Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden Vergadering van 29/05/1997
Mondelinge vraag van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over de aanpassing van de wetgeving op de reisbureaus
Mondelinge vraag van de heer Emiel Verrijken tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over de aanpassing van de wetgeving op de reisbureaus
1. Uiteenzetting door de vraagstellers Mevrouw Trees Merckx-Van Goey wijst erop dat de reisbureausector een enorm belangrijke actor is in de steeds groeiende toeristische industrie. Nochtans moet deze sector werken binnen een totaal verouderd wettelijk kader.
Reeds tijdens de vorige legislatuur werd, bij monde van de heer Luc Martens, een voorstel van decreet ingediend om hieraan te verhelpen, nu sedert de grondwetsherziening van 1993 Vlaanderen ten volle bevoegd is over de vestigingsvoorwaarden voor de reisbureaus.
Spreker herinnert aan de bespreking van de Beleidsbrief "Toerisme Vlaanderen, onze rijke verscheidenheid ten volle erkennen door productdifferentiatie en een geïntegreerd beleid" van november 1995, waar de minister-president stelde : "Door de snelle evolutie van de markt en omwille van een betere bescherming van de consument dringt een nieuwe regelgeving voor de reisbureaus zich op. Een ontwerp van decreet wordt momenteel voorbereid en zal worden neergelegd bij het Vlaams Parlement".
Het Vlaams Parlement onderschreef deze intentie in de motie van aanbeveling van januari 1996 : "Er dient bij voorrang werk te worden gemaakt van het decreet op de reisbureaus".
Spreker stelt vast dat in afwachting van dit nieuwe decreet - dat volgens het persbericht van 2 april 1996 "Vlaams minister-president thans voorbereidt en nog voor de zomer voor advies van de Raad van State wil voorleggen" - de Vlaamse regering in april vorig jaar het vroegere koninklijk besluit van 30 juni 1966 heeft aangepast, voor wat de erkenningsvoorwaarden inzake minimumkapitalen, borgtochten en beroepsbekwaamheidsvereisten betreft.
Concreet wil spreker van de Vlaamse minister-president een antwoord vernemen op de volgende vragen : 1. Wat is de stand van zaken in de aangekondigde hervorming van de wetgeving op de reisbureaus?
2. Wanneer mag een ontwerp-decreet hierover worden verwacht?
3. Wat is het standpunt van de Vlaamse minister-president inzake de overheveling van Vlaamse reisbureaus naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of naar Wallonië, teneinde de regelgeving te kunnen omzeilen? Wat zal de Vlaamse minister-president ondernemen om paal en perk te stellen aan oneerlijke concurrentie, die speelt in het nadeel van de consument?
De heer Emiel Verrijken sluit zich grotendeels aan bij de uiteenzetting van mevrouw Trees Merckx-Van Goey. Spreker dringt er bij de Vlaamse minister-president op aan dat spoedig een ontwerp van decreet zou worden ingediend, waardoor tegemoet wordt gekomen aan een verzuchting die sinds meer dan 20 jaar wordt geformuleerd door de Vlaamse reisbureaus, vertegenwoordigd door de Vereniging van Vlaamse Reisbureaus.
Spreker benadrukt dat het besluit van de Vlaamse regering van 2 april 1996 de kapitaal- en waarborgeisen voor de reisbureaus heeft verstrengd.
De verzwaring van de eisen komt de consument niet ten goede maar enkel de grote binnenlandse en buitenlandse reisbureaus die de internationale markt bestrijken.
Anderzijds hebben het Waals en het Brussels Gewest veel lichtere voorwaarden opgelegd aan de reisbureaus, zodat de Vlaamse reisbureaus werkelijk gediscrimineerd worden in Vlaanderen en zeer bijzonder in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
De nadruk dient volgens spreker eerder te worden gelegd op meerdagstoerisme dat duidelijk het interessants is voor de horeca. Het NCMV heeft nochtans recent de aandacht gevestigd op het feit dat toerisme zorgt voor belangrijke bijkomende werkgelegenheid.
Spreker wenst van de Vlaamse minister-president meer concreet te vernemen hoe de Vlaamse minister-president de samenwerking tussen de diensten bevoegd voor toerisme en het departement Cultuur evalueert, onder meer op het vlak van tentoonstellingen (Van Dyck)?
2. Antwoord van de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie De Vlaamse minister-president treedt de zorg bij van de vraagstellers en antwoordt samenvattend hierop als volgt.
De wet van 21 april 1965 houdende het statuut van de reisbureaus regelt tot op vandaag de erkenning van een reisbureau. Het bijbehorend koninklijk besluit betreffende het statuut van de reisbureaus dateert van 30 juni 1996.
Gezien de vereisten inzake minimumkapitaal, borgtochten en beroepsbekwaamheid sinds 30 juni 1996 niet meer waren aangepast, boden deze niet langer de nodige garanties voor leveranciers en consumenten. Dit vertaalde zich de jongste jaren - en vooral in Vlaanderen - in een te expansieve groei van het aantal verkooppunten waardoor de leefbaarheid van de sector en de kwaliteit van de dienstverlening in het gedrang kwamen. Bij wijze van voorbeeld geef ik u enkele cijfergegevens. In de periode 1986-1994 groeide het aantal vergunde reisbureaus jaarlijks aan met gemiddeld 35. In de periode 1994-1995 daarentegen werden door Toerisme Vlaanderen 90 bijkomende reisbureaus vergund. Op 31 december 1995 telde Vlaanderen 1256 vergunde reisbureaus.
Gelet op de aparte dienstverlening van de reisbureaus, een economische activiteit waarbij de consument in alle vertrouwen op de deskundigheid van de reisorganisator of reisbemiddelaar beroep doet, drong een gelijkschakeling van de vereisten inzake beroepsbekwaamheid tussen de hoofdkantoren en de bijkantoren/verkooppunten zich op. Voorts dienden de vereisten inzake minimumkapitaal en de borgtochten te worden aangepast aan de sinds de ingevoegetreding van het koninklijk besluit van 30 juni 1966 ingetreden inflatie.
De Vlaamse regering keurde hiertoe op 2 april 1996 een herziening van het koninklijk besluit van 30 juni 1966 houdende het statuut van de reisbureaus goed.
Dat deze tussentijdse aanpassing vrijwel onmiddellijk resultaten opleverde wordt bewezen door het feit dat Vlaanderen eind 1996, d.w.z. 9 maanden na het in voege treden van het besluit van de Vlaamse regering, 1297 vergunde reisbureaus telde. Ten opzichte van 1995 werd de jaarlijkse aangroei in 1996 dus gehalveerd.
De Vlaamse regering stelde inderdaad, zoals de vraagsteller opmerkt, dat de tussentijdse aanpassing werd doorgevoerd in afwachting van een nieuwe decretale regeling terzake. Hieraan werd onverwijld verder gewerkt. Het nieuwe decreet, dat de terzake vigerende wet van 1965 zal vervangen, moet tegemoet komen aan de verdere professionalisering van de reisindustrie én zal scherpere toegangsvoorwaarden stellen tot het beroep van reisorganisatie en reisbemiddelaar. Voorts moet het nieuwe decreet duidelijkheid verschaffen ten aanzien van diegene die op een waardevolle manier actief zijn in de schemerzone van de toeristische reisindustrie, zoals de sport- en jeugdverenigingen, de sociaal culturele organisaties en de organisatoren van taal- en sportcursussen, congressen, meetings of incentives. Het in de vorige legislatuur ingediend voorstel van decreet terzake vormde hierbij de uitgangsbasis, maar hield nog enkele knelpunten in.
Zo moest vooreerst de rechtsgrond van het decreet verder worden verfijnd. Ook diende een sluitende beroepsprocedure en een afdwingbare sanctionering worden ingebouwd. Daarnaast was er nood aan een oplossing voor het jeugd- en sociaal toerisme dat - ongewild - strenger dreigde te worden aangepakt. Ten slotte moest het decreet worden afgestemd op de federale wetgeving inzake consumentenbescherming en was het noodzakelijk om de decretale bepalingen terug te koppelen naar een meer geliberaliseerde houding op Europees vlak.
In het najaar van 1996 werd overleg opgestart met de bevoegde ministers voor het toerisme van de respectieve gemeenschappen om de haalbaarheid en de modaliteiten te onderzoeken van een uniforme decretale regeling inzake het statuut van de reisbureaus. Deze uniforme regeling zou kunnen worden gerealiseerd via een samenwerkingsakkoord tussen de respectieve gemeenschappen en de gewesten. Indien dit samenwerkingsakkoord bevestigd wordt door de verschillende parlementen, dan krijgt het daardoor kracht van wet.
De ministers bevoegd voor het toerisme en hun respectieve administraties hebben in een interkabinettenwerkgroep intensief gewerkt aan de technische uitwerking van een gezamenlijke tekst. Momenteel wordt deze tekst vertaald en aan een laatste legistiek en taalkundig nazicht onderworpen.
Op donderdag 19 juni a.s. is een finale bespreking gepland, teneinde eventuele technische of politieke knelpunten te bespreken en de nodige afspraken te maken betreffende de procedure en de voortgang van dit dossier.
Daaropvolgend zal het samenwerkingsakkoord worden besproken met de respectieve ministers bevoegd voor economie. Terzelfder tijd kan de wettelijk verplichte adviesprocedure worden ingezet via de raadpleging van de bevoegde technische comités.
De minister-president benadrukt dat deze wil ook bij de andere ministers aanwezig is, om deze omvangrijke operatie ten spoedigste te kunnen afronden op het niveau van de regering en aan het Vlaams Parlement - uiterlijk in het najaar - de tekst van het samenwerkingsakkoord ter goedkeuring te kunnen voorleggen.
3. Replieken Mevrouw Trees Merckx-Van Goey dringt bij de Vlaamse minister-president, voorafgaandelijk aan de indiening van het ontwerp van samenwerkingsakkoord, hierover in de Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden, inhoudelijk van gedachten te wisselen.
Tenslotte verheugt de vraagsteller zich op de door de minister-president aangekondigde sanering van de sector van de reisbureaus, wat ongetwijfeld zal bijdragen tot een verhoogde kwaliteit van de dienstverlening aan de consument.
De Vlaamse minister-president gaat akkoord om het ontwerp van samenwerkingsakkoord in de Commissie voor Werkgelegenheid en Economische Aangelegenheden toe te lichten.
Tenslotte herinnert de minister-president aan de bepalingen van artikel 87 met betrekking tot de samenwerkingsakkoorden.
Na het reces kan de bespreking hierover worden aangevangen.
- Het incident is gesloten.