Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 12/10/2000
Vraag om uitleg van de heer Felix Strackx tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de toename van het aantal abortussen en het preventiebeleid terzake
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Strackx tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de toename van het aantal abortussen en het preventiebeleid terzake.
De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, ik probeer al sinds 1995 een interpellatie te houden over de preventie van abortus. Uit de tweejaarlijkse publicatie van het evaluatierapport blijkt immers steeds opnieuw dat het aantal abortussen niet is gedaald. Het is vandaag de derde keer dat ik daar een vraag over stel.
Mijn interpellatieverzoek wordt trouwens elke keer geweigerd door de meerderheid. Blijkbaar is men bevreesd voor dit debat, of is men bevreesd voor de stemming over een motie over dit onderwerp in de plenaire vergadering. Het systeem dat de meerderheid beslist waarover al dan niet mag worden geïnterpelleerd, is weinig democratisch. Bij mijn weten bestaat dit systeem in geen enkele andere assemblee.
Bovendien leidt dit systeem tot absurde en soms lachwekkende toestanden. Ik herinner u aan het plenaire debat over het weinig benijdenswaardige lot van onze gevederde vrienden, de vinken. Over zo een belangrijk onderwerp mag in dit parlement gedurende uren worden gediscussieerd in plenaire vergadering, over 14.000 dode kinderen per jaar als gevolg van een falend beleid moet men echter zijn mond houden. Dat is een regelrechte schande! Het mag ons dan ook niet verwonderen dat de buitenwereld lacht met dit parlement.
Mevrouw de minister, het vierde rapport van de nationale commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking werd in september gepubliceerd. Daaruit blijkt dat het aantal abortussen in ons land vorig jaar met 6 percent is toegenomen. Die stijging doet zich vooral voor bij jonge vrouwen tussen 20 en 24 jaar, en bij meisjes tussen 15 en 19 jaar. Deze laatste groep zorgt voor 15,88 percent van het totaal aantal geregistreerde zwangerschapsafbrekingen. De cijfers staan niet meer in dit rapport, maar ik meen dat meer dan de helft van de zwangerschappen bij deze leeftijdscategorie uiteindelijk resulteert in een abortus.
Onlangs hadden we het hier over in de commissie, en de minister beweerde toen dat het gevoerde beleid het aantal vruchtafdrijvingen zou doen dalen. Deze cijfers tonen meer dan duidelijk aan het dat het door de Vlaamse regering gevoerde beleid onvoldoende effect ressorteert.
Terwijl men juist het tegendeel zou verwachten, blijken jongeren steeds minder op de hoogte te zijn van het correcte gebruik van anticonceptiva. In het rapport kunnen we lezen dat de jeugd uit het promoten van het condoom als efficiënt middel tegen seksueel overdraagbare aandoeningen, de verkeerde conclusie heeft getrokken dat het condoom ook een volledig betrouwbaar anticonceptiemiddel is.
Vrouwen en meisjes blijken bij een ongewenste zwangerschap ook niet altijd de nodige materiële, psychologische, sociale of praktische ondersteuning te krijgen die zij nodig hebben om hun zwangerschap te voltooien. De mogelijkheden op dat vlak zijn te kleinschalig, onvoldoende bekend, zeer plaatselijk en draaien praktisch uitsluitend op vrijwilligerswerk.
De beslissing tot abortus wordt trouwens vaak al genomen bij de huisarts. Deze huisarts beschikt wel over alle mogelijke adressen van abortuscentra en ziekenhuizen, maar uit een persoonlijke bevraging blijkt dat zij helemaal niet op de hoogte zijn van doorverwijsadressen voor hulpverlening voor vrouwen die hun zwangerschap toch willen voltooien.
Zowel de primaire preventie - het voorkomen van de zwangerschap - als de secundaire preventie - de nodige hulp in geval van zwangerschap - moeten dus door het beleid dringend worden bijgestuurd. Ik besluit mijn uiteenzetting met de woorden waarmee de nationale commissie haar verslag steevast besluit : 'Wil men het aantal zwangerschapsafbrekingen terugdringen en tot een betere begeleiding en opvang van vrouwen in een noodsituatie komen, dan moeten van nu af aan concrete maatregelen worden genomen.' Dat was het besluit van het eerste rapport van de commissie, en sindsdien is er nog niets veranderd. Integendeel, het aantal abortussen is sinds 1993 toegenomen.
Welke concrete maatregelen werden reeds genomen om het aantal ongewenste zwangerschappen in Vlaanderen terug te dringen? Worden in het licht van het evaluatierapport de inspanningen opgevoerd om de bevolking en vooral de jongeren beter te informeren? Heeft de minister het aantal initiatieven opgevoerd die, als alternatief voor een abortus, onverwacht zwangere meisjes en vrouwen ondersteunen op materieel, sociaal, praktisch en psychologische vlak? Waar kunnen zij op dit moment terecht?
Welke organisaties worden gesubsidieerd? Hoeveel geld wordt hiervoor vrijgemaakt? Waren er subsidieaanvragen die niet werden gehonoreerd? Werden bijvoorbeeld bepaalde privé-initiatieven geweigerd? Hoeveel onverwacht zwangere vrouwen en meisjes worden jaarlijks opgevangen door deze centra? Welke inspanningen worden er geleverd om ze beter te informeren over de bestaande initiatieven? Werden al maatregelen genomen om de huisartsen beter te informeren over de doorverwijzingsmogelijkheden? Zij zijn daar immers totaal niet van op de hoogte, terwijl zij de eerste persoon zijn waar zwangere vrouwen en meisjes terechtkomen.
Ik hoop, mevrouw de minister, dat ik van u een duidelijk antwoord kan krijgen op deze vragen, dit in tegenstelling tot de vorige minister.
De voorzitter : De heer Van Duppen heeft het woord.
De heer Jan Van Duppen : Mevrouw de voorzitter, ik wil me niet echt aansluiten bij de heer Strackx. Ik vrees dat hij slechts een beperkt segment van de huisartsenpopulatie heeft geconsulteerd. Hij heeft het over het acute gebrek aan informatie bij de huisarts over mogelijke hulp aan vrouwen die, al zijn ze ongewenst zwanger, toch hun zwangerschap willen voldragen. Ik kan hem geruststellen. Iedere huisarts of gynaecoloog die wordt geconfronteerd met een ongewenst zwangere vrouw, tracht in eer en geweten het standpunt van deze patiënt te respecteren. In functie van dat standpunt zal de dokter in kwestie proberen om zo goed mogelijk informatie en hulp te verschaffen. Mijn ervaring is gebaseerd op een naar ik vermoed groter segment van de voorzieningen in Vlaanderen.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Ook ik wil me niet echt aansluiten bij de heer Strackx. Ik wil wel beklemtonen dat de hulpverlening inderdaad voldoende aandacht moet besteden aan ongewenste zwangerschappen. Het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsbegeleiding werkt intens aan deze hulpverlening. Zo is er een telefoon waar ongewenst zwangere vrouwen terecht kunnen. Er wordt ook gewerkt met moedergroepen en praatgroepen voor jonge meisjes. Er gebeurt dus wel wat. Maar de vraag naar een versterking van deze initiatieven is hier wel op zijn plaats.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, collega's, ik zal niet reageren op de forse inleiding van de interpellatie van de heer Strackx. Volgens mij was deze trouwens gericht tot het parlement.
Dit is een ernstig onderwerp. Ik begin met de cijfers. Na de publicatie van een rapport van de evaluatiecommissie worden we inderdaad telkens geconfronteerd met de ergernis van het Vlaams Blok, dat er steeds op wijst dat het aantal abortussen is gestegen. Een eerlijke beoordeling van de cijfers laat echter niet toe om van een toename te spreken. In 1993 waren er 13.474 abortussen, in 1995 13.998, in 1996 14.553, in 1997 13.898, in 1999 13.900. Het gaat dus niet om een spectaculaire stijging, maar wel om een golvende beweging. Grosso modo blijft het aantal abortussen gelukkig gelijk.
Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn. Ik neem het probleem van de tienerzwangerschappen en de toenemende abortussen bij tieners wel degelijk ernstig. Deze trend is trouwens waar te nemen in heel West-Europa. Vooral in Engeland is er een enorme toename van de tienerzwangerschappen. Dit heeft te maken met een mentaliteitswijziging. Jonge meisjes idealiseren op zeer jonge leeftijd vanuit een soort van 'teddybeergevoel' het hebben van een baby. In de reclame worden baby's immers voorgesteld als ronde lachende kleine wezens die geknuffeld kunnen worden. We moeten onze voorlichting daaraan aanpassen.
Wat doen we op het vlak van preventie? Er is een belangrijke samenwerking met de scholen. De doelgroep inzake de tienerzwangerschappen kunnen we immers daar bereiken. Het medisch schooltoezicht dat tot 1 september bestond, had hier een aantal programma's voor lopen. Samen met de administratie Gezondheidszorg werd volgens een bepaald systeem gewerkt : hoe meer er rond seksuele voorlichting werd gedaan, hoe hoger de toelage. Dat systeem is verdwenen, vermits het medisch schooltoezicht is opgegaan in de centra voor leerlingenbegeleiding. Dat hoeft niet negatief te zijn. Integendeel, in de CLB's is naast de medische invalshoek ook ruimte voor de psychologische invalshoek. Seksuele voorlichting werd trouwens opgenomen in de opdracht van de CLB's.
In de lente van dit jaar hebben we een congres georganiseerd voor schoolartsen en -verpleegkundigen, samen met de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg. Daar kwam het thema van contraceptie en preventie van abortus bij adolescenten ruim aan bod. Daar wordt dus zeker aan gewerkt.
De meeste scholen besteden in hun gewone lessen trouwens ook aandacht aan seksuele voorlichting, en maken daarvoor gebruik van producten die worden aangeboden door organisaties als het CGSO Trefpunt en het IPAC.
Het IPAC heeft als opdracht te werken aan de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen. Als nieuwe VZW zal het vanaf 1 januari deze opdracht opentrekken naar het veilig vrijen in het algemeen, dit in onderling overleg met het CGSO. Het voorkomen van zwangerschap valt daar dan ook onder. Het IPAC en het CGSO zullen daar volgend jaar samen een campagne over opzetten, met het oog op zowel tienerzwangerschappen als het krijgen van een kind op het juiste moment. Ik verwijs naar de Nederlandse campagne 'Een flinke meid krijgt haar kind op tijd'. Tienerzwangerschappen moeten worden vermeden, evenals het feit dat vrouwen te lang wachten om aan kinderen te beginnen. IPAC en CGSO zullen samen voor nieuwe producten zorgen voor het gebruik in scholen en CLB'S.
De huisartsen zijn beter op de hoogte dan de heer Strackx denkt. Via een besluit van de Vlaamse regering financieren wij sinds een aantal jaren een project van de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Huisartsen, 'Omgaan met anticonceptie en seksualiteit'. Dat project wordt vanaf volgend jaar omgezet in een convenant met de vereniging, dat toelaat de prestaties en de efficiëntie van die campagne te meten. We willen ook daar aandacht besteden aan enerzijds de tienerzwangerschappen en anderzijds de laattijdige zwangerschappen.
Ik kan nog voorbeelden geven uit het welzijnswerk. Zo nemen de JAC's van oudsher een taak op in de jeugdhulpverlening op het vlak van voorlichting en seksuele preventie. Ik verwijs naar de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Er zijn de specifieke vormingscentra Jos Van Ussel, de vormingscentra voor consulenten (later : het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsbegeleiding), die ondertussen zijn ondergebracht in het Pluralistisch Overleg Welzijn en het Verbond van Instellingen in het Welzijnswerk. En er is het CGSO Trefpunt.
Er zijn in Vlaanderen dan ook voldoende instrumenten om aan ernstige preventie van ongewenste zwangerschappen te doen, en om juiste voorlichting te geven aan zowel jonge als iets oudere vrouwen. Deze instrumenten moeten permanent worden geëvalueerd en bijgestuurd, wat ook gebeurt in het kader van de convenants.
Er was ook een vraag over de opvang van meisjes en vrouwen die hun ongewenste zwangerschap toch willen voldragen. De centra voor de integrale gezinszorg - de vroegere tehuizen voor moeders - zorgen voor de ambulante begeleiding of de residentiële of semi-residentiële opvang en begeleiding van ouders en kinderen en van aanstaande ouders. Vlaanderen heeft zes centra erkend, met een totale capaciteit van 91.980 opvang- en/of begeleidingsdagen op jaarbasis. Een kwart van deze capaciteit wordt momenteel besteed aan onverwacht zwangere meisjes of vrouwen. De totale subsidiekost voor deze centra bedraagt 146,9 miljoen frank.
Mevrouw de voorzitter, dit overzicht getuigt ervan dat er in Vlaanderen verschillende initiatieven bestaan. Dat wil niet zeggen dat we op onze lauweren mogen rusten. Ik heb aangetoond dat deze instrumenten voortdurend moeten worden aangepast aan de noden van de samenleving. Ik denk daarbij aan de tienerzwangerschappen en aan vrouwen die er op steeds latere leeftijd voor kiezen om zwanger te worden.
Het probleem van de tienerzwangerschappen staat ten slotte op de agenda van de volgende interministeriële conferentie over gezondheid van 25 oktober 2000.
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar het bevredigt mij niet en stelt mij ook niet gerust. De organisaties die u opsomt en die volgens u de preventie moeten organiseren, hebben zich in het verleden ook al beziggehouden met de aidspreventie, maar de resultaten zijn pover. Hopelijk kunnen we daarover zeer binnenkort een debat voeren. Ik vrees echter het ergste als diezelfde organisaties voor deze problematiek dezelfde aanpak en methodiek zullen hanteren als voor de aidspreventie, want die werken duidelijk niet.
U bent ook bijzonder bondig in uw antwoorden op al mijn vragen in verband met de opvang van ongewenst zwangeren die toch hun zwangerschap willen uitdragen. Er zijn zes centra voor integrale gezinszorg. Die hoorden vroeger thuis onder Kind en Gezin, en werden daar blijkbaar van losgekoppeld. Dat is nogmaals een versnippering en verkleining van de schaal waarop zij werken. Ik heb van de vorige minister nooit kunnen vernemen wat de reden was voor het stopzetten van die samenwerking. Ik heb toen ook gezegd dat zulks helemaal geen positieve invloed had op hun bekendheid en hun werking.
Mevrouw de minister, u hebt het bedrag genoemd van de subsidie die deze organisaties genieten, maar dat is duidelijk veel te weinig om de toch grote aantallen ongewenst zwangeren in Vlaanderen op te vangen. U hebt ook niet gezegd of er subsidieaanvragen waren van privé-organisaties, en of u die al dan niet hebt gehonoreerd, maar ik besluit uit uw antwoord dat dat niet het geval is.
Hoeveel ongewenst zwangeren er jaarlijks worden opgevangen kunt u mij blijkbaar ook niet vertellen, en ik concludeer uit uw antwoord ook dat u geen initiatieven zult nemen om die centra voor integrale gezinszorg beter bekend te maken bij het brede publiek of de huisartsen. Ik heb uit uw antwoord ook begrepen dat u ten aanzien van de huisartsen eigenlijk geen enkel initiatief zult nemen om hen beter te informeren over de doorverwijzingsmogelijkheden.
Mevrouw de minister, tot mijn spijt kan ik geen motie verbinden aan deze vraag om uitleg. Ik heb echter wel reeds een voorstel van resolutie ingediend, en ik hoop dat wij bij de bespreking daarvan in de nabije toekomst daar een ruimer debat over kunnen voeren.
De voorzitter : Het incident is gesloten.