Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 21/10/1999
Vraag om uitleg van de heer Johan De Roo tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, over de problemen van woningen gelegen in zones voor gemeenschapsvoorzieningen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Roo tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, over de problemen van woningen gelegen in zones voor gemeenschapsvoorzieningen.
De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dit probleem ontstond naar aanleiding van de toepassing van de artikelen 165 en 166 van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening. Deze artikelen zijn in voege getreden op 18 juni 1999. Deze vraag heeft dus niets te maken met het uitstellen van het decreet tot 1 mei.
Onlangs besliste de Vlaamse regering een voorontwerp van besluit voor te leggen aan de Raad van State tot opheffing van het besluit van 20 juli 1994. Dit besluit bepaalt binnen welke zones de afwijkingsmogelijkheden van de gewestplannen niet gelden. Het gaat voornamelijk om groenzones.
De reden voor opheffing is dat sinds 18 juni 1999 het artikel 166 van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening in werking is getreden. Dit artikel voorziet in ruimere mogelijkheden van verbouwing, uitbreiding en herbouw van zonevreemde woningen. We hebben daar een hele discussie aan gewijd in de laatste dagen van de vorige regeerperiode.
De afwijkingsmogelijkheden van gewestplannen op basis van artikel 166 gelden echter slechts voor woningen in agrarisch gebied, landschappelijk waardevol agrarisch gebied en parkgebied. De meeste zonevreemde woningen bevinden zich immers daar, zodat de noden tot aanpassing en uitbreiding daar het sterkst worden aangevoeld.
Ook in andere zones, die nochtans geen groenzones zijn, bevinden zich zonevreemde woningen. Deze zones waren uitdrukkelijk niet opgenomen in de afwijkingsmogelijkheden van het decreet. Het gaat om een zeer beperkt aantal zones in Vlaanderen voor gemeenschapsvoorzieningen waar woningen staan die werden of kunnen worden omgebouwd voor bewoning.
Ik ken een aantal van deze woningen zeer goed. De Vlaamse Gemeenschap heeft er onlangs een aantal van verkocht met het oog op wonen. De kopers hebben deze woningen gekocht op het ogenblik dat ze op de hoogte waren van de vroegere, weliswaar strengere, regeling die hen toeliet die woning te verbouwen en zelfs met 20 percent uit te breiden.
Wat stellen we nu vast? De vergunning van wie een bouwaanvraag heeft gedaan na 18 juni 1999 - na de inwerkingtreding van de versoepelde regeling - wordt afgekeurd. De administratie zegt dat die personen in een zonevreemde constructie wonen. Aangezien het nieuwe artikel 166 alleen spreekt van landbouwzone, waardevol agrarisch gebied of parkzone, en nergens melding maakt van gemeenschapsvoorzieningen, worden die bouwvergunningen afgekeurd. Die personen kunnen dus niet meer bouwen of verbouwen, wat ze nochtans van plan waren.
U zult misschien zeggen dat er een vergetelheid is begaan, en dat die terminologie ook in het decreet moest worden opgenomen. Dat kan, maar in het verleden werd een zone voor gemeenschapsvoorzieningen met het oog op bewoning in een aantal gevallen gelijkgesteld met woonzone.
Het gaat om een beperkt aantal gevallen, maar de overgang van de vroegere regeling naar de nieuwe heeft voor gevolg dat in een aantal zones voor gemeenschapsvoorzieningen zich schrijnende problemen voordoen. De eigenaars hebben de woning gekocht onder het regime van een uitbreidingsmogelijkheid van 20 percent. Bepaalde eigenaars hebben de vergunning tot uitbreiding al gekregen. Anderen waren bezig met de voorbereiding van hun bouwdossier.
Deze laatste groep kan van de ene dag op de andere geen vergunning tot uitbreiding meer krijgen. Alhoewel, indien men naar analogie dezelfde wetgeving toepast, kunnen ze zelfs uitbreiden met 100 percent. Het gaat nochtans om dezelfde buurt, dezelfde straten en soms zelfs om koppelwoningen. Zo ontstaat voor deze leefgemeenschap een moeilijk houdbare situatie. Een oplossing kan bestaan in het opmaken van een BPA. De gemeente moet daar dan wel toe bereid zijn. Eigenaars kunnen dit niet afdwingen.
Is de minister van deze problematiek op de hoogte? Welke maatregelen zal de minister nemen om tot een aanvaardbare oplossing te komen voor de betrokkenen?
De voorzitter : De heer Devolder heeft het woord.
De heer Jacques Devolder : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de uiteenzetting van de heer De Roo onderstreept de relativiteit van alles. We hebben bij de totstandkoming van het decreet heftig gediscussieerd, zowel tijdens de commissiebesprekingen als in de plenaire zitting. U hebt toen een voorzichtige uitspraak gedaan over de zonevreemde bedrijven en u stelde : ´Dit ontwerp van decreet biedt een oplossing voor de zonevreemde woningen´. U hebt wel een beperking ingebouwd. Voor het ogenblik zijn een paar processen-verbaal opgesteld, en dit maakt het moeilijk. Alles is dus relatief.
We hebben toen een amendement ingediend in verband met de structuurplanning - zowel het Structuurplan Vlaanderen als het provinciaal en gemeentelijk structuurplan. We hebben duidelijk gesteld dat moest worden onderzocht hoeveel zonevreemde woningen en bedrijven er zijn. Het zou erg nuttig zijn om bij alle gemachtigde ambtenaren in alle Vlaamse provincies een status quaestionis op te vragen om dergelijke problemen te vermijden. Vandaag gaat het om woningen in zones van gemeenschapsvoorzieningen. Naargelang men met meer toepassingen zal worden geconfronteerd, zal de problematiek toenemen.
In de plenaire vergadering van 6 mei jongstleden heeft de heer De Roo verwezen naar een uitspraak van de directeur-generaal van Arohm. Het ging om woonzones - weliswaar in het kader van zonevreemde bedrijven - die geen exclusieve zones mogen zijn. Als men de ratio legis omkeert, is het perfect mogelijk dat als een woning in een gemeenschapsvoorziening ligt, men dezelfde redenering zou kunnen toepassen. Sommige gemeenten vergeten echter dergelijke zaken in de voorschriften op te nemen, wat uiteraard tot problemen leidt.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega´s, hoewel we de relativiteit der dingen onder ogen moeten houden, ontslaat dit ons niet van de plicht de huidige decreetgeving na te leven.
Het is correct dat de nieuwe regeling over het verbouwen, uitbreiden en/of herbouwen van zonevreemde woningen - ik verwijs naar artikel 166 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening - slechts van toepassing is in de agrarische gebieden, de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden en/of de parkgebieden.
Uiteraard komen er ook - zij het meer sporadisch - zonevreemde woningen voor in andere gebieden zoals industriegebieden en in minder mate gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. Immers, de indertijd opgemaakte gewestplannen zijn plannen die de algemene bestemming van vaak relatief grote gebieden hebben vastgelegd zonder dat op perceelsniveau een uitspraak werd gedaan. Zo zijn meerdere alleenstaande woningen, huizengroepen en zelfs volledige gehuchten in agrarische of andere gebieden gezoneerd geweest.
Om dit probleem op te vangen zijn er steeds mogelijkheden geweest tot afwijking van de gewestplanvoorschriften. Ik wil er echter op wijzen dat het om een uitzonderingsregel ging die geenszins het recht op verbouwen, uitbreiden of herbouwen inhield. Telkens moest worden nagegaan of de goede ruimtelijke ordening niet in het gedrang kwam naast andere, vaak bouwtechnische vereisten. Bovendien werd de toepassing van die afwijkingsregel in bepaalde gebieden beperkt of zelfs onmogelijk gemaakt door middel van een uitvoeringsbesluit.
U vraagt of het overigens nog zeer recente artikel 166 van het decreet van 18 mei 1999 moet worden gewijzigd. Daarover is nog geen beslissing gevallen. Eerst wil ik de analyse afwachten van de huidige, door de wijziging van de regeling teweeggebrachte situatie. Ik sluit echter niet uit dat de regelgeving, op basis van deze analyse, moet worden bijgestuurd. Op dit ogenblik worden de aanvragen op basis van artikel 166 gedetecteerd en geïnventariseerd.
In het kader van haar gemeentelijke structuurplanning kan de gemeente ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken, of BPA´s die afwijken van het gewestplan, en daarin oplossingen voorstellen die het best overeenstemmen met de plaatselijke toestand. Zo kan de gemeentelijke overheid oordelen dat bepaalde alleenstaande woningen door hun specifieke ligging in de toekomst al dan niet behouden kunnen blijven. Hetzelfde geldt voor zonevreemde huizengroepen omdat ze bijvoorbeeld aansluiten op het bebouwde gebied.
Wat betreft het geval dat u vermeldt, wil ik erop wijzen dat het behoud van particuliere woningen in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen geenszins evident lijkt. Een dergelijk gebied is immers bij voorbaat bestemd voor zaken in functie van de gemeenschap. Het verdere behoud van woningen in dat gebied hypothekeert ongetwijfeld de uitbouw en zelfs de effectieve benutting ervan. Mijns inziens is hier in elk geval een gemeentelijk initiatief vereist om te bepalen of het behoud van de woningen wordt voorgesteld en de gewestplanbestemming wordt gewijzigd, dan wel of het behoud van de vastgelegde bestemming primeert en de woningen op termijn dus moeten verdwijnen.
Er moet een planologische keuze worden gemaakt. Moeten de woningen worden behouden in het kader van een gemeenschapsvoorziening die wordt omgezet in een woonzone, of moet de woonfunctie verdwijnen in het kader van een gemeenschapsvoorziening? Natuurlijk blijft ook de mogelijkheid bestaan dat voor een bepaalde zone de gemeenschapsvoorziening planologisch blijft primeren. Een beperkte bewoning mag dan echter geen afbreuk doen aan die planologische bestemming. Ik ben dan ook van mening dat alleen een verfijning van artikel 166 definitief soelaas kan bieden. Daarover kan ik echter alleen oordelen op basis van zeer concrete dossiers. Ik hoop tegen Pasen volgend jaar een analyse klaar te hebben.
De voorzitter : De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb echter nog vier korte opmerkingen.
Ten eerste vind ik dat we er te gemakkelijk van uitgaan dat de gemeente een BPA moet opmaken. De kosten die gepaard gaan met de opmaak van al deze BPA´s drukt bijzonder zwaar op de gemeenten. Terzake was er trouwens een afspraak in de vorige regeerperiode dat het Vlaamse Gewest zou tussenkomen in bepaalde kosten die de gemeente maakt. Voorlopig is die belofte niet waargemaakt, ook al werd ze al meerdere keren door uw voorganger gedaan.
Ik kom nu bij mijn tweede opmerking. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk over een niet-bedoeld effect vanwege de wetgever, in casu het Vlaams Parlement. Uiteindelijk zijn er echter wel een aantal mensen het slachtoffer van. Bovendien gaat het om woningen die worden verkocht door de Vlaamse Gemeenschap. Het is ook duidelijk dat ze wel degelijk - dat blijkt ook uit de akte - worden verkocht aan mensen om ze te bewonen. Dat is het erge van de zaak.
De Vlaamse Gemeenschap verkoopt die woningen dus aan individuele gezinnen om daar te gaan wonen, aangezien ze anders tot leegstand gedoemd zouden zijn. Het is dus niet echt logisch dat op een ogenblik dat de wetgeving in vergelijking met vroeger zelfs is versoepeld, er nu geen enkele goedkeuring meer wordt verleend vanwege de administratie Ruimtelijke Ordening.
Mijnheer de minister, ik heb trouwens sterk de indruk dat de administratie van de Vlaamse Gemeenschap, ondanks het feit dat artikel 166 van het decreet op de ruimtelijke ordening van kracht is, een aantal formele richtlijnen heeft gegeven om dat artikel niet toe te passen. Dat gaat duidelijk in tegen de wil van een grote meerderheid in het Vlaams Parlement. We zullen dit grondig moeten bekijken.
Mijn vierde opmerking gaat over de inventaris. Het is bijzonder eenvoudig voor de gemeenten om u een inventaris terzake voor te leggen, aangezien ze verplicht zijn om dit ook in het register op te nemen. Ik wil wel op het volgende aandringen, voor als er werkelijk flagrante problemen opduiken. Ook gewone mensen met lage inkomens kunnen immers zo een woning kopen. Als dit echter zou betekenen dat ze zo een woning hebben gekocht, maar dat er dan geen enkele mogelijkheid is om daar een aanpassing door te voeren en dat dit tot een faillissement van gezinnen leidt, dan mag men niet wachten tot Pasen van volgend jaar om terzake de nodige maatregelen te nemen. We willen graag meewerken aan een oplossing, maar de regering moet hoe dan ook haar verantwoordelijkheid opnemen.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Het is inderdaad de bedoeling dat het Vlaams Gewest tussenkomt in de implementatie van het nieuwe decreet. Het wordt momenteel voorbereid. De eerste voorstellen heb ik echter tot de prullenmand veroordeeld. Ik heb gevraagd om dat huiswerk over te doen. De voorstellen getuigden immers van een zodanige banale financiële tussenkomst dat men dan beter niets geeft aan de gemeente. Ofwel doet men iets en geeft men een structurele tegemoetkoming, ofwel laat men het, maar dan zegt men het ook.
Met betrekking tot een niet-bedoeld effect van de toepassing van het decreet door de administratie in tegenstelling tot de filosofie van de wetgever, kan ik er alleen maar op wijzen dat op dit vlak artikel 166 heel duidelijk is en uiteindelijk niet in een toepassing voorziet voor zones voor gemeenschapsvoorzieningen. U mag mijn administratie dus niet beschuldigen van het feit dat ze het artikel niet soepel toepassen. Het is daarop gewoon niet van toepassing.
De heer Johan De Roo : Het gaat over de toepassing in het algemeen.
Minister Dirk Van Mechelen : Ik zeg in alle duidelijkheid dat dit artikel niet van toepassing is op zones voor gemeenschapsvoorzieningen.
Met betrekking tot de algemene toepassing van artikel 166 op het vlak van zonevreemde woningen, onder meer in agrarische gebieden, heb ik een gesprek gevoerd met de leidinggevend ambtenaar van de administratie. Ik heb hem expliciet gewezen op de wens van het Vlaams Parlement om dit artikel toe te passen in de zin zoals de wetgever het bedoeld heeft, namelijk om een aantal toestanden te regelen.
Ik kan alleen maar zeggen dat er zich één probleem voordoet. In die gevallen waar uiteindelijk een juridische procedure is opgestart in gelijk welke vorm, is het zo dat de administratie zich bezint over wat nu de beste procedure is om te komen tot het meest geschikte resultaat voor de betrokkene zelf. In dat verband moeten we ervoor zorgen dat men bij de procedure die wordt opgestart en die nu wordt geïnterfereerd door een wetgeving, uiteindelijk niet in een situatie terechtkomt die eigenlijk nog meer rechtsonzekerheid zou creëren.
Met betrekking tot de inventarisatie van zonevreemde constructies zal het u waarschijnlijk niet verwonderen dat een spontane aanmelding van zonevreemde constructies niet gebeurt wegens evidente redenen. Dit is werkelijk een werk van lange adem, dat slechts zijn beslag zal vinden op het moment dat een vergunningenregister adequaat is tot stand gekomen. We praten dan over uiterlijk 1 oktober 2001.
Wat de toepassing van artikel 166 voor gemeenschapsvoorzieningen betreft, is de enige oplossing hoe dan ook een decreetswijziging. Ik ben niet van plan om het decreet zeven keer te veranderen. Ik probeer dus een algemene oefening voor te bereiden tegen Pasen van volgend jaar. Daarbij is de inbreng van alle leden van de commissie meer dan welkom.
De voorzitter : Het incident is gesloten.