Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 25/10/2000
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de toekenning van een leenrecht aan auteurs, zoals voorzien in de auteurswet
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbossche tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de toekenning van een leenrecht aan auteurs, zoals voorzien in de auteurswet.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, enkele jaren geleden heb ik in het federaal parlement de toenmalige minister van Justitie een vraag gesteld over de wet van 1994 op het auteursrecht. Die wet voorziet niet alleen in een vergoeding voor de auteurs voor de verkoop van boeken, maar ook in een vergoeding voor het uitlenen ervan, conform de Europese richtlijn terzake. De minister antwoordde daarop dat er een besluit klaar was, waarover nog overleg nodig was met de betrokken ministers van Cultuur van de gemeenschappen alvorens het kon worden uitgevaardigd. Daarna volgde alleen nog stilte. De wet is zes jaar oud, maar het uitvoeringsbesluit is er nog altijd niet.
Ik bekijk dit probleem het liefst van de kant van de auteurs. Hun auteursrechten, zeker voor het uitlenen van boeken, zouden op een of andere wijze vergoed moeten worden. Dit niet doen is een scheeftrekking van het auteursrecht. De meeste van de ons omringende landen hebben daar al toe beslist. De auteurswet moet dus worden uitgevoerd.
Een drietal weken geleden heeft minister van Justitie Verwilghen, of althans zijn kabinet, laten weten een dergelijk besluit klaar te hebben, waardoor bibliotheekbezoekers een forfaitair bedrag zouden moeten ophoesten om aan een bepaald bedrag te komen, waarna die inkomsten zouden worden herverdeeld. Het kabinet-Verwilghen stelde toen dat men al een hele tijd klaar was met dat besluit, maar het niet in werking kon treden omdat er geen antwoord kwam van de Vlaamse minister van Cultuur.
Mijnheer de minister, een dag later hebt u daarop gereageerd. U stelde dat het niet ging over een late reactie, maar wel dat men het oneens was over de wijze waarop men dat zou doorvoeren. Ik kon de minister volgen in zijn redenering, behalve dan wanneer het ging over Konsalik. Dat laatste lijkt me immers geen reden om het niet in te voeren. Ik weet niet of Konsalik nu nog veel wordt gelezen, maar vroeger was dat wel het geval. Ik hou het niet bij, want de man schreef aan de lopende band boeken.
De vraag rijst hoe men dat auteursrecht moet implementeren om die auteurs te vergoeden. Er is het idee om de bibliotheekgebruiker daarvoor 200 frank per jaar te laten betalen. Ik kan de redenering van de minister volgen dat het niet opgaat dat de bibliotheekgebruiker of de bibliotheken op zich die som moeten ophoesten. Immers, op een ogenblik dat het beleid er voor pleit om geen drempel in te bouwen bij het bibliotheekbezoek bouwt die vergoeding voor auteursrechten een nieuwe drempel in. Men stelt dat een doorvoeren van dat leenrecht moet worden opgevangen door op de begroting van Cultuur in een totaalbedrag voor die vergoeding te voorzien. Dat leidt dan weer tot de vraag hoe men de inkomsten van de leenrecht verdeelt. Ook rijst de vraag of er geen nood is aan een Vlaams auteursdecreet in plaats van een nationale auteurswet.
Hoe zit het met het door minister Verwilghen voorgestelde besluit? Komt dat besluit er nu al dan niet? Als het er nu niet komt, komt het er nooit, want men heeft er toch al een lange tijd over gedaan. Indien dat besluit er komt, voorziet de minister dan inderdaad in het genereren van middelen binnen de begroting voor de betaling van dat leenrecht? We moeten alleszins vaststellen dat we op dit ogenblik al erg achterop hinken met het uitvoeren van dat leenrecht. We volgen de Europese richtlijnen dus niet. Ik stel mijn vragen enerzijds vanuit de bekommernis dat auteurs zouden krijgen waarop ze recht hebben, en anderzijds vanuit de bekommernis dat bibliotheekgebruikers - maar ook bibliotheekinstellingen - niet onmiddellijk het slachtoffer zouden worden van het doorvoeren van de leenrecht, maar dat de weg zou worden gekozen van een algemeen inschrijven in de begroting.
De voorzitter : Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans : Ik deel in principe de mening van de heer Vandenbossche en apprecieer dan ook net als hem het weerwerk van de minister. Het is goed dat de minister dit niet allemaal accepteert, vooral dan omdat er op die manier inderdaad een drempel zou worden ingebouwd. Ook de vraag hoe dat geld dan weer zou worden verdeeld, met daarbij de vrees dat alles naar het buitenland zal vloeien en onze Vlaamse auteurs opnieuw aan het kortste eind zullen trekken, leek me een ernstig argument.
Daarom wil ik een aantal vragen stellen. We kunnen ons ten eerste afvragen in welke mate Europa terzake het been stijf gaat houden. Misschien zal uitstel van onze kant worden bestraft door Europa. Ten tweede vroeg ik me af, mijnheer de minister, of u hierover reeds gesprekken hebt aangeknoopt met uw collega van de Franse Gemeenschap. Ten derde, bestaat er, als er eventueel een besluit komt van minister Verwilghen, geen mogelijkheid om een evaluatie in te bouwen?
De voorzitter : De heer Devolder heeft het woord.
De heer Jacques Devolder : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat deze zaak reeds te lang aansleept. Minister Verwilghen heeft terzake inderdaad een initiatief genomen.
Als gevolg van de discussie tussen minister Verwilghen en uzelf heb ik vorige week donderdag een mondelinge vraag gesteld in de Senaat. Minister Verwilghen antwoordde dat er niet zou kunnen worden tegemoetgekomen aan de eisen van de gemeenschappen om de openbare bibliotheken vrij te stellen van het leenrecht, daar dit een uitholling van het leenrecht tot gevolg heeft, wat niet gewenst is door de Europese regelgever. De minister voegde er wel aan toe dat het forfaitaire bedrag van 200 frank slechts een idee is in het ontwerp-KB. Volgens hem vond er vorige week donderdagnamiddag overleg plaats met vertegenwoordigers van de Vlaamse Gemeenschap.
Mijnheer de minister, ik heb eveneens vastgesteld dat u niet hebt gewacht om bepaalde standpunten met betrekking tot het leenrecht te uiten tot minister Verwilghen een drietal weken geleden naar buiten kwam met zijn standpunt. Zo schreef u op 15 mei aan de auteur Schoenmans : 'Wellicht zijn er betere systemen dan een leenvergoeding mogelijk om auteurs een behoorlijk inkomen te verzekeren en de laagdrempelige cultuurspreiding te behouden en te versterken.'
In dezelfde brief drukte u uw vrees uit dat als gevolg van het leenrecht de auteurs wel eens minder boeken zouden verkopen, en dus minder inkomen zouden kunnen innen. Staat u nog steeds negatief tegenover het leenrecht, mijnheer de minister? Mocht dat leenrecht er toch niet komen, wat denkt u dan van de subsidiëring van de auteurs? Die mensen moeten toch ergens hun inkomen halen. Zou u dat herzien? Ik heb vastgesteld dat u sceptisch bent terzake, maar in de ons omringende landen blijkt toch dat dit systeem wel werkt, tot groot genoegen van de auteurs.
Als die financiële middelen moeten worden opgehoest, denkt u dat het terzake tot een samenwerking kan komen tussen de federale, provinciale, regionale en lokale overheid? Zult u eventueel een initiatief nemen om te komen tot een dergelijk overleg, zodat men op korte termijn een regeling kan bereiken? Ik denk dat de auteurswereld daar immers vragende partij voor is.
De voorzitter : Ik vind eveneens, mijnheer de minister, dat dit probleem moet worden opgelost. Anderzijds moet rekening worden gehouden met het letterenbeleid dat u wilt uitstippelen, en met het nieuwe bibliotheekdecreet.
Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, straks zal ik een chronologie van de feiten geven. Ik ga eerst in op de vragen van de heer Vandenbossche en anderen, en geef daarna enkele bijkomende bedenkingen.
De federale minister van Justitie heeft me op een zeer summiere wijze gevraagd of ik akkoord kon gaan met een leenrecht van minimaal 200 frank voor iedere gebruiker van een openbare bibliotheek vanaf 16 jaar. Ik kan als minister van Cultuur niet akkoord gaan met dit voorstel. Het is voor mij zeer moeilijk een grondige uitspraak te doen over deze zaak op basis van de erg summiere documenten die mij zijn bezorgd door het kabinet Justitie. Het dossier is immers weinig gestoffeerd en er is geen systematisch overleg geweest met mijn kabinet. Er was slechts één bijeenkomst op kabinetsniveau meer dan een half jaar geleden, de bijeenkomst van vorige donderdag niet meegerekend. Vandaag is er nog steeds geen bijgewerkte versie van het ontwerp van Koninklijk Besluit.
Mijn medewerker heeft op de bewuste vergadering van februari 2000 een aantal vragen gesteld waardoor de minister van Cultuur een juist standpunt moest kunnen innemen. Het antwoord mocht ik vooralsnog niet ontvangen. Die vragen luidden als volgt. Is het leenrecht in de andere landen van de Europese Unie ingevoerd en hoe is de regeling daar? Hoe verloopt de verdeling van de ontvangsten? Zijn er mogelijkheden voor kleine cultuurgebieden om op bepaalde punten een uitzondering te krijgen? Kan er een onderscheid worden gemaakt tussen literaire en wetenschappelijke boeken en audiovisuele middelen?
We hebben daarentegen wel geantwoord op de vragen van het kabinet Justitie over het aantal uitleningen in Vlaamse bibliotheken. Ik heb een brief geschreven naar mijn collega van Justitie om hem hierop te wijzen. Vorige week is er dan een overleg geweest op kabinetsniveau.
Voor alle duidelijkheid wil ik nog het volgende kwijt. In februari was er een overleg met het kabinet-Verwilghen. We hebben daar toen een heel open houding aangenomen om het gesprek op te starten. Naar het schijnt zou er eind juni vanuit het kabinet-Verwilghen een brief naar de Vlaamse administratie en naar het kabinet vertrokken zijn, maar daar is niets van terug te vinden. Op 10 oktober kreeg ik dan de beknopte brief van het kabinet-Verwilghen om een standpunt te bepalen. Daar hebben we zeer uitgebreid op geantwoord. Vorige week was er dan het overleg met het kabinet, maar de standpunten blijken onverzoenbaar.
Het ontwerp-KB dat klaar zou zijn, werd niet aan mijn kabinet overgemaakt. Als reden geven de medewerkers van minister Verwilghen op dat dit ontwerp-KB pas kan worden overgemaakt na goedkeuring door de Gemeenschappen. Kan iemand die logica volgen? Hoe kan ik iets goedkeuren als ik het niet krijg?
Ik overweeg dus een totaal andere aanpak. In mijn toespraak naar aanleiding van de opening van de nieuwe bibliotheek van Oostende heb ik de lokale besturen gevraagd of ze bereid zijn hun bibliotheek - de culturele basisvoorziening bij uitstek - op gratische basis te laten werken ten dienste van de hele bevolking. Dit is ook het geval in de Scandinavische landen, in Japan, in de Verenigde Staten, enzovoort. De invoering van het leenrecht staat totaal haaks op mijn intenties.
Ik wil ook even stilstaan bij de specifieke problemen van een klein taalgebied. Onze boekenrekken en zeker de cd-rekken worden gedomineerd door buitenlandse auteurs en musici die maar al te graag zullen genieten van het door de Vlamingen betaalde leenrecht. In een klein cultuurgebied als het onze is een open concurrentie tegen de dominante cultuurtalen een bij voorbaat verloren strijd. Zouden Vlaamse auteurs ooit een gelijkaardige vergoeding krijgen op basis van de uitleningen in pakweg de Verenigde Staten, Duitsland of Frankrijk?
Mijn standpunt kan als volgt worden samengevat. Ten eerste wil ik een beleid voeren ter bevordering van het lezen en kan ik niet akkoord gaan met de invoering van een nieuwe drempel in de bibliotheken.
Ten tweede hebben de auteurs recht op een goed statuut en een behoorlijke vergoeding. Dit moet mijns inziens niet worden geregeld via het leenrecht, maar via een geëigend beleid. De Europese Richtlijn 92/100 laat toe 'dat de lidstaten afwijken mits de auteurs een vergoeding krijgen voor de uitlening, mits inachtneming van hun doelstellingen voor bevordering van culturele activiteiten'.
Ten derde is de auteursrechtenwet in feite een culturele materie die momenteel nog tot het federale bevoegdheidspakket behoort. Ik vraag de overheveling van de bevoegdheid over auteursrechten naar de Gemeenschappen, in casu naar de minister van Cultuur. Dat zal mij in de mogelijkheid stellen een beleid te voeren en de auteurs behoorlijk te vergoeden.
Ten vierde moet er voor kleine cultuurgebieden zoals Vlaanderen een specifieke regeling komen zodat het gros van de ontvangsten niet naar het buitenland gaat. In de door u voorgestelde regeling zullen Vlaamse auteurs immers heel weinig ontvangen.
Verder wil ik een onderscheid maken tussen de problematiek van de wetenschappelijke auteurs en de letterenauteurs. Ik heb de nodige twijfels of wetenschappelijke auteurs door de uitleningen in bibliotheken een inkomensverlies lijden. Mocht dit wel het geval zijn, dan is het zeer de vraag of het leenrecht hiervoor de aangewezen oplossing is. De meeste wetenschappelijke auteurs schrijven hun teksten binnen hun reguliere job. Een belangrijke extra vergoeding is dus mijns inziens niet gepast. Dat de auteurs een vergoeding krijgen als hun werk gekopieerd of via elektronische weg vermenigvuldigd wordt, is wel logisch. Daar ligt de beste oplossing voor hun zogenaamde inkomensderving en daar bestaat trouwens reeds een regeling voor.
De problematiek van de auteurs in de sfeer van de letteren is helemaal anders. Zij moeten inderdaad een behoorlijke vergoeding krijgen, want zij moeten meestal leven van hun pen. Zoals reeds eerder gesteld moet dit niet via het leenrecht, maar via een auteursbeleid tot stand komen. Hoe dan ook, de manier waarop het leenrecht voorbereid wordt, zint mij niet. Ik ben een verdediger van maximale en laagdrempelige kennis- en cultuurspreiding. Bibliotheken zijn daar de basis van. Ze mogen niet terechtkomen in een spiraal van economische belangen die hun kerntaken in het gedrang brengen.
Het kabinet van Justitie is er zich blijkbaar niet van bewust dat een lineaire toepassing van dit leenrecht voor heel wat mensen een nieuwe drempel opwerpt. In absolute cijfers is 200 frank niet veel, maar het is en blijft een immense psychologische barrière. Op het overleg van vorige week vernam mijn kabinetsmedewerker dat de beheersvennootschappen over bedragen van 360 tot 760 frank leenrecht per persoon spreken, zonder dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen jeugdige en volwassen lezers. 760 frank per persoon is alleszins wel een immens grote barrière.
Ik wil nog even verwijzen naar het ontwerp-KB, voor zover dit nog de status van ontwerp heeft. In artikel 3 worden de vrijstellingen opgesomd. In paragraaf 2 wordt het begrip ´gratis´ als volgt uitgelegd : 'indien de instelling geen enkele vergoeding vraagt aan de leners'. Het begrip 'geen enkele vergoeding' is echter totaal onduidelijk. Kan een jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage? Mag er dan nog boetegeld geïnd worden? Wat als gedrukte publicaties gratis uitgeleend worden en cd's tegen een kleine vergoeding? De Europese regelgeving en de Belgische auteursrechtenwet laten in ieder geval toe dat de vrijstellingen worden verleend. Ik wil ze dus maximaal toegepast zien.
In ieder geval moeten de bibliotheken die hun diensten gratis aanbieden aan de gebruiker, totaal vrijgesteld worden. Het kan niet zijn dat het lokale gemeentebestuur, dat overtuigd is van de noodzaak van een gratis voorziening, plots 200 tot 760 frank per uitlener moet vragen. De Europese Richtlijn 92/100 laat toe bepaalde categorieën vrij te stellen.
Op de vraag van mevrouw Hermans met betrekking tot de sancties, kan ik het volgende antwoorden. Er zijn op dit ogenblik nog andere landen binnen de Europese Unie die de Europese richtlijn niet hebben toegepast. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat er zelfs binnen de richtlijn vrijstellingsmogelijkheden zijn.
Minister Verwilghen heeft in de Senaat gezegd dat de Europese Unie vrijstellingen voor bibliotheken niet wenselijk acht. Maar wat betekent niet wenselijk achten? Wat moet men daaronder verstaan? Het is niet aan Europa om te zeggen wat men wenselijk acht en wat niet. Als er in vrijstellingen is voorzien, dan is dat zo.
Ten tweede was er een vraag over een forfaitair bedrag van 200 frank. Dat is een mogelijke optie. De beheersvennootschappen die betrokken zijn bij het debat, spreken echter van 360 tot 760 frank.
Gesprekken met de Franse Gemeenschap heb ik nog niet gehad, omdat ik mijn standpunt niet afhankelijk wil maken van dat van hen. Dat betekent niet dat ik daar niet over wil praten. Binnen de Franse Gemeenschap is het bovendien niet altijd duidelijk welke van de drie bevoegde ministers voor Cultuur met dit dossier bezig is.
Ik ben verder graag bereid uit te zoeken hoe we binnen de begroting meer middelen kunnen vrijmaken voor auteursbeleid. Ik wil nagaan of dit financieel in samenwerking kan met het federale niveau. Ik ben altijd vragende partij om middelen en mogelijkheden over te hevelen, zeker op vlak van cultuur.
De optie van provincies en gemeenten kan worden onderzocht, maar we mogen dit niet als paraplu gebruiken om onze eigen verantwoordelijkheid af te wentelen.
Ik ben dus vragende partij om auteurs op een degelijke wijze te ondersteunen, maar niet via het leenrecht zoals voorgesteld door de minister van Justitie. Ik ben voorstander van een degelijk beleid in samenwerking met het Fonds en mogelijk via een vergoeding vanuit de Vlaamse begroting.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Danny Vandenbossche : Ik wil nog even kort ingaan op het antwoord van de minister, alhoewel we hier uren over kunnen discussiëren. Het leenrecht is ingeschreven in de auteurswet, of men daar nu blij om is of niet. Dat vraagt dus om uitvoering en de auteurs zelf vragen dat ook.
Het feit dat vergoedingen vooral naar buitenlandse auteurs zouden gaan, gebeurt bijvoorbeeld ook in de muziekwereld. Daar kunnen we nu eenmaal niet omheen. Er is een feitelijke vaststelling dat men veel buitenlandse auteurs leent of koopt. Die discussie kunnen we op een later tijdstip misschien uitgebreider voeren.
Ik kan me inbeelden dat wetenschappelijke werken veel door studenten worden ontleend. Die boeken zijn dan ook heel erg duur. Een groot deel ervan wordt gekocht door bibliotheken. Ik weet niet hoe men het onderscheid moet regelen. Ik wil er u wel op wijzen dat er wetenschappelijke werken zijn waarvan de auteurs geen vergoedingen krijgen.
Men kan proberen om het leenrecht op een originele manier vorm te geven. Ik wil in de eerste plaats dat de auteurs worden vergoed. Ooit hebben we hier een discussie gevoerd over de billijke vergoeding voor de uitvoerders van muziekwerken. Men stelt vast dat bibliotheekgebruikers meer buitenlandse auteurs dan Vlaamse auteurs lezen. Het leenrecht zou buiten proportie buitenlandse auteurs ten goede komen, ten nadele van de Vlamingen. Ik weet niet hoe dat moet worden opgelost. Principieel heb ik er geen bezwaren tegen dat een buitenlands auteur zijn rechtmatige vergoeding ontvangt.
De voorzitter : De heer Devolder heeft het woord.
De heer Jacques Devolder : In Duitsland wordt de leenvergoeding betaald door de federale overheid en door de Länder. In 1997 ging het om 20 miljoen mark. Daarvan kwam 70 percent bij de auteurs terecht, en 30 percent bij de uitgevers. In Nederland is de leenvergoeding opgenomen in de auteurswet van 1995. De financiering gebeurt door de staat, de provinciën, de gemeenten en gedeeltelijk ook door de lezer, hoewel de Nederlanders de naam hebben nogal krenterig te zijn. Portugal weigert het leenrecht in te voeren, maar ondertussen heeft de Europese Commissie daar actie tegen ondernomen. In Zweden - en in het algemeen ook in andere Scandinavische landen - geldt het leenrecht voor de openbare bibliotheken én de schoolbibliotheken. De overheid financiert voor de volle 100 percent. Daar is de beperking ingevoerd dat er een degressief tarief wordt toegepast naarmate werken meer worden uitgeleend.
Het kan dus niet de bedoeling zijn dat we op federaal en Vlaams niveau een egelstelling innemen. Als we geen vooruitgang boeken, zullen daar enkel de auteurs het slachtoffer van zijn. Met de Europese ontwikkelingen voor ogen, moet het toch mogelijk zijn een consensus uit te werken.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Deze discussie wordt al gevoerd sinds minister Weckx verantwoordelijk was. Er leefde voortdurend een dubbele bekommernis : de auteurs moeten worden vergoed, en de toegang tot literatuur moet laagdrempelig blijven. Uit het Nederlandse puntensysteem blijkt dat vooral kookboeken en dergelijke worden uitgeleend. Het bedrag dat Nederlandstalige auteurs krijgen, is zo klein dat ze er amper beter van worden. Tijdens de voorbije zittingsperiode is gezegd dat er andere maatregelen nodig zijn om de auteurs een beter inkomen te bezorgen. Het Fonds der Letteren komt aan die bekommernis tegemoet.
Een fundamentele regeling vereist dat we via de staatshervorming de volledige verantwoordelijkheid verwerven. Dat moet de komende jaren gebeuren. Ik pleit er niet voor om nog meer verwarring te creëren, en nu vlug nog wat geld via allerlei kanalen te bekomen. Het federale niveau moeit zich al op velerlei manieren met de cultuursector. Ik denk dan aan de werking van de Koning Boudewijnstichting en de rol van de Nationale Loterij. We moeten vermijden dat de beleidsuitvoering stokt omdat verschillende niveaus als financier optreden. We moeten altijd twee doelstellingen voor ogen houden : het vergoeden van auteurs en het laagdrempelig houden van de toegang tot literatuur. De maatregelen die tijdens de voorbije zittingsperiode zijn genomen, moeten in dat licht worden beoordeeld.
De voorzitter : De heer Loones heeft het woord.
De heer Jan Loones : Ik wens de minister alle succes toe met zijn aanpak. Ik heb nog een vraag voor hem. Er wordt gesproken over de goedkeuring van een koninklijk besluit. Mijnheer de minister, ik vraag me af hoe de Vlaamse Gemeenschap het verzet hiertegen kan organiseren. Wij juichen uw houding toe. Indien u hierin wordt gevolgd, zullen we een motie betreffende een belangenconflict overwegen.
Het gaat hier om een principiële discussie. Niemand ontkent dat auteurs recht hebben op een billijke vergoeding. Dit mag echter niet gebeuren ten koste van de bibliotheeklezers of van de lezers in het algemeen. Men mag deze globale verantwoordelijkheid nog minder afwentelen op de bibliotheeklezers dan op de lezers in het algemeen. Men mag ze evenwel zeker niet afwentelen op de gemeenten. De gemeenten leveren via hun infrastructuur en hun werking al een zeer grote bijdrage. In het kader van de doelstellingen die men wenst te realiseren, zou iedere belasting van de bibliotheeklezer pervers zijn.
Mijnheer de minister, ik stel met genoegen vast dat dit ook uw houding is. U hebt deze houding reeds aangestipt bij de opening van de bibliotheek van Oostende. Ik hoop dat u niet zult moeten toegeven.
De voorzitter : We zullen deze discussie zeker voortzetten in het kader van de bespreking van de begroting. Ik wil er evenwel op wijzen dat we met minister Anciaux op 9 november 2000 ook een gedachtewisseling over het actieplan Lezen hebben gepland. Dit thema kan in de marge van deze gedachtewisseling nog even aan bod komen. Het hoort immers zowel bij het letterenbeleid als bij het bibliotheekbeleid.
Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Nederland is momenteel het enige land waar de lezer in deze materie tussenkomt. (Opmerkingen van de heer Jacques Devolder)
Men volgt het debat dat wij nu voeren in Nederland op de voet. Indien ik weiger om dit systeem in te voeren, zal men in Nederland van het huidige systeem afstappen.
De Duitse cijfers van de heer Devolder verbazen mij ten zeerste. Indien zijn cijfers kloppen, zou de opbrengst van de leenvergoeding jaarlijks slechts 20 miljard mark bedragen. Volgens de berekeningen van mijn medewerkers zou de invoering van het door het kabinet van minister Verwilghen voorgestelde systeem in Vlaanderen jaarlijks tussen de 250 en de 300 miljoen frank opbrengen. Deze berekeningen zijn bovendien gemaakt aan de hand van een vergoeding van 200 frank, en niet van 760 frank. Deze opbrengsten staan totaal niet in verhouding tot de 20 miljard mark die het systeem in heel Duitsland zou opbrengen. (Opmerkingen van de heer Jacques Devolder)
Het gaat hier echt om een wanverhouding. Indien de verhouding zou kloppen, zou het systeem in Vlaanderen tussen de 30 en de 40 miljoen frank opbrengen.
Ik wil hier ook nog even inpikken op de vraag van de heer Loones. Ik ben bereid om het verzet te organiseren. De Vlaamse regering kan het geschil op het Overlegcomité aankaarten. Het Vlaams Parlement kan zijn verantwoordelijkheid opnemen en kan een belangenconflict inroepen. Ik ben ervan overtuigd dat het plan zonder de medewerking van de Vlaamse Gemeenschap in de praktijk niet uitvoerbaar is.
Ik wil voortbouwen op de consensus die vroeger in het Vlaams Parlement is ontstaan. Het Vlaamse auteursbeleid moet worden versterkt.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Mijn laatste opmerking is eerder van juridische dan van literaire aard. Het opstellen van een auteursdecreet is geen gemakkelijke zaak. Net als het octrooirecht is het auteursrecht gebonden aan het burgerlijk recht en valt het onder de bevoegdheden van Justitie.
De voorzitter : Het incident is gesloten.