Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 14/12/2000
Vraag om uitleg van de heer Dirk Holemans tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de ongelijke kansen van vrouwen aan Vlaamse universiteiten
Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het aantal vrouwelijke hoogleraren in het universitair onderwijs
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Holemans tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de ongelijke kansen van vrouwen aan Vlaamse universiteiten en van de heer De Cock tot minister Vanderpoorten, over het aantal vrouwelijke hoogleraren in het universitair onderwijs.
De heer Holemans heeft het woord.
De heer Dirk Holemans : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte leden, in december 1999 kaartte ik in deze commissie voor het eerst aan dat vrouwen zeer ongelijke promotiekansen hebben aan onze universiteiten. U antwoordde toen dat de VRWB zich over deze kwestie buigt.
Een half jaar later verscheen er een treffende vrije tribune over dit probleem, die door meer dan zestig personen uit diverse universitaire organisaties werd gesteund. Op basis daarvan stelde ik een nieuwe vraag. Toen antwoordde de minister dat ze er bij de VRWB op zou aandringen dat die zijn advies klaar zouden hebben tegen het nieuwe academiejaar.
De raad leverde zijn rapport inderdaad af op 28 september van dit jaar, en we ontvingen het op 20 november. Het advies bevatte onder meer een studie ter onderbouw, die zeer verhelderend was. Op dit ogenblik is er bij de studenten sprake van een 50-50-verhouding tussen mannen en vrouwen, maar met elke trede op de academische ladder vallen er steeds meer vrouwen af. In feite gaat het hier over een echte brain drain. De groep van 84 buitengewoon hoogleraren in Vlaanderen telt maar één vrouw. Dat spreekt boekdelen. Ook de situatie bij de Academie voor Wetenschappen is tekenend : dit is een echt mannenbastion. Ik blijf erbij dat deze situatie ronduit onaanvaardbaar is aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw.
Het VRWB-advies en de bijbehorende studie zijn zeer interessant. Zeer terecht stelt men dat men zich niet kan verschuilen achter het generatie-effect. Het is inderdaad zo dat er tien tot twintig jaar geleden minder vrouwen aan de universiteit studeerden, maar dit blijkt niet het enige verklarende element te zijn. Dit is geen typisch Vlaams probleem, maar uit een artikel in Science blijkt dat Vlaanderen toch wel heel slecht scoort, zelfs in vergelijking met andere landen in Europa.
Het VRWB-advies stelt dat we dringend aan een inhaalbeweging toe zijn. Er worden een aantal mogelijkheden opgesomd. De bewering dat de universiteit een enorm prestatiegebonden instelling is, heeft me getroffen. De prestatiedruk en concurrentie neemt steeds meer toe. De kwaliteit van het werk kan worden bevorderd door onthaasting. Een andere maatregel is het mogelijk maken van loopbaanonderbreking, naar analogie met de Vlaamse ambtenaren. Belangrijk is de evaluatie van de publicaties. Het evenwicht tussen kwaliteit en kwantiteit moet in rekening worden gebracht.
Ten slotte moeten mannen en vrouwen over het algemeen worden aangespoord om hun werk en hun leven meer harmonieus met elkaar te combineren. Ik was zeer getroffen door een laatste aanbeveling in de studie. Men zou namelijk een discussie moeten aangaan over een breder begrip van de kwaliteit van wetenschap : 'Er is aandacht gewenst voor de bijdrage aan de maatschappelijke ontwikkeling en het inspelen op maatschappelijke vragen en behoeften.' Ik ben daar zeer in geïnteresseerd. Dit is een terechte stelling.
Mevrouw de minister, welke voorstellen van de VRWB acht u haalbaar? Ik ben voorstander van een incentivebeleid. Voor evaluatie moeten we ruim de tijd nemen, want we kunnen dit niet in één of twee jaar realiseren.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, midden november verscheen in Science een studie die treffende cijfers aan het licht brengt. Vlaanderen scoort het minst goed in Europa voor zijn percentage vrouwelijke hoogleraren. Alleen Nederland doet het nog slechter. Slechts 5,1 percent van onze hoogleraren is een vrouw. In Science wordt gesproken over een 'dramatische' afwezigheid van vrouwen in academische topposities.
Kunt u dit cijfer bevestigen? Hebt u daar een verklaring voor? Welke initiatieven kunt u nemen om dat aantal vrouwelijke hoogleraren te doen toenemen? Is hierover overleg mogelijk met de minister van Gelijke Kansen?
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik wil eveneens vragen wat u met de VRWB-studie zult doen. Is eenzelfde studie mogelijk in de hogescholen en de rest van het hoger onderwijs? In hoeverre moet niet worden gesleuteld aan de voorwaarden om te doctoreren? Blijkbaar haken heel wat mensen af tijdens hun doctoraat door een aantal beperkingen en de hoge druk. Misschien kunt u met de sector zelf gaan praten.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, dit boeiende thema vormt geen geïsoleerd probleem van de universiteiten. Het is een maatschappelijk fenomeen. Ik heb verschillende studiedagen over het onderwerp bijgewoond, meer specifiek over de problematiek aan de universiteiten. Ik moest tot mijn spijt vaststellen dat het publiek vrijwel uitsluitend uit vrouwen bestond. Dat is niet de bedoeling.
Het percentage van 5,1 percent vrouwelijke gewoon hoogleraren voor Vlaanderen wordt in verschillende publicaties bevestigd. De statistische gegevens over het personeel aan de Vlaamse universiteiten van de VLIR tonen aan dat de vrouwelijke ondervertegenwoordiging zich ook al vroeger in de carrière situeert. Waar het aandeel vrouwelijke studenten de 50 percent momenteel overstijgt, stelt men vast dat het aantal vrouwen sterk afneemt naarmate men opklimt in het academisch corps. Het aantal vrouwelijke hoogleraren zal langzaam verhogen door natuurlijke doorstroming.
De Vlaamse universiteiten presteren momenteel inderdaad slecht wat betreft het aantal vrouwelijke hoogleraren, maar in de meeste Europese landen is de toestand niet veel beter. Het lage aantal vrouwelijke hoogleraren is een gevolg van een complex van factoren, die elk op hun beurt een ondervertegenwoordiging van vrouwen bewerkstelligen. Er zijn dus verschillende oorzaken voor het probleem. In sommige Europese landen werden reeds maatregelen genomen door de overheid en door de universiteiten om het aandeel van de vrouwen in het academisch corps te versterken. Dit verklaart mogelijk waarom er in deze landen reeds een verhoging van het aantal vrouwelijke hoogleraren vast te stellen is.
Ik heb het VRWB-advies met grote belangstelling gelezen, en een belangrijk deel van de aanbevelingen acht ik haalbaar. Terecht wordt opgemerkt dat het probleem van de ondervertegenwoordiging van vrouwen te wijten is aan een complex geheel van factoren, en dat er ook een cultuurwijziging noodzakelijk is. Laat mij echter vooraf dit stellen : ik heb dit dossier met universitaire verantwoordelijken reeds uitgebreid besproken. Ze zijn zich bewust van het probleem en hebben reeds stappen ondernomen in de goede richting. De ene universiteit is daarin verder gevorderd dan de andere, maar ze beseffen ten volle dat geen talent verloren mag gaan. Bovendien hebben onze instellingen een ruime autonomie en heeft het verleden geleerd dat van boven opgelegde maatregelen die niet steunen op een consensus, bijna altijd een slag in het water zijn. Het komt er dus vooral op aan een mentaliteitswijziging tot stand te brengen, en dat is veel moeilijker dan een decreet of een besluit schrijven.
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de universiteiten zelf om iets aan het probleem te doen. Het behoort essentieel tot hun taak om maatschappelijke evoluties op de voet te volgen. Een wijziging in bedrijfscultuur vraagt een engagement van de top, maar ook van alle personeelsleden. Daarom zal ik aan de universiteiten, die dat nog niet hebben gedaan, vragen een gelijkekansenbeleid uit te werken en hun engagement daarin duidelijk aan te tonen.
Ik heb vorig jaar de voorstelling van het gelijkekansenbeleid van de KUL bijgewoond. Dat was boeiend en indrukwekkend. De vrouwelijke hoogleraren zeiden zelf dat ze het niet makkelijk hebben door hun minderheidspositie. Het aanstellen van een ´adviseur gelijke kansen´ binnen elke universiteit is een van de mogelijke maatregelen. Gelet op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de universiteiten, lijkt het mij voor de hand te liggen dat de universiteiten zelf rapporteren over de bereikte effecten. Bij de herziening van de regelgeving op de universitaire jaarverslagen, die momenteel wordt voorbereid, zal dit aspect niet uit het oog worden verloren. Dit op zich moet de universiteiten stimuleren snel en effectief werk te maken van een gelijkekansenbeleid.
De VRWB merkt op dat er in de komende periode een grote turn-over van personeel aan de universiteiten zal zijn omdat heel wat leden van het academisch korps op pensioen zullen gaan. De stijging van de middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds en van de werkingsuitkeringen moet bovendien toelaten om het ZAP-kader verder uit te breiden. De universiteiten staan hier dus voor een unieke kans om meer vrouwen te benoemen en hun academisch personeelsbestand te vervrouwelijken, mits evenwel het behoud van de noodzakelijke kwaliteitsstandaarden.
In de recent door de Vlaamse regering genomen beslissing over de oprichting van steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek, wordt in een steunpunt Gelijkekansenbeleid voorzien. Binnen dit steunpunt kan bijzondere aandacht gaan naar onderzoek over gelijke kansen voor vrouwen, ook voor vrouwen in de wetenschap. Hierover zal ik nog nader overleg plegen met de minister van Gelijke Kansen. Ook het nieuw op te richten steunpunt 'O&O statistieken' zou eventueel een bijdrage kunnen leveren via statistisch materiaal in verband met kwaliteit van onderzoek en genderneutraliteit.
Het FWO nam een aantal interessante maatregelen in het kader van zijn gelijkekansenbeleid. De mandaten van postdoctoraal onderzoeker die bij een onderbreking van tenminste drie maanden van de beroepsuitoefening wegens zwangerschaps-, borstvoedings-, ouderschapsverlof, palliatief verlof of langdurige ziekte verlengd werden tot 31 december, worden automatisch verder verlengd tot het einde van het academiejaar. Eenzelfde verlenging is eenmaal mogelijk voor aspiranten van het FWO. Op die manier krijgen vrouwelijke onderzoekers tijd en ruimte om de draad van hun onderzoek op te nemen en hun wetenschappelijk curriculum verder uit te bouwen om op voet van gelijkheid te solliciteren voor een mandaat van postdoctoraal onderzoeker.
Het lijkt vanzelfsprekend dat de universiteiten het voorbeeld van het FWO volgen en deze maatregelen veralgemenen voor alle mandaten en nog verder uitbouwen. Het gaat hier meer bepaald over het verlengen van mandaten met de niet-gepresteerde periode en verder tot het einde van het academiejaar of het moment waarop een nieuw mandaat kan ingaan, de mogelijkheid van uitstel voor hernieuwing van een mandaat en een versoepeling van de leeftijdsgrenzen. Er moeten ook oplossingen worden uitgewerkt om vrouwen die in een project werken dezelfde kansen te geven.
Binnen de universiteiten bestaat er momenteel de mogelijkheid om een assistentschap met een zevende jaar te verlengen in uitzonderlijke omstandigheden. Deze verlenging zou automatisch kunnen worden toegestaan indien een vrouwelijke assistente zwanger is geweest tijdens haar mandaat.
De universiteiten moeten erover waken dat de criteria voor benoeming en bevordering van personeelsleden genderneutraal zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het gewicht dat wordt toegekend aan langdurige verblijven aan buitenlandse instellingen.
De meningen over positieve discriminatie in de academische wereld zijn verdeeld. In sommige landen zoals Denemarken is een beleid van tijdelijke positieve discriminatie succesvol geweest. Aan de universiteiten zou ik daarom willen vragen het volgende idee in overweging te nemen. In afwachting dat allerlei andere maatregelen effect hebben op het terrein - de meeste maatregelen hebben pas na lange tijd effect - zou het nuttig kunnen zijn een aantal extra postdoc-plaatsen te creëren voor uitmuntende vrouwen. Die zouden in intra- of in interuniversitaire competitie verdeeld kunnen worden en voorbehouden zijn voor vrouwen die reeds een postdoc onderzoekscarrière van zes jaar achter de rug hebben. Hierdoor zou de concurrentiepositie van die vrouwen versterkt worden bij aanstellingen als lid van het zelfstandig academisch personeel.
Ik zal dit dossier en in het bijzonder dit laatste punt met de rectoren bespreken tijdens mijn volgende onderhoud. Ik zal proberen het debat daarover binnen de universiteiten intenser te doen plaatsvinden. Het komt erop aan de cultuur en de mentaliteit te wijzigen. Kwaliteit van het leven wordt bovendien op een andere manier ervaren door vrouwen dan mannen. De idee van een carrière is anders. Omgekeerde problemen doen zich voor in andere niveaus van het onderwijs, ook in de zorgensector. In basisscholen zijn 70 tot 80 percent van de leerkrachten vrouwen. 80 of 90 percent van de directeurs zijn dan weer mannen. Dat is geen gezonde situatie.
Ook in toporganisaties word ik bijna altijd uitsluitend met mannen geconfronteerd. Ik denk daarbij aan de VLOR, de VLIR, Vlhora, de vakbonden, koepels, enzovoort. Ik vind dat jammer. De debatten zouden anders verlopen indien er een meer gemengd publiek is. We moeten dat proberen te veranderen, maar het zal erg moeilijk zijn om dat met concrete maatregelen te doen.
De voorzitter : De heer Holemans heeft het woord.
De heer Dirk Holemans : Ik dank de minister voor haar antwoord. Het is inderdaad geen geïsoleerd probleem. De cijfers van de universiteiten bevestigen dat ze hier een bijzondere positie innemen en nog steeds in een ivoren toren zitten. Ze hebben zich te lang afgesloten van de maatschappelijke realiteit, zeker als we weten dat de universiteiten in belangrijke mate van overheidsmiddelen leven.
De minister heeft gelijk als ze wijst op de autonomie van de universiteiten. Men moet in de eerste plaats de mentaliteit proberen te veranderen door gesprekken. Autonomie kan echter niet betekenen dat er geen maatregelen worden genomen indien ze de problematiek naast zich neerleggen. Ik hoop dat de minister in haar gesprekken tot een concreet engagement kan komen van de rectoren. Er moet toch wat politieke druk zijn zodat universiteiten zich aanpassen aan de wijzigende maatschappelijke omstandigheden.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Ik dank de minister voor haar uitgebreid antwoord. Ik ben blij dat ze het maatschappelijk breder opentrekt. We constateren dat er in het lager onderwijs te weinig onderwijzers zijn en dat er aan de universiteiten te weinig vrouwelijke hoogleraren zijn. We moeten daar een paar incentives geven. We zullen dat in de toekomst blijven opvolgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.