Commissie voor Cultuur en Sport Vergadering van 22/04/1999
Vraag om uitleg van de heer Jos Stassen tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de problemen bij de diensten van het sociaal-cultureel werk
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Stassen tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de problemen bij de diensten van het sociaal-cultureel werk.
De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, op 5 maart 1998 hebben we gediscussieerd over de problemen bij de diensten van het sociaal-cultureel werk en met name over de nieuwe richtlijnen en de gevolgen ervan voor de erkenning van de diensten.
Het is goed om na één jaar na te gaan wat er tot nu toe is gebeurd. Dit dossier is ook aan bod gekomen na de open brief die de vertegenwoordigers van de sector aan de minister hebben gestuurd.
Er is een dubbel probleem. De administratie gaat voorbij aan de feitelijkheid van het dienstendecreet. In april 1995 hebt u als parlementslid gezegd dat dit één van de functies is van het decreet. De administratie wil bovendien degenen aanpakken die al dan niet gewild misbruik maken van het dienstendecreet. Ze heeft hiervoor richtlijnen uitgevaardigd die de werking van de diensten erg bemoeilijken.
Deze nieuwe richtlijnen hebben voor de betrokken diensten een aantal gevolgen. Ten eerste zitten een aantal waardevolle organisaties momenteel gewrongen in dit decreet. Ze kunnen niet meer beantwoorden aan deze richtlijnen. Ze hebben geen terugvalpositie meer na de overgangsperiode en zullen dan in een niemandsland verzeild raken.
Ten tweede is men blijkbaar zodanig gefixeerd op echte of vermeende misbruiken dat de diensten die wel tegemoetkomen aan de bepalingen van het decreet in slechte papieren komen door een overreglementering. Ik denk bijvoorbeeld aan de verstrenging voor de BOA´s - begeleidings-, ondersteunings- en adviesactiviteiten - en aan de beperking van het aantal deskundigen.
Ten derde is er een discussie geweest met de toenmalige opvolgingscommissie in opdracht van de Hoge Raad voor de Volksontwikkeling, die intussen in de Raad voor Cultuur zit. Er werden richtlijnen uitgewerkt om dubbele subsidiëring tegen te gaan. De jacht op de dubbele subsidiëring dreigt een kaalslag aan te richten, waardoor men de noodzakelijke kwaliteit in het sociaal-cultureel werk niet meer kan garanderen.
Ten vierde loopt deze richtlijn vooruit op de inhoudelijke invulling van het sociaal-cultureel werk. Deze invulling moet gebeuren na discussies met het parlement en de commissie voor Cultuur in de volgende zittingsperiode. Door deze richtlijnen nu uit te vaardigen, creëert men een situatie waardoor de discussie wordt geblokkeerd.
Ten slotte ruiken deze richtlijnen naar besparing in de toekomst. Ze verhinderen dat het dienstendecreet nog kan groeien.
In uw antwoord op mijn vraag van 5 maart 1998 hebt u gezegd dat u achter de nieuwe richtlijnen blijft staan. Ik citeer letterlijk : ´De minister zal de komende maanden nauwlettend de evolutie van het dienstendecreet en de essentiële impact ervan opvolgen.´ Deze open brief was voor mij de aanleiding om deze vraag opnieuw te stellen. Ik wil er een aantal elementen uit aanhalen. Ten eerste dreigen een aantal diensten te verdwijnen door de strenge aanpak van die BOA. Ten tweede verplicht de strenge normering een aantal diensten hun aandacht te verleggen naar minder belangrijke activiteiten. Ten derde is de administratieve rompslomp sterk toegenomen, zodat daar meer geld en werkuren naartoe gaat. Ten vierde moet een nieuwe regelgeving de dienstverlenende organisatie in het sociaal-cultureel werk versterken.
Deze elementen werden vooral door de koepel BVBO aangehaald, maar de brief werd door bijna alle andere diensten en koepels mee ondertekend. In die brief wordt ook een concreet voorstel geformuleerd om de zogenaamde begeleidings-, ondersteunings- en adviesactiviteiten ten behoeve van andere organisaties toch te subsidiëren. De voorwaarden hiervoor zijn ten eerste dat de organisatie voor wie men deze activiteiten inricht zelf de deelnemers rekruteert en dat ten tweede ook wordt bewezen dat de activiteiten overlegd, voorbereid en geëvalueerd worden, zodat de richtlijnen van 1997 kunnen worden aangepast.
Hoe evalueert u dit dossier over de richtlijnen voor de diensten voor sociaal-cultureel werk? Waarom blijft de strikte interpretatie van de BOA-subsidiëring behouden? Hoe heeft u uw belofte van vorig jaar om nauwlettend de evolutie van het dienstendecreet en zijn financiële implicaties te volgen, waargemaakt? Wat is uw mening over het voorstel van de koepels over de andere interpretatie van de BOA-subsidiëring?
De voorzitter : Mevrouw Lindekens heeft het woord.
Mevrouw Kathy Lindekens : Mijnheer de minister, ik sluit me in grote lijnen aan bij wat de heer Stassen heeft gezegd. Dit is misschien ook bij u het geval, vermits u heel goed de ontstaansgeschiedenis van het decreet kent. U weet dat heel wat organisaties zich dubbel hebben moeten plooien om zich te schikken naar de decretale eisen. Ze hebben dit geprobeerd, en een aantal onder hen hebben ook een erkenning verworven.
Door die restrictieve interpretatienota wordt het werk voor veel van die organisaties heel moeilijk of soms bijna onmogelijk gemaakt. Als een van de redenen voor die richtlijn fraude is, dan moet een goede inspectie die fraude bestrijden. Organisaties die geen fraude plegen, mogen daar niet het slachtoffer van worden. Men moet dit op een andere manier bestrijden.
Men kan zich ook afvragen of er langs deze omweg geen kwaliteitsverlies optreedt. Ook de Hoge Raad voor de Volksontwikkeling heeft in het advies van 1997 beklemtoond en in 1998 herbevestigd dat op deze manier waardevolle organisaties uit de boot kunnen vallen.
In de toelichting bij het decreet staat dat er rechtszekerheid wordt beoogd voor de talrijke organisaties in het volksontwikkelingswerk die om verschillende redenen niet thuis horen in de reglementering. Door de tussentijdse wijziging zou hun werking grondig kunnen worden verstoord en in een richting worden gedreven waarvoor ze helemaal niet bedoeld zijn. Voor sommige organisaties werd een aangepaste regeling ontworpen om dit te voorkomen. Hopelijk wordt er ook een andere en meer geschikte oplossing gevonden voor deze organisaties. Verschillende organisaties verrichten immers zeer nuttig werk.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, collega´s, de vraag illustreert dat we er na 1995 nog niet in geslaagd zijn een echt goed antwoord te geven op de problematiek van het sociaal-cultureel werk. Ik herhaal dat dat een boeiende werkvorm is, maar de regelgeving en de opdeling zijn niet goed. We zouden nog veel vragen kunnen stellen, maar ze zouden dit enkel bevestigen. De sector moet hier eens over durven nadenken, niet vanuit een angstgevoel, maar wel vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel. Het sociaal-cultureel werk kan heel veel betekenen, maar niet zoals het vandaag is ingebed. Hier ligt dus nog een uitdaging.
Het decreet waarover hier vragen worden gesteld, was bij aanvang inderdaad geformuleerd als een opvangdecreet. Na een overgang van zes jaar zou men wel mogen verwachten dat het gaat over echte dienstverlenende organisaties. Men kan een overgang mogelijk maken, maar men mag niet blijven functioneren met dat idee.
Toen werd gekozen voor een dienstendecreet, was het de bedoeling op termijn tot een goede dienstverlening te komen. Dat moet dus ook tot een uitzuivering leiden. Een aantal organisaties werden trouwens al uitgezuiverd. Voor Volkskunst is er nu bijvoorbeeld een nieuw decreet met een eigen regelgeving die ontstaan is uit een voorstel van het parlement. De volkssterrenwachten zijn verhuisd naar het wetenschapsbeleid. We hebben er dus een goede plaats aan gegeven. Het Platform voor Voluntariaat is naar de welzijnssector verhuisd. Rekening houdend met de achterban van het platform, is dat geen ongewone en wellicht een betere positie.
We hebben dus een aantal zaken kunnen uitzuiveren, maar er blijven ook een aantal problemen bestaan. Dat is wel niet omdat de eisen die worden gesteld vanuit de interpretatieve nota te groot zijn. Bij het bekijken van het aantal organisaties dat vandaag reeds een erkenning heeft gekregen en het aantal organisaties dat zich aanmeldt om een erkenning te verkrijgen, ziet men dat in totaal twintig dossiers ter behandeling voorliggen. Er zijn tien nieuwe aanvragen om een erkenning te verkrijgen op grond van de interpretatie. Daarnaast zijn er nog een tiental nieuwe organisaties waarvan het dossier nog niet is toegekomen, maar die zich geïnformeerd hebben en de intentie hebben een erkenning aan te vragen. Dat wijst erop dat de interpretatie van de begeleidingsactiviteiten een dynamiek op het terrein niet onmogelijk maakt. Als die tien organisaties zich ook daadwerkelijk aanmelden, gaat het om twintig organisaties. In vergelijking met die 47 organisaties melden er zich dus twintig nieuwe aan om erkend te worden.
Mijnheer Stassen, u vroeg of ik dit heb opgevolgd. We hebben dat inderdaad gedaan. We hebben regelmatig met de administratie overleg gepleegd en de evolutie bekeken. We kunnen bijgevolg de cijfers meedelen en meedelen waar de problemen zich bevinden. In 1999 blijven er nog 47 organisaties over van de 61 organisaties uit 1998. Zij bevinden zich in de overgangsfase. Van die 47 organisaties dienden er tien een aanvraag tot erkenning in, waaronder Cultuur voor Doven, Forum Vredesactie, Humanistisch-Vrijzinnige Dienst, Koerdisch Instituut, Imago, Koninklijke Vereniging Natuur- en Stedenschoon, KCLB, Sporta en VAKA. Van de nieuwe organisaties zijn de aanvragen dus nog niet binnen. Volgend jaar kunnen de organisaties in de overgangsperiode nog tot 31 december 2000 een erkenning aanvragen. Er blijft dus ruimte om zich te conformeren.
Er werd gevraagd of ik zou ingaan op de versoepeling. Neen, ik ben daar niet toe geneigd. Het dienstendecreet moet goede diensten opleveren, maar het mag geen restdecreet zijn. Binnenkort brengt de opvolgingscommissie een verslag uit. Officieel zijn we daar nog niet van op de hoogte. Officieus kennen we het wel al een beetje. Uit de geruchten vermoeden we dat men opteert voor een volwaardige regeling en niet voor een loutere opvangmogelijkheid of een restgegeven. Er loopt een klacht bij de Raad van State. Deze klacht is ontvankelijk verklaard, maar niet op basis van de BOA-maatregel.
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Hoewel een proces kan worden gemaakt van de drie decreten van april 1995, moeten instellingen beantwoorden aan de decretale bepalingen wanneer ze erkend willen worden en blijven.
Daarnaast zegt u dat we na al die jaren van het restdecreet moeten afstappen. U spreekt over een overgangsperiode van zes jaar terwijl de nieuwe richtlijn dateert van 1997.
Tot slot zegt u dat het restdecreet kan worden afgeschaft. Dat is allemaal goed en wel op voorwaarde dat er een decretale terugvalpositie is. Dit is het geval voor de volkscultuur en voor organisaties die bij het welzijnswerk terecht kunnen. Maar de diensten van de VVA zouden eveneens moeten kunnen overstappen naar het welzijnswerk. Andere diensten moeten kunnen overstappen naar onderwijs, jeugdwerk of welzijnswerk, naargelang het type organisatie. Voor instellingen die geen terugvalbasis hebben, is een restdecreet nodig.
Het duurt minstens twee jaar voor een nieuwe regeling kan worden opgestart. Het gaat immers om een zeer ingrijpende regeling waarbij de taak, de positie, de opdrachten en eventuele opdelingen moeten worden vastgelegd. Ik ben het ermee eens dat het restdecreet moet worden afgebouwd maar dan moet men ervoor zorgen dat alle organisaties een decretale terugvalpositie hebben. Dat is niet het geval.
U betwist dat de BOA-richtlijnen zo ingrijpend zijn. Nochtans zijn er tal van diensten die reeds na een jaar dreigen te verdwijnen wanneer deze richtlijnen niet worden versoepeld. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de Liga voor de Mensenrechten, de Wereldmediatheek, enzovoort. Als u blijft weigeren deze richtlijnen te versoepelen, dan vrees ik dat de koord bij een aantal diensten te hard gespannen komt te staan. Op die manier zullen een aantal saneringen worden doorgevoerd waarmee we niet gelukkig kunnen zijn. Tal van organisaties zullen zijn opgedoekt wanneer het nieuwe decreet in 2003 van kracht wordt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.