Commissie voor Mediabeleid Vergadering van 02/06/1998
Interpellatie van de heer Jos Stassen tot de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over het uitblijven van een beleidsplan voor de audiovisuele industrie in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Stassen tot de heer Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, over het uitblijven van een beleidsplan voor de audiovisuele industrie in Vlaanderen.
Mijnheer Stassen, voor ik u het woord geef wil ik me als voorzitter verontschuldigen voor het feit dat u lang hebt moeten wachten om uw interpellatie te houden. U moet daar echter niets achter zoeken, want het is niet mijn schuld. Gedurende enkele maanden hebben we immers een drukke agenda gehad. Heel wat zaken moesten worden afgehandeld. Ik ben er zelf niet gelukkig mee dat uw interpellatie enige tijd is blijven liggen.
Naar aanleiding van de begrotingsbespreking is het onderwerp van uw interpellatie ook aan bod gekomen. Toen hebben we afgesproken de bespreking van de begroting op te schorten en u eerst de mogelijkheid te bieden uw interpellatie te houden.
De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik zal niet ingaan op de opmerking over het lange wachten vermits mijn onderwerp vandaag aan bod komt.
Een aantal mensen van de sector van de audiovisuele film vroegen me hoe ver het stond met het beleidsdocument, want ze wachtten er al een tijdje op. Ik heb de première bijgewoond van een Deense jeugdfilm - The Island on Bird Street. Wat ik daar heb gezien, heeft me besmet. Ik heb dit interpellatieverzoek ingediend voor er een vraag is gekomen van het Vlaamse Filminstituut. Die mensen vroegen een aantal leden van deze commissie, tijdens de vergadering van de commissie voor Cultuur, om de bevoegde minister te interpelleren in verband met het uitblijven van een beleidsdocument.
De concrete aanleiding tot deze interpellatie is de resolutie van de heer Decaluwé van vorig jaar die unaniem werd goedgekeurd, en waarin een aantal zaken worden gevraagd. Een ervan is een beleidsplan voor eind 1997. Dat is bijna een half jaar geleden. De resolutie vraagt ook een evaluatie van de wetgeving. Daar kom ik straks op terug. Ze vraagt eveneens een evaluatie van de Vlaamse audiovisuele selectiecommissie en een doorlichting van het filmonderwijs. Ze wil inspelen op Europese mogelijkheden en de VRT aanzetten tot co-producties. Dat is de inhoud van de resolutie.
Mijnheer de minister, ik wil het hebben over het huidige wettelijke kader, en ik wil een aantal vaststellingen maken in verband met het audiovisueel beleid. Daarvoor heb ik een aantal concrete voorstellen van ons en van mensen van het Vlaams Filminstituut. Ik wil ook ingaan op wat er in Denemarken gebeurt.
Over het huidige wettelijke kader kunnen we heel kort zijn. Er wordt vaak gezegd dat Vlaanderen aan wetgevingsdiarree lijdt. Misschien is dat wel het geval, maar zeker niet wat deze materie betreft. Er zijn twee KB´s uit de jaren zestig. Een ervan regelt de hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid. Het andere regelt de bevordering van de Nederlandstalige filmcultuur.
Er is ook nog het programmadecreet dat het Filmfonds en de Audiovisuele Commissie opricht en een ministerieel besluit van februari 1994. Dat besluit probeert de regeling en het beheer van de werking van het fonds Film in Vlaanderen te stipuleren en legt een aantal zaken op zoals een jaarlijks verslag dat de Vlaamse regering moet maken inzake het Filmfonds. Dat werd bij mijn weten nog nooit afgeleverd. Er wordt in dat ministerieel besluit een audiovisuele raad opgericht die nog nooit is samengekomen. Een aantal zaken werken niet. Wat wel werkt is het Filmfonds en de Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie. Dat is ongeveer alles wat er bestaat aan wettelijke regelingen. Hier is geen sprake van overreglementering.
Als de film in Vlaanderen wordt bekeken moeten we dat ook in een ruimere context doen. Zowel internationaal als in Vlaanderen kan men een aantal zaken vaststellen. Er is een economische overheersing, want voor grote producties worden enorme sommen geld gemobiliseerd. Het is de sector bij uitstek waar geld alles bepaalt.
Paradoxaal met de vorige vaststelling is dat het einde van de schaalvergroting in zicht komt. Titanic is de grootste uitzondering het afgelopen jaar. Het is een megaproductie die ontzettend veel geld heeft gekost. De vraag is wat er na Titanic nog kan worden gemaakt. Men kan immers moeilijk twee schepen laten zinken. Dat zou nog spectaculairder worden. Men heeft ingezien dat het maken van zeer grote producties niet altijd garantie is voor winst. Dat was vroeger wel een feit.
Vorige week deelde De Standaard punten uit om de video van de film Leaving Las Vegas te kopen. Deze film werd met weinig middelen gemaakt, maar heeft heel veel geld opgebracht. Dat is een goed voorbeeld van een tegendraadse productie. Deze alternatieve projecten hebben bovendien vaak een langere levensduur. Ga maar eens de doorsnee videotheek binnen: de glamourproducties zijn daar minder vertegenwoordigd dan de betere producties.
In Vlaanderen hebben de distributeurs zeer weinig interesse in Vlaamse producties. Als die al worden geprogrammeerd, dan is het vrij kort. Een ander opvallend feit is dat de Kinepolis-groep een steeds groter wordende impact heeft op wat er in Vlaanderen en Brussel wordt vertoond.
In Vlaanderen gaat er relatief veel geld naar productie en weinig naar distributie. Dat betekent dat er films gemaakt worden die geen publiek vinden. Het beleid maakt daar een verkeerde keuze.
Als men nagaat hoeveel en welke films in Vlaanderen worden geprogrammeerd is er zeker geen overprogrammatie van Amerikaanse films. Dat is berekend. Ik heb de cijfers bij voor de geïnteresseerden. Er worden relatief veel Europese producties vertoond. Bij het bekijken van de inkomsten wordt duidelijk dat de Amerikaanse films het meeste opbrengen.
Ik ben gaan praten met mensen die kleinschalige bioscopen uitbaten. Ze klagen erover dat ze de kans niet krijgen om een film te laten doorgroeien naar het publiek. Als een film niet het vooropgestelde aantal plaatsen haalt zijn ze gedwongen met de film te stoppen. Niet alle filmprojecten beschikken over budgetten om reclame te maken zoals dat bij Titanic het geval was. Deze projecten moeten het hebben van de mond-op-mond-reclame. Zo een film moet langer worden geprogrammeerd. De economische situatie van de kleinere zalen maakt dat een film niet kan doorgroeien, en deze situatie verergert.
De VRT heeft nauwelijks aandacht voor kunst en cultuur en voor de betere producties, maar aan de andere kant dalen de kosten om een productie te maken. Met een goede camera en wat ander materiaal kan men een aantal producties maken. Misschien zijn dat geen films voor de bioscoop, maar toch kunnen ze een bepaald publiek bereiken via video. Steeds meer mensen zijn in staat om producties te maken. Dat zijn niet allemaal filmproducties, maar ook kunstzinnige of alternatieve videoproducties.
Een ander probleem is dat niet duidelijk is wie in Vlaanderen de audiovisuele sector vertegenwoordigt. Er zijn zeer veel belangenverenigingen, die soms zijn opgedeeld per genre, zoals de documentaire en het scenario, en er is het Vlaams Filminstituut dat de ambitie heeft de hele sector te vertegenwoordigen. Er wordt echter geen representatieve positie ingenomen door een bepaalde groep, alhoewel ik denk dat het Vlaams Filminstituut bij machte moet zijn om deze positie te verwerven.
Een laatste vaststelling is dat er in Vlaanderen een overaanbod aan opleidingen tot regisseur bestaat, maar er veel te weinig technische opleidingen zijn. Elk jaar studeren wel 45 regisseurs af, maar in verhouding daarmee studeren veel te weinig cameramensen, regieassistenten en anderen die het uitvoerende werk op de filmset moeten doen, af.
Deze vaststellingen zijn zeker niet volledig, maar tonen toch aan hoe het met de situatie van de film in Vlaanderen en op internationaal vlak is gesteld.
We hebben tijdens de vorige zomer een aantal voorstellen neergeschreven, waar ik nu kort op zal ingaan. Daarna zal ik de voorstellen van het Vlaams Filminstituut even overlopen, maar ik begin met het verduidelijken van de uitgangspunten van onze voorstellen.
Ten eerste vinden we dat de overheid enkel in de audiovisuele sector mag tussenkomen door middel van financiële tegemoetkomingen, als het om culturele projecten gaat. De overheid moet het voortouw nemen om cultuur als uitgangspunt te beschouwen. De sector mag eender welke productie maken - dat is zijn goed recht -, maar daarvoor moeten die mensen zelf in de middelen voorzien. Als de overheid echter financiële middelen ter beschikking stelt, dan moet cultuur het uitgangspunt zijn.
Ten tweede omvat het audiovisueel beleid meer dan film alleen. Ik zei daarnet al dat er een hele reeks nieuwe media bestaan om audiovisuele producties tot stand te brengen. De overheid moet daar ook op inspelen.
Ten derde moet de ´rijpingstijd´ van een productie langer kunnen duren : een film moet langer kunnen worden geprogrammeerd. Iedereen kent de film ´Karakter´ nu wel van naam, maar als wordt nagegaan hoeveel mensen de kans hadden om de film te bekijken vóór die een Oscar had gewonnen, dan begrijpt u wat ik bedoel. De film kreeg niet de kans te groeien.
Ons vierde uitgangspunt luidt dat in Vlaanderen moet worden gesaneerd in het aantal opleidingen en dat de meer technische opleidingen beter moeten worden georiënteerd. Mijnheer de minister, een beleid voeren betekent immers keuzes maken.
Ten vijfde worden heel wat Europese middelen ter beschikking gesteld, maar maakt Vlaanderen daar veel te weinig gebruik van. In Nederland maakt men graag gebruik van deze ´vetpotten´, maar in Vlaanderen is er blijkbaar niemand die zich echt met dit onderwerp bezighoudt.
Ik zal een aantal punten van onze voorstellen even belichten. We opteren ten eerste voor het vastleggen van een vaste subsidie per genre en van een vast aantal producties per jaar. Dit is een volledige breuk met de huidige situatie, want nu wordt een dotatie van 300 miljoen frank aan het filmfonds gegeven. Vorig jaar was al het geld in augustus al opgesoupeerd, zodat iedereen die in oktober een voorstel voor een goede productie indiende, niet meer kon worden gehonoreerd. We stellen daarom een vaste subsidie voor per genre, en het vastleggen van het aantal producties per jaar. Zo kunnen we bijvoorbeeld vijf of tien langspeelfilms en drie documentaires vastleggen.
Ten tweede moeten de verschillende genres duidelijk worden opgesplitst. Zo zijn er langspeelfilms, middellange fictiefilms, animatiefilms, vormen van digitale media, enzovoort. Door de afbakening kan voor elk genre op voorhand worden bepaald hoeveel het krijgt.
Een derde concreet voorstel behelst een duidelijk distributiecontract met de openbare omroep. Dit betekent dat de openbare omroep de producties die in Vlaanderen werden gemaakt, zal pluggen. Als een bepaald muziekfestival op stapel staat, dan besteedt Radio 1, Radio 3 of Studio Brussel hier zeer veel aandacht aan. De filmproducties waarin Vlaanderen veel geld steekt, zou de VRT op een gelijkaardige moeten aanprijzen en minstens eenmaal op televisie moeten vertonen.
Afhankelijk van het soort premie pleiten we voor halfjaarlijkse, jaarlijkse en driejaarlijkse beslissingen. We willen niet langer dat à la carte wordt beslist, maar stellen een aantal vaste culturele beoordelingscriteria voor. Verder hebben we subsidieoverschotten : in 1995 bedroeg dat overschot 95 miljoen frank. We stellen voor dat dit in een pot terechtkomt waardoor alternatieve vertoningsplaatsen kunnen worden ondersteund en promotie kan worden gemaakt voor Vlaamse producties.
Dit waren onze voorstellen in een notendop, maar ook het Vlaams Filminstituut heeft een aantal zeer interessante voorstellen gedaan. Ik zal deze even kort overlopen. Ten eerste stellen de mensen van het Filminstituut voor dat het filmfonds zelfstandig wordt. De pogingen van de commissie voor Cultuur om een zelfstandig fonds voor de letteren op te richten, kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Ten tweede willen ze een hervorming van de filmcommissie, en terecht. Ze pleiten heel sterk voor het aanstellen van een filmmanager, die het filmbeleid in Vlaanderen moet promoten. Ze stellen tevens voor om de audiovisuele kunsten en de integratie met andere kunsten, die dankzij de multimedia steeds vaker voorkomt, toe te voegen aan het kunstenbeleid. Daarvoor zou dan in een afzonderlijk budget van de minister van Cultuur moeten worden voorzien. Het Filminstituut opteert verder voor de ontwikkeling van het economische vooruitgangsbeleid, wat u als minister van Economie toch erg moet aanspreken. In Nederland en andere landen werd een fiscaal kader gecreëerd waardoor fiscale stimuli worden gegeven om bepaalde producties naar het land in kwestie te halen. Het is wellicht de moeite waard om te onderzoeken of dit ook in Vlaanderen en België kan. Het Vlaams Filminstituut stelt zichzelf voor als belangenverdediger van de audiovisuele sector.
Als we ons beleid met dat van andere landen vergelijken, dan wordt heel dikwijls verwezen naar Denemarken. Ook ik kies voor een vergelijking met de situatie in dat land, omdat er maar 6 miljoen Denen zijn, waardoor zij een even grote taal- en cultuurgemeenschap vormen als de Vlamingen. Met iets meer financiële middelen slagen zij erin om een vrij goed systeem uit te werken en vrij veel succes te boeken. In Vlaanderen kennen we ook een aantal succesfilms, maar die schrijf ik eerder toe aan de gedreven inzet van enkele koppige individuen dan aan het beleid.
Het Deens filminstituut kan het geld verdelen, heeft een grote impact, en werkt zeer dynamiserend. Denemarken opteert voor een systeem met zogenaamde filmconsulenten. Het gaat om drie mensen die het geld dat hen ter beschikking wordt gesteld door het Deens filminstituut, mogen toewijzen aan bepaalde producties. Deze consulenten blijven die producties verder op de voet volgen, vanaf hun conceptie tot het moment dat ze worden verdeeld. De Vlaamse situatie is helemaal anders : daar krijgt een bepaald project een bepaald bedrag en is er slechts sprake van een soort administratieve opvolging achteraf, dus niet van projectbegeleiding tot in de distributiefase.
Ook kiest Denemarken voor een doelgroepenbeleid. Een vierde van het geld gaat er naar jeugd- en kinderfilms. Daardoor leveren de Deense regisseurs met de regelmaat van een klok zeer goede producties af. Tien tot twintig jaar geleden was er geen sprake van een Deense filmindustrie. Maar er is een nieuw beleid gekomen, dat blijkbaar werkt, ook al gaat het om een land met slechts 6 miljoen inwoners. Iedere cultuurgemeenschap heeft natuurlijk zijn eigenheid. Ik pleit dus helemaal niet voor het klakkeloos kopiëren van het Deens model. Maar het is de vraag of een systeem dat verwant is met het Deense, in Vlaanderen kan werken.
Ik beëindig deze interpellatie met een aantal vragen. Waarom laat deze beleidsbrief zo lang op zich wachten? Is dit te wijten aan de drukke agenda van deze commissie? Wanneer mogen we hem verwachten? Aan welke krijtlijnen denkt u nu reeds als blauwdruk voor die toekomstige beleidsbrief? Welke rol kan de audiovisuele wereld in Vlaanderen spelen? Welke rol kunnen de verscheidene belangengroepen, vooral dan het Vlaams Filminstituut, in die beleidsontwikkeling spelen? Overweegt u een speciaal doelgroepenbeleid zoals in Denemarken en andere landen? Hierbij zou u bijvoorbeeld kunnen kiezen voor documentaires, voor animatiefilms, waarin Vlaanderen al jaren sterk is, of voor jeugdfilms.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Mevrouw de voorzitter, in afwezigheid van de heer Stassen hebben we dit onderwerp reeds uitvoerig aangesneden bij de bespreking van de begrotingsaanpassing. Ik neem aan dat de minister nu ook zal antwoorden op de vragen die we toen hebben geformuleerd. Hij had toen immers aankondigingen gedaan over de stand van zaken van de beleidsbrief over het filmbeleid die hij aan het voorbereiden was. Ik neem aan dat we die vragen niet moeten herhalen, daar dit de werkzaamheden inefficiënt zou maken.
De voorzitter : De heer Decaluwé heeft het woord.
De heer Carl Decaluwé : Mevrouw de voorzitter, het debat over het filmbeleid zal ten gronde worden gevoerd wanneer de beleidsbrief van de minister hier ter discussie wordt ingediend. Toch wil ik graag twee aanvullende bekommernissen kwijt. Naar aanleiding van de prijsuitreiking voor de film ´Nachtvlinders´ op het animatiefilmfestival te Annecy heeft de heer Servais opgemerkt dat de uitbetaling van subsidies lang op zich laat wachten. Zal men ook aandacht hebben voor die uitbetalingsprocedures en ze zo nodig versoepelen? Zou men eventueel het voorschottensysteem nog kunnen verbeteren?
Ten tweede verneem ik van de leden van de commissie voor Cultuur dat u voor de opmaak en voorbereiding van deze beleidsbrief contact zou hebben opgenomen met de minister van Cultuur. Klopt dit? Of vindt u dat het hier over twee verschillende dingen gaat?
De voorzitter : De heer Van Wallendael heeft het woord.
De heer Tuur Van Wallendael : Mevrouw de voorzitter, ik wil me ten dele aansluiten bij het betoog van de heer Stassen. Ik, en waarschijnlijk ook de andere leden, wordt momenteel immers overstelpt met brieven en bezoeken vanwege mensen uit de sector. Na het ondergaan van deze bezoeken en het lezen van die brieven zou ik van de minister graag een duidelijk antwoord krijgen.
Mijn probleem is momenteel dat de sector in kwestie - als ik de Winnetoe-terminologie mag hanteren - met gespleten tong spreekt. Het is moeilijk om daar een lijn in te zien en het onderscheid te maken tussen een bekommernis van de hele Vlaamse filmproductie en meer particuliere bekommernissen. Ik wil er dus bij de minister op aandringen dat die mensen zeer snel een antwoord krijgen, onder meer door zijn beleidsbrief.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mevrouw de voorzitter, ik zal beginnen met een open doekje. Mijnheer de minister, u hebt de jongste drie jaar bewezen dat u een aantal zaken weet aan te pakken. Ik denk daarbij aan de hervorming van de openbare oproep, aan het Commissariaat voor de Media en dies meer. Maar zoals de heer Van Wallendael reeds zei, kregen we vragen uit de sector. De heer Van Mechelen haalde ook reeds aan dat tijdens een vorige bespreking terzake een aantal vragen werden gesteld.
Mijnheer de minister, het verbaasde me dat er inzake film heel wat onduidelijkheid bestaat. De heer Van Wallendael zegt dat er met gespleten tong wordt gesproken. Wordt dit spreken met gespleten tong echter niet in de hand gewerkt door het uitblijven van de beleidsbrief? In elk geval meen ik dat er inzake het filmbeleid in dit land heel wat moet en kan gebeuren, als er inderdaad ook duidelijkheid wordt geschapen.
Sta me toe heel even verder te kijken dan uw bevoegdheid. De mensen in de audiovisuele sector bevinden zich immers in een situatie waarbij niet alleen de Vlaamse overheid, maar ook andere instanties zijn betrokken. De mensen uit de sector moeten rekening houden met de Belgische en de gemeentelijke wetgeving. Daardoor is het niet zo ideaal werken. Ik wil dit zo dadelijk even toelichten aan de hand van aantal voorbeelden. We moeten ons dus afvragen wat de meerwaarde van deze industrie in Vlaanderen kan en mag zijn.
Ik geef een paar voorbeelden in het verlengde van wat de heer Stassen zegt. Op een aantal plaatsen in het buitenland wordt de filmsector op fiscaal vlak goed bejegend. Dat is in dit land niet het geval. Voor mijn volgende voorbeeld ga ik voort op wat mensen uit de sector me vertelden. De stad Brussel zou het filmen tijdens weekdagen hebben verboden. Ook in andere Vlaamse steden heeft men een allesbehalve filmvriendelijk klimaat. Dat is vreemd, want een film die in een stad wordt gedraaid betekent niet alleen een onrechtstreekse of rechtstreekse promotie van die stad, maar brengt ook heel wat bijkomende inkomsten mee voor handelszaken en dergelijke in deze stad. De filmsector moet dus in een dergelijk onvriendelijk klimaat gedijen. Gekoppeld aan het achterwege blijven van een positief filmbeleid maakt dit de zaak er inderdaad alleen maar moeilijker op.
Ik meen dat de minister terzake duidelijkheid kan verschaffen. Ik kan begrijpen dat er soms met gespleten tong wordt gesproken, want iedereen zal wel trachten er zijn voordeel uit te halen. Ik denk dat u de grootste gemene deler moet zoeken. U moet een positief signaal geven en een duidelijk filmbeleid op poten zetten zodat de sector weet waar hij aan toe is. Voor het overige wil ik aansluiten bij een aantal voorstellen zoals de heer Stassen ze naar voren bracht.
De voorzitter : Minister Van Rompuy heeft het woord.
Minister Eric Van Rompuy : Mevrouw de voorzitter, collega´s, ik ben onder de indruk van de kritiek dat we zouden tekortschieten in onze taken. We hebben heel wat wetgevend werk verricht. Als men de balans van het afgelopen jaar zou opmaken, dan zou men nogal opkijken. Het afgelopen jaar hebben we het maxidecreet, het Vlaams Commissariaat voor de Media, het decreet op de reclame, het decreet op de vrije nieuwsgaring en het decreet op de lokale radio´s goedgekeurd. Eens een decreet is goedgekeurd moeten uitvoeringsbesluiten worden gemaakt. Men is er zich niet van bewust dat als een decreet is goedgekeurd het werk voor ons nog maar begint.
De heer Kris Van Dijck : Daar hebt u voor gekozen : u bent de uitvoerende macht.
Minister Eric Van Rompuy : Inderdaad, maar u moet begrijpen dat het heel wat werk vraagt. Het is geen excuus. Momenteel werken we aan de beleidsnota film. In januari 1997 hebben we een vergadering gehad op het kasteel van Ham op vraag van de sector. Daar waren heel wat mensen uit het veld aanwezig. Ik stelde vast dat er vanuit heel verschillende invalshoeken betogen werden gehouden. Het was niet altijd makkelijk om er een lijn in te trekken.
Het enige eensgezind standpunt was de verkiezing van een "Monsieur Cinéma". Die persoon zou de zaak in handen nemen. Monsieur Cinéma moet ook bevoegdheden en middelen en een visie hebben, anders heeft het weinig zin dat hij er is. Hij verpersoonlijkt de sector. Hij maakt een analyse en hij is het boegbeeld. We hebben toen beloofd met een aantal actoren contacten te hebben. Dat is ook gebeurd. Die gesprekken moeten uitmonden in een filmnota. We hopen die nog voor het reces voor te leggen.
De materie is niet eenvoudig. We beschikken over 300 miljoen frank. Daarvan is 230 miljoen frank voor productie bestemd en 70 miljoen voor festivals, opleidingen en promotie. Tijdens deze zittingsperiode moet u geen verhoging verwachten. In de begroting van volgend jaar kan ik niet meer geld vragen voor de film.
De heer Jos Stassen : Ik heb niet om meer middelen gevraagd, maar om meer beleid.
Minister Eric Van Rompuy : Mijnheer Stassen, u sprak over Denemarken. Voor de openbare omroep beschikt Denemarken over 2,5 keer meer middelen dan onze openbare omroep. Dat is een van de zaken die we niet zullen vergeten dank zij de toespraak van de heer Cas Goossens. Nederland beschikt niet over veel meer geld dan wij, maar daar heeft men meer middelen door co-producties en uit de STER. Ik heb het eens uitgerekend : Nederland beschikt over een som die tussen de 600 en 700 miljoen frank schommelt.
Een lowbudgetfilm kost gemakkelijk tussen 70 en 90 miljoen frank. Mijnheer Stassen, wij subsidiëren verschillende soorten films : langspeelfilms, korte films, documentaires en kunstfilms. We maken wel een onderverdeling, want er is een verschil in de budgettaire implementatie. Het is niet zo dat we een bepaald jaar niets doen voor de kortspeelfilm. Vergeet niet dat er elk jaar ongeveer 140 aanvragen zijn, die door de audiovisuele selectiecommissie worden behandeld. De hoogste subsidie die we ooit gaven, was voor de film Damiaen, een productie van 350 miljoen frank, waarvan wij 35 miljoen frank subsidiëren. Dat is 10 percent. Wij kunnen niet meer doen. U bent lid van de commissie voor Economische Zaken, mijnheer Stassen. Dat is wat we noemen seat money. We kunnen niet meer opbrengen dan 10 of 15 percent van de uiteindelijke kost van een film. Ik spreek dan nog niet over de bedragen van de lowbudgetfilms in Amerika, waar een dergelijke film 350 miljoen frank kost.
We hebben beperkte middelen. De privé-financiering is gedeeltelijk weggevallen. Denk ook aan de publieke financiering van Lotto. Hoe kunnen we een klimaat creëren waar ook het risicokapitaal in Vlaanderen investeert in film? De rendabiliteit is door het kleine taalgebied vaak hypothetisch. Sommige kassuccessen trekken 700.000 kijkers. Andere films, waarvoor de distributie evenzeer inspanningen heeft geleverd, lukken niet.
Het is niet zo dat de distributeurs geen moeite doen voor Vlaamse films. Een film als Karakter heeft 16.000 kijkers gehaald. ´Karakter´ werd meer dan normaal geprogrammeerd. Vlaamse films worden bevoordeeld en draaien langer. Een film als Lisa werd na een week al afgevoerd, en haalde in totaal geen 10.000 kijkers. Volgens de distributeurs weet men vrij snel of een film aanslaat. Als er gedurende twee dagen maar vijf mensen komen kijken, dat zal de week erop de zaal niet vol zitten. De vraag is hoe de distributie kan worden verbeterd. Dat is ook een punt van onze beleidsbrief : hoe kan men een film beter promoten?
Vorige week voerden we in de Warande een discussie met de heren Van Passel en Verheyen. Zij zeggen dat Vlaamse films meer gepromoot worden dan Amerikaanse. De meeste Vlaamse films - Gastons War of Licht - komen aan bod in De Zevende Dag en in Nieuwe Maandag. Ook op de radio wordt er veel promotie voor gemaakt. Toch is 75 percent van de films in Kinepolis Amerikaans.
Zowel in de kranten als in de praatprogramma´s van de openbare omroep wordt veel aandacht besteed aan de Vlaamse producties. Licht heeft een enorme promotie gekregen en er waren 140.000 toeschouwers voor de film. Dit is echter onvoldoende om een rendabel project te zijn. Als de privé sector een externe financiering levert, dan verwacht die ook een zekere rendabiliteit. Een mooie theorie verkondigen is niet voldoende.
De heer Van Waeyenberghe, een van de grootste financiers in Vlaanderen, zei vorige week tijdens het panelgesprek dat de overheid meer privé-financiering moet vinden. De heer Temmerman van de Filmcommissie en de heer Van Passel stelden dat er een meer ondernemingsgerichte benadering moet komen. In Amerika maken de grote filmmaatschappijen kaskrakers, maar ook verlieslatende films.
De filmsector in Vlaanderen beschikt over veel te weinig kapitaal en werkt te veel met projecten, maar de sector zou een duurzaamheid moeten bereiken waardoor succesfilms samen met niet-rendabele films door één onderneming worden gemaakt. We zijn hiermee bezig, maar dit staat haaks op de manier waarop het Filmfonds in Vlaanderen werkt. In de sector bestaat hierover geen eensgezindheid, omdat ondernemingscontinuïteit inhoudt dat aan een aantal productiehuizen een selectieve voorkeursbehandeling wordt gegeven, en omdat een aantal regisseurs of starters, los van de productiehuizen, van oordeel zijn dat ze het recht hebben om hun ideeën uit te werken. Het is niet eenvoudig om een duidelijke lijn te trekken. Er zijn verschillende actoren, want een producent is geen realisator, scenarioschrijver of distributeur. We werken dus aan het probleem van het levensvatbare filmbedrijf, maar het is ook de taak van de overheid om het type film te definiëren. Nu is er de korte speelfilm, de lange speelfilm, de documentaire, enzovoort.
Mijnheer Stassen, heb ik goed begrepen dat u ervoor pleit dat de overheid bepaalt aan welk soort genre wij prioriteit geven? Er zijn mensen die de grote Vlaamse verhalen aan bod willen laten komen, net zoals dat in de beginjaren van de Vlaamse film het geval was met films als De Witte van Zichem, Louisa, Mira, en De Leeuw van Vlaanderen. We moeten ons afvragen of we dit soort films wensen. We kunnen ook de mening volgen van een aantal filmmakers die pleiten voor films die door Vlamingen worden gemaakt, maar bestemd zijn voor de internationale markt. Dergelijke films hebben weinig of niets meer te maken met de grote Vlaamse verhalen, maar worden wel gemaakt door Vlamingen. Moet de overheid fors investeren in deze films die geschikt zijn voor de internationale markt? We moeten ons afvragen welk soort Vlaamse film we willen promoten en wat onze bedoeling is. Is het onze bedoeling om veel films te maken, of willen we een bepaald soort film maken? We moeten een keuze maken tussen al deze opties, en daarmee zijn we bezig.
Tijdens de gesprekken vorige week zei de heer Verheyen dat men enkel kwaliteit kan bereiken door kwantiteit, omdat er enkel door een grote kwantiteit een aantal kwaliteitsfilms zullen uitspringen. Is het de taak van de overheid om de inhoud van de films af te wegen? Mijnheer Stassen, ik denk dat we daarover van mening verschillen. In uw vrije tribune in De Morgen van vandaag geeft u het voorbeeld van Denemarken dat de jeugdfilm en bepaalde genres subsidieert, waardoor een soort Deense film of identiteit ontstaat. U schrijft dit allemaal toe aan de Deense overheid.
Hebben wij hetzelfde doel voor ogen? Ik denk dat we enkel een kader kunnen creëren omdat de budgettaire middelen beperkt zijn. In 1994 voerde minister Weckx een concept in dat nog door minister Dewael was voorbereid. Aan dit concept werd nog niet veel veranderd. De audiovisuele commissie wordt om die reden samengesteld volgens de regels van het Cultuurpact. De leden beschikken over expertise, maar er worden eveneens ideologische afwegingen gemaakt. De commissie selecteert zonder external consultants te raadplegen. U vraagt om binnen het concept van de filmcommissie het aandeel van de experts te vergroten. U vraagt zich ook af of we niet beter opteren voor inhoudelijke expertise, over de inhoud van de films, financiële expertise en begeleiding. Ofwel moeten we ons baseren op het huidige Filmfonds en de bestaande procedures, en dan bouwen we een aantal elementen in ; ofwel creëren we een nieuw Filmfonds met een autonome rechtspersoonlijkheid, waarin het Vlaams filminstituut de hoofdrolspeler wordt door zelfbeheer, en de actoren zelf rechter en partij kunnen zijn.
Indien we voor de laatste mogelijkheid kiezen, dan moeten we ons ook afvragen of onze budgettaire procedures dit toestaan. Mijnheer Stassen, indien ik naar de commissie voor Financiën en Begroting moet stappen met dit voorstel, dan hoop ik dat ook u daar aanwezig zult zijn. ´Weer een fonds´, zullen de leden van de commissie uitroepen, en vragen wat de bevoegdheden ervan zijn, wat de rol van de inspectie is, wat de regering moet doen, enzovoort. Aan het oprichten van een fonds zijn heel wat aspecten verbonden. We werken daarom aan het inbouwen van een vorm van expertise in de huidige procedures van het Filmfonds en van de audiovisuele selectiecommissie.
In uw voorstel heb ik een aantal zeer goede punten teruggevonden : de trajectbegeleiding tot en met de distributie, de financiële planning waarbij ondernemingscontinuïteit aan bod moet komen en het beoordelen van de projecten. Dat beoordelen gebeurt nu door de commissie, maar het is juist dat ik ooit heb ingegrepen in de beoordeling van een film van de heer Jan Bucquoy. Ik hoop dat dit als een voetnoot wordt beschouwd en niet als een daad van continuïteit van het beleid. (Gelach)
Ik vind dat een beleidsbrief pas kan worden voorgesteld als men een duidelijke visie heeft en de voorstellen uitvoerbaar zijn. Beleidsbrieven om te tonen dat men een mooie filmnota heeft geschreven, kunnen niet. Zo een brief moet ook aan de andere ministers worden voorgelegd en moet uitvoerbaar zijn. De heer Van Wallendael zal beamen dat de signalen en uitgangspunten van de sector niet eenduidig zijn. Het is niet zo eenvoudig om daarin een rode draad te vinden. De overheid moet het kader scheppen, maar uiteindelijk moeten producenten en regisseurs de films maken. Men heeft het vaak over de crisis van de Vlaamse film, maar vorig jaar is er een recordaantal aan langspeelfilms uitgekomen. Daarom heb ik bijkredieten moeten vragen en ik vraag die nog steeds. Misschien is dat recordaantal uitzonderlijk en toevallig, maar toch is het niet zo dat er geen producties zijn.
Er kwam kritiek op het feit dat een film als Oesje subsidies zou krijgen. Men vroeg zich af of het de taak van de overheid is iets dergelijks te subsidiëren. Deze film is immers rendabel op zich. Men pleit ervoor om in plaats daarvan meer middelen te geven aan meer ingewikkelde producties, zoals Hombres Complicados. De overheid moet terzake een aantal keuzes maken, maar daaraan werken is niet eenvoudig.
In de filmnota zullen de algemene aspecten zoals de scenario´s, de productie, het professionalisme en de distributie aan bod komen. Ik ben echter van oordeel dat ik de primeur daarvan aan de Vlaamse regering in haar geheel moet geven. Mijnheer Van Dijck, ook als u ooit in een paars kabinet terechtkomt, dan zult u zich nog steeds eerst tot de Vlaamse regering moeten wenden alvorens u het parlement te woord staat. Hetzelfde geldt voor de heer Van Mechelen.
Ik hoop dit document nog voor de zomer bij het parlement in te dienen, zodat het in het najaar kan worden besproken. Mijnheer Stassen, ik zeg u wel reeds dat ik de budgetten niet kan verhogen. Ik meen immers uit uw artikel in De Morgen te mogen afleiden dat u iets dergelijks bepleit als u het over het Deens model hebt. Ik geef toe dat de commissie wat op zijn honger blijft met dit antwoord, maar ik denk dat men een aantal ideeën die hier door de heer Stassen zijn geopperd zal kunnen terugvinden in de beleidsbrief.
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Mijnheer de minister, ik zal moeten herlezen wat ik in dat artikel heb geschreven, zeker tussen de lijnen. Het voorbeeld van Denemarken toont aan dat een dynamisch subsidiesysteem met begeleiding tot in de distributiefase, veel aandacht voor scenariosteun, specifieke aandacht voor bepaalde genres en een prominente rol voor het filminstituut tot mooie resultaten en veel internationale prijzen kan leiden. Ik pleit er dus niet voor dat de overheid oplegt welke films er moeten worden gemaakt.
Als men ervoor kiest dat een bepaald deel voorbehouden wordt voor kinder- en jeugdfilm, dan kiest men voor een bepaald genre. Daarbij bepaalt men niet of het over sprookjes gaat of over een schitterend verhaal als in de film The Island on Bird Street, over een jongen die twee maanden bovenin een nest op een eiland in het getto van Warschau overleeft. Met die inhoudelijke keuze houdt de Deense overheid zich niet bezig, wel met de genrekeuze. Misschien kan Vlaanderen kiezen voor animatiefilms of kortspeelfilms.
Minister Eric Van Rompuy : Het is voor de overheid bijzonder moeilijk om die keuze te maken. Als de overheid alles zet op animatiefilms, dan zal de sector het daarmee al evenmin eens zijn. De langspeelfilmmakers zeggen dat zij de grootste budgetten nodig hebben en dat de overheid bij hen het meest over de brug moet komen. Het gaat hier om beperkte middelen.
De heer Jos Stassen : Ik bedoel alleen maar dat de overheid een keuze moet maken tussen de genres, en een beslissing moet nemen over het aantal producties per jaar en het te besteden bedrag voor de verscheidene producties. Met de inhoud en de keuze tussen ´Boerenpsalm´ of een softpornofilm, mag de overheid zich niet bezighouden. Het feit dat de Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie dat wel zou doen, is voor mij een bewijs dat dit orgaan niet werkt.
Wat het voorstel tot oprichting van een autonoom fonds betreft, probeert de commissie voor Cultuur dit nu uit met het autonoom fonds voor de letteren. De Raad van State bestudeert momenteel het voorstel in kwestie. Ik ben zeer benieuwd naar het oordeel. Misschien komt er ook een autonoom fonds voor de beeldende kunsten, en eventueel een fonds voor de audiovisuele industrie. De minister zal de beheerders daarvan moeten aanduiden. We zullen de kritiek van de Raad van State afwachten, en kijken of die werkbaar is.
De overheid mag dus zeker geen inhoudskeuzes maken. De overheid moet wel het kader creëren waarbinnen een aantal problemen worden aangepakt.
Mijnheer de minister, u moet de kroon hier niet ontbloten, maar ik ben benieuwd naar uw krijtlijnen. Kunt u reeds een aantal keuzes naar voor brengen? Misschien kiest u voor een veelal economisch bepaald model. Ik kies voor een cultureel model. Dat verschilpunt merk ik hier alvast op. Als minister van Economie kunt u vanuit een economische optiek een aantal films ondersteunen. Een minister van Media moet echter de culturele ondertoon - in de brede betekenis van het woord - incorporeren.
Ik hoop dat we uw beleidsbrief tegen het eind van deze maand of het begin van de volgende maand kunnen inkijken.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Zoals de minister zelf reeds zei, stellen we vast dat deze commissie op haar honger blijft. Dat is trouwens een understatement. Het debat dat we hebben geopend tijdens de begrotingsbesprekingen, was eigenlijk nog iets ruimer dan uw antwoord vandaag. We zijn toen immers uitgegaan van de huidige evoluties in de Vlaamse audiovisuele sector. We verwezen naar de positiebepaling van de openbare omroep tegenover deze sector, en naar ons werkbezoek aan VTM. Ter gelegenheid van dit bezoek werd duidelijk gezegd dat de verhouding tussen eigen producties en buitenlandse aankopen één op acht bedraagt.
Vanuit dat uitgangspunt begon ik met mijn vraagstelling, die werd vervolledigd met een hoofdstuk over film in Vlaanderen en de nota van de groep rond Stijn Coninx. Die nota kan worden opgevat als een noodkreet over een bepaalde beleidsvisie. Vorige keer hebt u gezegd dat het filmfonds slechts drie jaar werkzaam is. Dat zou een te korte termijn zijn voor een diepgaande evaluatie. U hebt ook gezegd dat het budget voor 1998 niet wordt verhoogd. Zoals ik al zei, werd dit debat gevoerd naar aanleiding van de begrotingsaanpassing.
Als we de begroting willen verhogen, dan moet dat nu : daarvoor zijn we vandaag bijeen. U ging echter een stap verder door te verklaren dat ook in 1999 het budget niet wordt verhoogd. Er komt tijdens deze zittingsperiode met andere woorden geen nieuwe visie op het filmbeleid. Als ik het goed begrijp, pleit u ervoor het filmfonds zoals dit nu functioneert, te laten voortwerken tot het einde van de regeerperiode.
Tegelijkertijd zei en zegt u te zoeken naar een meer coherente visie op film in Vlaanderen. Met die zoektocht heb ik geen moeite. Het zal een keuze zijn tussen een Deens model, waarbij de overheid een belangrijkere verantwoordelijkheid op zich neemt voor de film, of een liberalere aanpak, waarbij de overheid onderzoekt hoe ze de markt en het risicokapitaal voor de Vlaamse filmsector kan aantrekken. Ik vraag me af of we moeten zoeken naar wat u hebt toegepast als minister van Economie, namelijk een verzekering van risicokapitaal dat wordt belegd in deze sector. Het zal u niet verbazen dat ik voor deze optie kies en niet voor het model waarbij we als overheid zeggen in welke film wordt geïnvesteerd. Ik geloof daar niet in.
Ik heb ook bedenkingen bij de regeling waarbij de sector zelf beslist waarin wordt geïnvesteerd. Het verleden heeft aangetoond dat het niet werkt. We moeten evolueren naar een meer transparante marktwerking. U haalde het heel voorzichtig aan, maar ik ben van oordeel dat we daar de oplossing moeten zoeken. We moeten uitzoeken in welke mate risicokapitaal kan worden verzekerd. De overheid moet verantwoordelijkheid opnemen om de markt opnieuw te doen floreren. We doen het ook in verband met de inkomstenverzekering in de huisvestingssector. U introduceerde ook het risicokapitaal in innovatie in nieuwe bedrijven. Ik denk dat we voor film dezelfde weg moeten volgen.
Mijnheer de minister, laat ons deze manier uitwerken. Kunnen we voor de begroting van 1999 een soort van krediet reserveren om deze sector weer op gang te trekken? In het verleden hebben we de inkomstenverzekering uitgewerkt onder leiding van een werkgroep die door professor Van de Putte werd voorgezeten. We moesten nagaan hoe we de verzekering zouden opstellen, en in welke mate we dekkingsfactoren kunnen vinden.
We moeten zo snel mogelijk een werkgroep installeren die de zaak technisch onderzoekt en nagaat in welke mate het project kan worden gerealiseerd. Op die manier kunnen we de film in Vlaanderen en de audiovisuele sector ondersteunen. Ik vrees immers dat we in 1999 in een crisisscenario terecht zullen komen.
Het opgelegde budgettaire plan van de openbare omroep is zeer stringent. We hebben het zelf in het kader van het maxidecreet opgesteld, en binnenkort krijgen we de kans het te evalueren. Niemand die Christian Van Thillo van de groep Hoste kent verwacht een andere ingesteldheid. Ik zie de commerciële omroep evolueren naar cheap television met alle gevolgen van dien voor de audiovisuele sector. Ik denk dat we het ons niet kunnen permitteren om twee jaar niets te doen. We moeten anticiperen op de evolutie en een offensief beleid naar voren brengen.
Dat brengt me bij het Deense model. We hebben de verantwoordelijkheid niet af te glijden naar pure aankoop van Amerikaanse producties. We moeten betere reeksen promoten. Ik kan alleen maar vragen dat u in de loop van de volgende maanden werk maakt van mijn voorstel. Ik hoop dat we elkaar rendez vous geven tegen het einde van het jaar.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Stassen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.