Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 23/03/2000
Vraag om uitleg van mevrouw Ingrid van Kessel tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de preventie van onvruchtbaarheid bij vrouwen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw van Kessel tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de preventie van onvruchtbaarheid bij vrouwen.
Mevrouw van Kessel heeft het woord.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de fertiliteitsproblematiek boeit mij de laatste jaren enorm. Iedereen kent wel iemand die met dit probleem wordt geconfronteerd. De eerste proefbuisbaby, Louise Brown, is inmiddels meer dan 20 jaar. De vruchtbaarheidsproblematiek heeft sindsdien een grote evolutie meegemaakt. De Belrap, of Belgian Register for Assisted Procreation - een officieuze registratie van een aantal centra - heeft het over 38 centra in België.
Vele koppels doen een beroep op een fertiliteitsbehandeling. Sommigen denken dat het probleem vooral te maken heeft met mannelijke onvruchtbaarheid. Het heeft echter ook steeds meer te maken met de hogere leeftijd waarop vrouwen de keuze maken om kinderen te krijgen. De druk in gezinnen van buitenshuis werkende koppels is bijzonder groot, waardoor de kinderkeuze vaak uitgesteld wordt tot de leeftijd van 38 of 39 jaar. Op dat moment hebben vrouwen niet meer de tijd, in de brede zin van het woord, om de natuurlijke evolutie af te wachten. De biologische klok tikt snel. Te weinig vrouwen zijn zich daarvan bewust.
Ik stel mijn vraag naar aanleiding van een artikel in de Gazet van Antwerpen. Professor Gerris, hoofd van de fertiliteitskliniek van het AZ Middelheim, waarschuwt daarin voor de te hoge verwachtingen die koppels hebben ten aanzien van een fertiliteitsbehandeling. Een doorsneebehandeling heeft een slaagkans van 18 tot 20 percent. De fysische en psychologische druk die met zo een behandeling gepaard gaat, is enorm groot.
Door de onevenredige verhouding tussen deze druk en de relatief lage slaagkansen moet worden gewerkt aan sensibilisering in het kader van preventie. Het is belangrijk dat vrouwen weten dat de biologische klok zorgt voor een sterke daling van de vruchtbaarheid. Mevrouw de minister, stemt u in met deze analyse? Vindt u een preventieve actie zinvol? Zo ja, hoe moet die dan worden georganiseerd?
Mijn tweede vraag sluit aan bij de problematiek van de centra zelf. België beschikt volgens officieuze cijfers over 38 centra. De kwaliteit van een aantal centra is vrij goed. Vorig jaar is een koninklijk besluit goedgekeurd dat uitging van een echelonnering. ia dit koninklijk besluit moeten de centra worden genormeerd en opgedeeld in A-centra en B-centra. Jammer genoeg genereert medisch aanbod in deze sector vaak medische consumptie. Als ik als leek hoor hoe snel koppels in het programma van een introcytoplasmatische sperma-injectie worden geplaatst omdat de slaagkansen daar iets hoger liggen, stel ik me daar toch vragen bij. Volgens mij heeft dit te maken met het groot aantal centra.
Een aantal maanden geleden heb ik u hierover reeds een vraag gesteld. Is de erkenning van de zorgprogramma's A en B voor reproductieve geneeskunde inmiddels gerealiseerd? Zijn tussen beide zorgcentra samenwerkingsakkoorden afgesloten om de kwaliteit en de ervaring te vrijwaren?
Ik heb tot slot nog een laatste bekommernis. Binnen de cardiale pathologie heeft de federale minister van Sociale Zaken een uitzondering toegestaan zodat in het kader van een associatieformule een tweede centrum kan worden opgericht. Er zijn echter al 38 fertiliteitscentra. Volgens eenzelfde redenering is een verdubbeling van deze centra via associatie niet ondenkbaar. Hoever staat het met de erkenning?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw van Kessel kaart hier een prangend en zeer reëel probleem aan. Het is inderdaad 20 jaar geleden dat de eerste proefbuisbaby werd geboren. De voorbije 20 jaar hebben we voortdurend in een soort van hoerastemming geleefd. De vooruitgang van de medische wetenschap is zo dat wie vroeger onvruchtbaar was, nu ook kinderen kan krijgen. Daarbij werd echter nooit gewezen op de neveneffecten zoals de zware fysische en psychische druk, de hoge kostprijs, de overconsumptie en de verantwoordelijkheid van de koppels zelf.
We stellen inderdaad een toename van de onvruchtbaarheid vast. Voor de oorzaken daarvan wijst de medische literatuur op verschillende dimensies. Zo weten we dat onder meer het milieu een invloed heeft op de vruchtbaarheid van man en vrouw. Deze relatie moet dan ook worden onderzocht.
Er bestaan verschillende mogelijkheden om onvruchtbaarheid te voorkomen. Zo worden spataders op de teelballen bij mannen vaak in verband gebracht met een verminderde vruchtbaarheid. De behandeling is eenvoudig en gebeurt systematisch door de schoolartsen. De begeleiding van de ouders moet echter nog verbeteren.
Ouders krijgen weliswaar een verwijsbrief, maar weten niet goed wat ze daarmee moeten doen. Die verwijsbrief zou meer duidelijkheid moeten verschaffen over eventuele gevolgen.
Via de gewone seksuele en relationele vorming moeten de voordelen van het tijdig kinderen krijgen, dringend worden belicht. Enkele jaren geleden voerde men in Nederland een campagne met de slogan 'een slimme meid krijgt haar kind op tijd'. Misschien moet Vlaanderen ook iets dergelijks overwegen. Trouwens, in het Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg, editie 25 van 1993, staat duidelijk dat de schoolartsen jonge meisjes duidelijk moeten maken dat het uitstellen van zwangerschap gepaard gaat met de afname van vruchtbaarheid en de toename van kunstmatige zwangerschap, stoornissen tijdens de zwangerschap, meerlingen, aangeboren afwijkingen en borstkanker. Ook wijzigt het pedagogisch klimaat waarin het kind opgroeit : ouders die hun kinderen op oudere leeftijd krijgen, zijn veel bezorgder en betuttelend.
De overheid heeft dus de opdracht om deze trend bij jonge meisjes preventief om te buigen. Ze moet duidelijk maken dat men het krijgen van kinderen niet zo maar mag uitstellen, om dan later als het niet lukt, aan een vruchtbaarheidsprogramma deel te nemen. Dat uitstel heeft veel gevolgen voor het lichaam van de vrouw en voor het pedagogische klimaat.
De samenleving heeft tevens de plicht om de combinatie tussen gezin en arbeid opnieuw menselijker te maken. Ik heb hier al ten overvloede over zorgkrediet gesproken. Dat is exemplarisch. Het is de bedoeling de sociale partners daarop aan te spreken. We moeten de werkgevers duidelijk maken dat ze een maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten dragen, wat neerkomt op het erkennen van de man, vrouw, moeder of dochter achter de werknemer.
Zo moet de werkgever veel meer begrip hebben voor een jonge vrouw die zwanger wordt. Die zwangerschap wordt nog te veel als een last beschouwd. Bij aanwervingen gebeurt het nog steeds dat men een man verkiest boven een vrouw, of dat vrouwen duidelijk worden gemaakt dat het niet de bedoeling is de eerstvolgende 5 of 10 jaar zwanger te worden. Dit onderwerp moet worden besproken bij sociale onderhandelingen.
De erkenning van de zorgprogramma's is een reëel aandachtspunt. Gezien de huidige mentaliteit leidt het aanbod van vruchtbaarheidscentra zeker tot bijkomende consumptie. Er werden zorgprogramma's A en B erkend. Zorgprogramma's A zijn de meer geavanceerde technieken.
Voor de zorgprogramma's B heb ik op 21 december 8 vergunningen tot opname in de programmatie verleend. Die vergunningen werden toegekend aan het Universitair Ziekenhuis van Gent, de VUB in Jette en het UZA in Edegem. Deze drie universitaire ziekenhuizen voldoen aan de federale normering. Ten vierde is er het Middelheimziekenhuis in Antwerpen. Ten vijfde zijn er te Brugge Sint-Jan, Sint-Lucas en Sint-Jozef, dit is een associatie waar exploitatie echter slechts op één campus mogelijk is. Ten zesde is er in Leuven de KUL en in Roeselare het Heilig Hartziekenhuis. Dit is een associatie met exploitatie op twee campussen, maar de vergunningsvoorwaarde stipuleert dat binnen één jaar alles op één campus moet worden gebracht, anders verliest men de vergunning. Ten zevende zijn er Virga Jesse en Salvator, beide in Hasselt. Ten achtste is er te Gent Jan Palfijn en in Aalst het Onze Lieve Vrouwziekenhuis. Voor deze laatsten gelden dezelfde regels als voor de KUL en het Heilig Hartziekenhuis in Roeselare. Het gaat trouwens om niet-populaire maatregelen : bij een bezoek aan Virga Jesse kreeg ik meteen de wind van voren van de hele gynaecologische dienst. We houden echter voet bij stuk.
Het aangaan van een associatie kan op dit ogenblik niet worden gebruikt voor de vermenigvuldiging van het aantal erkenningen binnen het zorgprogramma B. We hebben terecht verwezen naar de situatie in de ons omringende landen en de hele wereld. Nergens zijn er meer vruchtbaarheidscentra dan in Vlaanderen. Ook de Vlaamse Adviesraad voor de Erkenning van de Verzorgingsvoorzieningen (VAR) heeft terzake trouwens goed werk geleverd. We houden terzake dan ook het been stijf. De erkenningen die zijn verleend, bevatten duidelijk de voorwaarde dat alles op één campus komt.
Er zijn nog een aantal zorgprogramma's B in behandeling : Van Helmont in Vilvoorde, Heilig Hart in Leuven en de Associatie Limburgse Ziekenhuizen. Deze instellingen zijn in beroep gegaan tegen het feit dat er geen sprake meer mag zijn van twee campussen. De VAR heeft ons zeker in eerste instantie gevolgd in onze interpretatie, maar als ik het goed begrijp, is Hasselt nu naar de Raad van State gestapt. We blijven ons terzake dus enigszins in juridische onzekerheid bevinden, maar ik verzeker u dat we het been stijf houden.
De aanvragen van de zorgprogramma's A worden momenteel onderzocht. Begin april worden ze gezamenlijk besproken. We kiezen daar uitdrukkelijk voor een groepsgewijze behandeling, zodat we overal dezelfde criteria toepassen en het risico op beroep naderhand vermijden.
De vraagsteller haalde de zorgprogramma's cardiale pathologie aan als voorbeeld van de algemene problematiek van het te grote aantal vestigingsplaatsen. Het is mijn bedoeling om hier dezelfde werkwijze toe te passen : associaties kunnen dus geen voorwendsel zijn om op twee campussen dezelfde voorziening uit te bouwen. Men kan associaties aangaan, maar dat slechts op voorwaarde dat de pathologie slechts op één campus wordt uitgebouwd.
De voorzitter : Mevrouw van Kessel heeft het woord.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik ben vooral blij met het laatste deel van haar antwoord.
Ik wil nog even terugkomen op die Nederlandse campagne met de slogan 'een slimme meid krijgt haar kind op tijd'. Zult u iets gelijkaardigs ondernemen? Vindt u dat zinvol? Zo ja, welke mogelijkheden hebt u dan?
Minister Mieke Vogels : We kunnen jonge meisjes voorlichten via het medisch schooltoezicht en de CLB's. Of een meer uitgebreide campagne, zoals die in Nederland, verantwoord is, weet ik nog niet. Dit werd nog niet onderzocht. We moeten eerst trachten voorlichting te geven via de geëigende kanalen.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Vooral op de leeftijd van 20 jaar is men gevoelig voor dergelijke informatie. Jongere meisjes zijn daar nog niet zo mee bezig.
Minister Mieke Vogels : Ik denk toch dat meisjes van 18 jaar hier al gevoelig voor zijn. Ik denk dat deze informatie dan al wel blijft hangen.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Dus u wilt werken via de CLB's?
Minister Mieke Vogels : Voorlopig. Ik wil tegelijkertijd ook werken via de werknemers. Dit is een maatschappelijk debat, dat via verschillende kanalen moet worden gevoerd. Ik denk ook aan de pers : een artikel zoals dat van dokter Gerris is erg goed, maar dergelijke artikels wordt meestal weggemoffeld op bladzijde 3.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Inderdaad. Bovendien krijgt men meestal alleen de succesverhalen te lezen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.