Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 14/06/2000
Vraag om uitleg van de heer Patrick Hostekint tot de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over het statuut van Vlaamse wereldatleten
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Hostekint tot de heer Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over het statuut van Vlaamse wereldatleten.
De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Deze vraag om uitleg sluit aan bij een actuele vraag die ik in december stelde over het statuut van onze Vlaamse wereldatleten. U weet dat het er heel wat zijn. In bepaalde olympische disciplines behoort Vlaanderen tot de top van de wereld. Ik heb het dan niet over wielrenners, voetballers of tennissers, maar meer over zuiver olympische disciplines.
U zult zich herinneren dat ik toen het idee lanceerde om van die topatleten sportambassadeurs te maken. Maar, what's in a name? Het komt er eigenlijk op neer de Vlaamse wereldatleten een behoorlijk statuut te geven. Ik heb toen ook de vergelijking gemaakt met de culturele ambassadeurs, het paradepaardje van de vroegere minister-president Van den Brande. Ik wil u er nog eens aan herinneren dat dit systeem van culturele ambassadeurs in een periode van zeven jaar 770 miljoen frank heeft gekost, of 110 miljoen frank per jaar. Gelukkig is dat systeem onder zijn vroegere gedaante nu opgedoekt.
In december van vorig jaar ondervond Frederik Deburghgraeve enorme moeilijkheden om zich op te laden voor de Olympische Spelen. Er waren niet alleen fysieke, maar ook en vooral materiële problemen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan zijn problemen met de fiscus over zijn sponsorsinkomsten. Hij was toen 26 jaar en had een gezin te onderhouden. Hij draaide toen reeds vijftien jaar aan de top mee en had daardoor zijn volledige jeugd aan de zwemsport opgeofferd. Op 26-jarige leeftijd kwam hij tot het besef dat hij materieel nog maar bitter weinig had bereikt en dat hem niets anders restte dan een job te zoeken om zijn toekomst en de toekomst van zijn gezin veilig te stellen.
Ondertussen is het doek gevallen : enkele weken geleden heeft Frederik Deburghgraeve beslist om niet deel te nemen aan de Olympische Spelen van Sydney en definitief een punt te zetten achter zijn succesrijke zwemcarrière. Al die jaren aan de wereldtop hebben dus zowel lichamelijk als mentaal hun zware tol geëist. Ik ken Frederik Deburghgraeve reeds vijftien jaar vrij goed. Zoals u misschien weet, komen we allebei uit Roeselare. Het is vooral zijn onzekerheid over zijn toekomst na zijn zwemcarrière die ertoe heeft bijgedragen dat hij zich niet in optimale omstandigheden heeft kunnen voorbereiden op de Olympische Spelen en waardoor hij besliste af te haken.
Ik ben ervan overtuigd dat deze onzekerheid ook knaagt bij de vele andere Vlaamse topatleten. Het is dus geenszins mijn bedoeling deze problematiek enkel op Frederik Deburghgraeve te betrekken. Ook sporters zoals Luc Van Lierde, Ulla Werbrouck, Brigitte Becue, Gella Vandecaveye en nog vele andere bevinden zich waarschijnlijk in hetzelfde schuitje. Het antwoord dat u mij op mijn vragen zult geven, kan dus voor de toekomst van alle topsporters van belang of van toepassing zijn.
Graag had ik van u dan ook vernomen in hoeverre en tot wanneer de engagementen bestaan die de Vlaamse Gemeenschap via Bloso en het BOIC met Frederik Deburghgraeve heeft aangegaan. Zou het niet wenselijk zijn dat onze Vlaamse wereldatleten van het niveau van Frederik Deburghgraeve, Luc Van Lierde, Ulla Werbrouck, Brigitte Becue, Gella Vandecaveye en nog vele anderen een degelijk statuut zouden krijgen binnen de Vlaamse Gemeenschap zodat ze zich niet langer zorgen hoeven te maken over hun toekomst na hun sportcarrière? U mag deze sporters trouwens niet vergelijken met voetballers en wielrenners. Wielrenners en voetballers kunnen een vrij lange sportcarrière hebben, maar zwemmers en judoka's kunnen reeds op 25 jaar over de top heen zijn.
Gelukkig werden door de Vlaamse Gemeenschap reeds goede initiatieven genomen. Ik denk daarbij met name aan de oprichting van Topsportscholen die een combinatie tussen het leren en het beoefenen van sport nastreven.
Voor een kleine regio als Vlaanderen die op de wereldbol bijna niet aan te duiden is en die slechts vijf miljoen inwoners telt, is het toch iets moois atleten aan te treffen die zich met topatleten uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten of de Sovjet-Unie kunnen meten. Zouden we hen in ruil voor de promotie van haast onschatbare waarde die ze voor Vlaanderen in het buitenland voeren, geen degelijk statuut kunnen aanbieden? Ik denk daarbij niet aan een half miljoen frank per maand of meer zoals in andere landen het geval is, maar aan een redelijke verloning in ruil waarvoor zij dan na hun sportcarrière aan de top bepaalde opdrachten zouden vervullen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de verdere promotie van Vlaanderen in het buitenland, aan promotie van de sport op school waarbij zij een voorbeeldfunctie voor de jeugd kunnen uitoefenen of nog aan specifieke taken binnen hun respectievelijke sportfederaties. Door een dergelijke - relatief kleine - investering zouden zij verder kunnen blijven renderen.
U mag ook niet vergeten dat iemand die aan de top staat, ook voortdurend in de schijnwerpers staat. Wie echter een punt zet achter zijn of haar sportcarrière, ziet die belangstelling plotseling pijlsnel afnemen waardoor ook de sponsors afhaken en inkomsten wegvallen. Een topatleet die stopt, laat men als een baksteen vallen. Indien Frederik Deburghgraeve in de Verenigde Staten woonde, dan was hij reeds multimiljonair. Woonde hij in Frankrijk, dan was hij nu al zeker van een royaal pensioen. Ik pleit er dan ook voor dat we bijkomende inspanningen zouden leveren voor onze atleten uit de zuivere Olympische disciplines.
In antwoord op een actuele vraag hebt u gezegd dat het statuut van de Vlaamse topatleten verband houdt met het statuut van de topsporter in het algemeen. U hebt toen ook een regelmatig overleg met federaal minister Vandenbroucke aangekondigd. Kunt u me zeggen of dit overleg reeds heeft plaatsgevonden en zo ja, wat daar de resultaten van zijn?
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de heer Hostekint haalt een probleem aan dat echt een probleem is. Sporters zijn in de relatief korte periode waarin ze zich aan de top bevinden, zo geconcentreerd op hun sport, dat ze vergeten of nalaten voor hun eigen toekomst of voor de toekomst van hun gezin te zorgen.
Dit alles heeft veel te maken met het sociaal statuut van de topsporter. Dit statuut vormt vooral een probleem bij wat ik de 'kleinere' sporten zou noemen. Bij voetballers en wielrenners vormt dit minder een probleem omdat men daar wel degelijk een duidelijke werkgever heeft. Voor voetballers is dat de voetbalclub. De sporter is er een werknemer. Voor bepaalde kleine sporten, zoals judo, zwemmen, enzovoort, bestaat die werkgever niet. Bij de wielersport vervult de KBWB in rechte die rol. De wielergroep wordt gebruikt als tussenschakel. De heer Dedecker heeft in de Senaat een wetsvoorstel ingediend om ook voor die sporten de federatie de rol van werkgever te geven. Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dan wordt het probleem van het sociaal statuut gedeeltelijk opgelost als men voldoende sponsors vindt die bereid zijn om bij een federatie een bepaalde atleet te ondersteunen.
Voor voetballers is er in het sociaal statuut nog een ander element. Op 35-jarige leeftijd, zijnde de gemiddelde leeftijd waarop men de actieve carrière beëindigt, kan de voetballer genieten van het pensioensysteem. Hij kan het gespaard pensioenbedrag opnemen tegen een fiscaal tarief van 16 percent. Als men dit kan toepassen op de andere sporten, dan kan men een deel van de problemen preventief oplossen.
Mijnheer de minister, zult u terzake overleg plegen met de federale minister? Er is nu een parlementair initiatief. Ik kan me echter inbeelden dat het overleg tussen een gewestminister en een federaal minister van Sociale Zaken sneller tot resultaten kan leiden.
De heer Hostekint heeft gezegd dat men via Bloso de mogelijkheid kan creëren om bepaalde sporters sneller in dienst te nemen na hun loopbaan. Dat is een goede suggestie. Men mag in die diensten echter niet zomaar tewerkstelling creëren.
Ik pleit ervoor dat de betrokkene zich aanpast. Het mag niet zo zijn dat men naar analogie met de culturele ambassadeurs, nu sportambassadeurs benoemt om zo de problemen van bijvoorbeeld de heer Deburghgraeve op te lossen. De atleet moet de kans krijgen om bij onder meer Bloso een trainersopleiding te geven. Het gaat niet op werk te verschaffen enkel en alleen om het probleem van de sporter op te lossen. Dan zijn we verkeerd bezig.
De heer Patrick Hostekint : Ik heb dat ook niet gezegd. Ik had het ook over een tegenprestatie.
De heer André Denys : Die prestatie moet ook nuttig zijn en passen binnen een sportbeleid, binnen het beleid van Bloso of van de sportfederatie. Men mag geen functies creëren om een sociaal probleem uit de weg te ruimen. Dat probleem moet deels door de federale overheid worden aangepakt. Men moet gebruik maken van de unieke capaciteiten van de sportman in een specifieke sporttak.
Men mag het sociaal statuut niet verwarren met die capaciteiten. Men mag het niet voorstellen als een oplossing voor de sociale problemen van vele sportlui. Het is belangrijk dat we het onderscheid maken.
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit me volmondig aan bij de uiteenzetting van de heer Hostekint. Zijn pleidooi komt op hetzelfde neer als wat ik zelf heb gezegd bij de bespreking van de beleidsnota Sport. Ik heb toen gesteld dat de Vlaamse topsporters een zeer grote voorbeeldfunctie hebben voor onze jeugd. Ze kunnen een grote rol spelen in de uitstraling van Vlaanderen.
Ik ben er voorstander van dat deze groep mensen door de Vlaamse Gemeenschap wordt gesteund. Het is dan wel van essentieel belang dat ze aan internationale competities deelnemen onder de vlag van de Vlaamse Gemeenschap en dat ze zich als Vlaming manifesteren. Op dit moment nemen ze deel aan wedstrijden onder de Belgische driekleur.
Indien Vlaanderen daaruit maximaal profijt wil halen, dan moet dat gebeuren via het symbool van de Vlaamse Gemeenschap. Ik herhaal bij deze mijn suggestie.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Het punt dat de heer Strackx aanhaalt, heeft niets te maken met het probleem van het sociaal statuut maar wel met de wijze waarop we ons in het buitenland manifesteren.
De voorzitter : Minister Sauwens heeft het woord.
Minister Johan Sauwens : Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even ingaan op die laatste opmerking. Ik heb nog nooit zoveel Belgische vlaggen gezien als de laatste dagen. De essentie van de zaak is echter dat topsport een enorme voorbeeldfunctie heeft. We moeten de sporters helpen om topprestaties te leveren. De grens tussen de absolute top en de subtop wordt almaar smaller.
Vorige keer heb ik ook gezegd dat ik met enige schroom het individuele statuut van om het even wie benader. Ik zal dan ook een vrij algemeen antwoord geven. Het Vlaams beleid inzake topsport wordt sinds 1 januari 2000 geregeld via het decreet van 13 april 1999. Bloso subsidieert sindsdien de Vlaamse voor topsport aangenomen federaties voor de voorbereiding op en de deelname aan internationale wedstrijden. Via de Vlaamse Zwemliga betoelaagt Bloso jaarlijks de voorbereiding en deelname, programma's en stages van de zwemmers, en dus ook van de heer Deburghgraeve. Er is wel een maximumbedrag vastgelegd.
Naast de financiële ondersteuning hebben elitesporters ook nood aan een degelijke sociale begeleiding die enerzijds maximale voorbereidings- en prestatiefaciliteiten tijdens de loopbaan biedt, en anderzijds gericht is op een vlotte sociale integratie na de carrière.
De combinatie sport en studie evolueert vrij gunstig. Er zijn topsportscholen in het secundair onderwijs en een aantal faciliteiten aan de universiteiten. Het klopt daarentegen dat de combinatie werk en sport nog veel problemen stelt. Om hieraan tegemoet te komen, werd in 1995 het project Topsport- Tewerkstelling van Bloso opgestart. Het gaat om een GECO project met maximumpremie. Dit was een eerste maar belangrijke stap naar een volwaardig sociaal statuut van de Vlaamse topsporter. Zo zijn er 17 Vlaamse sporters die een contract hebben met Bloso. Het gaat om Eric Wymeersch, Ulla Werbrouck, Inge Clement, Mieke Suys, Tom Simoens, Luc Goris, Patrick Stevens, Peter Brepoels, Delphine Vandevenne, Gino Dekeersmaeker, Nathan Kahan, Sebastien Godefroid, Daan De Cooman, Brigitte Becue, Sandra Stals, Tine Bossuyt en Johan Kloeck.
De heer André Denys : Dat zijn wel allemaal actieve sporters.
Minister Johan Sauwens : Dat klopt. Ze krijgen een contract van bepaalde duur. Het al dan niet opnemen van bepaalde topsporters hangt af van de geleverde prestaties. Bloso en het BOIC hanteren daarvoor criteria.
Daarnaast is er ook nog de wielerploeg Vlaanderen 2002. Dit project vormt een kweekvijver voor een aantal jonge wielrenners. Ze krijgen een degelijk sociaal statuut.
Op dit ogenblik voer ik ook gesprekken om dit project uit te breiden naar andere sporttakken. Het gaat dus om een kweekvijver voor jonge topsporters - tussen 18 en 23 jaar - die we op die manier een basisstatuut kunnen verlenen. Voor een aantal meer commerciële sporten, die via hun populariteit voldoende middelen uit de privé-sector kunnen binnenhalen, is dat misschien minder nodig. Voor een aantal kleinere sporten is het echter zeker wel nodig. Degenen die stoppen met topsport, verdwijnen dus uit die projecten.
Deze projecten bieden echter geen oplossing voor het fameuze zwarte gat waarin topsporters na hun carrière vallen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het volwaardig sociaal statuut waaraan dringend nood is. Het heeft te maken met ziekteverzekering, werkloosheidsuitkering en pensioen.
Deze problematiek kent men trouwens ook in andere sectoren. Ik denk aan artiesten. Ik denk ook aan het statuut van gewezen politici. Wij zijn in dit verband niet-beschermde personen. Er wordt nu wel aan gewerkt. Het is dus wel een algemener probleem.
Ik wil toch duidelijk stellen dat het volgens mij niet verstandig zou zijn om te werken in de richting van artiesten-ambtenaren of topsporters-ambtenaren. Het is dus niet de bedoeling dat we de topsporters een ambtenarenstatuut geven. We moeten de topsporters een volwaardig sociaal statuut geven zodat ze op het einde van hun carrière inderdaad kunnen terugvallen op een aantal regels die op dit ogenblik in de sociale zekerheid gelden.
Ik heb daarover begin juli een gesprek met de federale minister van Sociale Zaken. Samen met minister Vandenbroucke zal ik nagaan wat er mogelijk is op het vlak van sport. Een aantal bestaande tewerkstellingsprojecten zullen we uitbreiden. Ik hoop dat ik daarvoor in de begroting 2001 voldoende middelen zal krijgen. Er wordt terzake overleg gepleegd met minister Landuyt. Samen met de federaal bevoegde minister zal ik ook verdere stappen zetten om het sociaal statuut van de gewezen topsporter te verbeteren. Dat hangt natuurlijk samen met het statuut dat hij heeft tijdens de carrière zelf.
De voorzitter : De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Mijnheer de minister, het Bloso heeft een aantal verplichtingen tegenover Frederik Deburghgraeve via het BOIC. Hij staat dus ook op de loonlijst van het Bloso. Tot welke periode blijft hij ingeschreven als werknemer? Is dat al stopgezet of loopt het door tot het einde van het jaar?
Minister Johan Sauwens : Hij staat niet op de Bloso-lijst. We zijn daar dus niet rechtstreeks bij betrokken. Ik heb wel contacten gelegd via de diensten van het Bloso en mevrouw Galle met de mensen van het BOIC. Ik heb dat de voorbije weken ook voor Marleen Renders gedaan in verband met een aantal problemen met betrekking tot haar deelname aan de Olympische Spelen. We begeleiden dus wel.
Ik kan u wel ook het volgende zeggen. Van de achttien Vlaamse topsporters die ik heb genoemd, verlopen er zestien contracten op het einde van dit jaar. Hoe dan ook zal er dus een nieuwe afspraak gemaakt moeten worden.
De heer Patrick Hostekint : Dat zijn ook geen zware contracten.
Minister Johan Sauwens : Ik weet het.
De heer Patrick Hostekint : Frederik Deburghgraeve wordt betaald op basis van het diploma dat hij heeft. Dat is een diploma hoger secundair technisch onderwijs. Hij krijgt dus ongeveer 34.000 frank netto per maand. Zijn broer en zijn zus werken in een deegwarenfabriek in Roeselare. Zij lachen met die 34.000 frank per maand.
Minister Johan Sauwens : Hij kan ook extra inkomsten krijgen.
De heer Patrick Hostekint : Mijnheer de minister, ik vraag hier geen privileges voor de topatleten. De heer Denys heeft dat terecht onderstreept. Ik vraag alleen dat men ze op een of andere manier binnen de Vlaamse Gemeenschap zou kunnen inzetten. Dit zou best op een zeer intensieve manier kunnen gebeuren. De Vlaamse Gemeenschap sluit contracten af met sponsors. Dat hoeft dus niet alleen ten laste te zijn van de Vlaamse Gemeenschap.
Vlaanderen moet gebruik maken van de prestigieuze namen. Eddy Merckx is 24 jaar geleden gestopt met wielrennen, maar hij is nu nog altijd wereldberoemd. Die bekendheden hebben dus een voorbeeldfunctie voor de jeugd, maar ze vormen ook een promotiemiddel voor Vlaanderen in de wereld. Dat lijkt me echt niet zo utopisch. Met een beetje inventiviteit kan men heel wat bereiken.
Het belangrijkste is dat u bezig bent met die problematiek. Ik hoop echt dat u ervoor zult zorgen dat de topsporters een degelijk sociaal statuut krijgen bij het beëindigen van hun carrière. Het loont de moeite om dit verder te volgen en om dit misschien nog verder uit te werken in de toekomst.
De voorzitter : Het incident is gesloten.