Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 14/12/2000
Vraag om uitleg van de heer Gilbert Vanleenhove tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de problematiek van revalidatietussenkomsten tijdens de lesuren voor leerplichtige leerlingen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vanleenhove tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de problematiek van revalidatietussenkomsten tijdens de lesuren voor leerplichtige leerlingen.
De heer Vanleenhove heeft het woord.
De heer Gilbert Vanleenhove : Mevrouw de voorzitter, een omzendbrief van 23 januari 1978, die vandaag nog steeds geldig is, heeft betrekking op de revalidatietussenkomsten tijdens de lesuren, verstrekt door externe hulpverleners. Hij is enkel van toepassing op leerplichtige leerlingen. In het decreet basisonderwijs hebben wij in artikel 49 opgenomen dat de Vlaamse regering de revalidatie tijdens de lesuren in een uitvoeringsbesluit moet bepalen.
In het vorige kabinet is een uitvoeringsbesluit gemaakt dat de goedkeuring van alle betrokken partijen kreeg. Ik heb het dan over de ouders, de scholen, de CLB's en de revalidatiecentra. Dat is om een of andere reden in de kast terechtgekomen.
Er is een poging ondernomen om een nieuw uitvoeringsbesluit te maken. Het schijnt dat dit bijzonder restrictief was, omdat het voor gehandicapte kinderen niet meer mogelijk zou zijn tijdens de lesuren revalidatie te volgen, tenzij na een ernstige ziekte of ongeval. Hierop kwam veel kritiek, en als ik correct ben geïnformeerd wordt er voor het ogenblik niet echt aan dat uitvoeringsbesluit gewerkt.
De omzendbrief van 1978 is dus nog altijd van kracht, ook al is die volgens deskundigen voorbijgestreefd en nadelig voor de kinderen en de ouders. In die omzendbrief wordt onder punt 4.1 bepaald dat leerplichtige kinderen uit het gewone onderwijs per week recht hebben op maximum twee lesuren van vijftig minuten voor revalidatie. In uitzonderlijke gevallen kan de minister via de bevoegde inspecteur een afwijking toestaan. Afwijkingen worden vaak aangevraagd voor leerplichtige kleuters. Men vraagt dan bijvoorbeeld om 3 à 4 keer vijftig minuten.
Ondanks die mogelijkheid tot afwijkingen die in de omzendbrief staat, blijkt uit de praktijk dat elke gemotiveerde aanvraag door de diensten van het departement Onderwijs stelselmatig wordt geweigerd. De betrokken scholen worden van die weigering op de hoogte gebracht met een standaardbrief. De reden voor de afwijzing luidt telkens dat de leerachterstand zo klein mogelijk moet worden gehouden. Ik zal niet zeggen dat die bezorgdheid niet terecht is, maar toch denk ik dat enige inhoudelijke argumentatie voor de afwijzing hier nodig is.
In een recente brief van de inspectie Basisonderwijs staat het volgende te lezen : 'De aanvragen tot afwijking bij leerplichtige leerlingen worden enkel positief geadviseerd als de oorzaak een ziekte of een ongeval betreft.'
In dezelfde brief maakt men gewag van een afspraak tussen de administratie en de inspectie om alle andere aanvragen negatief te adviseren. Letterlijk staat er : 'Geachte mevrouw, tot mijn spijt moet ik u meedelen dat, gezien de afspraak tussen de administratie en de inspectie, mijn advies bij hoger vermelde aanvragen telkens negatief is. Aanvragen tot afwijking worden bij leerplichtige kinderen enkel nog positief geadviseerd als de oorzaak een ziekte of ongeval betreft.'
In de omzendbrief van 1978 staat dat revalidatie wordt toegestaan, hoofdzakelijk na een ernstige ziekte of ongeval. Er staat echter niet dat het uitsluitend dan kan. De interpretatie die in de zojuist geciteerde brief wordt gegeven, is eigenlijk een aanfluiting van die omzendbrief.
Een medische staving van de aanvraag telt blijkbaar niet mee. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een dergelijke halsstarrige houding van de overheid toch al herhaaldelijk de aanleiding is geweest voor betreurenswaardige en zelfs dramatische situaties voor de betrokken ouders en kinderen. Belangrijke groei- en ontwikkelingskansen worden ontnomen en ouders worden geconfronteerd met onnodige materiële, financiële en emotionele overlast.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van de afspraak tussen de administratie Onderwijs en de inspectie om alle aanvragen negatief te adviseren, behalve bij de reeds vermelde gevallen? Wat is uw houding? Bent u bereid een andere regeling uit te werken die rekening houdt met medische argumenten en met meer eigentijdse verzorgingscriteria? Is er een uitvoeringsbesluit voor artikel 49 van het decreet Basisonderwijs van 1997 in voorbereiding en wanneer kunnen we dat dan verwachten? Indien er geen besluit komt had ik graag geweten waarom.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik wil de zaak nog wat ingewikkelder maken door te verwijzen naar een aantal maatregelen die werden genomen buiten het onderwijs, maar invloed hebben op deze kwestie.
Ik wil ook verwijzen naar de resolutie over leerstoornissen van de vorige legislatuur die ervan uitging dat voor kinderen met leerstoornissen een beleid moet worden uitgewerkt. Bovendien is het in het normale onderwijs de bedoeling dat de integratiegedachte en de zorgverbreding erop gericht zijn alles zo volledig mogelijk aan te bieden.
Logopedische consultaties tijdens de lesuren zijn vaak bestemd voor kinderen met leerachterstand. De consultaties worden terugbetaald door het Riziv. De voorwaarde is wel dat er een bepaalde graad van achterstand is en dat het om niet meer dan twee jaar leerachterstand mag gaan. Vanaf 1 januari 2001 stijgen de tarieven voor de logopedisten van ongeveer 450 frank tot ongeveer 550 frank. Vroeger mochten logopedisten werken aan terugbetaaltarief. Nu worden ze echter verplicht remgeld te vragen.
Ik heb bewust enkel over leerstoornissen gesproken, omdat enkel revalidatie bij logopedisten tijdens de lesuren toelaten na zware ziekte of ongeval veel te beperkt is. Het is veel belangrijker dat wij kinderen met een licht probleem een goede opvang geven dan dat we ze moeten doorverwijzen naar ambulante revalidatie-instellingen, waar ze enkele keren per week buiten de lesuren naartoe moeten.
Men moet daarenboven nog de verplaatsingen in rekening brengen. Concreet houdt dit in dat de kinderen die het al moeilijk hebben, drie keer per week 's avonds naar een multidisciplinair centrum moeten gaan, dat gewoonlijk niet bij de deur ligt. De leerbelasting verhoogt hierdoor. We moeten die zaken samen zien.
Vorig jaar heb ik hierover een vraag gesteld. Mevrouw de minister, u hebt toen gesteld dat we ons moeten voorbereiden op het feit dat Vlaanderen verantwoordelijk moet zijn voor dit beleid. Ik heb toen verwezen naar een speech van federaal minister Vandenbroucke. Hij zei dat om de kosten in de logopedie beheersbaar te houden, remediëring van leerstoornissen niet meer zou worden terugbetaald via het Riziv. Het departement voor Onderwijs zou dit moeten doen.
Ik vraag dan ook aandacht voor het acute probleem dat de heer Vanleenhove heeft aangehaald. Vanaf 1 januari is er een bijkomende moeilijkheid als de terugbetaling voor gezinnen die het al zwaar hebben, anders verloopt. We moeten ook de toekomst in het oog houden. Wat doen we met leerstoornissen?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, bij zeer veel schooldoorlichtingen stelt de onderwijsinspectie vast dat scholen de reglementering inzake de afwijkingen voor revalidatievergoedingen niet respecteren. Een groot aantal aanvragen voor afwijking vindt dan ook plaats na een schooldoorlichting.
Er wordt nu eigenlijk een gedoogbeleid gevoerd, waarvan ik inderdaad op de hoogte ben. Indien de afwezigheid voor de revalidatievergoeding beperkt is tot twee uur, dan wordt er noch door de administratie noch door de onderwijsinspectie nagegaan waarvoor er behandeld wordt. Dit gebeurt in de volle wetenschap dat revalidatievergoedingen na ziekte en ongeval hoogst uitzonderlijk worden gegeven. Er kan misschien gediscussieerd worden of terugbetalingen van externen kunnen worden gehanteerd om leerproblematieken aan te pakken, ondanks zorgverbredingsmiddelen en het al dan niet nieuwe denken inzake inclusief onderwijs.
Een continue afwezigheid van verscheidene uren per week kan echter bijna niet anders dan nadelig zijn voor de schoolse ontwikkeling van het kind. Enerzijds begrijpt men volkomen dat de vraag terecht is, anderzijds heeft men de ervaring en leeft de vrees dat kinderen veel afwezig zullen zijn. We zijn van plan een goed evenwicht te zoeken.
Leerproblemen moeten in eerste instantie door de school worden aangepakt. Indien revalidatieterugbetalingen enkel nog mogen omwille van ziekte en ongeval - wat nu eigenlijk al het geval is - dan moet men aan scholen meer mogelijkheden geven om aan deze problemen het hoofd te bieden. Er is dus sowieso een oplossing nodig in de ene of andere richting. Men zal dan meer begeleidende maatregelen moeten treffen. Over wat die precies inhouden, valt nog weinig te zeggen. Men heeft al lang een uitvoeringsbesluit aangekondigd. De zaak is echter op dit moment nog niet afgerond.
Het zou fout zijn om het aspect revalidatie volledig los te zien van andere elementen van het gelijke kansenbeleid. Het is belangrijk om de zaak te plaatsen in het kader van de discussie over het inclusief en geïntegreerd onderwijs. Ik heb al aangekondigd dat er tussen Nieuwjaar en Pasen extra aandacht zal gaan naar buitengewoon onderwijs. Men heeft de knelpunten geïnventariseerd.
Mijnheer Vanleenhove, u maakt melding van een brief. We zijn daar niet van op de hoogte. Het zou kunnen gaan om een verslag van een vergadering die in september heeft plaatsgevonden. Indien u die brief hebt, zouden we er graag een kopie van krijgen. Tijdens mijn ronde van Vlaanderen heb ik tegen de directies gezegd dat deze problematiek ons bekend is en dat we zo vlug mogelijk een oplossing willen bieden. We hopen dat dit gebeurt voor de paasperiode. Ook ik krijg hierover veel vragen. Indien we zeggen dat meer dan 2 uur niet kan, dan moeten we binnen de onderwijssector een oplossing vinden. Indien dit wel kan, dan moet men een goed evenwicht vinden.
De voorzitter : De heer Vanleenhove heeft het woord.
De heer Gilbert Vanleenhove : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat men werk maakt van de uitvoeringsbesluiten en dat men die wenst af te ronden voor de paasperiode.
In de praktijk blijkt dat leerproblemen - die in de eerste plaats door de school moeten worden aangepakt - vandaag niet kunnen worden opgevolgd door het gebrek aan middelen. Externe begeleiding blijft dus noodzakelijk. Men zal daar terdege rekening mee moeten houden in het uitvoeringsbesluit. Men moet soepel blijven inzake de voorgestelde uren per week.
U hebt het over het gedoogbeleid dat vandaag bestaat. Dit is niet onbelangrijk. In de brief die ik u straks zal geven, staat echter dat daarmee de kous af is. Voor andere aanvragen zou geen mogelijkheid van afwijking meer bestaan. Dat is geen goed antwoord. We ontnemen hierdoor heel wat kinderen kansen en veel ouders krijgen het moeilijk.
Minister Marleen Vanderpoorten : De vrees van een aantal mensen, waaronder mijn medewerkers, is dat men te veel aandacht zou schenken aan de externen. Daardoor is er bij wijze van spreken een nieuwe markt ontstaan. Het gaat om een vrij complex probleem. Het komt erop aan een goed evenwicht te vinden tussen beide.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de minister, ik vraag u de nieuwe informatie dringend te bestuderen.
De heer Gilbert Vanleenhove : Mevrouw de minister, ik ben het met u eens dat men in de eerste plaats in de scholen zelf moet zorgen voor de opvang. Externen kunnen complementair worden ingeschakeld. De discussie die we zullen voeren over gelijke kansen zal duidelijkheid kunnen verschaffen over de manier waarop we in het onderwijs bepaalde zaken kunnen inbrengen om leerproblemen en -stoornissen aan te pakken.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, we mogen deze zaak niet te principieel en te theoretisch benaderen. Ik heb soms het gevoel dat dit bij de administratie het geval is. Ik besef dat onderwijs een eerste verantwoordelijkheid heeft. Binnen het inclusief onderwijs en bij het aanbieden van een individueel begeleidingsplan voor leerlingen met leerstoornissen is het nodig externen te betrekken.
Ik ben het ermee eens dat we voor een goed evenwicht moeten zorgen. We moeten de externen echter alle kansen geven binnen het onderwijs. Dit moet uiteraard gebeuren in overleg met de onderwijsverstrekkers en de onderwijzers. We mogen de federale overheid bovendien niet het alibi geven dat logopedie om leerstoornissen aan te pakken automatisch een verantwoordelijkheid is van het onderwijs en dat zij niet meer moet zorgen voor de terugbetaling. We moeten denken aan het kostenplaatje dat dit voor ons met zich mee zou brengen.
De voorzitter : We moeten op beide niveaus met de bestaande middelen werken. Ook op het federaal vlak bestaat de bekommernis. We moeten onderkennen dat er in die sector een wildgroei bestaat. Tijdens het debat over het gelijkekansenbeleid moeten we daar rekening mee houden.
Het incident is gesloten.