Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 27/04/2000
Vraag om uitleg van de heer Bart De Smet tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de fiets- en voetgangersbruggen over de Dijle en de Nete te Rumst
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Smet tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de fiets- en voetgangersbruggen over de Dijle en de Nete te Rumst.
De heer de Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u kent het dossier en u bent op de hoogte van de inspanningen van de provincie Antwerpen inzake het fiets- en dijktoerisme. Men probeert één aaneengesloten fietsnet aan te leggen vanaf de Nederlandse grens, via Antwerpen, de Rupelstreek en verder via Vaartland Klein-Brabant. In de Rupelstreek worden grote investeringen gedaan, onder meer door Toerisme Rupelstreek. Een van de missing links zijn de fiets- en voetgangersbruggen over de Dijle en de Nete.
U hebt in het najaar 1999 een bezoek gebracht aan de gemeente Rumst. U stemde toen in met de bouw van twee fiets- en voetgangersbruggen : één over de Dijle en één over de Nete. Inmiddels is de aanbestedingsprodecure voor deze bruggen afgerond zodat de werken enkel nog moeten worden betekend. Hoe ver staat het met dit dossier? De streek maakt zich immers zorgen over het uitblijven van definitieve stappen in die richting.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : De aanbesteding van de fiets en wandelbruggen heeft plaatsgevonden op 25 maart 1999, de bouwtoelating was er op 20 april 1999. Er werd een procedure tot verbreking van de bouwtoelating ingesteld bij de Raad van State. Via een arrest heeft de Raad van State de vordering tot schorsing verworpen omdat deze laattijdig was ingesteld. Ingevolge het strafonderzoek naar een mogelijke verstandhouding tussen aannemers werd het dossier door de betrokken administratie in beraad gehouden, dit als bewarende maatregel om de belangen van het Vlaams Gewest te vrijwaren. Op 2 maart 2000 werd deze maatregel opgeheven. De opdracht kon derhalve worden gegund op voorwaarde dat de aannemer zijn verbintenis over de prijs onvoorwaardelijk gestand deed. De aannemer bevestigde dit in een brief van 20 maart 2000 die binnenkwam op 23 maart 2000. Ingevolge het koninklijk besluit van 26 september 1996 moet de opdracht worden toegekend tussen de 15de en de 45ste kalenderdag, volgend op de dag van de gunning. De werken konden dus ten vroegste aanvatten op 10 april 2000. Dit is 10 dagen voor het verlopen van de bouwtoelating.
Reeds begin maart werd bij Arohm een onderzoek ingesteld naar de haalbaarheid om de werken vooralsnog op te starten. Daaruit bleek dat de werken daadwerkelijk opgestart moesten zijn óp het werkterrein. Dit was echter niet mogelijk aangezien de voorbereidende werken - met name de bouw van bruggen en de bestelling van buispalen - volledig in het werkhuis moesten gebeuren. In de korte tijdsspanne - 10 dagen - konden geen fundamentele werken worden uitgevoerd op het terrein. Bijgevolg werd beslist de bouwvergunning opnieuw aan te vragen. Aangezien tegen deze werken reeds een procedure van nietigverklaring van de bouwtoelating voor de Raad van State was opgestart, bestond de vrees dat wanneer niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van de bouwtoelating, de werken zouden moeten worden stilgelegd, wat een schadeclaim vanwege de aannemer tot gevolg kan hebben.
De voorzitter : De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik blijf echter hopen dat dit dossier wordt rechtgetrokken, gezien het belang van de investeringen van zowel de Vlaamse Gemeenschap als de provincie in de regio.
De voorzitter : Het incident is gesloten.