Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 14/06/2000
Interpellatie van de heer Roland Van Goethem tot de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de stopzetting van de subsidiëring van een aantal volkssporten
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Goethem tot de heer Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de stopzetting van de subsidiëring van een aantal volkssporten.
De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, uit recente persberichten hebben we moeten vernemen dat het Bloso de subsidies van een reeks sporten geschrapt zou hebben. Blijkbaar was daarbij het begrip 'fysieke inspanning' een van de gehanteerde criteria. Ik heb daar toch wel mijn bedenkingen bij.
Bij boogschieten bijvoorbeeld wordt het schieten op de wip geschrapt, hoewel de krachtsinspanning bij het optrekken van de boog bij het schieten op een wip dezelfde is als bij het schieten op een doel. Als men ook rekening houdt met de moeilijkheidsgraad van een sport, zou ik zeggen dat het wipschieten eigenlijk moeilijker is dan het doelschieten. Bij dit laatste weet de schutter immers waar zijn pijl aankomt, zodat hij een correctie kan doorvoeren bij zijn volgend schot. Een wipschutter kan dat niet doen.
Bij het biljarten wordt snooker geschrapt. Ook hier begrijp ik niet echt op welke basis deze beslissing is genomen. Men zou ook petanque schrappen. Dit is inderdaad wel een sport waarbij er weinig fysieke inspanning plaatsvindt. Touwtrekken wordt echter ook geschrapt. Men kan toch niet zeggen dat daar geen fysieke inspanning aan te pas komt? Zeilwagenrijden en golf zijn twee sporten die niet geschrapt zijn, alhoewel bij beide de fysieke inspanning betrekkelijk gering is.
Los van dit aspect vrees ik ook dat men het sociale aspect over het hoofd heeft gezien. Petanquespelers en hengelaars vallen uit de boot. Deze sporten worden vooral beoefend door gepensioneerde mensen. Men neemt die gepensioneerden dus eigenlijk hun vrijetijdsbesteding af. U kunt misschien zeggen dat een vrijetijdsbesteding geen sport is, maar de facto is sport altijd een vrijetijdsbesteding. Puur economisch gezien biedt sport immers geen enkele meerwaarde. Ik vraag me dus af welke maatregelen zullen worden genomen om die mensen überhaupt nog iets te bieden.
Mijnheer de minister, uw woordvoerder heeft gezegd dat men nu zou proberen om alles in kaart te brengen. Men zou een onderzoek uitvoeren naar de noden van de sportbeoefenaars die uit de boot vallen. Hij wil er echter geen tijdslimiet op plakken. In dat verband wil ik toch wel de volgende opmerking maken. Per jaar neemt men die federaties 20 percent van hun dotatie af. Over vijf jaar is het dus voor al die federaties afgelopen. Ze zullen dan sowieso geen subsidies meer ontvangen. Uw woordvoerder zegt dat er geen tijdslimiet is voor dat onderzoek. Ik vraag me dan echt wel af tegen wanneer alles onderzocht zal zijn. Als dat pas over zes jaar is, is het kalf natuurlijk al lang verdronken.
Als ik al deze gegevens op een rij zet, begin ik toch te twijfelen aan de deskundigheid van de Vlaamse Sportraad. Ik mis de kennis die ik wel terugvond bij de vroegere Vlaamse Hoge Raad voor de Sport. Met de huidige samenstelling van de Vlaamse Sportraad zullen we die kennis niet snel terugvinden. Ik leid dit af uit de adviezen die deze raad in dit verband heeft verstrekt.
Mijnheer de minister, het gaat hier om ongeveer 40.000 rechtstreeks betrokkenen. Dat cijfer is ongetwijfeld nog veel hoger als men ook de onrechtstreeks betrokkenen meetelt. Welke stappen zult u ondernemen om het beleid nog bij te sturen? Zullen er maatregelen worden genomen zodat die mensen toch nog voort kunnen blijven sporten? Op financieel vlak is er wel een kleine besparing, maar hebt u ook rekening gehouden met de sociale implicaties van uw beslissing? U zet immers een groot aantal volkssporten zonder inkomsten. Zullen er maatregelen worden genomen om de bedreigde sportfederaties in de mogelijkheid te stellen hun werk verder te zetten of zullen ze het met eigen middelen moeten rooien?
De voorzitter : Minister Sauwens heeft het woord.
Minister Johan Sauwens : Mijnheer Van Goethem, een aantal elementen die u aanhaalt, kloppen niet. Dit debat werd reeds gevoerd : dat gebeurde naar aanleiding van het regeerakkoord en de begroting 2000, maar ook naar aanleiding van parlementaire vragen om uitleg en, als ik me niet vergis, van een interpellatie. De vraag is niet zozeer wat nu kan worden beschouwd als sport. Wie zijn wij, als parlement of regering, om daarover te beslissen? De vraag is wel welke sporttakken moeten worden gesubsidieerd door de overheid.
Terzake werd tijdens de vorige zittingsperiode een voorstel van decreet ingediend. Dit voorstel, dat voorzag in een sporttakkenbeleid, werd in maart 1999 goedgekeurd. Ik herinner me dat deze commissie me duidelijk de instructie heeft gegeven dat ik het advies van de Vlaamse Sportraad niet zomaar naast me neer mag leggen. Dat is de essentie van mijn antwoord vandaag. Ik heb me zeer strikt gehouden aan dat advies. Het gaat immers om een moeilijke discussie.
De deskundigen die in die raad zetelen, waardeer ik ten zeerste. Zij hebben, onder meer via Europees vergelijkend onderzoek, bepaalde lijsten opgemaakt om te onderscheiden welke sporten al dan niet mogen worden gesubsidieerd op basis van het decreet houdende de sportfederaties. De aanleiding daartoe was natuurlijk het feit dat Bloso en onze eigen administraties worden geconfronteerd met een steeds langer wordende lijst van nieuwe sporten. Er zijn de natuursporten en de avonturensporten, die vandaag een opmars beleven. Er zijn steeds meer aanvragen tot erkenning en dus ook subsidiëring van een aantal denksporten. Dan zijn er nog de dierensporten, die sociaal heel belangrijk zijn : denken we maar aan de hondenverenigingen. Ook zijn er steeds meer federaties van gezondheidsporten. Hartpatiënten verenigen zich op dit vlak, net als mensen met een specifieke handicap. Zij gaan samen sporten en vragen erkenning en subsidies.
Sommige sporten die reeds een aanvraag hadden ingediend of al werden gesubsidieerd, worden dat nu niet meer. Zij hebben de meeste aandacht gekregen. Ik weet wel dat het decreet erg snel tot stand is moeten komen. Het is zeker vatbaar voor een aantal verbeteringen. We zullen dit samen evalueren. Maar het was tijd om binnen de Vlaamse sportwereld, en gezien het beperkte budget, uit te maken op basis van welke principes men subsidies toekent.
Ik ga in op de concrete vragen. Een aantal elementen moeten immers in een juiste context worden geplaatst. Het decreet van 13 april 1999 in verband met de erkenning en de subsidiëring heeft het sporttakkenbeleid bepaald in functie van de te subsidiëren federaties. Men heeft ervoor gekozen om erkenning en subsidiëring los van elkaar te bekijken. We kunnen hier het debat nog eens voeren over de vraag of dit essentieel is. De Vlaamse regering heeft daartoe dus een nominatieve lijst van sporttakken opgesteld. Ze kan die lijst zo nodig aanpassen.
Voor de samenstelling van de sporttakkenlijst is de Vlaamse Sportraad uitgegaan van een aantal criteria : fysieke activiteit, de vraag of de sport gereglementeerd plaatsvindt, de gezondheidsaspecten ervan, het milieuvriendelijke karakter ervan en de mate waarin deze sporttak ethisch en medisch verantwoord is. In de latere besprekingen is daar nog een element aan toegevoegd : de vraag of de sporttak al dan niet voorkomt in het Olympisch programma. Men heeft dus die keuzes moeten maken. Men kan ook discussiëren over de vraag waarom het Internationaal Olympisch Comité een aantal sporttakken wel toelaat tot de Olympische Spelen en andere niet. Deze discussie is trouwens nog steeds gaande. Er is immers sprake van nieuwe kandidaturen. Om voor de hand liggende redenen, onder meer wegens het feit dat een aantal topsportactiviteiten moeten worden gesubsidieerd op basis van dit decreet, zijn bijvoorbeeld bepaalde vormen van boogschieten wel en andere niet aanvaard.
De lijst van sporttakken - momenteel zijn het er 63 - spreekt zich niet uit over het al dan niet erkennen. De interpellant vergist zich wanneer hij het heeft over het wel erkennen van biljart en het niet erkennen van snooker. Beide sporten kunnen worden erkend indien de betrokken federaties voldoen aan de 19 erkenningsvoorwaarden. Anderzijds heeft de Vlaamse Sportraad echter geoordeeld dat biljart en snooker, naast een aantal andere volkssporten, niet in het kader van dit decreet kunnen worden gesubsidieerd. De regering heeft dit advies volledig gevolgd. Ik benadruk de zinsnede 'niet in het kader van dit decreet'.
Het klopt evenmin dat die 63 sporttakken nu al worden gesubsidieerd. De interpellant stelt dat golf wordt gesubsidieerd. Dat is echter niet het geval. De golffederatie is immers nog steeds een unitaire bond en kan om die reden niet worden gesubsidieerd. Andere sporttakken die wel op de lijst voorkomen, zoals voetbal en basketbal, worden niet gesubsidieerd. Het gaat hier immers over bonden die zich nog steeds unitair organiseren. Federaties die werden gesubsidieerd volgens het oude decreet van 1977 en sporttakken aanbieden die niet in de sporttakkenlijst voorkomen, kunnen verder worden erkend. Door die erkenning kunnen ze eventueel in aanmerking komen voor andere vormen van subsidies.
De erkenning heeft een bepaalde betekenis : ze kan ook leiden tot het al dan niet toelaten tot een bepaalde sportinfrastructuur of tot internationale competities. Bij wijze van overgangsmaatregel worden deze federaties degressief verder gesubsidieerd voor hun personeelsleden. Het is dus niet zo dat ze van vandaag op morgen op droog zaad komen te zitten.
Intussen hebben we niet stilgezeten. We nemen initiatieven om dit vrijetijdslandschap, want dat is het in feite, verder te ordenen. Naar aanleiding van de beleidsnota Sport hebben we dit onderwerp ook al besproken. Ik heb toen al gezegd dat er ook sportfederaties zijn die sportieve activiteiten aanbieden die aan een deel van de bevolking waardevolle kansen tot sportieve vrijetijdsbesteding bieden.
Die activiteiten versterken mee het sociale weefsel en het welzijn in de maatschappij. Ik vind ze dus heel belangrijk. Tijdens mijn tienjarig burgemeesterschap in mijn gemeente had ik voldoende contacten met de bevolking om te weten dat bijvoorbeeld kaarten, biljarten of petanque een weldoende uitwerking hebben op het individu en de hele samenleving. Dat is overigens ook bewezen. Het werkt veel stress weg, zelfs meer dan de geweldige fysieke inspanningen van sommige joggers, die met pijnlijke grimassen op hun gezichten door de straten hossen.
Het is echter de vraag of we deze activiteiten moeten subsidiëren op basis van het Vlaamse sportdecreet. In mijn beleidsnota heb ik een decretaal initiatief aangekondigd om deze lacune op te vangen, teneinde de recreatieve structuren te ondersteunen, en zo de kwaliteit van het aanbod te verzekeren en een verhoging van de sportparticipatie tot stand te brengen.
Op 30 mei hebben we vergaderd met de zes sportfederaties die niet meer voor subsidiëring in aanmerking komen. We hebben overleg gepleegd over de mogelijkheden van een nieuw decretaal kader waarin deze sportfederaties kunnen worden gesubsidieerd. Hoewel ik me nog nergens op wil vastpinnen - het debat is open en we hebben tijd - wil ik een decretaal initiatief nemen voor het einde van het jaar. Ik ben bereid om op basis van de voorstellen die hier worden gedaan, een debat te voeren. Over de naam ervan valt te discussiëren : een sport-, vrijetijds-, of creativiteitsdecreet.
Persoonlijk ben ik van mening dat we een zekere ordening zullen moeten aanbrengen, en bepaalde clusters zullen moeten vormen. Vandaag is er al een lange lijst van mogelijke recreatieve activiteiten. Binnen drie of vier jaar kan dat een enorm pakket vormen. Ik noem bijvoorbeeld de volkssporten ; de natuursporten, waaronder het hengelen ; de denksporten, waaronder bridge, schaken, dammen ; de mechanische sporten, waaronder het zweefvliegen ; de dierensporten ; de biljartsporten ; gezondheidspreventieve sporten, waarin onder meer hartpatiënten zich hebben georganiseerd ; enzovoort.
We kunnen clusters vormen, waarbij we ons bereid verklaren de sociale opdracht van de koepel, de federatie of de confederatie van bijvoorbeeld de denksporten, mee te ondersteunen door het helpen dragen van een deel van de secretariaatskosten. Ik wacht daarvoor de begrotingsbesprekingen af. Ik hoop daar middelen voor te kunnen vrijmaken, want hierin was als dusdanig niet voorzien. We kunnen de goede organisatie van vrijetijdsactiviteiten bijstaan door één organisatie te steunen die binnen een bepaald geheel, bijvoorbeeld dat van de denksporten, voor een rechtvaardige verdeling van de beschikbare middelen zorgt. Het is immers onmogelijk om aan iedere federatie met 1.200 of 1.500 leden de bureaucratie, de papieren rompslomp en de inspanningen voor een volledig erkenningsdossier op te leggen. Dit kan beter gegroepeerd gebeuren.
Dit alles is echter slechts een idee. Er wordt overleg gepleegd met de sector. In elk geval wil ik niet ieder jaar met dezelfde discussie te maken krijgen, waaraan het parlement en de regering dan dagen tijd moeten besteden. Het is begrijpelijk dat sommige federaties wat ongerust waren, al hadden we al duidelijke signalen gegeven. Dit decreet stond in de beleidsnota vermeld.
Sommige uitspraken, ook van parlementsleden, zijn trouwens slecht gevallen bij mij. Ik heb niet meer of niet minder gedaan dan het decreet van 1999 op een correcte manier uit te voeren. Ik heb daarbij rekening gehouden met de brede consensus hier om niet in te grijpen in een advies van de sportraad. Ik had me als minister heel populair kunnen maken door dit niet te doen. Het gaat immers inderdaad over relatief beperkte middelen.
We hebben reeds begrotingsvoorstellen ingediend om hier een nieuwe decretale basis voor mogelijk te maken. Straks praten we over Fred Deburghgraeve, over de zwemmers, de judoka's en de tennissers, en over de enorme eisen die op dit ogenblik worden gesteld aan topsporters, de infrastructuur en de technische begeleiding in tal van sporten. We vragen allemaal meer kwaliteit in de jeugdbegeleiding en meer gekwalificeerde trainers. Men mag deze benadering en dit budget niet verwarren met de inspanningen die moeten gebeuren voor sociaal welzijn, recreatie en vrijetijdsbesteding. Het ene mag niet langer worden verward met het andere.
Ik ben me er bewust van dat er veel grensgevallen zullen zijn, evenals een enorme schemerzone. We moeten daarom op basis van correcte afspraken een juiste aflijning maken. Ik wil echter niet de indruk wekken dat we alles en iedereen kunnen subsidiëren. Ik ben nog steeds het soort minister dat zegt dat er niet genoeg geld is om aan al onze ambities en aan de vragen van iedereen te kunnen voldoen.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de minister, ik wens nog te verduidelijken dat ik de golfsport niet heb geciteerd omdat hij op de sporttakkenlijst zou staan. Ik wilde slechts een vergelijking maken tussen de fysieke inspanningen.
Aan mijn vraag over het sociaal aspect komt u min of meer tegemoet. U zegt dat er wordt gezocht naar een decretale basis om diegenen die er nu uit- vallen, in de toekomst verder te helpen. Ik wacht met spanning het verschijnen van dat decreet af.
De voorzitter : Het incident is gesloten.