Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 14/12/2000
Vraag om uitleg van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het al dan niet dalen van inschrijvingen voor opleidingen verpleegkunde en verzorging in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Cleuvenbergen tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het al dan niet dalen van inschrijvingen voor opleidingen verpleegkunde en verzorging in Vlaanderen.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, om alle maatregelen die genomen zijn in het sociaal akkoord van de socialprofitsector nu en in de toekomst uit te voeren, zijn in de eerste plaats extra handen nodig, zowel in de verpleging als in de verzorging.
Daarom is het belangrijk dat we de evoluties van het aantal leerlingen in deze opleidingen volgen, temeer omdat de dalende trend zich lijkt voort te zetten. Ik heb ondertussen meer cijfergegevens binnen en ik relativeer daarom enigszins deze laatste zin. Er blijkt ten opzichte van vorig jaar een lichte stijging te zijn op het vlak van de inschrijvingen. Als we die cijfers echter vergelijken met die van twee of drie jaar geleden, dan is er nog steeds een daling.
Uit een eigen bevraging leerde ik dat weinig leerlingen van het beroepsonderwijs voor een richting 'Verzorging' kiezen. Ook het aantal zevendejaarsstudenten daalt lichtjes. Het vierdegraadsonderwijs vertoont volgens mijn informatie een dalende trend. Dat blijkt echter niet zo te zijn.
De cijfers worden echter vaak vervalst, omdat de zogenaamde brugopleidingen overal worden bijgeteld. Die brugopleidingen zijn in het leven geroepen in opdracht van en betaald door de VDAB. Het was een eenmalige inhaaloperatie waarbij het ging om zeshonderd mensen die voor verpleegkundige studeerden. Die mensen worden meegeteld in de cijfers.
Bovendien blijkt het moeilijk te achterhalen of het om opleidingen van 120 studiepunten gaat of om opleidingen van 60 studiepunten. Die details worden niet altijd gegeven. Toch zijn deze gegevens belangrijk voor de verdere opvolging van de kwestie.
Met het beroep van verpleegkundige zijn er reeds een decennium problemen. Bovendien zullen er onder invloed van de social-profitakkoorden enerzijds en de demografische evoluties anderzijds nog meer gekwalificeerde mensen in de zorgsector nodig zijn. Daarom is het belangrijk dat de cijfers worden opgevolgd, zodat er een degelijk beleid kan worden gevoerd. De federale commissie Medisch Aanbod oriënteert zich trouwens op deze cijfers om in bepaalde opleidingen het aantal studenten te beperken.
Ik had dus graag wat meer informatie gekregen over het aantal leerlingen in de richting Verzorging en over het aantal verpleegkundestudenten. Is het mogelijk deze cijfers per regio te geven? Hoe is het gesteld met de opleidingen die in deze context door de VDAB worden verschaft? Volgen de huidige cijfers van de instroom van studenten de prognoses? Welke conclusies dienen zich aan? Zijn er over de evoluties regelmatige contacten met andere federale en Vlaamse ministers?
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Ik apprecieer het ten zeerste dat mevrouw Van Cleuvenbergen deze problematiek regelmatig ter sprake brengt. Ik denk inderdaad dat er heel wat knelpunten in dit dossier zitten. De te kleine instroom is er daar een van.
Ik wil me echter in het bijzonder aansluiten bij de vraag over de VDAB-opleiding. Voldoet die opleiding aan de criteria?
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Er is een al te grote versnippering in de onderwijsverstrekking met betrekking tot deze materie. Ik heb ook vragen over het kwalitatieve niveau van de VDAB-opleiding. Een onderzoek zou hier op zijn plaats zijn.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, de situatie van de verpleegkundigen heeft het afgelopen jaar mijn volle aandacht gekregen, onder andere omdat ze hier regelmatig wordt aangekaart. Ook minister Vogels klampt mij vaak aan met vragen in dit verband.
Wij hebben deelgenomen aan het overleg met de federale minister van Volksgezondheid en met de bevoegde ministers uit de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit overleg was de aanleiding voor de ondertekening van het convenant over de opleiding van verpleegkundigen in juni 2000. Bovendien heeft het overleg ook geleid tot een positieve inspanning van de Vlaamse hogescholen en de Vlaamse secundaire scholen die een vierdegraad beroepsonderwijs organiseren, om ongeveer 300 kandidaten op te nemen die op basis van het sociaal akkoord van 1 maart 2000 betreffende de non-profitsector een opleiding als verpleegkundige mochten beginnen. De hogescholen hebben op basis van het convenant reeds een brugprogramma georganiseerd om gediplomeerde verpleegkundigen toe te laten het diploma van gegradueerde verpleegkundige te behalen. Deze laatste maatregel verhoogt uiteraard het aantal verpleegkundigen niet, maar betekent wel een mogelijke opwaardering van een bepaalde groep die zich nu in bepaalde aspecten van het beroep kan bekwamen.
Ik zal nu slechts enkele belangrijke cijfers geven, maar ik zal een volledige lijst per provincie aan de commissiesecretaris overmaken. De situatie in het eerste jaar opleiding aan de hogescholen is de volgende. Er zijn 1687 reguliere studenten en 55 studenten onder het regime van het sectoraal akkoord. Samen zijn dit 1742 inschrijvingen. Voor het schooljaar 1999-2000 waren dat er slechts 1723. Deze cijfers tonen aan dat het aantal eerstejaarsstudenten ongeveer constant is gebleven. Dat betekent dat de neerwaartse tendens van de afgelopen jaren is gestopt. Hopelijk blijft dit in de toekomst zo.
Er zijn verschillen van provincie tot provincie, waarbij de daling van Limburg opvalt tegenover de stijging in Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. Het is aangewezen eens te bekijken waarom er dergelijke regionale verschillen zijn. Hebben ze te maken met de inplanting van de scholen of met het aanbod?
Deze gegevens zijn echter opgesteld op basis van de provincie als vestiging van de hogeschool. Ze zeggen dus niets over de provincie van herkomst van de studenten zelf. Een verdere analyse is niet mogelijk zonder de privacy van de studenten te schenden. We weten wel dat 56 van de reguliere studenten studeren in de hoedanigheid van voltijds werkzoekende die door de VDAB wordt ondersteund in de context van een knelpuntenberoep.
De situatie van het eerste jaar van de opleiding in de vierde graad van het secundair beroepsonderwijs is als volgt. We tellen 1506 reguliere leerlingen en 239 leerlingen onder het regime van het sectoraal akkoord, samen goed voor 1745 inschrijvingen. In 1999-2000 waren er dat 1400. Hier merken we duidelijk dat het aantal reguliere leerlingen in het eerste jaar met 106 toegenomen is, terwijl er nog eens 239 bijkomen door de toepassing van het sectoraal akkoord. Men kan dus zonder meer stellen dat deze actie resultaat heeft opgeleverd.
De stijging treedt overal op, maar is vooral duidelijk merkbaar in Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Analoog aan wat in de hogescholen gebeurt, weten we dat in het eerste jaar van de vierde graad 97 werkzoekenden te vinden zijn onder het regime van de VDAB.
Voor wat de opleiding 'Verzorging' van het secundair beroepsonderwijs betreft, volgen hier de globale cijfers voor het vijfde, zesde en zevende specialisatiejaar samen. Het totaal aantal leerlingen evolueert van 7581 naar 7536, met een heel lichte daling in Oost-Vlaanderen. Voor deze opleidingen kunnen we dus spreken van een status-quo.
Vanuit de opleiding zelf zijn geen prognoses gemaakt over de evolutie van het aantal inschrijvingen. Daarover is wel overlegd met alle actoren. Het was moeilijk te voorspellen welk effect de reeds vermelde maatregelen zouden hebben.
De federale overheid plant een groots opgezette promotiecampagne voor het academiejaar 2001- 2002. Wij zullen daaraan meewerken. Binnenkort volgen er nog een aantal overlegvergaderingen, waarin iedere geleding zal bepalen hoe ze specifiek kan bijdragen tot de pogingen om het aantal kandidaten voor de opleiding tot verpleegkundige op te voeren.
Er zijn een aantal vragen gesteld over de kwaliteit van de VDAB-opleiding. Er zijn me geen problemen gesignaleerd, maar ik wil dat wel eens nader bekijken.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Het systeem van de VDAB houdt in dat men met steun van de VDAB of gestimuleerd door de VDAB in het reguliere onderwijs terechtkomt. In feite is er sprake van kwaliteitsbewaking en is er niet echt een probleem.
Mevrouw de minister, u wilde het probleem van de kwaliteitsbewaking met de federale regering bespreken, terwijl dit eigenlijk een Vlaamse bevoegdheid is. Ik denk vooral aan de brugopleidingen. Bepaalde scholen bereiken massaal studenten, maar anderen niet omdat de programma's onderling erg verschillen. Ik hoop dat u dit probleem in het kader van de kwaliteit zult blijven opvolgen.
Het dieptepunt is blijkbaar bereikt, maar ik pleit voor een realistische aanpak. Door de instroom als gevolg van de extra maatregelen zijn deze cijfers eenmalig. De zogenaamde ziekenhuisassistenten, een opleiding van twee jaar, die nu op kosten van de gemeenschap een derde jaar kunnen volgen om een volwaardige verpleegkundige te kunnen zijn, zijn hiervan een voorbeeld.
De stijgingen in het vierdegraadsonderwijs zijn te danken aan het feit dat de vierde graad blijft bestaan en dat de mensen aan het werk kunnen blijven. Dit is een goede zaak.
De promotiecampagne alleen is niet voldoende om een instroom te blijven verzekeren. Wel moet er worden aan meegewerkt en moet ze gericht zijn naar toekomstige leerlingen, reeds op vrij jonge leeftijd, namelijk 14 à 15 jaar. Het zou goed zijn hierover onderzoek te doen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.