Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting Vergadering van 20/05/1998
Interpellatie van de heer Georges Cardoen tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de groeiende nood aan een gedifferentieerd stads- en plattelandsbeleid
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Cardoen tot de heer Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de groeiende nood aan een gedifferentieerd stads- en plattelandsbeleid.
De heer Cardoen heeft het woord.
De heer Georges Cardoen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de Vlaamse overheid spitst haar beleid de laatste jaren nogal sterk toe op de stedelijke problematiek. Terecht, want dat staat ook in het regeerakkoord. Ik verwijs onder meer naar de werking van het Sociaal Impulsfonds, het Mercuriusproject, het sociaal woonbeleid voor de steden, enzovoort.
De jongste maanden is er echter een hernieuwde belangstelling voor de specifieke problemen van het Vlaamse platteland. Daar is immers niet naast te kijken : veel plattelandsgemeenten kampen met problemen, soms van een andere aard dan de problemen in grootsteden, maar vaak ook gelijklopende.
Ten eerste is er de problematiek van armoede op het platteland. Dit probleem is uitvoerig onderzocht en toegelicht door onder meer de Koning Boudewijnstichting en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Uit de onderzoeken blijkt dat armoede in heel wat plattelandsgemeenten intensief voorkomt. Voor buitenstaanders valt deze armoede minder op door de verspreiding over de verschillende plattelandsgemeenten. In de steden is armoede door de concentratie meer zichtbaar.
De sociale controle vormt een ander probleem in de plattelandsgemeenten. De drempel om een beroep te doen op externe hulp ligt hoger. Zij die op het platteland getroffen worden door armoede, weten niet altijd de juiste weg te vinden. Armoede is al sinds geruime tijd latent aanwezig. Men gebruikt daarvoor de term verdoken armoede.
Ook de socio-demografische samenstelling van het platteland evolueert voortdurend. Degenen die studeren, trekken er weg. Hiermee verdwijnen vaak dynamische krachten en verarmt het dorpsleven. De bevolking vergrijst. Die vergrijzing brengt op zich al heel wat problemen met zich mee. Oudere mensen kunnen het zelf niet altijd meer redden en vinden niet altijd de noodzakelijke opvangmogelijkheden tegen betaalbare voorwaarden. In mijn eigen gemeente Galmaarden heeft een vierde van de bevolking de pensioengerechtigde leeftijd overschreden. Dat is in heel het Pajottenland zo, en ik vermoed zelfs in alle plattelandsgebieden. Jonge mensen trekken vooral weg door de afwezigheid van tewerkstellingskansen.
Niet alleen de jongeren, maar ook de voorzieningen trekken weg. Er is bovendien vaak een gebrekkige mobiliteit. Hoe langer hoe meer overheidsdiensten ontvluchten het platteland omwille van de rendabiliteit. Ik neem het voorbeeld van de post. Overheidsdiensten worden louter op financieel-economisch niveau bekeken. Postkantoren worden gesloten, stations afgeschaft. Voor heel wat elementaire diensten moeten mensen op het platteland kilometers ver gaan. Daarnaast wordt hun mobiliteit gehinderd door het verminderend aanbod van het openbaar vervoer, dit vooral in dunbevolkte gebieden. Ook dit werkt armoede in de hand.
Het is voor de lokale besturen bijzonder moeilijk om gepaste antwoorden te vinden op deze problemen. Ik zal het in deze interpellatie niet hebben over de financiële draagkracht van de plattelandsgemeenten. Dat zal ik doen in een volgende interpellatie na de bespreking van de aanpassing van de begroting.
Een andere problematiek in de plattelandsgemeenten is de ruimtelijke structuur en huisvesting. In plattelandsgemeenten zijn heel wat zonevreemde constructies. Nieuwe lokalisatiemogelijkheden voor arbeidscreërende industrie of KMO´s zijn niet voorhanden. Mevrouw Tyberghien zal straks meer in detail ingaan op het huisvestingsbeleid.
De eigen situatie van de plattelandsgemeenten dwingt lokale besturen ertoe erg creatief te zijn. Het vergt een groot probleemoplossend vermogen. Heel veel verkozenen voelen zich echter niet altijd voldoende gesteund door de overige overheden en de Vlaamse overheid in het bijzonder. Hun problemen worden vaak geminimaliseerd. Maatregelen worden uitgevaardigd zonder respect voor de eigenheid en specifieke situatie van het platteland. Door de doorgedreven beleidsinspanning voor de steden worden de specifieke problemen van de besturen in het niet-stedelijk gebied meer en meer op de achtergrond verdrongen. We moeten ons ervoor hoeden geen groter wordende kloof te veroorzaken tussen steden en platteland. Nochtans groeit die kloof.
Het gaat niet op om deze problematiek te polariseren en te stellen dat het moet gedaan zijn met het voeren van speciale inspanningen voor stedelijke gebieden. Dergelijke inspanningen blijven immers broodnodig. Het SIF moet wel spoedig worden geëvalueerd, en die evaluatie moet in deze commissie worden besproken.
Het beleid moet dringend aandacht schenken aan de specifieke problemen op het platteland. In het recente verleden gebeurde dat te weinig. Men moet onder meer voor een beter gedifferentieerd beleid zorgen dat rekening houdt met de specifieke problemen van onze talrijke steden en gemeenten. Momenteel missen we het onontbeerlijke maatwerk dat noodzakelijke beleidsmaatregelen op de bestuurskracht en de grootte van de verschillende lokale besturen afstemt. De problemen zijn in de verschillende steden en gemeenten grotendeels identiek, maar de context verschilt. Het CBO-rapport en de VVSG dringen trouwens ook aan op een grotere differentiatie in de beleidsmaatregelen.
Heel wat plattelandsgemeenten beschikken over honderden kilometers wegen. Door de toename van het verkeer, waaraan ook de plattelandsgemeenten niet ontsnappen, is de slijtagegraad aanzienlijk versneld. Bovendien doorsnijden gewestwegen heel wat dorpen. Zo loopt er in het Pajottenland een overbezette gewestweg van het zuid-westen van Brabant naar Brussel. Ik verneem dat de minister van Openbare Werken naar aanleiding van de categorisering van de secundaire wegen overweegt om een aantal wegen, onder meer de gewestweg 272, aan de gemeente over te dragen. Als dat zo is, moeten we de minister meedelen dat kleine plattelandsgemeenten financieel niet bij machte zijn een gewestweg te vernieuwen en te onderhouden.
Ten slotte moet er ook een jeugdwerkbeleidsplan worden opgemaakt. Een SIF-beleidsplan, een mobiliteitsplan en een jaarlijks milieubeleidsplan zijn voor alle gemeenten nuttig. We moeten ons echter afvragen hoe de Vlaamse overheid deze planningsprocessen en de concrete uitwerking ervan het best kan ondersteunen, rekening houdend met de eigenheid van de gemeenten die ze moeten uitwerken.
Uiteraard denk ik hierbij aan de kleine plattelandsgemeenten. Zoals de heer De Loor al vaak heeft meegedeeld, zijn er in Vlaanderen nog 114 gemeenten met minder dan 10.000 inwoners en 125 gemeenten met 10.000 tot 20.000 inwoners. De meeste kleine gemeenten zijn trouwens plattelandsgemeenten. Men kan die cijfers niet naast zich neer leggen.
Mijnheer de minister, deelt u deze analyse en visie? Welke stappen wilt u zetten om tot een beter maatwerk in de Vlaamse regelgeving te komen? Dat maatwerk is immers heel belangrijk voor het platteland.
De voorzitter : Mevrouw Tyberghien heeft het woord.
Mevrouw Maria Tyberghien-Vandenbussche : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de minister heeft het platteland al vaak bezocht, vooral in verband met het woonbeleid. De leefbaarheid en ontwikkeling van het platteland vormen een boeiend gegeven, en zijn eigenlijk op heel andere cijfers gesteund dan de cijfers die normaal worden gehanteerd. Men spreekt soms met medelijden over gemeenten met minder dan 10.000 inwoners, en vergeet dat deze gemeenten in oppervlakte groter zijn dan steden met een heel geconcentreerde bewoning.
Onderzoeken tonen aan dat de leefbaarheid sterk verschilt van gemeente tot gemeente. Het klassieke beeld dat kleine gemeenten problemen hebben en grote niet, is niet altijd juist. Zowel grote als kleine gemeenten kunnen immers dynamisch of stagnerend zijn. De laatst tijd valt dat trouwens sterk op.
Een leefbaarheidsonderzoek in West-Vlaanderen levert verrassende resultaten op. De problemen inzake de daling van het aantal inwoners en voorzieningen, de leegstand, de afbouw van de openbare diensten en de kwaliteitstekorten in de woningvoorraad en woonomgeving zouden legio zijn in alle gemeenten. Mijnheer de minister, dat onderzoek is bijzonder boeiend. Indien u het nog niet hebt ontvangen, zal ik het u bezorgen.
In het kader van het stedelijk beleid deelde de minister de volgende cijfers mee : 40 percent van de jonge werklozen, 55 percent van de kansarme kinderen en 63 percent van de bestaansminimumtrekkers wonen in de stad. Die cijfers betekenen echter ook dat 60 percent van de jonge werklozen, 45 percent van de kansarme kinderen en 37 percent van de bestaansminimumtrekkers op het platteland wonen. Volgens de minister bevindt 45 percent van de onaangepaste woningen zich in de steden. Daaruit volgt dat 55 percent van de onaangepaste woningen zich op het platteland bevindt. Het beleid maakt soms de fout die gegevens niet met elkaar in verband te brengen. Men kan natuurlijk niet aan alles tegelijk aandacht besteden.
Op het platteland wonen de mensen veel meer verspreid. Dat brengt vaak armoede met zich mee. Door de verspreide bebouwing zijn de plattelandsproblemen ook minder zichtbaar.
Mijnheer de minister, zijn de instrumenten en middelen van het beleid hierop afgestemd? Kent men de eigenheid van het platteland, of onderkent men de specificiteit van de talrijke leefbaarheidssectoren in het buitengebied? Een specifiek plattelandsbeleid ontbreekt. Heel wat criteria, normeringen van subsidiestromen en beleidsprojecten leiden ertoe dat landelijke gemeenten vaak uit de boot vallen.
In het SIF is een van de criteria de kwaliteit van de woningen. Doorgaans wordt dat criterium berekend als een verhouding van het basisgegeven tot de totale bevolking. Indien deze breuk zich boven het Vlaamse gemiddelde bevindt, wordt het criterium mee in rekening gebracht voor de bepaling van de trekkingsrechten. Voor het criterium ´woningen zonder klein comfort´ worden zowel de verhoudingen bepaald tussen het aantal woningen zonder klein comfort en het totaal aantal woningen, als die tussen het aantal woningen zonder klein comfort en de oppervlakte van de percelen van die bebouwde woningen. Alleen gemeenten die voor beide verhoudingen hoger scoren dat het Vlaams gemiddelde komen in aanmerking. Concreet betekent dit dat een aantal gemeenten met veel woningen zonder klein comfort maar met minder woningen per hectare bebouwde oppervlakte, niet scoren op basis van dit criterium. Dit vertaalt zich in de middelen.
In de Westhoek, een van onze meest typische en best bewaarde landelijke gebieden, komt dit zeer hard aan. De Westhoek heeft dringend nood aan een stimulans voor woonvernieuwing. In de 18 gemeenten van de Westhoek zijn er gemiddeld 31,1 percent woningen zonder klein comfort voor het gebied van de verspreide bebouwing, en 24 percent voor het totaal aantal woningen. In de kernen is 41 percent van de in totaal 74.000 woningen voor 1945 gebouwd. Bij de verspreide bebouwing is dit 55 percent. Ik geef enkele cijfers ter vergelijking : in West-Vlaanderen werd 29,8 percent van de woningen gebouwd voor 1945, in het Vlaams Gewest 26 percent. De bewoning per huis is in het plattelandsgebied veel hoger dan in de steden. De nood aan vernieuwing is dan ook bijzonder groot. We moeten hiermee rekening houden. Gent telt ongeveer 227.000 inwoners. 16,67 percent van de woningen heeft er geen klein comfort. De Westhoek telt 207.000 inwoners. 24,7 percent van de woningen heeft er geen klein comfort. Dit zijn verrassende cijfers.
De selectiecriteria voor de woonvernieuwingsgebieden en de woningbouwgebieden spelen in het nadeel van ons buitengebied. De statistische buurt moet bijvoorbeeld 200 inwoners tellen. De bevolkingsdichtheid moet minstens vier inwoners per hectare bedragen. Slechts enkele gemeenten en woonkernen komen daarvoor in aanmerking. Dit probleem is niet altijd gekend door de verspreide bebouwing en de lage bevolkingsdichtheid.
Er is duidelijk behoefte aan een minister van het platteland, liefst in de persoon van de minister van het Stedelijk Beleid. Op die manier kan een samenhangend en integraal beleid worden gevoerd.
De heer Georges Cardoen : Het is natuurlijk een goede minister.
Mevrouw Maria Tyberghien-Vandenbussche :We moeten impulsen kunnen geven die geen onderscheid maken tussen stedelingen en plattelandsbewoners. De afbouw van diensten op het platteland moet stoppen. De bestuurskracht van de kleinere gemeenten moet de hoogte in. De verschillende plannen die bij de Vlaamse regering op tafel liggen, verzwaren telkens de problemen van het platteland.
Mijnheer de minister, ik vraag u de SOS-oproep van het platteland aan de Vlaamse regering voor te leggen. Er moet zo spoedig mogelijk overleg komen om de criteria aan de belangen van het platteland te toetsen. De leefbaarheid van het platteland moet in iedere Vlaamse provincie door een wetenschappelijk onderzoek worden gedetecteerd, zoals dat is gebeurd voor West-Vlaanderen. Het zou ons enorm plezieren als u daartoe de aanzet wilt geven.
De heer Lhermitte, die het leefbaarheidsonderzoek in West-Vlaanderen heeft gedaan, formuleerde de problemen van het platteland als volgt : ´De eerste stap moet nog gezet worden door te erkennen dat er in Vlaanderen nog platteland is en dat het niet enkel bestaat uit open ruimte. De tweede stap bestaat uit een gedifferentieerd plattelandsbeleid dat net als het stedelijk beleid oog heeft voor de echte noden van deze tijd : werkloosheid, sociale achterstelling, kansarmoede. Pas dan kan het principe van de duurzame ontwikkeling werkelijk doorgang vinden.´
De voorzitter : Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua : Als stedeling wil ik me op een genuanceerde manier aansluiten bij de vragen van mijn collega´s. Ik ben ervan overtuigd dat de plattelandsgemeenten een aantal specifieke problemen hebben. De heer Cardoen merkte op dat een aantal voorzieningen - postkantoren, stations, openbaar vervoer - op het platteland worden afgebouwd. Ik voel me verbonden met hem omdat hij dit aanklaagt. Dit komt de leefbaarheid van de landelijke gemeenten niet ten goede.
De heer Cardoen sprak ook over de plattelandsvlucht. In deze commissie hebben we ook al vaak over de stadsvlucht gesproken. Deze mensen moeten toch ergens heen? Tussen het platteland en de steden ligt een heel gamma van plaatsen waar de situatie op een andere manier evolueert. De problematiek van de stadsrandgemeenten verschilt van de problematiek van Galmaarden of de Westhoek.
De heer Georges Cardoen : Niemand van ons beweert dat de mensen die het platteland ontvluchten, naar Antwerpen of Gent trekken. We stellen alleen vast dat een bepaalde categorie mensen van het platteland wegtrekt omdat ze bijvoorbeeld geen werk vinden. We beweren niet dat ze worden aangetrokken door de grootsteden. Ze kunnen eveneens naar de randgemeenten of naar middelgrote steden trekken.
Mevrouw Vera Dua : U pleit voor maatwerk voor de landelijke gemeenten, maar u mag niet vergeten dat er verschillende soorten landelijke gemeenten zijn. Ik wil niet denigrerend doen over de problemen in bepaalde plattelandsgemeenten, maar in de grote steden stapelen de problemen zich op. Dit levert een explosieve cocktail op. Ik pleit ook voor maatwerk. Dit sluit aan bij de conclusies van het CBO-rapport.
Welke oplossing kan men geven voor het probleem van de bestuurskracht van de kleine gemeenten? We kunnen proberen hun bestuurskracht te allen prijze te verhogen, maar we kunnen ook een andere oplossing zoeken. Ik denk bijvoorbeeld aan de fusie van kleine gemeenten.
Ik blijf natuurlijk pleiten voor bijkomende inspanningen voor de grote steden. Er gebeurt al wat, maar dat volstaat niet. We zitten met zijn allen vol ongeduld te wachten op de evaluatie van het SIF. Die evaluatie zal toestaan na te gaan of de problemen echt worden verholpen. Mijn aandacht zal daarbij natuurlijk vooral uitgaan naar de stedelijke problematiek. Ik dring erop aan om in deze commissie nog voor het reces een uitgebreid debat over dit onderwerp te organiseren. Dat moet ons toestaan om de tegenstelling tussen stad en platteland te overstijgen.
De voorzitter : De heer Demeulenaere heeft het woord.
De heer Julien Demeulenaere : Mijnheer de voorzitter, ik ben erg tevreden met de interpellatie van de heer Cardoen. Deze discussie geeft me immers de mogelijkheid om de minister nogmaals attent te maken op mijn schriftelijke vraag over de kleinere gemeenten, die het bijzonder lastig hebben.
Verder wil ik mevrouw Tyberghien erop wijzen dat ik de minister al enkele maanden geleden heb gewezen op de woonproblemen in de Westhoek. De minister heeft me toen geantwoord dat hij daarvoor een specifieke maatregel zou uitwerken. Tot op heden hebben we daarover nog niets gehoord. Wel heb ik gelezen dat mijn federale collega Roose erg goed op de hoogte is van het huisvestingsbeleid. Hij kwam op de proppen met de mededeling dat minister Peeters toestaat dat er in Alveringem wordt gebouwd. Ik had de minister daarover enkele jaren geleden al een vraag gesteld, maar daarop heb ik nog steeds geen antwoord gekregen.
Ik ben tevreden dat mevrouw Tyberghien nu ook inziet dat er in de Westhoek een en ander schort. Ik heb u daar in het verleden tijdens een interpellatie al op gewezen. In de periode dat u volksvertegenwoordiger was, is er bitter weinig gebeurd voor de Westhoek. Ik heb, in tegenstelling tot andere collega´s, niet veel tijd nodig om te zeggen dat het met de Westhoek triestig is gesteld.
De voorzitter : De heer Kenzeler heeft het woord.
De heer André Kenzeler : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik verontschuldig me voor mijn laattijdige aankomst : het verkeer heeft me parten gespeeld. Ik heb de inleiding van de heer Cardoen dus niet gehoord.
De problematiek die aan de basis ligt van deze interpellatie, heeft een voorgeschiedenis. De aanwezigen vandaag zijn daar niet volledig verantwoordelijk voor. Ik voel me zowel op het platteland als in de stad thuis. In onze gemeente zijn ten gevolge van fusies beide immers aanwezig. Ik draag voor die fusies geen verantwoordelijkheid. Ik was zelfs een fervente tegenstander van de invoering ervan. De feiten hebben me achteraf gelijk gegeven. Ex-burgemeester Meyers van Hasselt heeft ooit eens geschreven dat de fusies voor de gemeenten een zegen zouden zijn. Achteraf moest hij toegeven zich te hebben vergist.
Mevrouw Tyberghien heeft ooit een oproep gedaan voor de plattelandsgemeenten. Ze moet nu niet verwijzen naar enkele aspecten van het SIF. Er werden tien parameters bepaald, waaruit een keuze werd gemaakt. Evaluatie moet uitmaken of de genomen beslissingen de juiste waren.
In het verleden hebben plaatselijke politici beslissingen genomen die het platteland niet ten goede komen. Ik ben een fervent fietser langs bijvoorbeeld de Maaslandse Kempenroute, die 400 kilometer lang is. Op die route kan men goed zien hoe het al dan niet moet. Ik vertrek in Maasmechelen, waar een dichte bebouwing is. Ik rijd daarna van As naar Opglabbeek, Reppel en Peer. In die streek fiets ik door de velden, waar toch enkele woningen staan. Ik vraag me af wie die beslissing heeft genomen, want dat kost de gemeenschap enorm veel geld. We moeten dus erg voorzichtig zijn. Veel van de huidige problemen zijn het gevolg van vroegere beslissingen.
Ik woon eigenlijk in een gemengde gemeente : er is het SIF, maar we hebben ook zelf beslissingen genomen inzake huurwoningen. Politici in zuiver rurale gemeenten hebben in het verleden nooit het lef gehad om te bouwen op de ruimte die ze hadden. Men had die buurten aantrekkelijk kunnen maken. Een van onze buurgemeenten zegt de poort van Europa te zijn en wil geen woningen van de huisvestingsmaatschappij. Zij die sociaal zijn, trekken armoede aan. Deze laatste nemen echter wel hun verantwoordelijkheid en ik vind dat zij positief moeten worden gediscrimineerd.
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters : Mijnheer de voorzitter, collega´s, we hebben een aantal erg interessante dingen gehoord tijdens deze interpellatie. Dat bewijst hoe moeilijk het is om een globaal beleid te voeren. We hebben te maken met niet vergelijkbare dingen : de gemengde gemeente van de heer Kenzeler is een totaal andere gemeente dan een gemeente in de Westhoek. De Westhoek is dan ook weer helemaal anders dan het Pajottenland. Dan zijn er nog tussensteden die anders zijn dan steden, maar ook weer anders dan het platteland. Er zijn middelgrote, grote en erg grote steden. Dit gedifferentieerd gegeven vormt een grote uitdaging voor het beleid.
Het is duidelijk dat het beleid op een gedifferentieerde manier moet worden gevoerd. In het CBO-rapport heeft men het over het probleem van de bestuurskracht, het maatwerk dat aan bod moet komen en de gedifferentieerde aanpak. Ik wil de plattelandsproblemen zeker niet minimaliseren. Ze zijn me trouwens voldoende bekend, want in het arrondissement waar ik woon, zijn er heel wat plattelandsgemeenten. Als men de nadruk op het stedelijk beleid legt, betekent dat geenszins dat men de plattelandsgemeenten verwaarloost. Dat is in elk geval niet de bedoeling van de Vlaamse regering.
Het stedelijk beleid vormt momenteel een prioriteit. De steden die als SIFplus-gemeenten werden geselecteerd, zijn wel niet allemaal grote steden. Ook heel wat middelgrote steden en vrij kleine gemeenten kwamen voor de SIFplus-criteria aan bod. Er is dus geen sprake van een volledige verwaarlozing, maar wel van een duidelijke keuze voor een selectieve aanwending van de middelen.
De problemen in de steden zijn niet dezelfde als die op het platteland. Mevrouw Dua en de heer Cardoen hadden het over de verdoken armoede op het platteland en de concentratie of opeenstapeling van problemen in de steden. Die opeenstapeling van problemen leidt in steden veel sneller tot een zichtbare verloedering van de buurten dan op het platteland.
We moeten de plattelandsproblemen in de nabije toekomst heel grondig aanpakken. Een jaar tot anderhalf jaar geleden beloofde ik naar aanleiding van een interpellatie van de burgemeester van Eeklo om een afzonderlijk onderzoek over de plattelandsproblemen te laten uitvoeren. Ufsia kreeg die opdracht. Op het eind van het jaar zullen ze een doorlichting geven van de plattelandsproblematiek, waarbij die problematiek in verband wordt gebracht met de stedelijke problematiek.
De volgende maanden worden een aantal specifieke zaken mogelijk voor de plattelandsgemeenten. Op het ogenblik dat het pact met de gemeenten wordt afgesloten, moeten die zaken mee worden ingebracht. Verschillende zaken waarover men spreekt, hebben immers niets te maken met mijn bevoegdheden - niettegenstaande ik ook de minister van de plattelandsgemeenten wil zijn - maar wel met andere bevoegdheidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening en openbare werken. Dat inclusief beleid moet in het pact met de gemeenten naar voren worden gebracht.
In verband met de bestuurskracht van de gemeenten moet men zich afvragen of onze kleine gemeenten nog bestuurbaar zijn en of de toestand onveranderd kan blijven. De gemeenten hebben het vaak moeilijk om een aantal opgelegde zaken uit te voeren. Ik durf het woord fusies niet uitspreken. Ik ben daar trouwens niet bevoegd voor.
We willen geen fusies promoten, maar wel een intergemeentelijke samenwerking rond een bepaald thema. Mevrouw Tyberghien haalde in dat verband het voorbeeld aan van West-Vlaanderen, waar wordt samengewerkt op het vlak van leefbaarheid en huisvesting. Ik vraag me af of die intergemeentelijke samenwerking rond concrete thema´s niet moet worden gestimuleerd. Intergemeentelijke samenwerking is wel iets heel anders dan intercommunales met algemene doelstellingen.
De intergemeentelijke samenwerking neemt toe. Ik volg die evolutie trouwens van nabij. Ik heb onder meer de Rupelstreek bezocht. Daar bestaat een grote vraag naar intergemeentelijke samenwerking omdat de verschillende gemeenten er met dezelfde problemen worden geconfronteerd. Ook in de regio Turnhout, een centrumstad met daarrond een aantal gemeenten, wil men samenwerken rond een aantal thema´s. Ook op andere plaatsen is intergemeentelijke samenwerking mogelijk. Dat is belangrijk in de discussie over de bestuurskracht.
We stelden dat ook vast bij het SIF. Een aantal gemeenten benaderden het SIF niet langer afzonderlijk, maar kwamen tot een intergemeentelijke samenwerking. Ze gingen uit van één algemene benadering en maakten één algemeen plan op. In de toekomst moeten we dergelijke samenwerking stimuleren. Daar wil ik zeker voor ijveren.
Op een bepaald ogenblik werd gekozen voor een aantal SIF-criteria. Men kan daarover discussiëren. De ambtelijke werkgroep, een horizontaal sturingsorgaan, heeft een evaluatierapport opgesteld dat aan de regering zal worden bezorgd. Wanneer de eerste fase van het SIF is doorlopen, kan het parlement de criteria evalueren en nagaan of ze moeten worden aangepast.
Het is belangrijk dat ook de andere gemeenten daarbij worden betrokken. We hebben de gemeenten de opdracht gegeven een analyse van de problemen te maken en een plan op te stellen. Dat geeft ons een heel duidelijk beeld van de grote differentiatie in de regio´s en gemeenten. De massa informatie die we op die manier verkrijgen, moet voor een aantal beleidsdomeinen conclusies mogelijk maken.
Het voorbeeld van woningen zonder comfort werd aangehaald. In het Vlaams Gewest bestaan er op dat vlak sprekende verschillen. Het beleid zal dan ook op een bepaald ogenblik selectiever moeten worden en meer investeren in de plaatsen waar die problemen zich voordoen. U begrijpt dat dat heel moeilijk is. Er zullen onmiddellijk interpellaties worden gehouden over gebieden die niet in aanmerking komen. Dat is dus een beleidskeuze. Als men wil ingrijpen, moet men een selectief beleid voeren. Er bestaat trouwens een heel grote behoefte aan dergelijk maatwerk.
De heer Cardoen heeft het profiel van de armoede op het platteland heel duidelijk geschetst. Dit profiel bestaat uit een viertal elementen. Er is een zeer grote armoede onder de bejaardenbevolking, die een toename kent. Heel wat mensen kampen met bestaansonzekerheid. Op de meeste plaatsen is er ook sprake van een gebrek aan woonkwaliteit en zijn er minder voorzieningen.
Het platteland heeft natuurlijk ook een grote troef. Om het eenvoudig te zeggen : op het platteland heeft men nog een tuin, kan men op sommige vlakken nog voor zichzelf zorgen. Dat is weggevallen in de stad. De armoede is er inderdaad minder zichtbaar, omdat het platteland zelf een aantal dingen opvangt. Dat moeten we goed beseffen : de armoede komt er veel minder sterk tot uiting, maar ze bestaat. Ik ben het er volledig mee eens dat we dit moeten bekijken.
Ik meen dat ik al enigszins heb geantwoord op de vragen van mevrouw Tyberghien over huisvesting en wonen. Ons kernenprogramma binnen de sociale huisvesting maakt duidelijk dat er toch heel wat initiatieven worden genomen inzake dorpskernen. Daar hebben we een heel belangrijke stap gezet : we investeren niet alleen in de stadskernen, maar in belangrijke mate ook in projecten voor dorpskernen. Ik kan u daarvan onmiddellijk een hele reeks opsommen.
Mevrouw Tyberghien, over de woonvernieuwingsgebieden zegt u dat de criteria zeer streng zijn. We hebben natuurlijk te maken met een zeer groot pakket van woningen die niet voldoen aan de minimale kwaliteitsnorm. Destijds hadden we een cijfer van 300.000. We hebben een poging gedaan om daarbinnen prioritaire gebieden af te bakenen, namelijk de woonvernieuwingsgebieden. Dit zijn toch wel de gebieden met de grootste problemen. De concentratie is daarbij ook op het platteland belangrijk.
Wie toekomstige middelen selectiever wil inzetten, zal dat precies voor die gebieden moeten doen. Waarom? Iets doen in een dorpskern en op vrij dicht bebouwde plaatsen heeft een belangrijke hefboomfunctie. Dit brengt vaak de bal aan het rollen voor de rest van de woongelegenheden, en zet andere mensen aan tot het nemen van initiatieven. Nu hebben we het stedelijk beleid en de concentratieproblematiek tot de eerste prioriteit uitgeroepen.
Zo moet men ook voor het plattelandsbeleid prioriteiten vastleggen : men kan niet overal op dezelfde wijze werken. We moeten eveneens kijken naar de resultaten van de woonbehoeftestudie. Naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Heeren heb ik gezegd dat deze studie nog voor het zomerreces ter beschikking zal worden gesteld. Ze zal ons een en ander kunnen leren over onze vragen over huisvesting.
Mevrouw Dua, ik meen dat ik ook een antwoord heb gegeven op uw vraag over de evaluatie van het SIF. Die werd inderdaad aangekondigd. De ambtelijke werkgroep heeft dit rapport afgerond. Het gaat nu naar de regering en zal dan ook ter beschikking worden gesteld van het parlement.
Mijnheer Demeulenaere, ik zal onmiddellijk nakijken wat er gebeurd is in Alveringem. Het zou me verheugen als er een oplossing is, wat best mogelijk is.
De heer Julien Demeulenaere : De gegevens komen van u, mijnheer de minister.
Minister Leo Peeters : Dat is genoteerd. U weet dat deze zaak me na aan het hart ligt. Er waren hier veel interpellaties over. Zoals ik steeds liet verstaan, vond ik dat niet onterecht.
U hebt ook gewezen op de problematiek van de kleinere gemeenten, mijnheer Demeulenaere. U had het dan echt over de kleinste gemeenten, zoals Mesen en Bever. Deze gemeenten tellen doorgaans slechts 500 tot 600 inwoners. De vraag rijst natuurlijk of dit leefbare gemeenten zijn. Die gemeenten vragen ook om infrastructuur en voorzieningen.
De heer Cardoen : Daar wil ik toch even op reageren. Bever is een enorm uitgestrekte gemeente : er zijn minder inwoners dan hectare oppervlakte. Maar het is ook een gemeente met een speciaal taalstatuut. Als dat niet zo was, dan was die gemeente misschien al lang ingelijfd bij onze gemeente. Door de faciliteiten is dit echter een bijzonder geval. Daardoor is een samenwerking of fusie nauwelijks mogelijk.
Minister Leo Peeters : Dat klopt. De vraag rijst dan natuurlijk of men een onderscheid kan maken. Kunnen voor die gemeente nog bijkomende middelen worden gereserveerd? We moeten goed nadenken alvorens wijzigingen te overwegen.
De heer Kenzeler heeft vanuit het standpunt van een middelgrote gemeente bevestigd wat ik al zei.
Ik besluit uit dit alles dat deze interpellatie op tijd komt. Het is goed dat men aandacht vraagt voor die problematiek. Ik meen dat de verschillende beleidsniveaus hier aandacht aan besteden. Elk beleid heeft zijn prioriteiten. De stedelijke problematiek was enorm groot. We hebben al een deel van de weg afgelegd. Er gebeuren dus echt wel een aantal dingen op het terrein. Steden krijgen steeds meer mogelijkheden. Ik had zelf niet verwacht vrij snel resultaten te zien van dit beleid, maar dit bevestigt dat er stappen in de goede richting worden gezet en dat er meer ademruimte is gekomen.
De stedelijke problematiek wordt dus ten gronde aangepakt : daarvoor werden middelen ter beschikking gesteld. Dat mag ons er echter niet van weerhouden de rest van de problematiek grondig te bekijken. Die aandacht is er. We zullen daar ongetwijfeld gebruik van moeten maken als we praten over het pact met de gemeenten. Dan zal ons de mogelijkheid worden geboden tot differentiatie en maatwerk.
Ik hoop dat iedereen ons daar goed bij zal helpen : het zal niet gemakkelijk zijn om te weten wat elk van onze 308 gemeenten prioritair nodig heeft. De benadering is overal anders. Een gemeente met een goede planoloog heeft met sommige aspecten helemaal geen problemen. Andere gemeenten zijn intensief bezig met huisvesting en leggen daar de klemtoon op. In sommige kleine gemeenten krijgen juristen een heel grote verantwoordelijkheid, wat veel kan opvangen. Maatwerk vormt een grote uitdaging. Ik zal mensen met veel inspiratie nodig hebben om tot goede resultaten te komen.
De voorzitter : De heer Cardoen heeft het woord.
De heer Georges Cardoen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het verheugt me dat u erkent dat er inderdaad een gedifferentieerd beleid moet zijn ten opzichte van plattelandsgemeenten. Noch mijn collega noch ikzelf wilden beweren dat we niet aanvoelen wat noodzakelijk is in de steden. We blijven dat beleid volledig steunen. We vragen al evenmin dat er voor elk van de 308 gemeenten een beleid op maat wordt uitgetekend.
We zijn er wel van overtuigd dat er een rode draad loopt door de plattelandsgebieden, die vandaag in sommige beleidsfacetten te weinig wordt erkend. We willen dit onderstrepen. Mevrouw Tyberghien heeft hierbij de nadruk gelegd op de woonbehoeften.
Intergemeentelijke samenwerking kan voor een aantal beleidsdomeinen een oplossing zijn, maar dit mag niet worden veralgemeend. Elke gemeente wenst haar eigen politiek te voeren. Beleidsdomeinen als leefmilieu kan men via intergemeentelijke samenwerking besturen, maar voor huisvesting is dit niet zo eenvoudig.
Mijnheer de minister, u zei dat u voor het einde van het jaar een doorlichting zal laten uitvoeren. Dat is echter nog zes maanden. Het einde van de legislatuur nadert. Ik zou het op prijs stellen dat u als minister in functie rekening houdt met de zorgen van de plattelandsgemeenten. We weten niet of we na deze zittingsperiode een andere minister van Binnenlandse Aangelegenheden krijgen. We zouden dit betreuren.
De voorzitter : Mevrouw Tyberghien heeft het woord.
Mevrouw Maria Tyberghien-Vandenbussche : Het plattelandsbeleid concentreert zich altijd op concentratievorming. Wellicht is dit de enige oplossing, maar dat moet nog worden onderzocht. Bovendien moet men rekening houden met de consequenties van dit beleid. In sommige gemeenten is de verspreide bebouwing en bewoning historisch gegroeid. Als men dit wil uitdoven, dan moet men ook denken aan de vergoedingen, onteigeningen en begeleiding.
De gemeente Diksmuide, een typisch plattelandsstadje, is 15.000 hectare groot en telt 15.000 inwoners. We kennen de problemen van de interpolitiezones. Mijn gemeente, 7.000 hectare groot, moet aan Diksmuide worden toegevoegd, maar telt slechts 8.000 inwoners. Concentraties en fusies zijn een klassieke oplossing, maar vormen ook een probleem. Mensen uit de sociale sector besteden meer tijd aan verplaatsingen dan aan hun eigenlijke taak, wat ook mobiliteitsproblemen oplevert.
Welzijnsvoorzieningen worden altijd berekend in functie van het aantal inwoners. De Westhoek, Veurne, Ieper, Wervik en Oostende vormen de helft van de provincie West-Vlaanderen. Dit uitgestrekte gebied telt evenveel inwoners als het arrondissement Brugge, dat een klein oppervlakte heeft. Het oosten van West-Vlaanderen bestaat uit de arrondissementen Kortrijk en Brugge. De westelijke helft, Oostende inbegrepen, telt 320.000 inwoners. Er moet dus maatwerk worden geleverd. Dit moet ook in de criteria voor bepaalde stimulansen worden opgenomen. Zeer weinig mensen kennen de problemen die aan de verspreide bewoning zijn verbonden.
De voorzitter : De heer Demeulenaere heeft het woord.
De heer Julien Demeulenaere : Mijnheer de minister, Mesen is een zeer kleine gemeente met 946 inwoners. Het is een faciliteitengemeente, met alle problemen als gevolg. Deze mensen hebben niet gevraagd om in een kleine gemeente te wonen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heren Cardoen, De Loor en Logist en mevrouw Tyberghien-Vandenbussche werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.