Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin Vergadering van 26/05/1998
Interpellatie van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de resultaten van het onderzoek naar werkloosheid bij allochtonen in het minderhedenrapport 1997
Interpellatie van de heer Filip Dewinter tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de resultaten van het onderzoek naar werkloosheid bij allochtonen in het minderhedenrapport 1997
Interpellatie van mevrouw Ria Van Den Heuvel tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de bevindingen inzake werkgelegenheid en onderwijs voor migranten uit het minderhedenrapport 1997 en de opvolging van het strategisch plan
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van mevrouw Van Cleuvenbergen tot de heer Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, over de resultaten van het onderzoek naar werkloosheid bij allochtonen in het minderhedenrapport 1997, van de heer Dewinter tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de resultaten van het onderzoek naar werkloosheid bij allochtonen in het minderhedenrapport 1997 en van mevrouw Van Den Heuvel tot minister Martens, over de bevindingen inzake werkgelegenheid en onderwijs voor migranten uit het minderhedenrapport 1997 en de opvolging van het strategisch plan.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega´s, ik wil me vooral toespitsen op de slechte resultaten inzake tewerkstelling van migranten, die blijken uit het jaarrapport 1997 van de interdepartementale commissie Etnisch Culturele Minderheden.
Een job is de beste weg naar maatschappelijke integratie, zeker voor migranten. Door werk te geven aan allochtonen wordt een fundamentele bijdrage geleverd aan het oplossen van het migrantenprobleem. We zien echter dat de al zwakke positie van migranten op de arbeidsmarkt nog verslechtert en dat jongeren niet aan de bak komen, ondanks maatregelen en specifieke acties van de VDAB. Daarom is een dringende resultaatgerichte bijsturing van het beleid nodig, zeker omdat Vlaanderen deze groep meer discrimineert dan de ons omringende regio´s.
Ik zal uitgaan van een aantal cijfers. Uit het jaarrapport over het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch culturele minderheden en van in België verblijvende Maghrebijnen en Turken, blijkt dat 32,2 percent van hen niet-werkende werkzoekenden zijn. Dit tegenover slechts 5,2 percent van de Belgen. Dit cijfer moet ons aan het denken zetten.
Ik wil nog een ander cijfer als uitgangspunt nemen : het verschil tussen regio´s. Lokeren en Genk hebben bijvoorbeeld allebei 26 percent niet-werkende werkzoekende laaggeschoolde allochtonen. Daarvan wordt in Genk 26 percent geplaatst tegenover maar 6 percent in Lokeren. Er kunnen dus regionale verschillen optreden. Het is me ook opgevallen dat vooral de aantallen van Maghrebijnse en Turkse jongere werkzoekenden, en dan vooral van de vrouwen, de laatste tijd sterk stijgen.
Ten slotte is er nog het maandverslag van maart 1998 van de VDAB. Daaruit blijkt dat het aantal Belgen dat in Vlaanderen werk heeft gevonden, het laatste jaar met 9,5 percent is gestegen. Voor de Europese Unieonderdanen bedraagt dat 8,9 percent, maar voor de niet-Europese-Unieonderdanen slechts 1 percent. In die laatste groep stijgt het aantal werkloze vrouwen zelfs met 2,2 percent. Dat zijn alarmerende cijfers. Verder heeft slechts 10,5 percent van de allochtone werkzoekenden recht op een volledige werkloosheidsuitkering. De rest moet het met een minimum stellen. Dat is een uitzichtloze toestand. Of men al dan niet is genaturaliseerd, lijkt in dit verband minder belangrijk dan in welke regio men woont.
Voor de oorzaken van het hoge aantal werkzoekende allochtonen heb ik me gebaseerd op het jaarrapport en op de studie over etnische discriminatie bij aanwerving. Die studie werd gemaakt in opdracht van het Internationaal Arbeidsbureau. Ten eerste is er een gebrekkige taalkennis, vooral bij oudere allochtonen. Ten tweede is er een gebrek aan contact met Belgische netwerken. Ten derde hebben allochtonen gemiddeld een lager opleidingsniveau en soms een verkeerde opleiding. Ten vierde werken ze in specifieke sectoren. Ten vijfde is er onvoldoende werkaanbod in bepaalde regio´s. Ten zesde hebben ze minder relaties. Ten slotte is er indirect al dan niet bewuste discriminatie.
Er is inderdaad discriminatie. Allochtonen zijn bij ons blijkbaar niet welkom op de arbeidsmarkt. Het Internationaal Arbeidsbureau heeft een vergelijkende studie gemaakt. Het profiel van de werkzoekende was dezelfde : het ging om Belgen met eenzelfde scholing. In 39,2 percent van de gevallen worden de allochtone Belgen gediscrimineerd van zodra men hun naam kent of men hen gezien heeft. Dat helpt ons uitspraken van migrantenjongeren beter te begrijpen. Die stellen dat het geen zin heeft zich tot Belg te laten naturaliseren en te studeren.
In de marge hiervan merk ik op dat deze resultaten ook bewijzen dat inburgeringscontracten onvoldoende zijn. Volgens deze contracten moet men immers de taal kennen, een diploma hebben en Belg zijn.
Vlaanderen doet heel veel op het vlak van het gelijkekansenbeleid. Ik heb een hele lijst ontvangen van acties die Vlaanderen sinds de jaren ´90 voert, al dan niet in samenwerking met sociale partners en VDAB. Deze acties zijn al dan niet bewust gericht op bepaalde groepen in zwaar getroffen regio´s, zoals de mijnregio in Limburg. Vlaanderen doet ook veel voor de niet-discriminatie. Zo ontstonden onder meer de ombudsdiensten bij de Subregionale Tewerkstellingscomités (STC´s). Het Vlaams Parlement heeft een charter van de werkzoekende en een resolutie tegen racisme opgesteld.
Maar blijkbaar is dit alles niet voldoende. Ik meen dan ook dat er zeker op het vlak van de tewerkstelling niet meer regels en plannen moeten zijn, maar dat deze wel duidelijker moeten zijn. We moeten werken met positieve sancties, zowel voor de werkgevers als voor de werkzoekenden. Dialoog met in plaats van over de doelgroep, en het luisteren naar de ervaringen van de doelgroep zijn belangrijker. Ik verwijs naar de ervaringen met de bemiddelaars van de VDAB, die op een andere manier zijn ingeschakeld na een contact met de doelgroep.
Tot slot moet meer fundamenteel wetenschappelijk onderzoek worden verricht op basis van cijfers. Deze cijfers moeten permanent worden verzameld om problemen en evoluties zichtbaar te maken, en om de juiste doelgroep af te bakenen. Dit werkt beleidsondersteunend. Deze interpellatie is eigenlijk gedeeltelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om een soort gegevensverzameling waardoor een aantal zaken meer opvallen, waar we dan vervolgens kunnen op ingaan.
Naar aanleiding van de studiedag over discriminatie heeft de minister van Tewerkstelling contacten gelegd met de sociale partners. Hij heeft zich voorgenomen om een aantal maatregelen te nemen in verband met het discriminerend aanwervingsgedrag. Ik citeer uit het jaarverslag : ´Verruimen en stimuleren van werkgelegenheidsmogelijkheden van allochtonen, zowel voor de private als voor de publieke sector ; wegwerken van discriminaties op de arbeidsmarkt en tot slot het versterken aan de aanbodzijde via scholing, opleiding en werkervaring.´
Wanneer we nu niet samenwerken om iets te doen voor deze groep en dan vooral voor de jongeren die hier zijn geboren, Belg zijn, hier een opleiding krijgen en vanuit een geslaagd emancipatiebeleid willen werken en dus onterecht minder kansen krijgen, dan zullen we binnenkort op een tijdbom leven. Zowel de jongeren als de ouderen, zowel mannen als vrouwen vragen werk. Arbeid stuurt het leven. Het is een kapstok voor waardering. Zowel politici, ondernemers, vakbondsmensen, als werknemers moeten hier samen iets aan doen. We hebben voldoende plannen. Het komt erop aan om de meest geschikte te activeren en concrete doelstellingen te formuleren. We moeten ervoor zorgen dat de mentaliteit verandert. Daarvoor moeten we de meest haalbare formule kiezen.
Ik wil dan ook aan de minister van Tewerkstelling vragen hoe de Vlaamse regering de resultaten van het jaarverslag heeft beoordeeld. Welk voorstel doet ze voor deze doelgroep, die bestaat uit verschillende nationaliteiten, jongeren en vrouwen, gespecificeerd volgens de verschillende regio´s in Vlaanderen?
De voorzitter : De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter : Mijn vraag handelt voornamelijk over de werkloosheid en de oplossingen die minister Martens naar aanleiding van het rapport meende te moeten voorstellen.
Mijnheer de minister, op 6 mei hebt u uitgepakt met uw jaarrapport ´Interdepartementale Commissie Etnisch-Culturele Minderheden´, waarin een aantal nieuwe cijfers werden vermeld. Deze cijfers verrassen ons, niet zozeer inhoudelijk, als wel omdat het de eerste keer is dat statistieken over vreemdelingen worden bekendgemaakt, die niet alleen op het criterium van de nationaliteit zijn gebaseerd. Dat is nieuw. In het verleden konden we van de VDAB en aanverwante organisaties enkel cijfers krijgen op basis van de nationaliteit.
Blijkbaar verlaat u het begrip nationaliteit, omdat u hebt vastgesteld dat de integratie via het verlenen van de nationaliteit een grote flop is geworden. U geeft dat nu trouwens telkens opnieuw toe. Daarom verlaat u het begrip nationaliteit als criterium in de cijfers, en gaat u naar het begrip etniciteit, waarbij rekening wordt gehouden met de afkomst en niet de nationaliteit van de betrokkene. U doet dat uitdrukkelijk bij het bekendmaken van deze cijfers.
Uiteindelijk geeft u daarmee grotendeels toe dat de versoepeling van de naturalisatieprocedure niet veel heeft bijgedragen tot de integratie als dusdanig, zelfs niet op de arbeidsmarkt. Dit is een uitdrukkelijke conclusie die zelfs u moet maken. U geeft natuurlijk niet toe dat dit eigenlijk een beetje het failliet betekent van het integratiemodel van het verleden.
We klagen al jaren aan dat de statistieken over vreemdelingen een vals beeld geven van de werkelijkheid, als gevolg van de massale naturalisatiegolven van de jongste jaren. In die context zijn uw cijfergegevens voor ons, en ongetwijfeld ook voor anderen, bijzonder interessant, leerrijk en nuttig. We weten dat er tussen januari 1985, bij de eerste versoepeling van de naturalisatieprocedure, en december 1995 niet minder dan 266.203 vreemdelingen tot Belg werden gebombardeerd. Dit staat niet in uw verslag, maar die cijfers kunnen worden opgevraagd. Dat zijn meer dan een kwart miljoen mensen in tien jaar. Uiteraard verdwijnen al deze vreemdelingen uit de statistieken. Het zijn plots geen vreemdelingen meer, want ze zijn Belg geworden. Daarmee was, vroeger althans, het probleem opgelost. Die theorie diende slechts om een rookgordijn op te trekken voor de buitenwereld en de gemiddelde Vlaming, die werd verblind door de mededeling dat het aantal vreemdelingen niet steeg maar zelfs daalde. Men vertelde er echter niet bij dat er aan hoog tempo werd genaturaliseerd.
Mijnheer de minister, tot scha en schande van uzelf en de hele regering hebt u nu gemerkt dat zoiets de problemen in de praktijk niet oplost. Ingevolge de cijfergegevens hebt u zelfs moeten toegeven dat u niet veel aan het probleem kunt veranderen door de mensen een kartonnetje toe te stoppen met de mededeling dat ze nu Belg zijn. Het is niet omdat men iemand vijf nationaliteiten geeft, dat hij iemand anders wordt qua etniciteit, cultuurbeleving, waarden en normen, taal, godsdienst, uitzicht, naam en afkomst. U hebt dat nu zelf durven toegeven en ik ben daar uiteraard verheugd om.
We krijgen nu eindelijk de echte cijfers over werkloosheid bij vreemdelingen. Ze spreken boekdelen en bevestigen wat wij daaromtrent al lang hebben gezegd en vermoed. De volgende percentages van niet werkende werkzoekenden worden genoemd : bij Vlamingen 5,2 percent, bij de Turken 29,3 percent, bij de Tunesiërs 30,1 percent, bij de Algerijnen 35,6 percent, en bij de Marokkanen 35,2 percent. Dat geeft een gemiddelde van 32,3 percent bij de allochtonen. Zo komt u aan uw fameuze werkloosheidsgraad, die 6,2 maal hoger ligt bij de allochtonen dan bij onze eigen bevolking.
Inzake de remedies wordt in uw rapport gesteld dat de verschillen inzake werkloosheidsgraad tussen Vlamingen en vreemdelingen zo extreem zijn, dat ze slechts gedeeltelijk aan lagere kwalificaties te wijten kunnen zijn. Men wijst op gebrekkige taalkennis, het gebrek aan Belgische netwerken - wat dat dan ook mogen zijn -, en het gemiddelde lagere opleidingsniveau.
Men suggereert echter ook dat er iets anders aan de hand is, en daar huiver ik van. Ik citeer letterlijk : ´Er zijn zoveel werkloze allochtonen omdat ze ook gediscrimineerd worden.´ Dat zou dan moeten blijken uit een onderzoek dat werd uitgevoerd door het Internationaal Arbeidsbureau van de VN en het onvermijdelijke Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding van pater Leman. Maar hóe moet dat dan blijken?
De heer Leman heeft blijkbaar het boek ´Ik Ali´ van Günter Wallraff gelezen. Dat heeft hem op het geniale idee gebracht om zijn talrijke medewerkers te laten rondbellen en zich uit te geven voor kleine Ali´tjes. Daarbij moesten ze proberen werk te krijgen in een bedrijf. Dat heeft men ook in Duitsland gedaan, naar aanleiding van het boek van Wallraff. Ik heb vragen bij de wettelijkheid van dergelijke enquêtes, en dan spreek ik nog niet over de wetenschappelijke waarde van dit soort bedenkelijke onderzoeken. Ze horen eerder thuis in bepaalde sensatiebladen dan bij een overheidsinstituut dat zich enige wetenschappelijkheid wil aanmeten.
Op pagina 44 lees ik dat men tot een cumulatieve discriminatie-index komt. Heren ministers, wat wil dat zeggen? Mevrouw Van Cleuvenbergen schermde ook met deze cijfers : 39,2 percent in Vlaanderen, 34,1 percent in Brussel en 27 percent in Wallonië. De Vlamingen blijken alweer de grote boosdoeners te zijn. Ook andere opiniepeilingen, onder andere van de Europese Unie, hebben aangetoond hoe racistisch de Vlamingen wel zijn. Ik geloof daar allemaal niet in. In uw boek wordt enorm veel geschermd met dat cijfer, maar er wordt niet gezegd wat de cumulatieve discriminatie-index is, hoe die wordt berekend en op basis van welke gegevens hij tot stand komt. Waar haalt men die percentages?
Ik geloof ook niet in het culpabiliserend discours dat in deze nota naar voren komt. De Vlamingen heten racisten te zijn, en daarom moeten ze een beleid van positieve discriminatie ondergaan. Mijnheer de minister, ik citeer wat u zei bij de voorstelling van uw minderhedennota : ´De overheden laten zich soms afremmen door weerstanden bij de bevolking.´ Zo een uitspraak kan tellen in een democratie.
Minister Luc Martens : Dit getuigt van een schaamteloze brutaliteit. Ik ben beschaamd dat zulke uitspraken zomaar kunnen in het Vlaams Parlement.
De voorzitter : De heer Dewinter heeft nog drie minuten om zijn betoog af te ronden.
De heer Filip Dewinter : Er wordt wel degelijk geculpabiliseerd. De bevolking zou schuld hebben aan het feit dat vreemdelingen 6,2 maal meer werkloos zijn dan Vlamingen. Volgens u is onze bevolking racistisch, mijnheer de minister. Dat blijkt nog maar eens uit de fameuze discriminatie-index van de heer Leman. U verklaart dat de weerstanden moeten verdwijnen bij de bevolking, die tegenpruttelt en zelfs een eigen mening durft te hebben. U vindt dat u het als politici toch beter weet. U zal daar dus korte metten mee maken en een beleid van positieve discriminatie voeren. Volgens Belga verklaart u het volgende : ´We hebben dus 15.000 arbeidsplaatsen nodig om een gerichter werkgelegenheidsbeleid voor deze doelgroepen te kunnen voeren.´ U hebt dus 15.000 arbeidsplaatsen nodig voor die vreemdelingen, uiteraard via een beleid van positieve discriminatie.
Ik kom tot mijn vragen. Ik hoop dat ze niet al te brutaal en schaamteloos zijn, maar ook dat het antwoord even duidelijk zal zijn als de vragen. Mijnheer de minister, hoe komt een dergelijke discriminatie-index tot stand? Welke concrete maatregelen hebt u uitgewerkt om uw doelstelling van 15.000 tot 18.000 jobs - want dat laatste cijfer heb ik ook ergens gelezen - voor die doelgroepen te realiseren? Hoe denkt u deze doelstellingen te realiseren zonder uiteindelijk te worden gedwongen om de lat lager te leggen voor deze doelgroepen? Dat gebeurt immers reeds met het quotasysteem in de Verenigde Staten. Ik verwijs eveneens naar Noorwegen, waar een soortgelijk experiment loopt. Ook in Nederland bestaat zo een systeem voor allerlei jobs bij de overheid.
Zult u uw objectieven enkel voor de overheid laten gelden, of moeten ze ook in de ondernemingswereld worden toegepast? Hoe meent u de ondernemingen hiertoe te kunnen aanzetten? Via een systeem van quota, zoals dat bijvoorbeeld recent in Denemarken is gebeurd? Hierbij telt men het aantal vreemdelingen in een stad, waarna wordt bepaald dat daar een overeenkomstig aandeel in een onderneming of bij de overheid moet worden tewerkgesteld. Bent u op de hoogte van het mislukken van dit quotasysteem in de Verenigde Staten? Daar heeft men dit systeem opgegeven, juist omdat het een nog grotere stigmatisering van de vreemdelingen met zich meebrengt. Mijnheer de minister, voor u, een voorstander van de integratie van vreemdelingen, is die observatie toch belangrijk. Door vreemdelingen binnen te brengen via een systeem van positieve discriminatie creëert men op termijn precies het omgekeerde. Die vreemdelingen worden aangeworven op basis van lagere criteria en worden door hun collega´s uitgestoten en gestigmatiseerd, waardoor de integratie nog veel moeilijker zal verlopen dan oorspronkelijk.
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mevrouw de voorzitter, ik vind het een goed teken dat de minister van Tewerkstelling hier aanwezig is. Dat wijst erop dat ook hij bekommerd is om deze uitslag en om de werkgelegenheid voor de groepen in kwestie.
Het jaarrapport van de interdepartementale commissie was voor mij de aanleiding om deze interpellatie te houden. Voor het eerst is er cijfermateriaal voorhanden over werkloosheid en tewerkstelling bij Turken en Marokkanen. Het is een eufemisme dat deze cijfers een weinig rooskleurig beeld geven. De cijfers werden reeds aangehaald : van alle in België verblijvende Maghrebijnen en Turken zou volgens de berekeningen van het jaarrapport 32,3 percent tot de niet-werkende werkzoekenden behoren.
Dat het Vlaams Blok deze vaststelling niet moet aangrijpen om het vooroordeel te voeden dat de allochtonen de werkloosheidskas plunderen, wordt onmiddellijk duidelijk uit het volgende cijfer : slechts 16,5 percent van de allochtone werkzoekenden blijkt recht te hebben op een volledige werkloosheidsuitkering. In het jaarrapport wordt terecht gewezen op de noodtoestand waarin een aantal allochtonen zich bevinden. De heer Mark Morris, directeur-generaal van Welzijn in de Vlaamse administratie en coördinator van het Vlaams beleid, zei onder meer dat er werk zal moeten worden gemaakt van het zelfstandig ondernemerschap. Dat is ook een van de punten in het strategisch plan. Reeds verscheidene malen heb ik daarover het woord gevoerd. Binnen het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO) bestaat terzake een project, dat ongeveer 8 miljoen frank zou kosten. Als ik goed ben ingelicht, gaat dat voorstel reeds een aantal jaren mee. Tot nu toe heeft men die 8 miljoen frank voor de uitvoering van dat project echter niet weten te vinden.
Minister Martens heeft het inderdaad gehad over ongeveer 15.000 arbeidsplaatsen die nodig zouden zijn. Hij heeft echter ook onmiddellijk gezegd dat de Vlaamse overheid terzake een zeer grote verantwoordelijkheid heeft, niet alleen als werkgever maar ook als subsidieverstrekker. Men wil een gerichter werkgelegenheidsbeleid voor deze doelgroepen. De minister van Tewerkstelling zal dat moeten uitwerken. Met de sociale partners wordt reeds onderhandeld over een jaarlijks actieprogramma om die werkloosheidsgraad bij migranten terug te brengen tot het algemeen gemiddelde. Begin mei zouden op de interministeriële conferentie een aantal knopen zijn doorgehakt om het allochtonenbeleid in een hogere versnelling te krijgen. Ik neem aan dat u beiden betrokken partij was bij dat overleg. Naar verluidt - alleszins op papier - zou die discriminatie eindelijk worden aangepakt. Zo zou er in de nationale arbeidsraad bijvoorbeeld een afdwingbare CAO in de maak zijn, die deze discriminatie bij aanwerving en ontslag op de werkvloer zou moeten verbieden. In ondernemingen zou men ook worden verplicht een antidiscriminatieprincipe in de arbeidsreglementen op te nemen.
Heren ministers, ik houd deze interpellatie eigenlijk elk jaar sinds ik in dit parlement zit. Telkens moet ik hetzelfde herhalen. Dat vind ik jammer.
Naar aanleiding van deze interpellatie heb ik ook de brochures nagelezen die hierover werden verspreid. Zo is er de brochure ´Het vrijblijvende voorbij´. Ik vind dat een bijzonder mooie titel. De antwoorden die de heren ministers zo meteen geven, zullen moeten worden afgewogen tegen de titel van die publicatie. Zal deze regering inderdaad een aantal verregaande en niet-vrijblijvende maatregelen nemen?
Ik wil kort even verwijzen naar de woorden van de arbeidssocioloog Albert Martens. In een reactie op dit jaarrapport haalde hij onmiddellijk aan dat er zonder wettelijke quota´s nooit iets zal veranderen. Er moet dus een wettelijke verplichting komen om een bepaald percentage migranten aan te nemen.
In het jaarverslag heb ik ook de concrete voortgangscontrole van het Strategisch Plan nagekeken. Mijnheer de minister, ik zal het later met u nog hebben over de vraag in hoeverre die strategische planning nog haalbaar is. Momenteel heb ik de volgende vragen. Welke maatregelen zult u als minister van Tewerkstelling nemen om deze duidelijke discriminatie weg te werken? Welk voorbeeld zal de Vlaamse Gemeenschap stellen in haar tewerkstellingsbeleid? Zullen er inzake het zelfstandig ondernemen eindelijk dwingende maatregelen worden genomen?
Als ik het beleid tot nu toe bekijk, kan ik zeker niet zeggen dat er niets is gebeurd. Integendeel, er is al heel wat gebeurd. Bij de bespreking van het decreet over de etnisch-culturele minderheden heb ik gezegd dat decreet te steunen. Mijns inziens ging het daarin niet zozeer over de inhoud dan wel over de vormgeving : hoe moet een en ander worden gestructureerd?
Het wordt nu wel langzamerhand tijd dat er spijkers met koppen worden geslagen. Tot dusver is het Vlaamse beleid terzake te weinig efficiënt geweest. De Vlaamse overheid heeft in te sterke mate een houding aangenomen van ´ik sta erbij en ik kijk ernaar´. Heren ministers, dit moet dringend veranderen. Daarom had ik graag van u beiden vernomen welke dwingende maatregelen er in de pijplijn zitten.
De voorzitter : Minister Kelchtermans heeft het woord.
Minister Theo Kelchtermans : Collega´s, ik ben zeer verheugd dat ik bij deze interpellaties aanwezig kan zijn. Er komen hier twee belangrijke aspecten van de problematiek aan bod : enerzijds de rechtstreekse tewerkstelling en anderzijds het geheel van de effecten op de welzijnsbeleving van de betrokkenen.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft een vrij goede analyse van de feiten gemaakt. De cijfers die ze heeft gegeven, betwist ik uiteraard niet. De werkloosheid bij de allochtonen ligt veel hoger dan bij de Belgen. Dat zal natuurlijk geen verwondering wekken. De cijfers zijn echt wel frappant. Bij de mensen tussen 20 en 50 jaar afkomstig uit de Maghreblanden bedraagt de werkloosheidsgraad 32,3 percent. Voor de autochtone Belgen tussen 20 en 50 jaar bedraagt die werkloosheidsgraad 5,2 percent. Het verschil is al even groot bij de jongere bevolkingsgroepen.
Een van de belangrijke vaststellingen van de VDAB-studie is dat de oorzaak van deze grote verschillen niet enkel ligt in het scholingsniveau. De VDAB heeft ook daarover tabellen opgesteld die dat zeer goed illustreren. De werkloosheidsgraad bij laaggeschoolde immigranten van Europese afkomst daalde tussen 1993 en 1997 met 10 percent. In dezelfde periode nam ze echter met 22 percent toe bij de zogenaamde etnische allochtonen. Met deze term bedoelt men personen met een etnische afkomst buiten Europa.
Uit een onderzoek van het instituut Arbeidsonderzoek van de Internationale Arbeidsorganisatie blijkt dat er wel degelijk sprake is van discriminatie. Twee kandidaten met een soortgelijk profiel en als enige verschil hun afkomst nemen deel aan sollicitaties. In 39 percent van de gevallen was er sprake van discriminatie van de Marokkaan. Dit cijfer ligt zelfs nog hoger in Vlaanderen dan in Wallonië of Brussel. Dit zijn toch wel opvallende vaststellingen.
De heer Filip Dewinter : Wat is die discriminatie-index dan eigenlijk?
Minister Theo Kelchtermans : Men gebruikt hier de term ´discriminatie-index´. In elke sollicitatieprocedure zijn er een aantal stappen. Het eerste stadium is de contactname. Daar valt het grootste gedeelte van de kandidaten al af. Een tweede groep stoot door naar het interview. Een derde groep komt uit bij de werkaanbieding. Als men die drie stappen bekijkt, kan men nagaan hoe het zit met de cumulatieve discriminatie-index. Er is immers sprake van een cumulatieve discriminatie bij elk van de drie stappen. Bij allochtonen is er een veel grotere discriminatie-coëfficiënt dan bij Belgen. De verschillende fasen werken dus versterkend in het nadeel van de allochtonen.
Voor het gelijkschakelen van de werkloosheidsgraad van allochtonen en Belgen, is er een bijkomende behoefte aan 9.000 à 10.000 arbeidsplaatsen ten voordele van de allochtonen. Nu bestaat er immers een zuiver negatieve en eenzijdige discriminatie van de allochtonen. Door 9.000 à 10.000 bijkomende plaatsen zouden de allochtonen en Belgen ongeveer op hetzelfde niveau worden gebracht.
Het nieuwe aan dit onderzoek is dat niet de nationaliteit, maar de etnische afkomst werd onderzocht. Het was noodzakelijk om een groep te onderzoeken die voldoende groot was, wat zeker niet voor elke etnische groep het geval is. Het onderzoek gebeurde op basis van de typologie van de namen, waardoor men de etnische afkomst van de personen kon vermoeden.
Uit het onderzoek is gebleken dat de werkloosheid tussen 1991 en 1997 bij etnische allochtonen onder de 50 jaar steeds is blijven stijgen, maar daalde bij de etnische Europeanen. Dit is duidelijk te lezen in de tabel van het verslag. Bij de etnisch allochtone vrouwen nam de werkloosheid tussen 1991 en 1997 enorm toe van 4.000 tot 9.000, maar bij de Europese vrouwen nam de werkloosheid in dezelfde periode af van 140.000 tot 130.000. Dit bevestigen de eerder aangehaalde cijfers.
We hebben niet op dit rapport gewacht om iets te ondernemen. Onmiddellijk na de bekendmaking van het rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie, hebben we eind oktober 1997 op een studiedag van de Begeleidingscel Werkgelegenheid Migranten, en na overleg met het Commissariaat voor Gelijke Kansen, afgesproken dat Vesoc zou werken aan een akkoord over de gemeenschappelijke aanpak van deze problematiek. Dit zal een agendapunt zijn van de volgende Vesoc-vergadering op 8 juni.
Uit Nederlandse ervaringen is gebleken dat een consensus tussen sociale partners veel belangrijker is dan het afspreken van zogenaamde stringente quota´s. De gemeenschappelijke wil om iets aan het probleem te doen is veel belangrijker dan het statistisch meer voldoening schenkende quotasysteem. Met een quotaregeling kan men weliswaar een vorm van controle invoeren, maar rijst telkens frustratie omdat de quota´s niet worden gehaald. De motivatie of overtuiging blijft bij dit systeem immers achterwege. Het consensusmodel staat daarom op de agenda van de volgende Vesoc-vergadering.
Het is onze doelstelling om van de sociale partners een engagement te bekomen om de werkloosheidsgraad van de allochtonen terug te brengen tot die van de Belgen. Dit is een zuiver humaan doel en niet-discriminerend voor de Belgen. Dit is een doelstelling op lange termijn, waarvoor Vesoc zal proberen een aantal maatregelen te treffen. Het akkoord voorziet dus niet in kwantitatieve streefcijfers.
De strategie bestaat uit drie delen. Ten eerste wil men acties ondernemen voor een bijkomende tewerkstelling. Dit zijn de positieve actieplannen in bedrijven. Hierbij gaat het niet om positieve discriminatie, want als verschillende mensen gelijk worden beoordeeld zal men de allochtonen niet automatisch positief discrimineren. Men legt aan iedereen gelijke voorwaarden op waardoor iedereen een gelijke beoordeling kan krijgen. Mijnheer Dewinter, ik heb u dit antwoord reeds gegeven op een mondelinge vraag over de positieve actie van de veiligheidsdiensten, politie en rijkswacht.
Ten tweede willen we starten met antidiscriminatieacties in de bedrijven. Het is onvoorstelbaar hoeveel vooroordelen er bestaan, zowel in de werkgevers- als in de werknemersorganisaties. Ik wil er u op wijzen dat op 7 juni in heel Vlaanderen een projectendag wordt georganiseerd. De opleidingsprojecten vormen een heel belangrijk aspect van het voorstellen van de projecten.
Ten derde zullen ook aan de aanbodzijde acties worden ondernomen inzake opleiding, vorming en Nederlands als tweede taal. De bedoeling van deze acties is om gelijke voorwaarden te scheppen en de werkgevers te sensibiliseren om de mogelijkheden van allochtonen consequent gelijk te bekijken als die van de autochtonen. Ook de werkafspraken zijn heel belangrijk. In het Vesoc-akkoord zal hopelijk worden bevestigd dat deze een vast punt moeten worden op de agenda van elke STC, omdat daar het echte overleg tussen werkgevers en werknemers op het subregionaal niveau wordt gevoerd en er onderwijzers en opleiders mee aan tafel zitten. Een STC is dus een heel belangrijk forum voor het bespreken van deze problemen.
Het is ook essentieel dat de sociale partners zich uitdrukkelijk, maar vrijwillig engageren. De sociale partners maken zich sterk dat dit zal gebeuren bij het voorstellen van een concreet jaarprogramma. De suggestie werd gemaakt om een 75-tal bedrijven ervan te overtuigen positieve acties te ondernemen, zodat er een gemeenschappelijk engagement komt. Er werd nog niets beslist, maar dit voorstel werd voorbereid tijdens de werkvergadering van Vesoc, en ik hoop dat op de volgende Vesoc-vergadering een beslissing zal worden getroffen.
Volgens mij vormt deze strategie een gepast antwoord op een wetenschappelijke studie, die voor het eerst van een aantal andere benaderingen uitgaat dan in het verleden : men is afgestapt van de zuivere analyses van nationaliteiten.
Ten behoeve van de heer Dewinter wil ik de concrete maatregelen op een rijtje zetten. Bij het voorbereiden van een aantal positieve actieplannen, zullen trainingsprogramma´s voor bemiddelaars worden gegeven. Mevrouw Van Den Heuvel vroeg wat er zal worden gedaan op het vlak van de bemiddeling en ik ben ervan overtuigd dat deze programma´s nodig zijn. We moeten ook een intercultureel personeelsbeleid voeren, evenals een aantal acties voor het bevorderen van het scholingsniveau, de opleiding en werkervaring van migranten. De projectendag is een uiterst geschikt middel voor de sensibilisering, net als het sociaal-economisch forum van september. Er wordt binnenkort een ontmoetingsdag georganiseerd tussen het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Op deze ontmoetingsdag zullen de tewerkstellingsinitiatieven van Vlaanderen worden vergeleken met die van Brussel. Die leveren, net zoals die van Wallonië, betere resultaten op dan bij ons. De heren Van Cauwenberghe en Picqué hebben reeds hun medewerking toegezegd. Als ik me niet vergis zijn ook de leden van de commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden en van de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin op dat forum uitgenodigd. Daar zullen dus nuttige ervaringen worden uitgewisseld.
Wat de discriminatie van Belgen betreft, gaan we, zoals reeds gezegd, uit van positieve actie, niet van positieve discriminatie, en van een aantal doelstellingen die moeten worden vastgelegd door en voor de overheid en de bedrijven. Wij pleiten in dit opzicht voor stimuleren en sensibiliseren, en we benadrukken in dit verband dat quota´s contraproductief kunnen werken. Quota´s leiden enkel tot oplossingen op papier die achteraf, in de realiteit, niet kunnen worden bevestigd. Het bewijs daarvan werd trouwens geleverd door de quotasystemen in de Verenigde Staten. Uit de statistieken blijkt duidelijk dat veel betere resultaten kunnen worden voorgelegd als een en ander op basis van vrijwilligheid en consensus tussen de sociale partners gebeurt.
Ik denk reeds onrechtstreeks geantwoord te hebben op de bijkomende vragen van mevrouw Van Den Heuvel en van mevrouw Van Cleuvenbergen. Het feit alleen dat de VDAB dit verslag heeft gemaakt, dat er zoveel aandacht aan wordt besteed en dat het op vraag van de sociale partners onmiddellijk bij de Vlaamse regering op de agenda wordt gezet, wijst duidelijk op de wil van het beleidsniveau om op basis van de drie verschillende elementen in de strategie - bijkomende tewerkstelling, antidiscriminatie-acties in bedrijven en acties aan de aanbodzijde op het vlak van opleiding - tot concrete resultaten te komen.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Het zou een foute benade-ring zijn te verwachten dat een coördinerend minister alle problemen kan oplossen vanuit de positie waarin hij zich bevindt. Dit is niet het geval.
Hij kan dat maar als hij een partner kan vinden tussen de andere ministers, in casu de minister van Tewerkstelling en Arbeid die, samen met zijn diensten en daarbij denk ik met name aan de VDAB en de eigen administratie, ook een antwoord op deze problemen probeert te vinden.
Ik wil een en ander kaderen in een strategie die, naar het oordeel van mevrouw Van Den Heuvel, niet snel genoeg gaat en niet volumineus genoeg is. Ik neem daar akte van. Vanuit de grond van mijn hart verzeker ik u dat het ook mijn grote wens is dat een en ander sneller en volumineuzer zou verlopen. Daartoe moeten echter eerst de nodige middelen worden gevonden. Mijnheer Dewinter, het blijft bovendien mijn overtuiging dat sommige groepen in de samenleving zo een mentale terreur kunnen creëren dat een aantal mensen niet meer de moed vindt om tegenover het autoritaire en dwingende denken en spreken van sommigen op te komen ter verdediging van de zwaksten. Het kan zijn dat ze die gemakkelijkheidsoplossing inderdaad volgen en, zonder de consequenties ervan in te schatten, een boodschap gaan volgen die niets anders is dan een boodschap van haat.
Als christen - maar men hoeft daarvoor zelfs geen christen te zijn, menselijk zijn volstaat - word ik elke keer opnieuw boos als ik de boodschap van haat hoor die u predikt. Hoe kan men van een groep die geen volle kansen heeft op scholing, geen kansen heeft om voluit deel te nemen aan de samenleving, geen kansen krijgt op behoorlijke huisvesting, geen kansen krijgt om werk te vinden, verwachten dat ze liefde opbrengt voor de samenleving? Dat kan niet.
Ik weet dat liefde geen politiek instrument is, maar ze is wel erg belangrijk. Zolang niet alle partijen in staat zijn die liefde uit te stralen, zal dit werk moeizaam verlopen. Mijnheer Dewinter, u mag de democratische partijen niet met de vinger wijzen. U creëert in Vlaanderen absolute terreur en daardoor is het onmogelijk deze boodschap van liefde uit te dragen. Liefde is de drijfveer van mijn handelen. Voor u is ze misschien niet belangrijk, maar voor mij wel. Ik kan niet leven als ik me niet kan engageren voor de andere en de andere niet als mijn gelijke beschouw, welke geloofsovertuiging, huidskleur of taal hij ook heeft. Dat zijn secundaire, niet-relevante kenmerken. Ik heb een verplichting tegenover mensen die met vragen zitten. Ik ben verplicht hun een kans te geven. Dat is de geest van mijn beleid en dat zal zo blijven zolang ik verantwoordelijkheid draag.
Soms wil ik ook dat zaken sneller worden gerealiseerd. Anderzijds gebeurt er al heel veel. Ik heb een lijst laten maken van de geleverde inspanningen. Daarnet heeft minister Kelchtermans al een aantal voorbeelden gegeven. In onderwijs heeft men sinds het begin van dit decennium 900 miljoen frank uitgetrokken voor het voorrangsbeleid. Men doet bijkomende inspanningen voor het Nederlands als tweede taal. In de welzijnssector is er een niet gereglementeerde toelage van 28 miljoen frank. Ik denk aan de ondersteuningsteams en migranten bijzondere jeugdzorg, die ook bijkomende middelen krijgen. Ik denk aan de middelen die we vrijmaken vanuit Kind en Gezin en aan de gezondheidszorg, waarin culturele bemiddelaars 28 miljoen frank krijgen. Er zijn multiculturele projecten in het landelijk jeugdwerk. Er is de ondersteuning van lokale migrantenverenigingen. Ik denk ook aan de subsidie voor het ICCM en het totale lokale beleid. Het Sociaal Impulsfonds levert eveneens een bijdrage. Verder heb ik in andere interpellaties al een en ander behandeld : bijvoorbeeld dat voor het decreet over het minderhedenbeleid een bedrag van 262 miljoen frank wordt vrijgemaakt.
Zo kan ik nog wel eventjes doorgaan. Er worden grote inspanningen geleverd ten aanzien van de etnisch culturele minderheden en het opvangbeleid. Daar zijn grote bedragen mee gemoeid, die vooral naar personeelskosten gaan van mensen die hun knowhow en toewijding gebruiken om allochtonen te helpen. De inspanningen zijn dus al groot, maar ze moeten nog groter worden. Daarvoor moet wel een politiek en maatschappelijk draagvlak worden gevonden en dat is niet altijd evident. Het is trouwens goed de wegen van de geleidelijkheid te bewandelen.
De kern van de zaak is de mentale bereidheid om deze mensen au serieux te nemen. Zoiets kan men niet afdwingen. Werkgevers moeten bereid zijn allochtonen de kans te geven zichzelf te bewijzen. Ze moeten het risico durven nemen hun vooroordelen op te bergen. Ik denk bijvoorbeeld aan bepaalde kranten die in het verleden lovenswaardige inspanningen hebben geleverd om het goede voorbeeld te geven. Iedereen worstelt wel eens met vooroordelen, ik ook, maar men moet die aan de kant durven schuiven. Ondernemers die allochtonen een kans hebben gegeven, hebben daar erg goede ervaringen mee. Aanvankelijk zijn er plagerijen van autochtonen tegenover allochtonen. Maar eens dat stadium achter de rug ligt, zijn de ervaringen erg positief. Op den duur kunnen deze collega´s elkaar zelfs niet meer missen. Op die manier leren gezinnen elkaar ook ontdekken. Er worden al eens feesten georganiseerd waar men de andere in zijn wereld leert kennen.
Het is wel een werk van lange adem. Door zaken af te dwingen, zullen we niet tot resultaten komen. De weg van de evolutie leidt tot meer consistente oplossingen dan die van de revolutie. Bepaalde zaken afdwingen zal weerstand opwekken. Sommigen zullen dan nog hun best doen om die weerstand te voeden, en er ons van te beschuldigen dat we niet geslaagd zijn in ons opzet.
We zijn de mensen van de VDAB dankbaar dat ze ons hebben geholpen bij de verduidelijking van een en ander. In het verleden waren de cijfers minder duidelijk gedefinieerd. Dat is nu veranderd, maar daardoor is de problematiek ook veel duidelijker geworden. Dat is een verheugend feit. Het getuigt dat we niet beschaamd hoeven te zijn over het beleid, maar dat we de moed hebben de feiten onder ogen te zien en ernaar te handelen. In de toekomst moeten we verder goede registraties blijven verrichten en deze nog verfijnen.
Inzake de nieuwkomers pleiten sommigen voor inburgeringscontracten. Over deze term die me niet zo na aan het hart ligt, kan worden gediscussieerd : hij houdt een zekere inkapseling en conformering in. Ik verzet me dan ook tegen het gebruik ervan, hoewel ik weet dat niet iedereen dit begrip in die betekenis gebruikt. Voor deze nieuwkomers aanvaarden we consequent dat er altijd omstandigheden kunnen zijn waarvoor we verantwoordelijk zijn. Mensen in een restrictieve situatie kunnen daarin terechtkomen. Gezinsvorming en -hereniging behoren tot de elementaire rechten van de mens. Daardoor willen jaarlijks enkele duizenden mensen zich bij deze groep vestigen.
Uit ervaring weten we dat we snel moeten reageren. We moeten er meteen voor zorgen dat ze de taal kunnen aanleren. Dit vormt immers een belangrijk aspect van aanvaarding. Een manifeste inspanning om de taal aan te leren wekt bij de bevolking sympathie en waardering. Perfectie hoeft niet. Het belangrijkste is dat een elementaire communicatie tot stand kan komen, en de rest volgt.
De mensen moeten eveneens vertrouwd raken met de bestaande diensten en voorzieningen en met de manier van werken. Dit heeft in andere sectoren van de samenleving tot positieve ervaringen geleid. Zo bereiken we vandaag in het gehandicaptenbeleid in samenspel met de VDAB goede resultaten. In vroegere discussies vroegen we ons af of de CO26 of CO43 niet zouden leiden tot de uitstoting van de zwakste werknemers. Dat is niet zo, omdat we samen met de VDAB werken aan een arbeidstrajectbegeleiding. Dat is niet alleen relevant voor gehandicapte personen maar ook voor bijvoorbeeld de migranten. Maar jaarlijks 4.000 nieuwkomers en 200.000 frank per trajectbegeleiding leveren een som op van 800 miljoen frank per jaar. Dit is een zeer substantieel bedrag.
Deze methodes worden steeds meer ontwikkeld en toegepast. Men probeert alle partners die het tewerkstellingsbeleid in Vlaanderen mee waarmaken, daarin te betrekken. Dit vraagt grote budgettaire inspanningen, niet in het minst van de VDAB. Het feit dat de VDAB dit mee durft publiceren, toont aan dat hij bereid is om het probleem grondig aan te pakken.
Voor de nieuwkomers spelen dus zowel taal, huisvesting, onderwijs als de oriëntatie op de samenleving een belangrijke rol. Dit betekent dat nieuwkomers de bekwaamheden moeten kunnen verwerven die nodig zijn in onze samenleving. Voor veel van deze mensen betekent deze overgang sowieso een cultuurschok.
Ook de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt is van groot belang. Dit is echter geen typisch probleem voor de allochtonen. Het is een breder probleem. Maar het rijst hier a fortiori exponentieel. Ook qua onderwijs komen de nieuwkomers zwaar in de verdrukking, mede doordat ze uit een milieu komen dat hen daar moeilijk in kan steunen. Het al dan niet slagen op school heeft veel te maken met de mate waarin het onderwijsproject thuis wordt gedragen. Een bijkomende inspanning wordt dan ook geleverd voor zorgverbreding, onderwijsvoorrangsbeleid, opbouwwerk, enzovoort. Hiermee trachten we de partners die ook op andere momenten belangrijk zijn in het leven van deze jonge mensen, mee te mobiliseren voor de school. Op die manier worden ze zelf in een soort van educatief programma ingeschreven en wordt het draagvlak groter.
Dit zijn geen nieuwe problemen. Ze doen zich hier alleen veel sterker voor. We worden reeds geconfronteerd met deze problemen bij bijvoorbeeld kansarmen. De minister van Onderwijs is bereid om hieraan te werken. Het schoolopbouwwerk speelt daarbij een zeer belangrijke rol. In juli 1997 heeft de regering de nota ´Schoolopbouw naar een doelgericht en emancipatorisch concept´ behandeld. Daarin maakt ze duidelijk dat het schoolopbouwwerk een opdracht tot welzijnsbevordering heeft, en dat het ondersteuning kan geven aan kansarme ouders en jongeren. Op basis van zo een samenwerkingsovereenkomst tussen het opbouwwerk en de school, kunnen afspraken worden gemaakt die tot betere resultaten leiden. Deze resultaten moeten beter in kaart worden gebracht. Er moeten ook een aantal indicatoren worden gedefinieerd. De knowhow moet beter worden vastgelegd en overgedragen. Dit zou de mogelijkheden voor de toekomst versterken.
Mevrouw Van Den Heuvel, u hebt een aantal vragen gesteld over het strategisch plan. Aan dat plan is lang gewerkt. Maar om diverse redenen heeft de regering het pas twee jaar geleden goedgekeurd. De toen vastgestelde prioriteiten kunnen worden behouden. Het komt er niet zozeer op aan ze te actualiseren, maar wel om ze uit te voeren en daarvoor de nodige geesten en middelen te mobiliseren.
De komende maanden zal bijzondere aandacht worden besteed aan het onthaalbeleid. Het decreet op de etnisch-culturele minderheden geeft ons de mogelijkheid om op dat vlak een bijzondere inspanning te leveren. We zullen daarvoor een gepaste timing opstellen en proberen wat middelen in te brengen. Ik herhaal echter dat de middelen in een inclusief beleid moeten worden gevonden in het beleid zelf. Telkens nieuwe middelen inbrengen houdt niet altijd een oplossing in. Dat lijkt wel de gemakkelijkste oplossing, maar het komt erop aan de middelen ook af en toe eens te heroriënteren naar de oorspronkelijke doelstellingen.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik wil terugkomen op het eerste deel en op het antwoord van minister Kelchtermans.
Ik heb het voorbeeld gegeven van Lokeren en Genk. Met eenzelfde uitgangspunt bleek er een heel verschillend resultaat te zijn inzake doorstroming naar werk. Ik heb gevraagd of het zinvol was in maatregelen te voorzien om dit beleid per regio te ondersteunen. Ik koppel elementen uit het antwoord van de minister aan elkaar. Als hij zegt dat dit beleid verder zal worden gezet op het niveau van het STC, dan veronderstel ik dat een regionale bijsturing mogelijk is. Er moet wel overal worden nagegaan of er een positieve evolutie is. Men kan niet blijven zitten met die grote verschillen, de zaken moeten naar elkaar toegroeien.
Het is ook wenselijk dat minister Kelchtermans goed werkende modellen en voorbeelden meer in het nieuws brengt en ze meer propageert. Mevrouw Van den Heuvel heeft gesproken over een project voor zelfstandig ondernemen in Genk. Zelfstandige starters worden daar geholpen door een wijkproject. Dergelijke zaken moeten meer bekendheid krijgen zodat ze inspirerend kunnen werken. Een allochtoon die slaagt moet op een positieve wijze in de schijnwerpers worden geplaatst.
Voor de VDAB ligt het anders dan voor werkgevers en werknemers op zich. Men moet voorzien in een gegarandeerde aanwezigheid van allochtonen in opleidingen en programma´s. Men zegt dit bij de VDAB al zo lang. Het klinkt aannemelijk dat werkgevers en werknemers het daar moeilijker mee hebben, want zoiets werkt psychologisch, maar de VDAB werkt met overheidsgelden. Daar moeten striktere normen gelden en moet een garantie op aanwezigheid mogelijk zijn.
We hebben nu de cijfers uit het jaarverslag. Vandaag hebben we echter ook het jaarverslag 1997 van de VDAB en de maandcijfers ontvangen. In de maandcijfers vind ik als categorieën Belgen, onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie en onderdanen van landen buiten de Europese Unie. Is er een verschil met de groep die jullie hebben geselecteerd? Gaat het louter om nationaliteit? Kan dit onderzoek permanent verder worden gezet?
De voorzitter : Minister Kelchtermans heeft het woord.
Minister Theo Kelchtermans : Het jaarverslag van de VDAB is een traditionele publicatie waarin inderdaad nog wordt gewerkt met nationaliteiten. Het onderzoek is gebaseerd op een nieuwe methodiek die nog volop in ontwikkeling is.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik wou toch vragen om de resultaten regelmatig te publiceren, zodra het systeem voldoende operationeel is.
Minister Theo Kelchtermans : Werkgroepen van het beheerscomité, waarin ook de partners van het Vesoc aanwezig zijn, zullen dit verder bespreken om de methodiek te verfijnen en om vast te leggen met welke criteria we verder zullen werken.
Mevrouw Riet van Cleuvenbergen : Over de opleidingen bij de VIZO-leergangen zijn er ook cijfers. We stellen vast dat heel weinig migrantenjongeren dit volgen. Kunt u daarover met de bevoegde minister spreken om dit te stimuleren bij die doelgroep?
Ten slotte heb ik een aantal suggesties voor minister Van den Bossche, die bevoegd is voor Ambtenarenzaken en Onderwijs. Inzake onderwijs werd vooropgesteld dat er meer geld zal worden uitgetrokken voor het onderwijzen van Nederlands als tweede taal. Er is echter ook nog het onderwijs voor sociale promotie. Ik heb er al herhaaldelijk op gewezen dat de lessen Nederlands als tweede taal vaak een te laag niveau hebben voor mensen met een diploma die naar hier komen. In de sector vraagt men dat deze cursussen intenser en op kortere termijn zouden worden gegeven.
Minister Van den Bossche is ook verantwoordelijk voor het personeel van de overheid. Mevrouw Mulier, ambtenaar van het departement voor Gelijke Kansen, heeft hier eens gezegd dat de overheid een slecht voorbeeld geeft. Ik zou de minister willen vragen het voorbeeld te geven inzake migranten in het ambtenarenbeleid.
Minister Martens, u hebt een omzendbrief geschreven naar de gemeenten, de OCMW´s, de intercommunales en de VZW´s die van gemeenten afhangen. Daarin wees u op de mogelijkheden om migranten aan te werven. Die omzendbrief is echter te weinig bekend. Een omzendbrief wordt ontvangen door de burgemeester of verantwoordelijke. Ik heb zelf pas bij het voorbereiden van deze interpellatie vastgesteld dat die omzendbrief bestaat. Als men niet weet dat een omzendbrief bestaat, kan men ook niet aandringen op de uitvoering ervan. U moet dat nog wat zichtbaarder maken.
Minister Theo Kelchtermans : Uw eerste vraag betrof het opmerkelijk verschil tussen Lokeren en Genk. Deze feitelijke gegevens moeten nader worden onderzocht om er de oorzaak van te vinden. Wij hebben een sterk vermoeden dat de integratie van de migranten in Genk al veel beter is verlopen, net als de acceptatie door de werkgevers, dit laatste waarschijnlijk op basis van positieve ervaringen. Wat we nu met migranten meemaken, is te vergelijken met de tewerkstellingsproblematiek bij vrouwen. Er werd nu al voldoende aangetoond dat vrouwen meer dan hun mannetje kunnen staan.
Ik wil het ook nog even hebben over de regionale verschillen. Ook in het nu voorliggende Vesoc-akkoord gaan we ervan uit dat regionale verschillen te maken hebben met de lokale arbeidsmarktsituatie. In Roeselare zijn er bijvoorbeeld veel meer tekorten op de arbeidsmarkt dan in Lokeren. Ook de etnische populatie zelf speelt een rol. De derde-en vierdegeneratiemigranten in Genk zijn al veel beter geïntegreerd. Ten slotte is er ook de vraag of er ter plaatse reeds een cultuur van integratie heerst.
Wij willen uitgaan van die regionale verschillen en de uitvoering van het Vesoc-akkoord grotendeels toevertrouwen aan de subregionale tewerkstellingscomités. Het beleid is erop gericht die STC´s te versterken en er meer ondersteuning, middelen en mankracht aan te geven. De STC´s zullen worden belast met de subregionale opvolging van acties gericht op migranten. Dat zal dan jaarlijks of twee-jaarlijks worden teruggekoppeld naar het Vesoc.
Het is belangrijk te vermelden dat we de begeleidingscel inzake werkgelegenheid bij migranten, die werd opgericht naar aanleiding van het vroegere Vesoc-akkoord, subregionaal gaan integreren in de STC´s. In elke STC met een migrantenpopulatie zullen we een medewerker voor de migrantenwerking ter beschikking stellen.
Er werd een vraag gesteld over de gegarandeerde aanwezigheid in opleidingsinitiatieven. De cijfers in het rapport zijn duidelijk : het aandeel van migranten - op basis van etniciteit - bij de niet-werkende werkzoekenden bedraagt 9,3 percent ; bij training en opleiding is het percentage allochtonen 10 percent hoger. Bij de Weerwerkklanten is dat 12 percent, bij de klantendienst maatschappelijk werk 9 percent, bij het begeleidingsplan rond de 13 percent.
Een aantal initiatieven zijn onmiddellijk arbeidsmarkt- en tewerkstellingsgericht. Dat wijst op de noodzaak aan een mentaliteitsverandering. Zo is er bijvoorbeeld de individuele beroepsopleiding, waar het percentage 6 bedraagt. Voor Jobclub ligt dat ook wat lager, omdat de drempelvrees bij deze werkzoekenden voor de VDAB wellicht groter is. Maar de resultaten op dit vlak zijn, in het algemeen genomen, zeer bevredigend. Of dat voldoende is, is een andere vraag.
Ik wil nog iets zeggen over de nieuwkomers. Men heeft de stijging van de laaggeschoolde werkloosheid bij allochtonen onderzocht zonder die nieuwkomers. Misschien kan immers de indruk ontstaan dat de problemen te wijten zijn aan immigratie. De stijging van de mannelijke allochtone werkloosheid van alle laaggeschoolden samen, met de nieuwkomers erbij, bedraagt 22 percent. Zonder de nieuwkomers komt men tot een stijging van 26 percent. Dat betekent niet dat er geen nieuwkomers zijn. Het effect van de grote stijging is echter niet daaraan te wijten, onder meer door het feit dat het gewicht van de nieuwkomers - zij het langzaam - aan het verminderen is.
Ik wil het nog hebben over een cijfer dat via de pers wereldkundig werd gemaakt. Een krant schreef dat maar 11 percent van de allochtonen een uitkering ontvangt. Dat is het aandeel binnen de groep van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen. Het aandeel bij de niet-werkende werkzoekenden bedraagt 9,3 percent. Bij uitkeringsgerechtigden ligt dat cijfer dus relatief hoger. 11 percent van de uitkeringsgerechtigden zijn allochtonen. Een krant schreef echter dat maar 11 percent van de allochtonen een uitkering ontvangt. Dat is natuurlijk iets helemaal anders.
Men had ook cijfers gegeven over het aantal dat ten laste viel van het OCMW. In de pers stond geschreven dat de meeste van die mensen OCMW-steuntrekkenden waren. Ook daar is sprake van een omgekeerde redenering : 35 percent van alle werkzoekende allochtone laaggeschoolden is OCMW steuntrekkend. Die krant heeft dat enkele dagen later trouwens rechtgezet.
Ik kan nog een primeur geven. Men heeft eens gepeild naar de maatschappelijke betekenis van het gewicht van die werkloosheid. Zo heeft men eens gekeken naar het aantal kinderen die een werkloze vader hebben. In Vlaanderen blijkt 27 percent van alle kinderen met een werkloze vader allochtoon te zijn. Voor de groep werkloze vaders die jonger zijn dan 40 jaar, is 34 percent van de kinderen allochtoon. Hiermee wil ik het maatschappelijke belang van die zaak toch eens onderstrepen.
Daarnaast wil ik nog even antwoorden op een vraag van mevrouw Van Cleuvenbergen over het belang van goed werkende modellen en voorbeelden. Mijns inziens is dat inderdaad de juiste aanpak om iets te veranderen aan de migrantenproblematiek. Tot nu toe werd deze problematiek al te zeer problematiserend voorgesteld. Toch blijkt uit diverse projecten zeer duidelijk dat sommige benaderingen zeer goede resultaten opleveren. Die projecten moeten veel meer aandacht krijgen.
Er moet ook een positieve communicatie zijn met de bedrijven. We moeten de bedrijfsleiders ervan overtuigen dat alle groepen van werknemers een eigen inbreng kunnen hebben : mannen en vrouwen, laag- en hooggeschoolden en autochtonen en allochtonen. Dit moet integraal deel uitmaken van een goed functionerend personeelsbeleid.
Ook zijn er positieve modellen - trajecten - uitgewerkt, onder meer door de begeleidingscel Werkgelegenheid Migranten in samenwerking met Kind en Gezin. Zo werden allochtone werkzoekende vrouwen opgeleid tot kinderverzorgster in een langdurig traject. We moeten die modellen ook op andere terreinen als voorbeeld naar voren schuiven.
De voorzitter : De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter : Ik heb aandachtig geluisterd naar de uiteenzetting. Ik heb altijd de indruk dat ik naar televisie-evangelisten luister die steeds weer dezelfde naïeve boodschap verspreiden zonder ooit tot de kern van de zaak te komen.
Ik vind dat men toch wel tendentieuze cijfers naar voren brengt. Zo hoor ik dat 27 percent van de kinderen met een werkloze vader allochtoon is. Ik neem aan dat er zo nog wel andere op de emoties inwerkende cijfers zijn die men graag in de kranten had zien staan. Ik vind dit echt ongehoord. Die cijfers worden trouwens volledig uit hun verband gerukt. Wat wenst men daar immers mee zeggen? Wil men daarmee zeggen dat allochtonen veel kinderen hebben?
Minister Luc Martens : Mijnheer Dewinter, als er iemand de cijfers uit hun verband haalt en als er iemand ongehoorde uitspraken doet, dan bent u het wel. Het geciteerde cijfer toont precies aan dat men ervoor moet zorgen dat men geen generatie-kansarmoede creëert. Het gaat hier om kwetsbare milieus. Men moet vermijden dat die kwetsbaarheid zich op het vlak van tewerkstelling naar volgende generaties doorzet. Iedereen die een greintje sociale bewogenheid in zich heeft, moet wel door die cijfers worden bewogen.
De heer Filip Dewinter : Misschien kan men ook eens de cijfers publiceren van wat de werkloosheid bij vreemdelingen kost aan de gemeenschap. Dat cijfer zou ook relevant zijn. Zo kan ik nog wel honderden vragen bedenken. Die cijfers worden echter nooit gepubliceerd.
Het zou ook wel eens interessant zijn om cijfers te publiceren inzake de criminaliteit op basis van etniciteit in plaats van nationaliteit. Op die manier wordt de invloed van naturalisaties uitgeschakeld.
Minister Luc Martens : Mijnheer Dewinter, ú bent het die als een predikant van de duivel uw boodschap van haat in onze samenleving blijft verspreiden!
De heer Filip Dewinter : Mijnheer de minister, ondanks het cordon sanitaire en ondanks de boycot van de media slagen we er inderdaad in om onze boodschap te verkondigen.
Het feit blijft dat men de cijfers noemt die men graag noemt. De cijfers die men niet graag noemt, maar die de bevolking misschien wel graag zou vernemen, blijven verzwegen. Ik blijf ook met de vraag zitten hoe de fameuze discriminatie-index tot stand komt. Ik ben er helemaal niet fier op dat we eerst in een Europese enquête het meest racistische volk ter wereld worden genoemd, en dat de minister zich daarna vrolijk maakt over de cijfers van een officieel rapport.
Minister Luc Martens : Mijnheer Dewinter, indien u minder bezoeken zou brengen aan extreem-rechtse groeperingen in het buitenland en die mensen evenmin zou uitnodigen, dan zou dit beeld niet bestaan onder de bevolking.
De heer Filip Dewinter : Mijnheer de minister, het wordt tijd dat u terzake komt. U hebt door middel van dit rapport uitdrukkelijk bevestigd dat de Vlamingen racisten zijn. Ik vind dit politiek en maatschappelijk niet enkel irrelevant, maar ook onverantwoord. U zet ons daardoor nogmaals te kijk in het buitenland, de andere gemeenschappen en Brussel. Wilt u daarmee bereiken dat u uw eigen volk, de eigen werkgevers, met een schuldgevoel opzadelt zodat ze vlug een aantal vreemdelingen aannemen? Ik kan me inbeelden dat de werkgevers hierdoor niet enkel geshockeerd zijn, maar zich ook beledigd voelen. U beweert dat één op drie Vlaamse werkgevers discrimineert bij de aanwerving. Werkgevers zijn misschien tot de conclusie gekomen dat een vreemdeling met hetzelfde diploma als een autochtoon de taal onvoldoende beheerst. Heel wat allochtonen zijn immers Franstalig of beheersen het Nederlands onvoldoende. Misschien hebben werkgevers vastgesteld dat allochtonen met dezelfde diploma´s als autochtonen, cultureel onvoldoende aangepast zijn waardoor ze zich onvoldoende thuis voelen en kunnen functioneren op de werkvloer. Ze treffen er immers vooral Vlamingen die een andere cultuur, waarden en normen hebben.
Minister Luc Martens : Mijnheer Dewinter, u hebt het niet goed begrepen. Door de index hebben we vastgesteld dat mensen tijdens de verschillende fasen van aanwerving in eenzelfde situatie op grond van secundaire kenmerken worden gediscrimineerd. Het gaat over de cumulatie van de discriminatie tijdens de verschillende fasen. Het gaat dus helemaal niet over mensen die de taal minder zouden beheersen, integendeel : ze zitten op identiek hetzelfde niveau. Het gaat helemaal niet over mensen die cultureel zwakker zouden zijn, maar over mensen met dezelfde culturele bagage. Mensen in een identieke situatie werden met elkaar vergeleken. De discriminatie is enkel gebaseerd op de etnische afkomst.
De heer Filip Dewinter : Ik weiger dit te geloven. Ik stel vast dat er nooit een probleem bestond toen honderdduizenden Vlamingen naar Wallonië emigreerden om er in de nijverheid en industrie te werken. Toen waren er nog geen welzijnswerkers, integratieambtenaren en medewerkers om alles te structureren, te organiseren en subsidiëren. Alles is er normaal en zonder al te veel problemen verlopen.
Ik stel hetzelfde vast voor de Italianen en Spanjaarden die hier onder meer in de mijnstreek zijn komen werken. Hebt u al gelezen of gehoord dat er problemen zijn of dat er een spectaculair hoge werkloosheidsgraad bestaat zoals bij de Noord-Afrikanen en Turken? Zou het niet mogelijk zijn dat het samenbrengen van cultureel zo verschillende groepen van volkeren leidt tot een aantal onoverkomelijke problemen? Dit is volgens mij zelfs het geval bij de migranten van de derde en vierde generatie.
Hoe verblind men ook is in het multiculturele kamp, toch beseffen sommigen, zoals mevrouw Van Den Heuvel, dat we nu al een vierde generatie vreemdelingen hebben die werk zoekt en dat blijkbaar niet vindt. Hoe komt dat volgens u? We mogen hierbij zeker niet vergeten dat ook onze eigen bevolking met een zeer grote werkloosheid wordt geconfronteerd.
Ik vraag me openlijk af of het moreel zo onverantwoord is dat werkgevers spontaan kiezen voor de mensen die hen na aan het hart liggen. Toevallig zijn dit nog steeds de Vlamingen, maar misschien zult u pater Leman inschakelen om ook dit te verbieden. Is het zo absurd dat de werkgevers kiezen voor de mensen die ze het best kennen, die hun taal spreken en hun cultuur genegen zijn? Zelfs het merendeel van ons doet dit. Mevrouw Van Den Heuvel, u staat achter het systeem van quota´s, maar zou u mij willen vertellen waarom u en niet een allochtone medeburger in het Parlement zit? Wat is er in Antwerpen trouwens gebeurd met de heer Sebahe? Hij stond eerst op uw plaats, maar kreeg dan een lagere plaats op de lijst toegewezen omdat u erbij moest.
Dit geldt ook voor de andere partijen. Waar blijven de CVP en de SP? Mijnheer de minister, u op kop hebt de kans om hier na de volgende verkiezingen een allochtoon te werk te stellen. U kunt het voorbeeld geven. We zullen wel zien of u in uw eigen partij zal toepassen wat u de werkgevers oplegt. Zult u dit toepassen voor uw eigen partij en eigen lijst? Agalev doet het niet, en de CVP en de SP zullen het evenmin doen. Wij worden steeds van racisme beschuldigd, maar uw discours raakt kant noch wal, want in de praktijk kiest u allemaal voor het eigen volk eerst.
De voorzitter : Mijnheer Dewinter, indien u dit wenst kunt u een motie indienen.
De heer Filip Dewinter : Mevrouw de voorzitter, ik weet dat mijn woorden pijnlijk zijn, maar ik ben liever open en eerlijk dan schijnheilig. Ik geef toe dat ik kies voor het eigen volk eerst. De rest doet dit ook, maar durft het niet toe te geven. Dat is de realiteit.
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mijnheer Dewinter, u beweert heel goed te zijn in analyses. In uw analyse van zaken van mijn partij zit u echter helemaal op het verkeerde spoor. Ik koester dan ook het sterke vermoeden dat u het ook in uw andere analyses niet bij het rechte eind heeft.
Ik heb nog enkele vraagjes voor minister Martens. We hebben hier geleerd dat nogal wat wordt verwacht van het Vesoc-overleg. Dit roept bij mij twee zaken op : enerzijds de hoop dat dit inderdaad zal lukken, anderzijds de vaststelling dat heel wat van de voorgestelde beleidsmaatregelen vallen of staan met de goodwill van de sociale partners. Ik vraag mij wat bevreesd af in welke mate zij bereid zullen zijn dit op alle niveaus uit te voeren.
Ik treed u bij in uw analyse van de boodschap van het Vlaams Blok als een boodschap van haat. Ik zou ook liever de boodschap van liefde prediken, maar dan moeten daarvoor ook de nodige middelen worden uitgetrokken. Woorden alleen volstaan niet. Ik verwijs in dit verband naar uw antwoord op de interpellaties met betrekking tot de rellen in Kuregem. U zei toen niet uit te sluiten dat versneld een aantal bijkomende middelen moeten worden ingezet. Ik verwijs ook naar een uitspraak van minister Demeester die in de commissie voor Financiën en Begroting heeft toegegeven dat de ruimte voor nieuwe beleidsmaatregelen in de begroting 1999 reeds volledig is ingenomen. Vandaar mijn concrete vraag aan u of u met betrekking tot het minderhedenbeleid bijkomende middelen heeft kunnen bekomen. Of gaat het inderdaad enkel over de verschuivingen waarover u het reeds hebt gehad?
U zegt ook dat alles staat of valt met de mentale bereidheid om iets voor deze doelgroep te doen. Ik ben het daarmee eens, maar vind ook dat de Vlaamse regering, en meer bepaald de Vlaamse Gemeenschap, nu effectief een voorbeeldfunctie moet waarmaken. Voor 1996 weet ik dat het ging om 9 allochtonen op 10.946. In het jaarverslag 1997 heb ik daar geen cijfers van kunnen terugvinden. Men spreekt er wel over 1,7 percent. Een bepleiting van een mentaliteitswijziging is daarom mijns inziens niet voldoende. Een voorbeeldfunctie is nodig - rekenen op de sociale partners is niet genoeg - en daarop moet een streefcijfer worden gekleefd tegen het jaar 2000.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Door het cultureleminderhedendecreet wordt 40 miljoen frank meer dan voorheen gemobiliseerd. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de vijf miljoen frank voor de ondersteuningsteams voor de bijzondere jeugdzorg. In de begroting 1998 is ook 50 miljoen frank extra vrijgemaakt voor de basiseducatie. Dit alles wijst erop dat een duidelijke budgettaire inspanning wordt geleverd. U kunt dus niet zeggen dat we niets doen.
U moet echter begrijpen dat er heel wat vragen worden voorgelegd en dat we, gezien de beperktheid van de middelen, verplicht zijn keuzes te maken. Vandaag ondervraagt u mij - terecht! - over dit thema, maar morgen zult u bijvoorbeeld om extra inspanningen vragen voor de bijzondere jeugdzorg, overmorgen voor het opbouwwerk, enzovoort. U kunt in ieder geval niet ontkennen dat een bedrag van meer dan 100 miljoen frank voor deze doelgroep in de begroting 1998 niet niks is.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heren Dewinter en Aers, door mevrouw Van Cleuvenbergen en door mevrouw Van Den Heuvel werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
Het incident is gesloten.