Plenaire Vergadering van 10/02/1999
Actuele vraag van de heer Filip Dewinter tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de beslissing om geen Vlaamse afvaardiging te sturen naar de commissie Leger-Jeugd
Actuele vraag van de heer Jacques Devolder tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de beslissing om geen Vlaamse afvaardiging te sturen naar de commissie Leger-Jeugd
Actuele vraag van de heer Joachim Coens tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de beslissing om geen Vlaamse afvaardiging te sturen naar de commissie Leger-Jeugd
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde actuele vragen van de heren Dewinter, Devolder en Coens tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de beslissing om geen Vlaamse afvaardiging te sturen naar de commissie Leger-Jeugd.
De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter (Op de tribune) : Mijnheer de minister, na advies van de Jeugdraad hebt u een bijzonder twijfelachtige beslissing genomen. U deelde namelijk mee dat u geen vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschap zult sturen naar de commissie Leger-Jeugd. Dat was uw antwoord op een vraag van federaal minister van Landsverdediging Poncelet. Deze drong aan op de samenstelling van een commissie die de relatie tussen de jeugd en het leger moet bespreken. De andere gemeenschappen hebben wel positief geantwoord op zijn vraag.
Uw beslissing is twijfelachtig omdat u er enkele oorlogen te laat mee aankomt. U verdedigt ze met de mededeling dat de Vlaamse Gemeenschap omwille van een aantal antimilitaristische en pacifistische overwegingen niet aan deze commissie hoeft deel te nemen. Dat klinkt altijd goed. Ik dacht echter dat het leger op dit ogenblik voornamelijk een vredesbewarende taak had. Als ik de opdrachten van onze strijdkrachten in Oost-Slavonië, Servië en Kroatië bekijk, denk ik dat de koude oorlog en de tijd van andere incidenten al lang voorbij is. De retoriek van de jaren vijftig en zestig, die in uw kringen en ook in die van de SP ingang vond, ligt al lang achter de rug. U komt dus enkele tientallen jaren te laat met uw antimilitaristisch pleidooi.
Mijnheer de minister, ik vraag me dan ook af waarom u die vredesbewarende opdracht van onze strijdkrachten niet verdedigt. U hebt blijkbaar geen boodschap aan de taken die het leger vervult in het kader van haar NAVO- en UNO-opdrachten, die toch wel tot voorbeeld kunnen strekken. Kunt u verklaren waarom u antimilitaristische en pacifistische redenen inroept om geen vertegenwoordiger naar de commissie Leger-Jeugd te sturen?
De voorzitter : De heer Devolder heeft het woord.
De heer Jacques Devolder (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat over hetzelfde onderwerp. Ik zal het eerste gedeelte van de vraag van de heer Dewinter niet herhalen. Ik zal er wel een tweede gedeelte aan toevoegen.
Mijnheer de minister, de moeilijkheden om de zestig-veertigverhouding in het leger te bewaren, worden steeds groter. Als gemeenschapssenator heb ik deze discussie in de bevoegde Senaatscommissie reeds herhaaldelijk meegemaakt. Volgens mij doet uw negatieve maatregel afbreuk aan twee zaken. We zijn van mening dat onze jeugd verstandig genoeg is om te weten wat ze al dan niet kan. Eventueel na contacten met het leger kunnen ze dan zelf wel kiezen. Daarom vinden we uw stap zeer ongelukkig.
Er is sprake van een jobverlies van 2.000 plaatsen. De Franstaligen beamen trouwens dat ze elke kans zullen aangrijpen om een vijftig-vijftigverhouding te bewerkstelligen. Maar ik merk ook dat de heer Coens, wiens stad zeer goede relaties onderhoudt met het leger, ongerust is. Er is daar sprake van opendeurdagen, en de burgemeester en schepenen hebben het steeds over de goede samenwerking. Deze plaatselijke besturen leveren het bewijs dat er zeer goede contacten kunnen zijn tussen de burgers en het leger.
Mijnheer de minister, door uw initiatief neemt u a priori een bepaalde houding aan. Denkt u niet dat dit een jobverlies met zich zal meebrengen? De Franstaligen weten reeds duidelijk welke eenheden ze eventueel willen transfereren naar het Franstalige landsgedeelte, wat zeer nefaste gevolgen zal hebben voor onze regionale economie.
De voorzitter : De heer Coens heeft het woord.
De heer Joachim Coens (Op de tribune) : Mijnheer de minister, ik wil eveneens mijn verbazing uitdrukken omdat het gesprek wordt geweigerd. Als men de ontstane ideeën over de nieuwe opdracht van landsverdediging op het vlak van internationale vredesopdrachten ingang wil doen vinden, dan kan een dergelijk gesprek niet worden vermeden. Hoe valt dit te rijmen met de betrokkenheid die Vlaanderen in dergelijke opdrachten wenst te hebben? Nu wekt men immers de indruk dat Vlaanderen niet wil worden betrokken bij het bepalen van de nieuwe richting van landsverdediging. Ik meen dat Vlaanderen daar wel bij moet worden betrokken. Als u dit overleg weigert, in welke andere methode voorziet u dan om de communicatie tussen leger en jeugd wel tot stand te brengen, mee in het licht van die nieuwe oriëntering?
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, eerst wil ik een en ander duidelijk maken. Het gaat hier niet over een initiatief of een maatregel, maar wel over het feit dat ik in een welbepaalde procedure een bepaalde stap moest nemen. Minister Poncelet vroeg om namens de Vlaamse Jeugdraad twee personen aan te duiden. De Vlaamse Jeugdraad heeft deze zaak niet lichtvaardig behandeld, en heeft tijd gevraagd om hierover overleg te mogen plegen. Ze nodigden in het voorjaar trouwens een afgevaardigde van het leger uit voor een gedachtewisseling, zodat duidelijk werd wat van hen werd verwacht. Pas na een ruime discussie in eigen kring heeft de Vlaamse Jeugdraad beslist niet te willen zetelen in deze commissie.
Daarvoor bestaan diverse redenen. Zo waren ze er na het gesprek van overtuigd dat ze werden gebruikt voor public-relationsdoeleinden, dat ze een onderdeel vormden van een wervingsactie. Ondanks hun positieve houding tegenover de humanitaire opdrachten en de deelname aan vredesacties van het leger, vinden ze toch dat andere opdrachten nog te zwaar door wegen in het hele takenpakket van het leger. Daar hebben ze vragen bij.
Mijnheer Devolder, de discussie over de hoofd- en de bijopdrachten werd pas recent beëindigd in het federale parlement. Dit parlement heeft pas de voorbije dagen een consensusnota besproken. De discussie in de Vlaamse Jeugdraad vond trouwens reeds plaats in het voorjaar van vorig jaar, dus voor de federale discussie. Het is dus zeker niet zo dat ze het gesprek hebben geweigerd, maar ze vonden wel dat ze onvoldoende overtuigende argumenten hadden gehoord. Zij bleven bij hun standpunt dat ze vanuit de Vlaamse Jeugdraad geen mensen wensten te sturen naar deze contactcommissie. Ze hebben die beslissing op een ernstige manier genomen.
Vandaag krijgen we ook signalen van de Franstalige en Duitstalige jongeren. Binnen hun jeugdraad zeggen die dat ze eigenlijk te vlug hebben gereageerd en dat ze dat misschien niet even ernstig hebben overwogen als de Vlaamse Jeugdraad. Het scepticisme omtrent hun 'ja' neemt daar dus toe. Als men dan de vraag stelt of daardoor de taalverhoudingen worden geremd, antwoord ik dat dit geen probleem is dat de Vlaamse Jeugdraad moet oplossen. Als men het heeft over de werving ten aanzien van mensen die men nodig heeft - ook zelfs in humanitaire acties en vredesacties - dan is het niet de opdracht van de Vlaamse Jeugdraad om daar een antwoord op te geven. De werving moet gebeuren via andere kanalen, zoals Infosermi. Men kan ook samenwerken met de Vlaamse minister van Tewerkstelling. Dat is echter geen opdracht waaraan de Vlaamse Jeugdraad moet meewerken.
Aangezien de Vlaamse Jeugdraad daar niet aan mee wenst te werken, kan ik ook geen mensen aanwijzen namens de Vlaamse Jeugdraad. Ze moeten immers net uit hun midden komen. Ik vind het trouwens goed dat jongeren kritisch blijven en dat ze zulke zaken ernstig overwegen. Het is goed dat ze argumenten op een rij kunnen zetten. We moeten respect hebben voor de kritische houding van deze jongeren. Ik heb niet meer of minder gedaan dan dat.
Dit betekent uiteraard niet dat elk gesprek over dit thema met de jongeren nu is uitgesloten. Ze zeggen enkel dat ze niet ingaan op de uitnodiging zoals die voorlag. Het zou onjuist zijn om de Vlaamse Jeugdraad nu te culpabiliseren over de taalverhoudingen of over het feit dat het leger over onvoldoende wervingskracht zou beschikken.
De voorzitter : De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter : Mijnheer de minister, als gewezen reserveofficier zou ik u graag in militaire termen willen toespreken. U bent niet alleen inciviek, maar ook nog laf.
U bent laf omdat u het standpunt dat u hebt ingenomen, blijkbaar niet durft te uiten. U verbergt zich achter het standpunt van de Jeugdraad, terwijl u toch zelf in de kranten meedeelt dat u samen met de Jeugdraad van oordeel bent dat de Vlaamse Gemeenschap wegens antimilitaristische en pacifistische overwegingen niet dient deel te nemen aan deze commissie Leger-Jeugd. U bent ook inciviek omdat u vele honderdduizenden die ooit in het leger als milicien hebben gediend, nu in de rug schiet. Al die mensen hebben ongeveer een jaar van hun leven opgeofferd om de natie te dienen.
U blijkt dat nu allemaal aan de kant te schuiven. U verbergt zich als minister achter die Jeugdraad. Ik twijfel trouwens sterk aan de representativiteit van die Jeugdraad. Uw antwoord is dus laf en inciviek.
De heer Carl Decaluwé : Poujadist!
De voorzitter : Dat was een ontroerend Belgische verdediging van de instellingen.
De heer Filip Dewinter : Mijnheer de voorzitter, ik heb aan u geen antwoord gevraagd. U bent ooit minister geweest, maar nu bent u voorzitter van het parlement. U moet zich onthouden van politieke commentaar.
De heer Carl Decaluwé : Poujadist!
De voorzitter : De heer Devolder heeft het woord.
De heer Jacques Devolder : Mijnheer de voorzitter, zonder kolonelsambities te hebben, wil ik toch zeggen dat ook ik reserveofficier ben geweest.
Mijnheer de minister, uw antwoord was een goed voorbeeld van militaire strategie, namelijk de elastische bocht of terugtocht. De leden van de Jeugdraad hebben inderdaad het volste recht om te beslissen wat ze willen. Als voogdijminister hebt u naar buiten toe echter een belangrijk politiek signaal gegeven.
Dit komt volgens ons verkeerd over. De jeugd moet niet worden bevoogd, want ze is zelf verstandig genoeg om te weten wat ze moet kiezen. Bovendien geeft u de Franstaligen op die manier een argument om voor een vijftig-vijftigverhouding te pleiten. Als er een onevenwicht bestaat, zal men, beginnend met kleine eenheden, Vlaamse eenheden overplaatsen naar de taalgrens en zo verder naar Wallonië. Dit is uw bevoegdheid, niet die van de Jeugdraad. Door uw houding bewijst u Vlaanderen een slechte dienst.
De voorzitter : De heer Coens heeft het woord.
De heer Joachim Coens : Mijnheer de minister, ik heb uit uw antwoord begrepen dat uw standpunt geen afkeuring inhield voor de oriëntering naar internationale vredesopdrachten, integendeel. Elke dialoog is nog niet uitgesloten. Ik hoop dan ook dat u als minister van Jeugd verder zult onderzoeken hoe er tussen het leger en de jeugd een dialoog tot stand kan komen over deze vredesopdrachten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.