Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 12/10/2000
Interpellatie van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de verbrandingsoven voor ziekenhuisafval in Tienen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Merckx tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de verbrandingsoven voor ziekenhuisafval in Tienen.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik houd mijn interpellatie vanuit een tweeledige bekommernis. Er is enerzijds de concrete bekommernis over het dossier van de OSS-verbrandingsoven en de impact van die oven op de gezondheid van de omwonenden in Tienen. Anderzijds is er de bekommernis over het afhandelen van dit soort dossiers in het algemeen, en mijn verontwaardiging over het gebrek aan respect en engagement ten opzichte van de betrokken gemeentelijke overheid. Voor één keer maak ik hierbij misbruik van mijn dubbel mandaat als volksvertegenwoordiger en schepen in Tienen. Ik zal dit niet vaak meer doen : ik beëindig mijn dubbelmandaat op het einde van dit jaar.
OSS is een bedrijf op het industrieterrein in Tienen, dat in 1994 van de deputatie van de toenmalige provincie Brabant onder strikte voorwaarden een vergunning kreeg om in Tienen een verbrandingsinstallatie voor ziekenhuisafval, gekoppeld aan een wasserij, te exploiteren. Een van de strikte exploitatievoorwaarden was dat vanaf 1 januari 1996 de uitstoot van verontreinigde stoffen na verbranding voortdurend diende te worden gemeten. Over die uitbating is reeds heel wat te doen geweest. In de loop van 1997 stelde de milieu-inspectie naast tal van andere overtredingen vast dat er nog steeds geen voortdurende rookgasmetingen plaatsvonden bij de exploitatie van de verbrandingsoven. Toen er onder druk dan toch metingen werden gehouden, bleek men de toegelaten uitstotingsnormen ver te overschrijden.
De stad heeft deze zaak nauwlettend gevolgd. Wij richtten verzoeken tot het uitvoeren van meetcampagnes aan de hogere overheid, die normaliter toch moet controleren. De stad spande een gerechtelijke procedure aan en adviseerde negatief bij alle latere regularisatie- en beroepsprocedures die door de exploitant werden ingediend. Dat waren er nogal wat. Al die jaren rustte op de lokale overheid de taak om haar burgers correcte en ernstige informatie te verstrekken. Telkens diende de stad te verwijzen naar de inspecties, de hangende procedures, de te respecteren termijnen, de adviesverplichtingen, de vermeende goede voornemens van het bedrijf, enzovoort. Het was om moedeloos van te worden.
Dit was niet altijd houdbaar : er werd een actiecomité opgericht, er waren herhaaldelijk klachten en er vonden betogingen plaats. De stad heeft steeds een consequente houding aangenomen, en alle haar ter beschikking staande middelen uitgeput. Maar de fase van het informeren was toch wel voorbij : er was een ministeriële beslissing nodig over het al dan niet in stand houden van de verbrandingsoven.
Het laatste jaar voelden we ons overgeleverd aan een reeds geruime tijd zwijgende Vlaamse overheid en een minister die er ook het zwijgen toe deed. Vrijwel precies een jaar geleden, op 28 september 1999, richtte het college van burgemeester en schepenen aan de minister van Leefmilieu een gemotiveerd verzoek tot opheffing of minstens schorsing van de milieuvergunning verstrekt aan OSS. Op 6 december, dus meer dan twee maanden later, ontving het stadsbestuur een korte brief van de administratie, waarin men stelde dat de deputatie bevoegd was en dat het dossier werd doorgestuurd. Op 24 februari, dus nogmaals twee maanden later, besliste de deputatie van Vlaams-Brabant de vergunning te schorsen. Het bedrijf tekende beroep aan.
Ik diende dit interpellatieverzoek in op 26 september, dus zeven maanden na dat beroep in maart. Op dat ogenblik, mevrouw de minister, had u nog steeds geen beslissing genomen. Zowel u als uw administratie zijn nochtans goed bekend met dit dossier, of dat zou althans toch moeten. Het gemotiveerde verzoek van de stad van een jaar geleden en de vele verslagen van de milieu-inspectie over de herhaalde overtredingen zijn overduidelijk. De stad schreef geregeld herinneringsbrieven aan de minister. We hebben nooit begrepen dat een minister die op andere terreinen heel vaak verklaringen aflegt, bleef volharden in haar stilzwijgen.
Ook was het niet zo dat er in Tienen geen eensgezindheid heerste. Tijdens de gemeenteraadszitting van 24 februari beloofde het Agalev-raadslid bij zijn minister te zullen aandringen op een snel optreden. In mei nam het actiecomité tegen de oven de groene minister in een brief op de korrel, omdat ze er nog niet toe was gekomen de verbrandingsoven te sluiten. De schepen van Leefmilieu is steeds blijven aandringen op een beslissing. Het was dus onbegrijpelijk dat er een jaar na het initiatief van de stad nog steeds geen antwoord was van de minister. Eind september kwam vanuit Tienen nogmaals de boodschap dat het nu toch wel lang genoeg had geduurd, maar de minister bleef ook toen zwijgen.
En wat gebeurde er dan plots? Op 4 oktober 2000 konden de inwoners van Tienen tussen de vele bladzijden verkiezingspropaganda in het plaatselijke reclameblad een mededeling lezen van het Tiense Agalev-raadslid en een lid van het Vlaams Parlement. Die kwam er op neer dat OSS Tienen dicht zou gaan, daar de minister de vergunning voor deze ziekenhuisoven zou intrekken. Aangezien deze mededeling op deze datum kon verschijnen, moest dit feit toen toch al enkele dagen bekend zijn. In een grote advertentie ernaast riep men de mensen in heel grote letters op om die zondag om die reden op de Agalev-lijst te stemmen.
Niet alleen werd de stad Tienen niet geïnformeerd over het intrekken van de vergunning, mevrouw de minister, uw kabinet heeft de stad, die in september nog contact had opgenomen met het kabinet, ook duidelijk voorgelogen. Pas op 6 oktober ontving de stad Tienen via een aangetekend schrijven een uittreksel uit uw beslissing om de vergunning in te trekken. Uw administratie verzocht ons dit volgens de normale procedure bekend te maken. In toepassing van deze procedure zullen de reglementaire bekendmakingen en affiches pas vandaag zowel ter plekke als aan het stadhuis kunnen worden aangebracht.
Laat er geen misverstand over verstaan : in Tienen is men verheugd over de intrekking van de vergunning en de sluiting van de verbrandingsoven. Maar toch is het een kaakslag voor het diligente stadsbestuur dit in de laatste week voor de verkiezingen als verkiezingspropaganda te moeten vernemen van een politieke partij en niet van de betrokken minister. De minister heeft zelfs haar eigen persbericht over de intrekking uitgesteld tot de politieke communicatie door haar partijleden was gebeurd. Men zou nog gaan denken dat ook de beslissing zelf om deze reden zo laat moest worden genomen.
Namens de inwoners van de stad Tienen meen ik dan ook dat we recht hebben op een antwoord van de minister op heel wat vragen. In mijn interpellatieverzoek som ik deze vragen op. Ik zal ze niet allemaal herhalen.
Een eerste reeks vragen heeft betrekking op de chronologie van de feiten, en vooral dan de stappen die de Vlaamse administratie en het kabinet hebben gezet sinds 7 maart. Wie is sinds 28 september 1999 hierover tussenbeide gekomen bij het kabinet of de administratie? Welke diensten zijn om advies gevraagd in dit dossier? Over welke punten diende er op 26 september, de dag waarop ik mijn interpellatieverzoek heb ingediend, nog uitsluitsel te worden gegeven opdat de beslissing eindelijk kon worden genomen? Sinds wanneer bevindt het dossier van de administratie zich op uw kabinet?
Dan heb ik nog vragen over de opstelling ten gronde. Hoe verantwoordt de minister dat ze, gezien de belangrijke en steeds wederkerende overschrijdingen van emissiewaarden voor dioxines, furanen en zware metalen, in al die tijd geen beslissing nam? Dat was nochtans aangewezen in het belang van de volksgezondheid : alle diensten van de administratie wisten dat de meetresultaten slecht waren en bleven. Wat weerhield haar er zo lang van om het schorsingsbesluit van 24 februari van de deputatie van Vlaams-Brabant te bevestigen?
Een derde reeks vragen gaat over de wijze waarop de minister een lokaal bestuur behandelt, en nalaat informatie te geven over de stand van zaken van de afhandeling van een beroep. Het ging hier om een beroep tegen een schorsingsbeslissing die de deputatie heeft genomen op verzoek van het lokaal bestuur. Waarom moest de stad Tienen zo lang wachten op spontane informatie van de minister? Waarom werd de uitkomst van de beroepsprocedure meegedeeld door partijleden van de minister, en werd dit pas op 6 oktober door de administratie aan de stad meegedeeld?
Hoe denkt de minister dat de stad haar elementaire plicht om haar burgers te informeren, nog op een ernstige en geloofwaardige wijze kan vervullen wanneer de stad en haar diensten door de hoogste verantwoordelijke van het Vlaams Gewest na meer dan een jaar nog steeds met een kluitje in het riet werden gestuurd? Dit druist toch in tegen elk beginsel inzake de openbaarheid van milieu-informatie en het behandelen van burgers met een minimum aan respect?
Klopt het dat op 22 september, zoals uw kabinet meedeelde aan de schepen van Leefmilieu, de juridische dienst nog steeds een onderzoek uitvoerde naar de beste procedure? Welke onduidelijkheden over procedures bestonden er dan nog bij het kabinet? Kan de minister zeggen over welke instrumenten een lokaal bestuur beschikt om een gevaarlijk en ongewenst bedrijf definitief te sluiten als de minister en haar diensten in gebreke blijven?
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Ik vind het een gunstige ontwikkeling dat men niet langer vraagt of de oven moet worden gesloten maar wel wie de oven mag sluiten. Ik hoop dat die ontwikkeling zich doorzet. Ik stel vast dat de heer Willockx nu plots de oven in Sint-Niklaas wenst te sluiten.
De milieuwetgeving moet worden nageleefd. De politiek van de milieu-inspectie is steeds om te kijken of de norm wordt gehaald. Zo niet, wordt nagegaan of de installatie in gunstige zin kan worden aangepast. Indien men de norm niet kan halen, moet er een conclusie volgen. De bestendige deputatie is tot een conclusie gekomen, die de minister heeft bevestigd.
Mevrouw Merckx, u laat in uw verhaal uitschijnen dat de stad Tienen altijd al een fervent tegenstander van die oven is geweest en er alles aan heeft gedaan om hem te kunnen sluiten. Dat is misschien het geval sinds het actiecomité zeer actief is, maar dat is niet altijd zo geweest. Ik ken de mensen van dat comité en heb ze altijd gesteund. Dat ik destijds ook bij minister Kelchtermans weinig steun vond, is een andere zaak.
Ik heb een brief bij van eind 1997 van de stad Tienen aan de bestendige deputatie. Die is ondertekend door de heren Vandermolen en Janssens. Op dat ogenblik was het standpunt niet zo duidelijk. Ik citeer : 'In het kader van de lokale economische politiek, gericht op het aantrekken van investeerders in deze hoek van het Hageland, hanteren wij als stelregel dat bedrijven die in Tienen wensen te investeren, bereid zijn zich te vestigen in een zonering overeenkomstig het gewestplan en in staat zijn de milieuvoorwaarden na te leven, welkom zijn. Dit geldt ook voor het bedrijf NV OSS'. Ik denk dus dat de inhoud van de briefwisseling met de bestendige deputatie op het ogenblik dat de milieuvergunningsaanvraag bij de milieuvergunningscommisie werd behandeld, van een andere orde was dan de officieel afgelegde verklaringen. In die zin moeten een aantal sterke uitspraken van mevrouw Merckx worden gerelativeerd.
Ik heb hier een persmededeling van 3 oktober 2000 van het kabinet van minister Dua, waarvan we ons kunnen afvragen of die 's morgens of 's avonds werd verspreid. Maar goed, de minister heeft een beslissing genomen, en dat is het belangrijkste. Bovendien is men niet over een nacht ijs gegaan en heeft men waarschijnlijk de verschillende mogelijkheden bekeken. De minister weet dat echter beter dan ikzelf. De hele zaak is dan uiteindelijk in de pers terecht gekomen. Als de Agalev-groep ter plekke iets sneller is geweest, betekent dat dat ze geluk heeft gehad. Voor het overige denk ik dat alles formeel is verlopen zoals het hoort.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mevrouw Merckx, ik ben toch een beetje verbaasd over de toon van het schriftelijke interpellatieverzoek. Er stond bijvoorbeeld 'Dua doewa'. Dua heeft inderdaad iets gedaan, maar dat had reeds jaren geleden kunnen gebeuren. De oven is uiteindelijk dicht en ik denk dat we daar allemaal blij mee zijn. Ook de stad Tienen en de omwonenden zijn daar gelukkig mee. Het besluit is inderdaad op 29 september 2000 genomen.
Vooraleer ik het volledige relaas doe, wil ik nog enkele zaken opmerken, want ik denk dat mevrouw Merckx een aantal redeneringsfouten maakt. Er waren jaren geleden al problemen met de oven, en ik neem het dan ook niet dat de milieu-inspectie hier wordt geviseerd. Zij heeft immers altijd consequent metingen uitgevoerd, gezegd dat die oven niet goed werkte en dat er moest worden opgetreden. Mijn voorganger heeft daar echter nooit op gereageerd.
Alvorens ik inga op de concrete vragen over het verloop van het verzoek tot opheffing of toch minstens tot schorsing van de milieuvergunning dat door het college van burgemeester en schepenen is ingediend, wil ik er op wijzen dat ik op 5 september 1999 een uitbreiding heb geweigerd van de verbrandingsinstallatie met een wervelbedoven. In die zin was ik dus al vroeger bij het dossier betrokken.
De verbrandingsoven zelf ligt al stil sinds medio 1999, met uitzondering van enkele periodes van maximaal tien opeenvolgende dagen waarin nieuwe emissiemetingen werden uitgevoerd. Daarna moest de oven opnieuw sluiten. Deze metingen werden uitgevoerd met medeweten van de milieu-inspectie, en de resultaten werden aan de stad meegedeeld.
Ik schets het verloop van het dossier in eerste aanleg. Aan het verzoek tot schorsing of tot opheffing van de milieuvergunning van OSS te Tienen gaat een hele geschiedenis vooraf. In 1996, 1997, 1998 en 1999 werd door de milieu-inspectie meermaals een proces-verbaal opgesteld wegens het niet-naleven van de vergunningsvoorwaarden. Dat heeft in 1999 geleid tot meerdere schriftelijke aanmaningen tot stopzetting van de exploitatie, dit tot men de nodige garanties in verband met het halen van de emissienormen kon bieden.
Toen bleek dat de dioxine-uitstoot boven de vastgestelde norm bleef, hebben de milieu-inspectie en de stad Tienen een verzoek tot mij gericht om de milieuvergunning te schorsen of op te heffen. Het is dus juist dat de stad Tienen mij op 28 september 1999 een brief schreef met de bovenvermelde vraag. In een nota van 29 september 1999 vroeg de afdeling Milieu-inspectie mij hetzelfde.
In een nota van 11 oktober 1999 verzocht ik de directeur-generaal van Aminal beide verzoeken voorafgaandelijk te onderzoeken, en mij te informeren over mijn bevoegdheid om in die zaak op te treden. In een nota van 22 oktober 1999 antwoordde de directeur-generaal van Aminal mij dat in dit dossier de bestendige deputatie van de provincieraad de bevoegde overheid was. Het was een hele juridische discussie omdat een minister nooit uitspraak had gedaan over de eerste milieuvergunning.
Het was onze bedoeling dat ik door mijn weigering van de uitbreiding bij het dossier betrokken zou worden. Dat heeft van de juridische dienst veel onderzoek gevergd. Uiteindelijk heeft de afdeling Milieuvergunningen mij in een brief van 6 december 1999 meegedeeld dat uit onderzoek was gebleken 'dat de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant de bevoegde overheid is.' Conform artikel 47 van Vlarem moet een dergelijk procedureel verzoek worden ingediend bij de in eerste aanleg bevoegde overheid, tenzij een hogere overheid een of meer van de lopende vergunningen heeft gewijzigd. In december 1999 heb ik dus reeds al het mogelijke gedaan om via een juridisch onderzoek proberen in te gaan op het verzoek van de stad Tienen, maar de juridische dienst heeft mij formeel geantwoord dat het onmogelijk was.
De afdeling Milieuvergunningen heeft vervolgens de verzoeken voor verdere behandeling doorgestuurd naar de bestendige deputatie. Die is er toch ook drie maanden mee bezig geweest, wat volgens mij bij dergelijke beslissingen normaal is. Op 24 februari 2000 werd dan beslist de milieuvergunningen te schorsen, met uitzondering van die voor de aan de verbrandingsoven gekoppelde wasserij.
Tussen 29 september 1999 en 24 februari 2000 is dus echt alles gedaan om de zaken zo vlug mogelijk te laten verlopen en om vanuit mijn ambt in te grijpen. Uiteindelijk is het de bestendige deputatie geweest die gelukkig een opschorting van de vergunning heeft uitgesproken.
Nu zal ik even ingaan op het verloop van het dossier in beroep. In een brief van 25 februari 2000 vroeg de burgemeester van Tienen mij de schorsing van de bestendige deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 24 februari 2000 te bevestigen, en het standpunt van de stad bij te treden. Deze brief werd via een kabinetsnota aan de afdeling Milieuvergunningen bezorgd.
OSS is vervolgens op 7 maart 2000 in beroep gegaan. Zo is het dossier uiteindelijk bij mij terecht gekomen. Op 14 maart 2000 heeft de afdeling Milieuvergunningen het beroep ontvankelijk verklaard. De Vlaremprocedure werd vervolgens toegepast. Dat betekent dat alle adviezen werden opgevraagd. De brieven hiervoor werden naar de verschillende afdelingen gestuurd op 14 maart 2000. De volgende adviezen werden verkregen : op 22 maart 2000 het advies van de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen en het advies van de OVAM, op 24 maart 2000 het advies van de VMM, op 27 maart 2000 het advies van de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg en op 24 juli 2000 het advies van de afdeling Milieuvergunningen. Dit laatste was het belangrijkste advies. Het feit dat dit advies zo laat werd uitgebracht, heeft waarschijnlijk te maken met het grote aantal aanvragen dat de afdeling te verwerken krijgt.
Op 3 mei 2000 heeft de afdeling Milieu-inspectie uit eigen beweging metingen laten uitvoeren om een evolutie te kunnen vaststellen. De resultaten daarvan zijn bij mij terechtgekomen zodat ik voldoende op de hoogte was van de situatie.
Via een nota van 1 augustus 2000 bezorgde de afdeling Milieuvergunningen mij op 8 augustus 2000 haar voorstel van besluit op basis van de verschillende adviezen. Het ging om een bevestiging van de schorsing. Dat is zeer belangrijk. Mijn diensten adviseerden immers de schorsing van de bestendige deputatie te bevestigen.
Mevrouw Merckx, ik heb de burgemeester van Tienen op 11 augustus 2000 een brief geschreven en meegedeeld dat het dossier zich in de laatste fase van de beoordeling bevond en dat ik, nadat mijn medewerkers alle elementen in het vervolledigde dossier hadden beoordeeld, zo snel mogelijk een beslissing zou nemen. Ik heb de stad expliciet gevraagd om nog even geduld te oefenen, omdat de betrokken medewerkers in augustus 2000 met vakantie waren. Uiteindelijk werd op 29 september 2000 de bedoelde vergunning opgeheven.
Waarom hebben wij uiteindelijk tot 29 september moeten wachten om een beslissing tot opheffing te nemen? Mijn medewerkers stelden op basis van wat we allemaal hadden gehoord en vernomen van de stad Tienen en van de actiegroepen, dat een schorsing hetzelfde was als wat er altijd al was gebeurd, namelijk OSS de kans geven te bewijzen toch aan de normen te kunnen voldoen. Een schorsing laat immers een heropening van de oven toe. Wij hebben vervolgens de juridische dienst de vraag voorgelegd of het niet mogelijk was de vergunning in te trekken. Later heb ik de beslissing genomen de oven definitief te laten sluiten.
Mevrouw Merckx, ik wil nog zeggen dat zo een beslissing niet op één dag kan worden genomen. Ik wilde ook niet halsoverkop over de sluiting van een verbrandingsoven beslissen, en heb zelfs overwogen te wachten tot na de verkiezingen. Ik moest eerst immers zeker weten dat ik juridisch sterk stond en dat de uitbater niet naar de Raad van State zou stappen om mijn beslissing aan te vechten. De druk van de lokale Agalev-groepen die bij mij voortdurend aan de telefoon hingen, heeft er uiteindelijk toe bijgedragen dat ik op 29 september 2000 toch de knoop heb doorgehakt.
Het vermelde ministerieel besluit werd op 3 oktober 2000 door de afdeling Milieuvergunningen ontvangen. Die heeft dat dan verder bij brieven van 3 oktober betekend, onder meer aan de burgemeester en het college van burgemeester en schepenen van de stad Tienen.
Wat ten slotte de informatie voor de stad Tienen betreft, kan ik alleen maar vaststellen dat de kennisgeving van de uiteindelijke beslissing over het beroep in deze volledig conform de voorgeschreven Vlaremprocedure gebeurde. Die kennisgeving heb ik trouwens niet in de hand : dat is een zuiver administratieve aangelegenheid.
Wat de verwijzing naar de openbaarheid van milieu-informatie betreft, moet ik vaststellen dat mij in dit dossier geen dergelijke aanvraag tot inzage in het dossier bekend is. Overigens is het zo dat op basis van het decreet inzake openbaarheid van bestuur op elk moment bij de afdeling Milieuvergunningen inzage kon en kan worden gevraagd van het hele dossier.
Tot besluit kan ik stellen dat dit dossier volledig correct en consciëntieus werd afgehandeld. Er is niet over één nacht ijs gegaan. De exploitant kreeg meermaals de gelegenheid om aan te tonen dat zijn installatie eventueel toch kon beantwoorden aan de vigerende regelgeving. Telkens werd met medeweten en toestemming van de bevoegde diensten op tijdelijke basis een proefdraai toegestaan. Zodra het schorsings- of opheffingsdossier werd ingediend, is dit ook met bekwame spoed afgewerkt.
Ik wil ten slotte nog de volgende opmerking maken. De laatste maanden vraag ik systematisch bij de afdeling Milieuvergunningen de schorsingsdossiers op. U weet dat er geen termijn staat op dergelijke schorsingsdossiers. Ik krijg nu dossiers die meer dan drie jaar oud zijn. Mijn voorganger - en ook de afdeling - maakte er blijkbaar een gewoonte van om schorsingsdossiers verticaal te klasseren. Ik heb nu de opdracht gegeven dat dergelijke dossiers binnen een jaar uitgeklaard moeten zijn. Ik heb begrip voor de stad Tienen. Als zo'n verzoek wordt ingediend, moet daarop gereageerd worden. Blijkbaar werd dat echter in het verleden niet gedaan, of toch zeker niet systematisch gedaan.
Hoe dan ook, iedereen is nu blijkbaar tevreden dat de oven gesloten is. Het eindresultaat is dus in orde : eind goed, al goed.
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mevrouw de minister, in Tienen is men inderdaad blij met de opheffingsbeslissing tot intrekking van de vergunning. Dat was trouwens ook op 28 september onze hoofdvraag. We hadden toen een gemotiveerd verzoekschrift tot opheffing. Indien dit niet mogelijk was, vroegen we een schorsing. Onze hoofdvraag was echter een opheffing.
Als hierover dan toch enige juridische onduidelijkheid was, begrijp ik eigenlijk niet goed waarom dit niet ab initio, op het ogenblik van onze vraag in september 1999, aan de orde werd gesteld. De wijze waarop u ons verzoekschrift van 28 september afhandelde, had vooral te maken met de vraag wie er bevoegd was om dit te doen. U had het dossier al zo lang. Het lijkt me dan ook een zwakke uitleg om te zeggen dat de omschakeling van een schorsing naar een opheffing in dergelijke mate voor een vertraging zou zorgen in de behandeling van dit dossier.
Minister Vera Dua : Die discussie werd gevoerd tussen 4 en 29 september. Dat is dus toch niet zo lang. Hoe dan ook, de discussie over wie bevoegd is, is ook niet echt eenvoudig. De milieudienst van Tienen had misschien beter vooraf nagekeken wie de bevoegde overheid was.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Dat heeft men gedaan. Toen we in september 1999 dat gemotiveerd verzoekschrift indienden, deden we dat in overleg met de milieu-inspectie. Ik wil hier overigens niet de indruk wekken dat er een conflict is tussen de milieu-inspectie en de diensten van de stad Tienen. Alles is telkens in overleg gebeurd. Op het ogenblik dat we principieel over het al dan niet intrekken of schorsen van vergunningen weinig gehoor kregen bij de hogere overheid, zijn we zelfs in kort geding naar de rechtbank geweest. Het was op advies van de milieu-inspectie dat we niet zelf de uitvoering van dit vonnis hebben gevraagd.
Op 2 maart 2000 hebt u op een vraag van de heer Sannen al geantwoord dat vanaf dat moment alle beroepsdossiers binnen twee maanden afgehandeld zouden worden. Ik lees even voor uit het verslag. De heer Sannen zegt dat u zich ertoe engageert om een dergelijke procedure in de toekomst binnen twee maanden af te handelen. Hij suggereert dat het dan ook wenselijk is om dit op termijn juridisch vast te leggen. U engageert zich wel, maar daarmee alleen is de onzekere toestand nog niet weggewerkt.
Een beetje boos hebt u toen gereageerd dat u ervan uitgaat dat de overheid ervoor moet zorgen dat ze goed functioneert, dat elke burger binnen een redelijke termijn een antwoord moet krijgen op welke vraag ook, en dat het dan eigenlijk niet nodig is om dat ook juridisch te verankeren. De heer Sannen heeft toen gerepliceerd dat hij hoopte dat u dat engagement zou kunnen handhaven.
Ik stel nu vast dat de periode van maart tot eind september langer is dan die twee maanden. Het is duidelijk dat u dat engagement niet hebt kunnen handhaven. Ik betreur dat. Het is spijtig dat dit zo lang heeft moeten duren.
Ik neem ook akte van uw overweging om dit pas na de gemeenteraadsverkiezingen bekend te maken. Ik betreur dat het toch ook daar enigszins de inzet van is geweest. Vanuit onze stad kunnen we dat moeilijk aanvaarden van onze hogere overheid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.