Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin Vergadering van 21/04/1997
Interpellatie van de heer Guy Swennen tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over nieuwe erkenningen in de sector algemeen welzijnswerk
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Swennen tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over nieuwe erkenningen in de sector algemeen welzijnswerk.
De heer Swennen heeft het woord.
De heer Guy Swennen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, deze interpellatie zal minder uitvoerig zijn. Ze ligt me wel evenveel aan het hart. Ik wil beginnen met een klassieke open deur in te trappen, namelijk de bedoeling van het decreet van 24 juli 1991 betreffende het algemeen welzijnswerk. Tijdens deze legislatuur is hierover al heel veel inkt gevloeid en werd er nog veel meer over gesproken.
Er waren twee grote uitgangspunten : alle relatief verwante werksoorten beter op elkaar afstemmen en de reglementeringen harmoniseren door de uitbouw van de polyvalente centra die of ambulant of residentieel zijn. Dit is belangrijk omdat deze centra een belangrijke preventieve eerstelijnstaak hebben : ze voorkomen dat men in duurdere, gespecialiseerde lijnen terechtkomt. Hiervoor is de evenwichtige spreiding, en dus de herkenbaarheid en bereikbaarheid van de eerstelijnsfunctie belangrijk. Iedereen is het hierover eens. Het gaat hier trouwens om een principe dat door iedereen wordt aanvaard : elke burger heeft recht op dienst- en hulpverlening.
Als we de spreiding bekijken, dan zien we dat er blinde vlekken zijn. Mijnheer de minister, u bent de eerste die dat heeft toegegeven en die zijn voornemen heeft bekendgemaakt om hier verandering in te brengen. Ik wil een voorbeeld geven dat betrekking heeft op Limburg. Iedereen kijkt immers door zijn eigen chauvinistische bril.
Minister Luc Martens : Een West-Vlaams minister heeft daar veel begrip voor.
De heer Guy Swennen : Ik ben het volledig met u eens. Als we het ook eens worden over de antwoorden, dan stonden we heel ver. Limburg is op welzijnsvlak een minder ontwikkeld gebied. De cijfers tonen aan dat Limburg met zijn 776.000 inwoners 13 percent van de Vlaamse bevolking uitmaakt. In de sector van het ambulante algemeen welzijnswerk is het aandeel in personeel en middelen 9,5 percent. In de residentiële sector zijn de cijfers iets hoger.
De achterstand in de ambulante sector is dus duidelijk. Er is in Limburg wel een stedelijke concentratie in Midden-Limburg, Hasselt en Genk, maar ongeveer drie vierde van het resterende grondgebied bestaat uit blinde vlekken. Het gaat hier over Noord Limburg, Zuid-Limburg en het Maasland. Het bewijs hiervan zijn de ellenlange wachtlijsten.
Mijnheer de minister, u hebt een van de blinde vlekken prioritair gesteld in een van uw eerste beleidsnota´s. We keken dan ook met veel belangstelling uit naar het sterk dossier van het OCMW van Maaseik, een modelgemeente in het Maasland. Dat OCMW heeft in 1995 een aanvraag ingediend voor de erkenning en subsidiëring van een ambulant polyvalent centrum. Het zou de naam Maaslands Centrum voor Mensen met Problemen krijgen. In de andere ondervertegenwoordigde regio´s, namelijk Noord- en Zuid-Limburg, werden in de zomer van 1996 vanuit pluralistische hoek ook dergelijke stappen ondernomen : er werden twee aanvraagdossiers ingediend.
Mijnheer de minister, onlangs hebt u vier nieuwe erkenningsdossiers goedgekeurd in het kader van het opvullen van de blinde vlekken. Ik heb u hier al op gewezen, ik heb u aangekondigd dat ik er een interpellatie over zou houden en ik heb er met u een briefwisseling over gevoerd. Mijn eerste vraag is of u bij de toekenning van de erkenningen rekening hebt gehouden met de aangehaalde prioriteiten en met de andere ondervertegenwoordigde regio´s? Een bijkomende vraag is welke criteria aan de basis lagen van deze erkenningen?
Ik durf te stellen dat de meeste erkende voorzieningen die binnen het algemeen welzijnswerk in de prijzen vielen, antenneposten zijn, die vanuit een centraal punt worden bestuurd. Ik formuleer het dan nog met de behoedzaamheid van een Sioux-indiaan. Ik heb het met name over het Solistisch Centrum Hasselt, dat wordt erkend voor de categorieën 3, 4 en 5 en dat drie personeelsleden extra krijgt. Als men de optelsom maakt, werkt men dan met negen antenneposten. Een daarvan bevindt zich in Maaseik, de andere tussen Hasselt en Lommel. In de sector wordt een beetje ironisch en cynisch gezegd dat u, mijnheer de minister, de maat heeft verlegd voor deze beslissing.
Minister Luc Martens : Ik wist niet dat ik zo een belangrijk minister was.
De heer Guy Swennen : Blijkbaar wel. Er zijn er nog die naar dezelfde familienaam luisteren en die van het oversteken van de Rubicon spraken. Blijkbaar heeft de familienaam er iets mee te maken.
Ik zeg dit nu wel lachend, maar het ligt vrij gevoelig. Sommigen denken dat er niet afdoende rekening wordt gehouden met de vraag van de pluralistische initiatieven. Als men dat algemeen welzijnswerk in kaart brengt, dan staat daar één draak op. U hoort me niet zeggen dat de instelling in Hasselt, die ik zeer goed ken, niet goed werkt. Maar ze heeft wel negen antenneposten, terwijl alle potentiële nieuwe, dynamische en frisse leven uit een andere omgeving geen kans krijgt. Kunt u dit vermoeden weerleggen?
Ik stel u nog een laatste vraag. Voor sommige solisten werd de vijfpercentsanctionering opgeheven door hun een voorlopige erkenning als type B of C te geven. Voor andere niet. Volgens sommigen gaat het om een willekeurige niet-sanctionering. Welke criteria werden daarbij gehanteerd?
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Deze interpellatie roept bij mij de volgende bedenkingen op. Toen het bij het aantreden van deze regering over het algemeen welzijnswerk ging, en ook in de beleidsbrief van de minister, las ik dat de Maaskant en Tongeren blinde vlekken zijn. Ik ken die regio en wist dat daar wel degelijk voorzieningen zijn. In Tongeren is er bijvoorbeeld één. Zelfs in de gevangenis was er één, wat toen ook werd ontkend. Hetzelfde geldt voor de Maaskant : in Maasmechelen is er een voorziening.
Deze regio´s worden anders gedefinieerd naargelang de interpretatie die men voor ogen heeft. Gaat het over gerechtelijke arrondissementen, dan is er altijd sprake van de drie arrondissementen Hasselt, Maaseik en Tongeren. Ook alle kaarten die we krijgen in verband met algemeen welzijnswerk, gaan uit van deze indeling. Maar in Limburg wordt - niet alleen in het algemeen welzijnswerk overigens - heel veel gecentraliseerd in Hasselt en ook in verschillende posten elders.
Ik schets even de situatie in het Maasland. Dat hoort normaal bij het arrondissement Tongeren-Maaseik. Als je dit gebied opdeelt in bestuurlijke arrondissementen, dan hoort Maasmechelen bij Tongeren en Maaseik niet. Maar Maaseik ligt dan weer in het bestuurlijk arrondissement waar er voorzieningen zijn. Voor dat soort situaties moeten we opletten. De cijfergegevens tonen valselijk aan dat alleen Midden Limburg over voorzieningen beschikt. Ik heb kunnen constateren dat er voorzieningen voor algemeen welzijnswerk zijn in Hasselt, Tongeren, Maasmechelen, Overpelt en Sint-Truiden. Een andere voorziening is te vinden in Hasselt en Genk. Nog een andere is vertegenwoordigd in Hasselt, Genk, Neerpelt, Beringen, Heusden-Zolder, Lummen, Houthalen-Helchteren en Maaseik. Omdat deze diensten centraal gelegen zijn in Hasselt, geeft dat het beeld dat er maar op één plaats een voorziening is. Als we de administratieve poot van een dergelijke voorziening centraal houden, kunnen we er mijns inziens voordeel bij doen. Zeker als dit historisch is gegroeid zoals in Limburg.
In tegenstelling tot de heer Swennen was ik wel blij met de laatste erkenning. Het gaat hier immers om een voorziening die al sinds de jaren zeventig bestaat. Dat bepaalde voorzieningen zich zo lang hebben kunnen instandhouden zonder financies, louter door de goodwill van veel mensen, mag worden beloond.
Maar hoe zit het met de toekomst? Ten eerste baart de afbakening van de regio´s mij zorgen, niet alleen in Limburg. Wat betekent afbakening van regio´s hier? In Limburg spraken we traditioneel van onze vijf zogenaamde LISO-regio´s (Limburgse samenlevingsopbouw) ; nu van de regio´s streekplatform. We kunnen ook van de gerechtelijke en van de bestuurlijke regio´s spreken. Ik vind het allemaal erg onduidelijk. Ik denk dat het voor de sector heel belangrijk zou zijn indien er duidelijkheid komt over de regio´s. Ik zou er persoonlijk voor pleiten de mobiliteit van de mensen als uitgangspunt te nemen. Als u ziet dat men in een bepaalde regio, bijvoorbeeld Riemst, meer geneigd is naar Bilzen of Tongeren te gaan, dan moet men mijns inziens die regio opnieuw bekijken en mag Maasmechelen - sorry daarvoor - dat wel bij het arrondissement Tongeren ligt, niet beschouwd worden als horende bij het arrondissement of de regio Tongeren.
Mijnheer de minister, er moet in de eerste plaats wat meer duidelijkheid komen over wat de regels zijn. Verder vraag ik of u kunt geloven in een centrale aanpak waarbij wordt uitgegaan van de historische evolutie. U moet dat niet kunstmatig opzetten in andere provincies waar men enorm veel last heeft. Waar er een historische evolutie is moet het echter mogelijk zijn centraal iets te organiseren met antenneposten. Ik denk dat we binnen Limburg eens moeten nadenken over wat centraal organiseren is. Misschien moeten we dit naar een andere plaats overbrengen - het hoeft niet altijd Hasselt te zijn. Dit moet evenwel binnen Limburg worden opgelost. Ik zou er wel voor pleiten dit zo te houden waar het bestaat, en zeker waar bewezen is dat dit een administratief en financieel goedkopere oplossing is.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Zijn er nog Limburgers in deze commissie?
De heer Guy Swennen : Mijnheer de minister, de draagwijdte van de vraag overstijgt de provincie. Het gaat om het al dan niet erkennen van nieuwe pluralistische initiatieven.
Minister Luc Martens : Ik mag toch wel eens plagen.
De heer Guy Swennen : Ik plaag maar terug.
Minister Luc Martens : Van meet af aan hebben we gezegd dat er een problematiek is van blinde vlekken. Dat is reeds vanaf het begin als dusdanig door de administratie gesteld. Wij hebben dat trouwens ook proberen te honoreren zodra we daartoe de middelen hadden.
De commissieleden hebben daar steeds voor gepleit. Ik heb steeds getracht daar invulling aan te geven zodra ik over de middelen beschikte, zonder mij evenwel te verliezen in verdere analyses om na te gaan of dit wel juist of niet juist was en of dit niet verder verfijnd kon worden. We hebben dat soort oefeningen wel gemaakt. Zo hebben we bijvoorbeeld een aantal berekeningen gemaakt waarin de vraag tegenover het aanbod werd afgewogen en nagegaan werd wat dit betekent in Vlaanderen op het vlak van het welzijnswerk. Als we dat dan opdelen en kijken welke de zwakste categorieën zijn, dan stellen we eigenlijk de volgende blinde vlekken vast : Diksmuide met 0,0 ; Halle-Vilvoorde met 1,18 ; Ieper met 1,92 ; Maaseik met 1,88 ; Tielt - waar ik woon, maar ook daar hebben we voorlopig nog niets gedaan - met 0,0 en Veurne eveneens met 0,0.
Er is dus een zekere afwijking bij de verdere doorlichting van de cijfers ten aanzien van wat tot nu toe door de administratie werd aanvaard. In plaats van in deze discussie terecht te komen, vonden wij het nuttig en nodig om in elk geval nu reeds maatregelen te nemen, zeker voor wat betreft de Westhoek, Zuid-Oost-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en het Maasland. Ik citeer hierbij voor het Hageland het Pluralistisch Centrum Welzijnswerk, voor de Westhoek het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, voor Ronse het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk en voor Limburg het Centrum voor Relationeel en Maatschappelijk Welzijn.
We hebben daarbij gekozen voor het principe van de schaalvergroting en voor initiatieven waarbij uiteindelijk toch een aantal relevante partners betrokken was. We hebben met andere woorden rekening gehouden met bestaande en erkende centra om de hulpverlening op het terrein zo goed mogelijk te realiseren. Dat was voor ons slechts een eerste stap in het wegwerken van de blinde vlekken en van de achtergestelde regio´s, vermits het ene gemakkelijk in het andere vervloeit. Ik herhaal nogmaals dat ik vond dat ik niet in debat moest treden en de mensen ondertussen in de kou mocht laten staan. Er moest iets gebeuren. Ik moet er in dit verband op wijzen dat we manifest gekozen hebben - waarbij ik het Hageland als voorbeeld neem - voor een Pluralistisch Centrum Welzijnswerk. Ik denk trouwens dat dit een goede keuze was.
Als u het dan hebt over de Maaskant die als blinde vlek wordt benoemd en die als dusdanig voorkomt in de verschillende documenten, dan merk ik dat u daarover een hele discussie kunt beginnen. U kunt inderdaad een dergelijke provincie op verschillende manieren benaderen. Zijn dat bestuurlijke arrondissementen? Heeft dat te maken met de bereikbaarheid door de klanten? Gebruikt men de LISO-opdeling? Wordt er uitgegaan van de bestaande hulpverleningsdiensten? Rekent u Genk tot de Maaskant of niet? Om dergelijke complexe discussies te vermijden zouden we in de toekomst programmaties moeten uitbouwen die afgestemd zijn op de mobiliteit van mensen. Waar gaan mensen winkelen? Waar gaan ze naar het ziekenhuis? Waar volgen ze onderwijs? Waar nemen ze diensten op?
Toegegeven, het is geen sinecure dit in kaart te brengen. Men werkt aan het decreet Algemeen Welzijnswerk dat, naar ik meen en hoop, binnen de maand door de Vlaamse regering als voorontwerp kan worden goedgekeurd. Daaraan gekoppeld werken wij aan een zekere programmatie om in Vlaanderen een gelijkmatige dekking voor het algemeen welzijnswerk in het vooruitzicht te kunnen stellen. In een eerste fase wordt dit nog gebaseerd op de bestuurlijke arrondissementen omdat wij nu eenmaal vanuit dat cijfermateriaal, bij gebrek aan ander, moeten werken. Het zal maar op grond van de in deze herschikte centra verrichte registraties zijn dat we zicht zullen krijgen op de woon- en leefpatronen van de mensen. Op die wijze zullen we vermoedelijk kunnen komen tot een verfijning van de omschrijving van de regio´s.
Vandaag kunnen we dat nog niet. Bij gebrek aan verfijnde registratiegegevens met betrekking tot het welzijnswerk kunnen we nu nog niet goed zien hoe en hoe ver de mensen zich eigenlijk bewegen. Deze operatie willen we wel willen doorvoeren, maar we kunnen die niet vanaf het begin doen omdat onze administratie daar niet voor uitgerust is. Het zal zeker nog twee jaar duren voor we de verfijning, waar mevrouw Van Cleuvenbergen voor pleit, op het terrein zelf zullen kunnen waarmaken.
In elk geval is de ondervertegenwoordiging in Limburg duidelijk gebleken. Daar moest dus een inhaalbeweging gebeuren. Toen ik minister werd, was slechts één ambulant centrum erkend. Wij hebben zelf - het is reeds de tweede keer dat ik daarnaar moet verwijzen - in december 1995 een Pluralistisch Centrum Algemeen Welzijnswerk Limburg erkend, dus het tweede. Het eerste waartoe ik met betrekking tot Limburg besliste, was een pluralistisch centrum. Als u vraagt of ik daar iets op tegen heb, dan is mijn antwoord neen. Het is immers al de tweede beslissing die wij hebben genomen.
Er waren daar trouwens goede argumenten toe. Uiteindelijk was er evenwel nood aan een derde centrum dat moest worden erkend. Hiervoor werden zes verschillende aanvragen ingediend : het Centrum voor Welzijnswerk Limburg (CWL), het Ambulant Polyvalent Maaslands Centrum voor Mensen met Problemen, een initiatief van het OCMW van Maaseik ; het Centrum Polyvalent Welzijnswerk Noord-Limburg ; het Centrum voor Ambulant Welzijnswerk Zuid-Limburg ; het Sociaal Centrum Heusden-Zolder en het Centrum voor Relationeel en Maatschappelijk Welzijn - Limburg.
Dat waren de zes kandidaten die zich toen hebben aangemeld. We hebben die allemaal stuk voor stuk ernstig laten onderzoeken. Het Centrum voor Welzijnswerk Limburg vroeg een uitbreiding. Sinds mijn aantreden hebben we geen enkel centrum in Vlaanderen een uitbreiding toegekend. Die piste hebben we tot nu toe niet bewandeld.
Over het Centrum Ambulant Polyvalent Maasland luidt het advies van de administratie - en ik citeer : de administratie is vragende partij voor een erkenningsvraag uitgaande van één OCMW, vooral omdat het de bedoeling is van meer tot een geografische werking te komen in de hele regio. Einde citaat. De woordvoerder van dit centrum, Boudewijn Derkoningen, secretaris van het OCMW Maaseik, is tot twee keer toe op het kabinet ontvangen. We hebben met hem het dossier besproken en de toestand samen met hem bestudeerd. Telkens werd hem ook gezegd dat Maaseik een antennepost moest krijgen binnen een groter geheel. Schaalvergroting is trouwens één van de middelen die we willen inzetten.
De derde en vierde kandidaat - het Centrum Polyvalent Welzijnswerk Noord-Limburg en het Centrum voor Ambulant Welzijnswerk Zuid-Limburg - kan ik eigenlijk samen nemen. Het ene centrum is pas gesticht op 22 juli jongstleden en het andere is nog drie dagen jonger - het werd gesticht op 25 juli. Het waren bijzonder recente initiatieven die zelf nog geen erkenning hadden.
Wat betreft kandidaat nummer vijf - het Sociaal Centrum Heusden-Zolder - citeer ik uit het advies van de administratie : het centrum komt duidelijk tegemoet aan een reële vraag. Omwille van de niet erkenning blijkt het zich onvoldoende te kunnen profileren als regionaal centrum. Het dient dan ook vragen vanuit de omliggende gemeenten van de regio West-Limburg door te verwijzen naar verder gelegen CLG-centra. Het afsluiten van een samenwerkingsakkoord met het Provinciaal Centrum voor Slachtofferhulp kon om die reden ook niet gebeuren. We verwijzen naar een vorige bemerking in verband met initiatieven vanuit één OCMW. Voor het organisatie- en beheersplan is het belangrijk dat het centrum zich dient te profileren als een ambulant polyvalent centrum voor algemeen welzijnswerk. Bij de verdere onderhandeling voor de oprichting van een polyvalent centrum voor algemeen welzijnswerk dient het CLG-OCMW te Heusden-Zolder zeker betrokken te worden. Einde citaat.
Dit was dus een aarzeling ten aanzien van de voorliggende vraag. Uiteindelijk hebben we het Ambulant Polyvalent Centrum voor Welzijnswerk Limburg een erkenning gegeven. Het dient meteen een aantal blinde vlekken in Limburg in te vullen. Bovendien was op dat ogenblik reeds één van de kandidaten, namelijk Heusden-Zolder, ondertussen in het centrum zelf opgegaan.
U vraagt waarom uiteindelijk werd gekozen voor de VZW Centrum voor Relationeel en Maatschappelijk Werk. Dit heeft te maken met de structuur. Dat is uitvoerig in het verslag opgenomen, ik zou kunnen voorlezen hoe we dit inschatten. Het heeft voorts te maken met de organisatie van de VZW, want we zien welke consultatie- en contactmogelijkheden ze nu reeds bieden op negen verschillende plaatsen.
Het heeft ook te maken met het aanbod. We zien dat ze werkzaam zijn op twaalf verschillende thema´s en reeds heel wat vragen aanbieden. Het heeft ook te maken met het aanbod in de verschillende regio´s. Ik zou tenslotte ook nog de historiek kunnen vermelden waar mevrouw Van Cleuvenbergen zelf naar verwezen heeft.
Ik zeg het hier heel kort, maar ik zal aan de verslaggever het antwoord geven met alle toelichtingen die erbij horen, zodat u het volledige dossier hebt.
U zei dat ik geen aandacht heb voor pluralistische initiatieven. Ik heb er al op gealludeerd. Toen ik aantrad was er slechts één centrum erkend. We hebben in Limburg zelf een tweede centrum erkend - een pluralistisch centrum. Het derde centrum dat we erkend hebben was geen pluralistisch centrum, maar in het Hageland - Oost-Brabant - hebben we wel een pluralistisch centrum erkend. Als u een doorlichting zou maken van de niet-gereglementeerde toelagen voor 1995 en 1996, dan zou u merken dat ik me niet hoef te schamen, want er is een brede waaier van pluralistische initiatieven die via de niet-gereglementeerde toelagen ook worden gesteund.
Dan hebt u het in een vierde vraag over het niet sanctioneren van sommige solistische centra. We hebben inderdaad een aantal centra voor algemeen welzijnswerk als type B of type D erkend en we hebben de sanctionering inderdaad opgegeven, omdat duidelijk was dat daar pogingen werden ondernomen om te komen tot een breder verband. Die intentie bleek echt uit het dossier, uit de correspondentie en uit schriftelijke verklaringen. Op die manier willen we hen niet ontmoedigen ten aanzien van de volgende operatie die we moeten doen binnen de herstructurering van het algemeen welzijnswerk. We hebben op dit punt op de meest correcte manier het advies van onze eigen administratie gevolgd.
De voorzitter : De heer Swennen heeft het woord.
De heer Guy Swennen : Mijnheer de minister, ik heb nog een bijkomende vraag. Wat is het tweede centrum dat erkend is en pluralistisch is?
Minister Luc Martens : Het Pluralistisch Centrum voor Algemeen Welzijnswerk Limburg. Het werd erkend op 22 december 1995, en is gegroeid uit het jongerenadviescentrum in Genk en uit Release en het Centrum voor Gezinsplanning en Sexuele Opvoeding in Hasselt.
De heer Guy Swennen : Het is dus eigenlijk een samenbundeling van bestaande functies. Het is een erkenning, maar het gaat hier over virtueel bestaande, maar gecompartimenteerde initiatieven, die verzameld zijn in één entiteit.
Minister Luc Martens : Uw vraag was : wilt u pluralistische centra erkennen? Natuurlijk wil ik dat doen.
De heer Guy Swennen : Met die vraag had ik nieuwe pluralistische initiatieven voor ogen. Als men het status quo bekijkt, is het pluralisme immers niet altijd goed vertegenwoordigd.
Het tweede is geen nieuw pluralistisch initiatief. Het JAC in Genk bestaat al lang. De erkenning houdt alleen een aanpassing in aan de bestaande regelgeving en het centraliseren ervan.
Mijn tweede opmerking gaat over de structuur van de Limburgse centra. Men kan er alle kanten mee uit. Er zijn verschillende gerechtelijke en bestuurlijke regio´s, er zijn de LISO-normeringen. De Maaskant wordt sociologisch algemeen erkend als één regio, met als kantons Maasmechelen en Maaseik. Maaseik is bestuurlijk inderdaad een ander arrondissement. Lommel ligt een eind van Noord-Limburg, en hoort daar zelfs bij. Sociologisch gezien is de Maaskant echter een duidelijk afgebakend geheel.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Dat klopt. Daarom begreep ik niet dat in de administratie het Maasland als blinde vlek stond omschreven.
De heer Guy Swennen : In de teksten van de beleidsnota komt de term Maasland altijd terug. Maasland is geen bestuurlijke of gerechtelijke regio. Maasland is de sociologische regio bestaande uit de kantons Maaseik en Maasmechelen. Deze vormen een doorlopend lint dat de Maas volgt, die toen nog niet was verlegd.
De voorzitter : De documentatie van de minister over dit onderwerp is een dikke bundel. Ik stel voor dat we dit overmaken aan de geïnteresseerden.
Het incident is gesloten.