Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting Vergadering van 14/11/1996
Interpellatie van de heer Filip Dewinter aan de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de wettelijkheid en de opportuniteit van gemeentelijke belastingreglementen op rendez-voushuizen en barpersoneel
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Dewinter aan de heer Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over de wettelijkheid en de opportuniteit van gemeentelijke belastingreglementen op rendez-voushuizen en barpersoneel.
De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter : Momenteel kent Vlaanderen nog drie locaties - en niet de minste, namelijk Antwerpen, Schoten en Sint-Martens-Latem - die een gemeentelijke belasting op rendez-voushuizen heffen. Onder een rendez-voushuis wordt in elk van de belastingreglementen van deze gemeenten het volgende verstaan : elke inrichting waar regelmatig de gelegenheid wordt geboden om een kamer, een appartement, een salon te huren of erover te beschikken voor een kort verblijf vanaf minder dan één uur, zowel tijdens de dag als tijdens de nacht, met het doel een intieme ontmoeting tussen verschillende personen mogelijk te maken voor andere doeleinden dan een overnachting, die het voorwerp uitmaken van de exploitatie van gangbare erkende hotels. Een knappe omschrijving. Dat dergelijke belastingreglementen vandaag de dag nog bestaan, roept heel wat vragen op. Is een dergelijke gemeentelijke belasting eigenlijk niet in tegenspraak met de strafwet? Naast dit betwistbare, wettelijke karakter, kunnen we ons ook vragen stellen over een aantal sociaal-maatschappelijke implicaties van deze belasting, en over de morele opportuniteit ervan. Maar dat laatste is hier misschien minder aan de orde.
Wat het wettelijke karakter van deze belasting betreft, zou ik de belasting willen situeren in de sfeer van het pooierschap. Artikel 380bis van de strafwet straft immers de souteneur met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar en met een geldboete van honderd frank tot vijfduizend frank. De souteneur is hij die profijt trekt uit een deel van de opbrengst van de onzedelijke handel en geheel of ten dele op haar kosten leeft ; de pooier valt onder de strafwet, onverschillig of hij andere inkomstenbronnen heeft dan wel of hij zijn inkomsten voegt bij die van de prostituee. Volgens een arrest van het Hof van Cassatie uit 1979 is een souteneur iemand die financieel voordeel haalt uit de activiteiten van een prostituee en geheel of ten dele op haar kosten leeft. Er wordt trouwens niet eens vereist dat de betrokkene een ontuchthuis exploiteert. Als we deze interpretatie aanvaarden, zouden de gemeenten als pooiers kunnen bestempeld worden.
De belasting die de drie bovengenoemde gemeenten heffen op de rendez-voushuizen, valt eigenlijk perfect onder de juridische omschrijving van souteneur. De gemeenten hebben immers een voordeel bij een deel van de activiteiten van de prostituees en leven dus gedeeltelijk op hun kosten. De overheid haalt onrechtstreeks voordeel uit de beroepsbezigheden van die prostituees, aangezien de belasting die de exploitant of eigenaar van een rendez-voushuis aan de overheid moet betalen, zal doorgerekend worden aan de prostituees die in de rendez-voushuizen werken. Althans, dat veronderstellen we want een vergelijkende studie hebben we nog niet gemaakt. De gemeenten innen op die manier eigenlijk via deze belasting een deel van de opbrengst van de prostitutiehandel. De bedoeling van deze belasting is wel degelijk om hieruit munt te slaan. Het gaat om soms hoge bedragen, in Antwerpen bijvoorbeeld 100.000 frank per jaar per raam. Dan weten we wel hoe laat het is. Het is vervolgens onmiskenbaar zo dat voor de bovengenoemde gemeenten deze belasting een lucratieve bron van inkomsten vormt. In het jaar 1995 alleen al bedroeg de opbrengst van de Antwerpse belasting op rendez-voushuizen 44,5 miljoen frank - in Schoten was het 700.000 frank en in Sint-Martens-Latem 250.000 frank. Aangezien de twee kenmerken voor het souteneurschap, namelijk winst halen uit een deel van de opbrengsten van de prostituees - in casu het financieel voordeel onder de vorm van een belasting op inkomsten die eigenlijk afkomstig zijn van de activiteiten van de prostituees - én gedeeltelijk leven op hun kosten - in casu deze belasting gebruiken om de gemeente te beheren -, in de gemeentelijke belasting op rendez-voushuizen verenigd zijn, kunnen we hier eigenlijk praten over een soort van pooierschap van de stad Antwerpen en de gemeenten Schoten en Sint-Martens-Latem, een soort souteneurschap van de overheid.
U kent de problemen in Antwerpen. Nogal wat eigenaars van appartementen en huizen worden belast door de overheid. Ze beweren niet op de hoogte te zijn van de activiteiten van hun huurders, procederen tegen de gemeentelijke overheid en winnen die zaken dan nog ook. Los van het louter legale en sociaal maatschappelijke karakter van zo´n belasting kunnen we ons ook vragen stellen over de morele opportuniteit van de belasting op rendez-voushuizen. Is het normaal dat de overheid onrechtstreeks belastingen int uit mensenhandel en prostitutieactiviteiten? Deze belasting tast bovendien de geloofwaardigheid van het gevoerde beleid met betrekking tot de vrouwenhandel volledig aan! Enerzijds hebben politici de mond vol over maatregelen om de vrouwenhandel effectief een halt toe te roepen, maar anderzijds heffen bepaalde steden en gemeenten een belasting op activiteiten waarin de vrouwenhandel welig tiert. Dit getuigt geenszins van een consequente en logische houding.
De bovenstaande redeneringen zijn ook toepasselijk op de gemeentelijke belasting op barpersoneel. Ik geef het onderscheid toe, maar er kunnen evenzeer overeenkomsten worden gevonden. Deze laatste belasting kent een ruimere verspreiding dan de belasting op rendez-voushuizen : 23 gemeenten in de provincie Antwerpen, twintig gemeenten in Limburg, tien gemeenten in Vlaams-Brabant, zeven gemeenten in Oost-Vlaanderen en drie in West-Vlaanderen. Ook hier put de gemeente inkomsten uit activiteiten van prostituees, dames die tewerkgesteld zijn met het fiscaal statuut - statuut tussen aanhalingstekens - van barpersoneel. Is hier niet eveneens sprake van een onrechtstreeks pooierschap vanwege de overheid?
Mijnheer de minister, ik had graag uw standpunt terzake vernomen. Wat vindt u van de belasting op rendez-voushuizen en in ondergeschikte orde die op barpersoneel? Is een dergelijke belasting eigenlijk niet in tegenspraak met de strafwet, die in artikel 380bis souteneurschap bestraft? Kan een stad of een gemeente een belasting heffen op een in wezen onwettelijke daad zoals de exploitatie van een huis van ontucht? Is deze taks eigenlijk geen vorm van souteneurschap vanwege de overheid? Houdt een dergelijke belasting geen onrechtstreekse erkenning van pooierschap en prostitutie in? De Vlaamse overheid en de Vlaamse minister van Binnenlandse Zaken zijn toch bevoegd voor beslissingen van financiële aard, getroffen door gemeenten en provincieoverheden? Is het niet hun taak om administratief toezicht te houden op deze belastingen en deze op hun wettelijkheid te controleren? In geval van onwettelijkheid hebben ze de taak om deze belastingreglementen te vernietigen.
Is de minister zich bewust van de netelige situatie van de eigenaars die een woning of een appartement verhuren, maar - althans in theorie - niet beseffen dat hun eigendom wordt gebruikt voor prostitutie? Zij worden geconfronteerd met zeer hoge aanslagbiljetten als gevolg van de belasting op de rendez-voushuizen. Mijns inziens geeft deze belasting het pooierschap een soort van semi-legaal karakter : ze werkt dus eigenlijk pooierbevorderend. Trouwens, is een dergelijke belasting niet in strijd met de overeenkomst van de Verenigde Naties ter bestrijding van de uitbuiting en de prostitutie van personen?
Mijnheer de minister, zou u niet beter uw standpunt afstemmen op dat van de federale minister van Justitie en dat van de federale onderzoekscommissie voor de mensenhandel? Deze laatste heeft duidelijk gesteld dat ze pleit voor de afschaffing van dit soort belastingen. Ik citeer ook de vorige federale minister van Justitie, de heer Wathelet. Naar aanleiding van een parlementaire vraag van de heer Kuijpers op 6 juli 1993 zei de heer Wathelet het volgende - en ik citeer : ik ben het eens met het standpunt van de parlementaire onderzoekscommissie voor de mensenhandel, die pleit voor de afschaffing van dit soort belastingen.
Mijnheer de minister, mijns inziens moet er zo snel mogelijk een einde worden gemaakt aan deze vorm van belastingen. Graag had ik van u een duidelijk standpunt vernomen. Los van dit alles kan ook nog de vraag worden gesteld in hoeverre dit alles moreel aanvaardbaar is. Ik kan er wel begrip voor opbrengen als u op deze vraag geen antwoord wenst te geven.
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Herman De Loor : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik was niet van plan om over dit onderwerp het woord te voeren. De uiteenzetting van de heer Dewinter heeft me echter in sterke mate verbaasd. Ik begrijp eigenlijk niet goed waarom de heer Dewinter rendez-voushuizen gelijkstelt met prostitutie. Dit zijn toch twee totaal verschillende zaken? Waarom koppelt hij dit alles aan pooiers?
Ik ga ook niet akkoord met zijn opmerking over de eventuele onwettelijkheid van een belasting op rendez-voushuizen. Er bestaat een lange lijst van belastingen die de gemeenten kunnen heffen. Op die lijst komen ook de rendez-voushuizen voor. Hoe kan men dan over onwettelijkheid spreken?
In deze commissie hebben we al dikwijls geklaagd over het gebrek aan gemeentelijke autonomie. Dit is nu specifiek iets dat hiermee te maken heeft. Als de Vlaamse gemeenten vinden dat ze op de rendez-voushuizen belastingen moeten heffen, is dat hun verantwoordelijkheid. Ik vind niet dat het Vlaams Parlement hierin moet tussenkomen.
De voorzitter : De heer Kenzeler heeft het woord.
De heer André Kenzeler : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik begrijp echt niet wat de heer Dewinter hier heeft willen vertellen. Hij had het over prostitutie en souteneurschap. Dit is een totaal andere kwestie. Hier gaat het over belastingen op rendez-voushuizen.
De heer Dewinter heeft een heel eigen mening over rendez-voushuizen. Volgens mij is er niet zo´n groot verschil tussen een rendez-voushuis en een hotel. In Maasmechelen heffen we op hotels en rendez-voushuizen een jaarlijkse belasting per bed. Voor het overige zien we niet in welke problemen er zouden zijn.
Zoals de heer De Loor al zei, dit is volkomen legaal. Het behoort tot de gemeentelijke autonomie.
De voorzitter : De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter : Misschien kan ik de onduidelijkheid van de heren Kenzeler en De Loor enigszins wegnemen. In eerste instantie, mijnheer Kenzeler, u hebt het over Maasmechelen en daar bestaat er geen belasting op rendez-voushuizen, zoals u beweert, maar wel op het barpersoneel. U bent als schepen van Financiën niet echt correct geïnformeerd. Ik heb het desbetreffende belastingreglement bij. Het ene staat duidelijk niet gelijk met het andere. Zoveel bleek ook wel uit mijn interpellatie. Bovendien heb ik hier nogmaals een definitie uit de drie gemeenten - Sint-Martens-Latem, Schoten en Antwerpen - waar nog een belasting op rendez-voushuizen bestaat. Dat is trouwens te lezen in de belastingreglementen van de betrokken steden en gemeenten. Het gaat om - ik citeer - elke inrichting waar regelmatig de gelegenheid wordt geboden om een kamer, een appartement of een salon te huren om erover te beschikken voor een kort verblijf vanaf minder dan één uur, zowel tijdens de dag als tijdens de nacht, met het doel een intieme ontmoeting tussen verschillende personen mogelijk te maken voor andere doeleinden dan een overnachting die het voorwerp uitmaken van de exploitatie van gangbaar erkende hotels. Het gaat hier dus niet om een hotelkamer en voor u kan een intieme ontmoeting misschien betekenen dat iemand een jenever drinkt bij een discussie, maar deze definitie laat aan duidelijkheid toch niets te wensen over. Uit de praktijk weet ik wat dit betekent voor Antwerpen en de 47 miljoen die ingevolge deze regel wordt geïnd : ongeveer twee derde is rechtstreeks afkomstig uit prostitutieactiviteiten. Men wordt belast per vitrine : de politie loopt rond en bepaalt onderweg dat hier 100.000 frank wordt geïnd, op een andere plaats zoveel, enzovoort. Ook op appartementen waar prostitutie wordt bedreven, heft men dergelijke belastingen. De minister van Justitie heeft zich daarover al uitgesproken, net zoals de commissie voor de mensenhandel, in ongunstige zin omdat deze belasting de mensenhandel in de hand zou werken en zodoende moet verdwijnen. Ik dis dus geen verhaaltjes op en de term vreemdeling is naar mijn mening nog niet eens gevallen en heeft er overigens niets mee te zien. Hier gaat het om een reëel probleem van een aantal steden en gemeenten die daaromtrent een uitvoerig debat voeren, waarvoor deze minister - en niet deze van Justitie - bevoegd is en waarover zijn standpunt dus wel degelijk essentieel is om tot een conclusie te kunnen komen.
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters : Mijnheer de voorzitter, collega´s, u begrijpt wellicht dat een minister niet op alle terreinen even onderlegd kan zijn. Wat deze problematiek betreft, moet ik me laten adviseren, daar waar de heer Dewinter blijkbaar op meer praktijkervaring kan bogen, hoewel hij vroeger terzake nooit over het thema heeft geïnterpelleerd.
Met de aanmerkingen van de heren Kenzeler en De Loor is het antwoord dat ik in gedachten had eigenlijk al gegeven. Men kan niet zomaar alles over één kam scheren : er is een duidelijk onderscheid tussen een rendez-voushuis en het souteneurschap. Het vervolgingsbeleid behoort overigens niet tot de bevoegdheid van de gewesten. Ik kan dus niet optreden in dit geval, maar ik weet wel dat Justitie dat doet waar het kan. Elke vorm van pooierschap die in strijd is met de normale relatie tussen werkgever en werknemer, is laakbaar en geeft aanleiding tot vervolging.
De heer De Loor stelt voorop dat dit is opgenomen in de lijst van belastingreglementen en dat betekent zodoende dat het kan. Als dusdanig kan en zal de voogdij niet optreden om dit te vernietigen, het wordt dus goedgekeurd zoals ook is gebeurd in de gemeenteraad en dan speelt de gemeentelijke autonomie. Die lokale verantwoordelijken beoordelen terzake wat moet gebeuren. Deze belastingreglementen vormen geen goedkeuring van wat er gebeurt, maar eerder een ontmoediging. De tarieven liggen wellicht nog niet hoog genoeg. Me dunkt mogen ze nog aardig wat worden opgetrokken. Dat zou het ontmoedigingseffect nog versterken en het zou de kans bieden een aansluitend beleid te voeren. Daar wil ik me wel gedeeltelijk op toeleggen, en deze problemen komen ook aan de orde in de convenant die met Antwerpen ter bespreking voorligt. Er zijn trouwens meerdere verantwoordelijken die aandringen op een nieuwe benadering. Ook tijdens het overleg inzake het veiligheidscontract zal het probleem ter sprake komen binnen het algemene kader van de prostitutie. Ik kan dus niets anders doen dan deze reglementen respecteren. Als eventueel de tarieven nog worden verhoogd, zal ik dit eveneens goedkeuren. Ik stel vast dat deze instellingen blijven bestaan en wat u zegt over eigenaars die niet op de hoogte zouden zijn van wat er zich afspeelt in hun pand, lijkt me volkomen uit de lucht gegrepen. Een eigenaar heeft trouwens de plicht te weten wat er gaande is in een bepaalde woning. Als dat evenwel nog niet het geval zou zijn, dan vormen de aanslagbiljetten terzake een prima informatiebron die hem ter beschikking wordt gesteld.
De heer Filip Dewinter : Mijnheer de minister, uw antwoord ontgoochelt me. Ik wil hier geen partijpolitiek getinte polemiek voeren. Ik begrijp dat er enige animositeit heerst als u en ik met elkaar moeten praten, maar ik had gehoopt dat u hier een eerder diepgaande discussie zou voeren, en zich niet zou beperken tot een onbevredigend partijpolitiek antwoord.
Uw antwoord is bovendien in flagrante tegenspraak met de conclusies van de commissie voor de mensenhandel, en ook met een aantal uitspraken van de minister van Justitie. De commissie voor mensenhandel heeft zich uitgebreid over deze problematiek gebogen. Deze heeft gesteld dat het eigenlijk niet kan dat de overheid op dit soort van activiteiten belastingen heft en er financieel voordeel uit haalt.
Ik weet dat steeds opnieuw wordt aangevoerd dat die belastingen een ontradingseffect hebben. In de praktijk blijkt echter dat dit ontradingseffect nihil is. Want de belasting, hoe hoog die ook is, wordt doorgerekend aan de prostituees. Het enige gevolg is dus dat de prijs van de gestelde handelingen de hoogte in gaat. Dat zal u - en overigens ook mij niet - een probleem uitmaken. Maar dat is toch maar zo. Daar is iedereen het over eens. In de praktijk blijkt trouwens dat de omvang van dergelijke praktijken niet daalt, maar eerder toeneemt. Die taks heeft daarop geen invloed, integendeel.
U zegt dat de eigenaar de plicht heeft te weten wat er in zijn eigendom gebeurt. Daar hebt u gelijk. Maar ik stel vast dat de rechtbank daarover anders oordeelt. Men weet dat zeer goed. In vele gevallen, zoals in Antwerpen, heeft men dit reglement moeten aanpassen. Want de rechtbank heeft een heleboel eigenaars die zich hadden verenigd in het gelijk gesteld, en de stad in het ongelijk. Die aanpassing heeft als gevolg dat men minder streng kan optreden ten aanzien van die eigenaars. Uw antwoord is vanuit deze optiek zeker niet bevredigend. U bent blijkbaar niet op de hoogte van de praktijk zoals die zich in een aantal steden en gemeenten voordoet.
Het meest frappante van uw ontgoochelend antwoord is toch wel dat uw antwoord lijnrecht ingaat tegen de conclusies van de commissie voor de mensenhandel. U gaat ook in tegen de conclusies van de minister van Justitie, maar dat interesseert me minder. Ik zal dus niet nalaten om uit uw antwoord de nodige conclusies te trekken.
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Herman De Loor : Ik wil nog iets zeggen over het feit dat de heer Dewinter aan deze problematiek de mensenhandel verbindt. Ik ga ervan uit dat mensen die een rendez-voushuis bezoeken, dat op vrijwillige basis doen. Daar komt geen mensenhandel aan te pas.
De voorzitter : Het incident is gesloten.