebben we ook een aantal actiepunten in verband met mobiliteit. Zo werkt men aan een actieplan ter bevordering van het gebruik van milieuvriendelijke voertuigen. Men heeft nu demonstratieprojecten van milieuvriendelijke voertuigen, dat gaat dan over 'roetnabehandelingssystemen' en het gebruik van waterstof als brandstof voor bussen. Men is de databank aan het verbeteren voor alle gereglementeerde emissies, om op die manier de consument te informeren over de milieu-impact van personenwagens, en hem aan te zetten tot het aankopen van milieuvriendelijke wagens. Met de ontsnipperingsprojecten wil men grotere eenheden natuur aaneenschakelen.
Terzijde wil ik nog opmerken dat we het algemene nieuwe milieubeleidsplan voorbereiden. Bij het vroegere milieubeleidsplan ging het om additioneel beleid, nu gaat het om het totale beleid. We willen het accent veel meer leggen op mobiliteit en energie, zodat die elementen vanuit milieustandpunt extra worden benadrukt en zo een veel grotere impact hebben op de beleidsdomeinen van andere ministers.
Nu ga ik het hebben over de vraag naar de afbakeningen en de inhaalbeweging op het vlak van natuur. U weet dat in ons aankoopbeleid een forse inhaaloperatie uitgevoerd wordt. Het is de bedoeling de natuurwaarden die er zijn beter te beschermen, maar ook in waarde te verhogen. Momenteel lopen er 22 natuurinrichtingsprojecten, waarover hier al gediscussieerd werd. Dit alles vraagt nog wel wat discussie en bijsturing, maar ik denk dat hiermee toch de natuurwaarde in de praktijk kan worden verhoogd. We zijn klaar met de eerste fase van de afbakening van VEN en IVON. We hebben de GNBS, de Gewenste Natuur- en Bos Structuur, opgemaakt, en deze wordt nu getoetst aan de GAS, de Gewenste Agrarische Structuur. De voorstellen zijn klaar om over te gaan tot de afbakening van 125.000 hectare GEN en van 150.000 hectare natuur in verweving. Daaraan gekoppeld zullen we een voorstel formuleren voor de realisatie van de 38.000 hectare groene bestemmingswijzigingen en de 10.000 hectare bosuitbreidingsgebieden.
We voeren overleg met minister Van Mechelen om hierover afspraken te maken. Ik hoop dat we op zeer korte termijn effectief kunnen starten met de afweging van welke gebieden beschermd moeten worden vanuit natuuroogpunt, wat andere open ruimte is, wat de aanspraken van recreatie en economie zijn enzovoort. Onze plannen zouden echter wel eens vertraagd kunnen worden, omdat in een dergelijk proces altijd de traagste het tempo bepaalt, en ik heb het dan niet over minister Van Mechelen, maar over de sectoren. Wel hebben we de afspraak gemaakt dat de nieuwe Habitatrichtlijngebieden in maart op de agenda van de regering zullen komen, het gaat hier dan over ongeveer 9000 hectare extra. Het is ook de bedoeling om in een eerste fase van de afbakening van VEN, de gebieden waarover geen discussie bestaat, op de agenda van de regering te zetten. Het gaat hier dan om de gebieden waarbij er geen overlappingen zijn met de Gewenste Agrarische Structuur, de zogenaamde consensusgebieden. Op deze manier kunnen we in deze eerste gebieden de operationalisering van het decreet natuurbehoud al uitvoeren.
Wat uw vijfde vraag betreft, wil ik erop wijzen dat zowel minister-president Dewael als ikzelf ons ten volle bewust zijn van de nood aan een voldoende groot draagvlak binnen het bedrijfsleven om dat proces van verinnerlijking van milieudoelstellingen te verkrijgen. U hebt natuurlijk wel gelijk dat het hier niet alleen om de industrie gaat, maar ook om de bevolking en andere categorieën. Ik denk toch dat het bedrijfsleven hierin een belangrijke positie inneemt. U weet misschien dat de voorzitter van het VEV opgeroepen heeft om duurzame ontwikkeling hoog in het vaandel te dragen, en dat het VEV hierrond studiedagen organiseert. Ook het Vlaams regeerakkoord voorziet in enkele hefbomen, zoals de responsabilisering van de privé-sector via het opleggen van resultaatsverbintenissen, de PPS-formule en het principe van de exante evaluatie bij projecten met een mogelijke milieuimpact. Ook de heroriëntering van productie en consumptie in de richting van besparing op het grondstoffengebruik, inzet van hernieuwbare grondstoffen en verlenging van de levensduur is ingeschreven in het regeerakkoord. Veel van deze zaken hebben natuurlijk een belangrijke link met de federale bevoegdheid. Productpolitiek is ontzettend belangrijk voor het milieubeleid, maar dat is niet onze bevoegdheid. Ecofiscaliteit is ook heel belangrijk als men een trendbreuk in het milieubeleid wil realiseren, maar alleen al het vermelden van het woord 'ecotaks' of 'ecobonus' jaagt een aantal mensen de gordijnen in. Toch denk ik dat iedereen er zich bewust van moet worden dat ecofiscaliteit een zeer belangrijk instrument kan en moet zijn om ons werk te doen.
Ik wil nog kort iets zeggen over de convenants, die geen economische instrumenten maar vrijwillige afspraken zijn. Men rekent de convenants tot de sociaal-communicatieve instrumenten. Er zijn de milieuconvenants met provincies en gemeenten, die heel goed draaien en al vrij veel effect hebben op het terrein, en ook de verschillende MBO's die in het kader van de afvalproblematiek met wisselend succes afgesloten werden. Ik denk dat we beter moeten onderhandelen met de industrie om scherpere voorwaarden in die MBO's te krijgen.
Ik heb het al gehad over de heffingen, en binnenkort zal de discussienota hierover ook rond zijn. In de kader van het milieubeleidsplan zijn er een aantal acties die te maken hebben met ecofiscaliteit en met financiering. De voorbije jaren kwam dit zeer moeilijk van de grond - het is natuurlijk ook geen gemakkelijke materie -, maar wij hebben dit nu geplaatst in een strategisch project milieufinanciering. Daarbij heeft men aan de ene kant de heffingsdiscussie en de financieringsproblematiek, en aan de andere kant wil men de ecofiscaliteit als instrument grondig analyseren in afwachting van de overheveling van dit instrument naar de gewesten. Ik heb het Lambermontakkoord op die manier begrepen dat eerst een aantal zeer concrete zaken beslist zullen worden op federaal niveau alvorens over te gaan tot het gewestelijke niveau. Als dit echter eenmaal onze bevoegdheid is, moeten we hier zeker gebruik van maken om onze mogelijkheden op het vlak van milieu te verhogen.
Men werkt momenteel ook aan een evaluatie van de subsidies, dat gaat dan vooral over de expansiewetgeving, maar daar heb ik al voldoende op geantwoord.
Ik wil nog een opmerking maken over de verhandelbare emissierechten. Het is niet minister-president Dewael die dit uitgevonden heeft, want deze discussie woedt al jaren binnen de milieubeweging en binnen de economische wereld. Ik denk dat men hier zeer voorzichtig mee moet omgaan, zonder a priori te zeggen dat men ertegen is. In bepaalde gevallen kan het zeker verantwoord zijn om dit instrument te gebruiken, maar niet om wettelijk vastgelegde normen te ontduiken. Deze emissierechten hebben wel een beetje verwarring veroorzaakt, maar ik wil heel duidelijk stellen dat het niet kan dat België voor bepaalde sectoren de Europese norm aan haar laars lapt en dat ergens anders zou gaan compenseren door een bonus in de plaats stellen. Wel denk ik dat we in een gebiedsgericht beleid kunnen werken met verhandelbare emissierechten om bijvoorbeeld de druk op een bepaald gebied te verlichten, waardoor er een zogenaamde 'trade in pollution' ontstaat. Onze einddoelstelling moet steeds het halen van betere resultaten zijn, daarna kunnen we nog nagaan of we nieuwe instrumenten kunnen inschakelen.
Ten slotte wil ik nog stellen dat er naar aanleiding van het Davosrapport bij de Vlaamse regering een door mij ingediende nota over de Davos-opvolging ter discussie ligt, die waarschijnlijk morgen op de agenda staat. In deze nota benadruk ik uitdrukkelijk de signaalwaarde van het rapport, en vraag ik om de erkenning van de noodzaak van een inhaalbeweging. We moeten een aantal principebeslissingen nemen, zodat we daarvan de vruchten kunnen plukken in het vervolg van deze legislatuur.
Ik ijver voor een pro-actieve integratie van milieu-en natuurdoelstellingen in alle beleidsdomeinen en voor een consolidatie van de specifieke deskundigheid en de aanwezige expertise voor de opmaak en de uitvoering van de milieubeleidsplannen. Bij de begrotingsdiscussie moet belang gehecht worden aan het Davosrapport en moeten hier conclusies uit getrokken worden. In het kader van het maatschappelijk debat over de Kleurennota van de Vlaamse regering moet bijzonder belang gehecht worden aan duurzame ontwikkeling als leidende doelstelling en beginsel van het beleid. Ook de minister-president heeft al suggesties in die zin gedaan.
Ik zou nog uren kunnen discussiëren over de resultaten van de Davosstudie, maar ik zal het hier bij laten.
De voorzitter : We zouden inderdaad nog lang kunnen verdergaan, maar ik zou de sprekers willen vragen hun reactie kort te houden.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik dank de minister voor haar bijzonder uitgebreide antwoord, ik zou het wel interessant vinden om hiervan de integrale tekst te krijgen.
Minister Vera Dua : Het probleem hierbij is dat mijn administratie wel de antwoorden opmaakt, maar dat daar dan soms zaken instaan waar ik het niet volledig eens mee ben. Ik zou willen voorstellen dat een uitvoerig verslag wordt opgesteld.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik ben in elk geval blij dat u de barslechte resultaten van het rapport niet geminimaliseerd of ontkend hebt, in tegenstelling tot de VMM. Ik denk dat het onderzoek inderdaad een belangrijke hefboom is, en dat het nu niet meer de taak van wetenschappers of professoren is om dat nog verder te onderzoeken. Het rapport en de resultaten waren duidelijk, nu is vooral een grondige vernieuwing van het beleid nodig. Er moeten zeer dringend een aantal beleidsdaden gesteld worden.
Mevrouw de minister, u bent even ingegaan op mijn opmerking over de vrijgemaakte financiële middelen. Voor alle duidelijkheid wil ik toch stellen dat ik er niet voor gepleit heb om het huidige budget voor milieu te behouden en niet uit te breiden. Ik heb alleen gezegd dat ik de kritiek van het rapport op het beleid bijzonder merkwaardig vind als we rekening houden met de omvang van de financiële middelen die we vrijmaken. U zult in mij een bondgenoot vinden als u een goed milieubeleid uitstippelt en hiervoor bijkomende financiële middelen vraagt. Ik besef natuurlijk ook wel dat het noodzakelijk is om voor milieu op onze begroting veel meer middelen vrij te maken.
Wat de VMM betreft hebt u gesteld dat deze maatschappij contacten heeft met de auteurs van het rapport. Ik ben ook van mening dat dit beter zo gebeurt dan door communicatie via de pers en het geven van kritiek via de pers. Als de resultaten van deze besprekingen bekend zijn, hoop ik wel dat wij daarvan kennis kunnen nemen.
Ten slotte heb ik nog een opmerking in verband met uw standpunt over de verhouding tussen de gewesten en wie waar verantwoordelijk voor is. De verhouding tussen de gewesten is wel relevant, omdat het net de gewesten zijn die de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor milieubeleid. Ik denk dat het zeer belangrijk is om deze nota zowel met de andere gewesten als met de federale overheid grondig door te nemen, waarbij ieder oog heeft voor zijn verantwoordelijkheid, zodat op basis van deze studie een vernieuwd, krachtig milieubeleid kan worden gevoerd.
De voorzitter : Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Ik wil de minister ook bedanken voor het uitgebreide antwoord. Over de ecofiscaliteit wil ik nog zeggen dat het toch niet toevallig is dat Finland zo goed scoort in het rapport van Davos en tegelijkertijd het land is waar de ecofiscaliteit het meest uitgewerkt is.
Het is inderdaad belangrijk na te gaan op welke positie wij staan, maar we moeten ook nagaan welke met België vergelijkbare landen vooraan staan, en welke instrumenten ze effectief toepassen om op die plaats te kunnen staan. In dat opzicht zegt het rapport van Davos meer dan alleen iets over onze slechte positie. Aan de tegenstanders van ecofiscaliteit wil ik toch voorstellen om eens goed te kijken naar het voorbeeld van Finland, waar men al een jaar of tien met ecofiscaliteit werkt. Blijkbaar heeft dat toch wel een aantal zeer goede gevolgen.
Uiteraard is ook de Kleurennota belangrijk. Ik hoop dat er in dat verband voldoende aandacht is voor het middenveld dat zich bezig houdt met ecologie en met duurzame ontwikkeling. Men mag zich niet beperken tot de SERV-partners.
Het verheugt me dat men via het Davos-rapport tot een versnelling van het milieubeleid wil komen. Ik heb al gezegd dat het verkeer in Vlaanderen een zeer belangrijk element vormt. Tot nu toe werd elke milieuvriendelijke maatregel in het verkeer onmiddellijk tenietgedaan door de toenemende massa of het volume van verkeer. Naast onderzoek naar de milieubelastende stoffen, moeten we in het verkeer dus echt naar volumemaatregelen overschakelen. Het verkeersvolume moet verkleind worden.
Er is de ecofiscaliteit, maar daarnaast is er ook de CO2-energieheffing. Als we tot een globale verbetering van de milieuimpact willen komen, moeten we die CO2-energieheffing invoeren om de CO2-uitstoot naar beneden te halen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door mevrouw Dillen en door mevrouw Vertriest werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd.
Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.