Plenaire Vergadering van 05/12/1995
Actuele interpellatie van mevrouw Sonja Van Lindt tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de toewijzing van de consultatiebureaus voor het jonge kind
Actuele interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de herstructurering van Kind en Gezin
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde actuele interpellaties van mevrouw Van Lindt tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de toewijzing van de consultatiebureaus voor het jonge kind en van de heer Van Dijck tot minister Martens, over de herstructurering van Kind en Gezin.
Mevrouw Van Lindt heeft het woord.
Mevrouw Sonja Van Lindt (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, het strategisch plan voor kinderzorg binnen Kind en Gezin ligt aan de basis van de rationalisering van de consultatiebureaus voor het jonge kind. Kind en Gezin wou vooreerst de dienstverlening van de consultatiebureaus verhogen, naar kwaliteit, bereikbaarheid, huisvesting en uitrusting.
Onze VLD-fractie kon zich terugvinden in het concept van waaruit het strategische plan deze hervormingen wou doorvoeren, wetende dat bij de toewijzing kon worden gewerkt met objectieve criteria. Er zou worden gewaakt over de spreiding van de consultatiebureaus over gans Vlaanderen, wat een maximale bereikbaarheid voor iedereen impliceerde binnen een redelijke afstand. De consultatiebureaus zouden worden gevestigd in neutrale lokalen, die toegankelijk zijn voor iedereen, ongeacht zijn politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging.
Daarnaast stelde Kind en Gezin terecht bijkomende voorwaarden naar inrichting. Mijnheer de minister, dit was een signaal naar een nieuwe politieke cultuur, maar het bleef bij dagdromen. Er werd plots een stap teruggezet, en de uitspraken van de voorzitter van Kind en Gezin, mevrouw D´Hondt, waren in dat opzicht toch duidelijk. Het liep fout met de uitvoering van het strategisch plan, en met de geografische spreiding van de consultatiebureaus. Vele gemeentebestuurders uitten reeds hun ongenoegen.
- De heer Marc Olivier, eerste ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Op sommige plaatsen zijn er binnen een afstand van 1,5 km 3 bureaus. Elders moet men 10 km rijden om er een te vinden. Ondanks de toewijzing van 284 consultatiebureaus zijn er dus nog heel wat blinde vlekken in Vlaanderen.
Er werd evenmin voorzien in neutrale lokalen, wetende dat meer dan 65 percent van de toewijzingen politiek zijn gekleurd. Consultatiebureaus werden toegewezen op basis van de politieke kleur van de inrichters, ook al bestonden er voor dezelfde regio aanvragen van openbare besturen die volledig voldeden aan de kwaliteitseisen. Om aan het euvel van de niet-vervulde kwaliteitseisen te verhelpen, voorziet Kind en Gezin zelf zonder enige schaamte in een overgangsperiode van 3 jaar. Zo krijgen aanvragers die onterecht een toewijzing hebben gekregen ruim de tijd om hun infrastructuur aan te passen aan de voorwaarden. Of hoe een kromme weg terug rechtgetrokken kan worden met een beetje politieke wil.
Op deze wijze hebben een aantal gemeenten en OCMW´s hun aanvraag op een weinig correcte manier afgewezen gezien. Dit bracht natuurlijk heel wat misnoegdheid mee. Ik meen dan ook dat Kind en Gezin zijn opdracht, zoals ingeschreven in het decreet van 1984 over de oprichting van Kind en Gezin, heeft overtreden, meer bepaald inzake artikel 3 paragraaf 3. Dit artikel stelt duidelijk dat de instelling bij het volbrengen van haar taak de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging moet respecteren van de personen en verenigingen waartoe zij zich richt moet respecteren.
De VLD vindt dat bij de organisatie van de consultatiebureaus in eerste instantie de aanvragen van de openbare besturen op hun merites hadden moeten worden beoordeeld. Zij zijn immers de instanties bij uitstek die als neutraal kunnen worden beschouwd. Zelfs indien een gemeentebestuur uitsluitend is samengesteld uit vertegenwoordigers van een politieke partij, dan nog dient het gemeentelijke OCMW garant te staan voor het respecteren van de politieke, filosofische en godsdienstige overtuiging van ieder die op haar een beroep doet.
Deze strategie mijnheer de minister, zou bovendien passen binnen het partnership met de gemeenten en de provincies, een beleidslijn die de regering zou volgen en die ze nog niet zo heel lang in haar regeerakkoord schreef.
Gegeven dit ongenoegen bij velen durf ik enkele vragen stellen. Acht u het mogelijk, mijnheer de minister, eindelijk een beleid in nieuwe stijl ingang te laten vinden. Wij stellen vandaag, samen met de locale beleidsverantwoordelijken vast, en dit via de media, dat Kind en Gezin een loopje heeft genomen met de uitvoering van het strategisch plan, meer bepaald met de spreiding van de consultatiebureaus. Hoe denkt Kind en Gezin of u, hieraan te verhelpen?
Wij menen eveneens dat bij de keuze van de lokalen een voorkeur werd gegeven aan politieke motieven eerder dan de keuze te laten vallen op een neutraal gebouw, eigendom van of in huur genomen door de gemeente of het OCMW.
Hoe denkt u hiertegen te reageren? Op welke wijze denkt u de locale besturen objectief te informeren over de reden van hun niet-erkenning? Zal de terugkeer naar de oude stijlformule - wij bedoelen hiermee de bevriende zuilen dienen - de doelstellingen niet hypothekeren? Kan na 3 jaar - een termijn zoals gesteld in het strategisch plan, en waarbinnen alle consultatiebureaus zich dienen in regel te stellen - geen externe consulting worden georganiseerd om daadwerkelijk na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan, gesteld in het strategisch plan? Via dezelfde pers vernemen wij dat ook bepaalde mensen in hun job bedreigd zijn. (Applaus bij de VLD en de VU)
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, een klein jaar geleden raakte bekend dat Kind en Gezin, het vroegere kinderheil, zich zou herstructureren. Er waren twee duidelijke redenen om dat te doen.
Ten eerste. De beschikbare middelen lieten niet toe om alle consultatiebureaus uit te rusten voor de noden van vandaag.
Ten tweede. Sommige doelgroepen hadden meer aandacht nodig. Het opzet bestond erin het aantal bureaus te verminderen en toch meer aandacht voor de zwakken in de samenleving te hebben.
Vandaag is het duidelijk wat de inkrimping van het aantal bureaus in de praktijk betekent. De meer dan 1.000 consultatiebureaus worden afgeslankt tot 288. Meer dan twee bureaus op drie moeten verdwijnen. Deze drastische vermindering, waarbij talrijke gemeenten zonder consultatiebureau komen te staan, vereist grote verplaatsingen van de bezoekers. Op die manier gaat een sterke troef van Kind en Gezin, namelijk een vlot bereikbaar bureau om de hoek, compleet verloren. Zelfs medewerkers die de verplaatsingen niet zien zitten, haken af.
Laat ons ervan uitgaan dat de afslanking noodzakelijk is. Dan zouden we toch mogen aannemen dat de spreiding zou gebeuren op basis van objectieve gegevens zoals bevolkingsdichtheid, bestaande werking, te verwachten nataliteit, enzovoort.
Een voorbeeld uit de praktijk. In de regio Geel werden op basis van deze objectieve gegevens vier consultatiebureaus gepland : één voor Geel, één voor Mol, één voor Balen, en één voor Laakdal en Meerhout samen. Dit idee werd echter snel van tafel geveegd. Geen vier, maar vijf bureaus : twee in Geel, twee in Mol, één voor Balen, en geen enkel voor Laakdal en Meerhout. Mol en Geel zijn uitgestrekte gemeenten, maar we stellen vast dat de twee bureaus, elk van een andere zuil, op loopafstand van elkaar liggen. Mijnheer en mevrouw met baby, wat kiest u : rood of oranje? (Applaus bij de VU)
Niet de spreiding naar objectieve gegevens gaf de doorslag, noch de nataliteit of de bestaande werking, maar wel de kleur, de verzuiling. Bestaande pluralistische, neutrale VZW´s worden onverbiddelijk van de kaart geveegd, terwijl nog op te richten, zuilgebonden VZW´s in het leven worden geroepen. Vrijwilligers die decennia lang hun diensten aanboden, worden opzij geschoven. Met andere woorden, als het kleurenpallet maar in evenwicht is : 65,4 percent katholiek, 19,2 percent socialistisch, 8,4 percent pluralistisch en 7 percent mij voorlopig onbekend.
Het feit dat vele gemeenten zonder consultatiebureau verder moeten, legt een zware hypotheek op het heil van onze kinderen, voornamelijk dan van kinderen in kansarme gezinnen. De tweede hoofdrede van de herstructurering, namelijk aandacht voor de zwakken, vervalt zo tot een karikatuur.
Kansarmen zullen de eersten zijn die afhaken, de eersten die zich niet zullen verplaatsen buiten de gemeente, de eersten bij wie de motivatie om een consultatiebureau te raadplegen zal dalen. De signaalfunctie van het consultatiebureau naar andere diensten toe, vervalt volledig.
In kleinere gemeenten, waar de geneeskundige zorgen niet het niveau halen van de steden, daar er geen kinderartsen zijn, geen ziekenhuizen, enzovoort, worden anno 1995 witte vlekken gecreëerd. Een elementaire basisgezondheidszorg wordt ondermijnd.
Wat baat een beleid naar kansarmen toe, wat baten woorden, wanneer daden, beleidsdaden het omgekeerde bewerkstelligen?
Mijnheer de minister, graag had ik een antwoord op drie concrete vragen. Ten eerste, welke maatstaven werden nu echt gehanteerd voor de spreiding? Ten tweede, hoeveel bureaus werden toegewezen aan een vroeger bestaande werking en hoeveel aan nieuwe VZW´s? Ten derde, kan de minister zich verzoenen met deze herstructurering, waarvan ik enkele tekortkomingen, formuleerde? Zo het antwoord neen is, wat gaat de minister dan ondernemen?
Ook wij hebben een voorstel, een simpel voorstel. Het werkt besparend, de spreiding zou ideaal zijn en elke doelgroep kan optimaal bereikt worden. Elk OCMW in Vlaanderen krijgt de opdracht om een consultatiebureau in te richten. Voor het onthaal doet men beroep op alle initiatieven binnen de gemeente die werkzaam waren in het oude systeem. Zo worden de medewerkers van alle kleuren verplicht om samen te werken. Zo krijgt men echt pluralisme. Elke gemeente zou zo minstens één bureau hebben, een 320-tal in heel Vlaanderen, waarbij grotere agglomeraties nog altijd bijkomende antennes kunnen inrichten.
Mijnheer de minister, het doet mij pijn dat het welzijn van onze kinderen minder van tel is dan het uitbouwen van de zuil, wat onomstotelijk bewezen is. Onze kinderen verdienen beter. (Applaus bij de VU, de VLD, het VB en AGALEV)
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel (Op de tribune) : Collega´s, mijnheer de minister, het strategisch plan voor de preventieve kinderzorg van Kind en Gezin staat nu niet ter discussie, daar werd vroeger al over gedebatteerd. Ik heb echter veel vragen bij het feit dat men 1.000 consultatiebureaus terugschroeft naar ruim 300, en daarbij beweert dat de bereikbaarheid en toegankelijkheid voldoende zal worden gegarandeerd. Ik heb nagegaan waar de nieuwe bureaus zouden worden ingeplant. Voor de regio Brugge bijvoorbeeld, vervalt men van 15 naar 3 bureaus. Ik heb op de kaart nagemeten dat men een 20-tal km zal moeten afleggen met het openbaar vervoer dat daar helemaal niet voor uitgebouwd is. Ik stel die bereikbaarheid ernstig in vraag. Ik weet niet of u ervaring hebt in het gebruiken van het openbaar vervoer met een baby aan de hals en een peuter in de buggy. Ik kan u garanderen dat dit niet meevalt. Er zijn echter heel wat mensen die verplicht zullen worden op die manier naar het consultatiebureau te gaan.
Ik zou u een aantal vragen willen stellen over de manier waarop die 300 overblijvende bureaus werden uitgekozen en toegewezen. De collega´s voor mij hebben daar reeds op gewezen. Ik heb vernomen dat die herstructurering grondig voorbereid werd door de administratie, die een drietal uitgangspunten had om die spreiding te plannen.
Een eerste uitgangspunt was een verantwoorde spreiding, het tweede in de buurt van de doelgroep en het derde een garanderen van het neutraal karakter van het consultatiebureau. De administratie had blijkbaar zijn werk niet goed genoeg gedaan, want de raad van beheer heeft het overgedaan. Het resultaat was heel anders en roept vragen op. Over die verantwoorde spreiding zijn er al voorbeelden aangehaald. Er zijn inderdaad gemeenten waar men over meerdere bureaus beschikt, dat kan een noodzaak zijn. Wanneer echter blijkt dat deze in aanpalende straten gehuisvest zijn of op ongeveer 700 meter of anderhalve kilometer van elkaar, dan stel ik mij daar vragen bij, tenzij dat het inderdaad de bedoeling is één bureau per politieke kleur te voorzien.
Als tweede voorwaarde werd gesteld dat de consultatiebureaus in de buurt van de doelgroep dienen te liggen. Ik vraag mij af of kansarme groepen effectief gebruik zullen gaan maken van die nieuwe consultatiebureaus. Eén klein voorbeeldje : Aartselaar staat bekend als een eerder rijke gemeente en zou over een consultatiebureau beschikken. De vlakbij gelegen Rupelstreek-gemeenten Hemiksem, Niel, Schelle - waarvoor men wel eens het woord kansarmoede gebruikt - beschikken niet over een consultatiebureau. Ook de ontsluiting van dit gebied via het openbaar vervoer is bijzonder moeilijk. Men veronderstelt dat iedereen die een consultatiebureau wil bezoeken over een eigen wagen beschikt.
Wat het neutrale karakter betreft, heb ik cijfers gehoord die buiten alle proporties zijn. Zestig percent van de consultatiebureaus zouden van katholieke signatuur zijn, dertig percent van socialistische signatuur, dan nog een beperkt aantal van pluralistische en onbekende strekking. Als we dan ook nog vaststellen, gezien de voorgeschiedenis misschien normaal en aanvaardbaar, dat die consultatiebureaus gehuisvest zullen zijn in Gildenhuizen en Volkshuizen, dan worden ouders of grootouders die van deze bureaus gebruik wensen te maken, verplicht kleur te bekennen. Het zal dan in de meeste gevallen rood of oranje worden.
Graag had ik op drie vragen een concreet antwoord gekregen. Ten eerste, werd volgens u die bedoelde optimale spreiding in functie van de doelgroep bekomen? Kan u vrede nemen met het resultaat dat er nu is? Ten tweede, stel dat deze spreiding niet optimaal bevonden wordt, wanneer voorziet u een evaluatie? Hoe zou u dan ingrijpen om deze spreiding te optimaliseren? Ten derde, hoe zou men de neutraliteit die men voor ogen had garanderen? Ik dank u. (Applaus bij AGALEV, de VU en de VLD)
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq (Op de tribune) : Geachte voorzitter, heren ministers, collega´s, ik wil ingaan op een aantal uitgangspunten uit het strategisch plan van Kind en Gezin.
Een eerste uitgangspunt was de verhoging van de kwaliteit van de consultatiebureaus. Daarvoor werkte men een basispakket uit voor gewone consultatiebureaus en een aanvullend pakket voor risicogroepen. Men heeft ook gesleuteld aan het opleidingsniveau van de artsen werken voor deze consultatiebureaus. Men voorziet ook meer tijd voor de consultaties.
Een ander uitgangspunt dat meespeelt in die strategische planning van consultatiebureaus - en ik heb hier nog niet zoveel over gehoord - ,is de essentiële rol van vrijwilligers bij de uitbouw van deze consultatiebureaus.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Ik zou mevrouw Becq willen vragen of zij misschien in de raad van bestuur van Kind en Gezin zit, aangezien zij blijkbaar is ingewijd in de geheimen van de goden.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq (Op de tribune) : Misschien hebt u ook het jaarverslag gekregen van Kind en Gezin. Hierin staat de strategische planning van Kind en Gezin uitgelegd, en wordt als element naar voren gehaald dat men inderdaad met die kwaliteit wil werken, met een basispakket van een bepaald aantal uren, enzovoort. We hebben het jaarverslag ter beschikking gekregen in de commissie Welzijn op het moment van de hoorzitting van Kind en Gezin.
Tussen haakjes en voor alle duidelijkheid wil ik zeggen dat ik geen deel uitmaak van de raad van bestuur van Kind en Gezin.
De voorzitter : U hebt dus het verslag gekregen, mijnheer Van Vaerenbergh?
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Ik betwist niet dat we het verslag hebben gekregen, maar de gloed en het enthousiasme waarmee mevrouw Becq het standpunt van Kind en Gezin verdedigt verwondert mij, al is het natuurlijk lovenswaardig.
Mevrouw Sonja Becq : Misschien is dit wel een nieuwe stijl, mijnheer Van Vaerenbergh.
Terugkomend op mijn betoog wil ik de rol van de vrijwilligers onderstrepen. Ze hebben een belangrijke rol gespeeld in de uitbouw van de consultatiebureaus. Het is mede dank zij vrijwilligersorganisaties dat de consultatiebureaus ontstaan zijn. Ze spelen ook nu nog steeds een belangrijke rol bij onthaal, bekendmaking, enzovoort.
De voorzitter : Mevrouw Maes heeft het woord.
Mevrouw Nelly Maes : Mevrouw Becq, ik moet u zeggen dat een aantal van die vrijwilligsters zeer ontgoocheld zijn omdat consultatiebureaus die ze met zeer veel moeite hebben opgezet, in landelijke gemeenten zijn afgeschaft ten voordele van de centra. (Applaus)
Mevrouw Sonja Becq : Ik denk dat u gelijk hebt als u zegt dat heel veel vrijwilligers ontgoocheld zijn. We mogen immers niet vergeten dat die vrijwilligers eigenlijk mee gezicht geven aan die consultatiebureaus, ervoor zorgen dat ze sociaal verankerd zijn en dat de mensen ze kennen. Ik denk dat het belangrijk is dat we hier in de Vlaamse Raad ook die vele vrijwilligers durven bedanken die zich jarenlang belangeloos geëngageerd hebben, en dit ook op moeilijke uren. Er zijn immers al veel consultatiebureaus die ´s avonds tussen zes en acht consultatiebureaus openhouden.
Het is logisch dat Kind en Gezin niet heeft gebroken met de traditie om de consultatiebureaus te laten omringen en te ondersteunen door vrijwilligers. Mede als gevolg daarvan en omwille van hun lange traditie heeft de christelijke sector inderdaad een belangrijk aandeel in de toegewezen consultatiebureaus. Ik wil wel onderstrepen dat, procentueel gezien, de christelijke sector niet meer consultatiebureaus heeft dan vroeger.
Mijnheer de voorzitter, men heeft mij onderbroken en ik zie dat ik nu in tijdsnood kom.
De voorzitter : U krijgt 1 minuut extra.
Mevrouw Sonja Becq : Ik wil ook nog zeggen dat, wanneer men gemeentelijke initiatieven zal opstarten, het de vrijwilligers uit die organisaties zullen zijn waarop men een beroep zal doen.
Ik wil terloops vermelden dat, wanneer ik vroeger naar een consultatiebureau ging, ik niet wist welke kleur dat consultatiebureau had. (Rumoer) Ik betreur dat de discussie nu vooral wordt gehouden rond politieke aspecten, terwijl toch de kwaliteit primeert.
Betreffende de spreiding, zijn er verschillende criteria gehanteerd. Blijkbaar gaat men ervan uit dat iedereen over een wagen beschikt. Ik betreur dat verschillende goed draaiende bureaus de deuren moeten sluiten. Er wordt ook vastgesteld dat er niet voldoende consultatiebureaus aanwezig zijn in risicogebieden, of dat er ook geen antennes zijn ingeplant. Sommige regio´s - het gaat dan om landelijke gebieden - vallen zelfs helemaal uit de boot.
In die zin zou ik u willen vragen of u als voogdijminister wil aandringen om een laatste ronde te houden waarbij nogmaals wordt gekeken naar risicogebieden waar men geen of onvoldoende consultatiebureaus heeft, en naar regio´s met een grote oppervlakte die wegens een te laag geboortecijfer niet in aanmerking komen voor de inplanting van een bureau. Er zou ook nog eens moeten worden gekeken naar de goed functionerende bureaus die genoeg kinderen hadden.
Ik denk dat ook van belang is dat er in deze context aandacht wordt gegeven aan de uitbouw van de regiohuizen, die toch ook een bepaalde ondersteuning kunnen geven in die gemeenten die voor de inplanting van een consultatiebureau uit de boot vielen.
De voorzitter : Mevrouw Becq, mag ik u vragen om af te ronden.
Mevrouw Sonja Becq : Ik zou ook willen vragen dat men geen drie jaar meer wacht met een eerste evaluatie wat betreft de bereikbaarheid, zowel naar aantal kinderen maar ook naar de bereikbaarheid, bijvoorbeeld met het openbaar vervoer. Is er ooit gedacht aan een rijdend consultatiebureau voor die streken waar men minder bevolking heeft, maar waar het toch ook om een grote oppervlakte gaat? Hebt u reeds zicht in hoeverre dit een nuloperatie wordt?
Bovendien vind ik het heel belangrijk dat er accurate informatie aan de bevolking wordt verstrekt. De bevolking moet weten waar ze aan toe is. Ik heb zonet de interpellaties gehoord. De heer Van Dijck spreekt van 288 consultatiebureaus.
De voorzitter : Mevrouw Becq, u zit nu al drie minuten boven uw tijd. Ik had u één minuut gegeven en u neemt er twee extra.
Mevrouw Sonja Becq : Ik zou de nadruk willen leggen op een goede informatie voor de jonge ouders. De eerste drie maanden krijgen ze bezoek van een sociaal verpleegkundige, maar daarna moeten zij zelf de stap zetten naar een consultatiebureau. Ik denk dat daar informatie vanuit de overheid en uiteraard ook vanuit de gemeente heel belangrijk is. (Applaus bij de CVP)
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Excuseer, u heeft het over juiste informatie, maar dat getal 288 komt letterlijk uit een persmededeling van Kind en Gezin zelf. Als dat fout is, dan is dat mijn verantwoordelijkheid niet.
Mevrouw Sonja Becq : Ik zeg niet dat het uw verantwoordelijkheid is. Ik wil alleen maar wijzen op het feit dat informatie heel belangrijk is, zeker voor diegenen voor wie de consultatiebureaus bedoeld zijn.
De voorzitter : De heer Maes heeft het woord.
De heer Jacky Maes (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, vanuit de SP-fractie wil ik eraan toevoegen dat in de regio momenteel heel wat mensen ontevreden zijn over de toekenning van de consultatiebureaus. Kind en Gezin hanteert maatstaven die niet altijd conform de adviezen van hun eigen inspectie zijn. Die adviezen worden al eens met de voeten getreden. Ik ken voorbeelden uit de praktijk, waarbij men toewijzingen heeft gedaan, niettegenstaande uit het inspectieverslag blijkt dat men helemaal niet voldoet aan de basisvoorwaarden. Bovendien werden kandidaat-consultatiebureaus in dezelfde gemeente, die wel aan de basisvoorwaarden voldeden, genegeerd.
Mijnheer de minister, wanneer een openbaar bestuur voldoet aan de voorwaarden, moet er absolute voorrang gegeven worden aan dat openbare bestuur. Bij de toekenning door Kind en Gezin kan ik mij inderdaad niet ontdoen van de indruk dat men inderdaad naar een grotere verzuiling gaat. (Applaus bij de VLD en AGALEV) Mijnheer Denys, ik heb uw applaus niet nodig om te zeggen wat ik moet zeggen.
Ik zou dan ook willen vragen dat de minister dat Kind en Gezin alsnog zijn beslissingen zou hernemen. De beslissingen moeten correcter zijn, en gebaseerd op hun eigen inspectie. Ons voorstel is in elk geval dat er absolute voorrang zou worden gegeven aan de openbare besturen, als die voldoen aan alle voorwaarden.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens (Op de tribune) : Het is misschien goed te herhalen wat de verhouding is tussen de voogdijminister en een Vlaamse overheidsinstelling. Dit is een autonome parastatale die gesprekken kan voeren over de grote beleidslijnen en waaraan middelen ter beschikking worden gesteld. Maar er gebeuren geen interventies bij de raad van beheer die zijn autonome verantwoordelijkheid neemt. Dit is ook het geval in dit dossier, waarvan de voorgeschiedenis aanvangt op 24 maart 1993, toen men heeft beslist strategische plannen op te stellen, doelstellingen te definiëren, de plannen uit te tekenen, te operationaliseren en uit te voeren. Noch van mezelf noch vanuit mijn kabinet is er een tussenkomst gebeurd om in één of ander opzicht een beslissing te beïnvloeden inzake de lokalisatie of toewijzing. We zijn wel eind november tussenbeide gekomen om hen eraan te herinneren dat ze op een budgettair orthodoxe wijze moesten werken en dat, zoals initieel afgesproken, het strategisch plan integraal moest worden gerealiseerd binnen het budget. Dit is een duidelijk kader en dit is ook de enige interventie die is gebeurd. Laat het duidelijk zijn dat er geen enkele politieke beïnvloeding is geweest. Als u op de een of andere manier zou kunnen aantonen dat ik me daarin vergis, dan kunt u dit ook openbaar maken.
De voorzitter : Vraagt u het woord, mijnheer Denys?
De heer André Denys : Ja. Ik hoor de minister net zeggen dat er geen enkele politieke beïnvloeding is geweest.
Minister Luc Martens : Van mij uit en vanuit mijn kabinet is er geen enkele tussenkomst geweest.
De heer André Denys : Ik heb geluisterd naar de verklaring van mevrouw D´Hondt op de televisie.
Minister Luc Martens : Zij zit niet op mijn kabinet.
De heer André Denys : Mevrouw D´Hondt heeft gezegd dat ze er rekening mee houdt dat Vlaanderen een pluralistische maatschappij aan het worden is en dat ze er voorstander van is. Indien er geen politieke druk was geweest, hadden we misschien iets anders gedaan. Mevrouw D´Hondt heeft in haar interview dus zelf laten blijken dat er politieke druk is geweest. Nu is het aan u om uit te maken of die politieke druk van u gekomen is of van een andere kant, maar er is in ieder geval politieke druk geweest. Dat heeft mevrouw D´Hondt gezegd. Nu moet u niet doen alsof er niets aan de hand is. Het is duidelijk dat de verzuilde politiek hier heeft meegespeeld. Het is uw opdracht als verantwoordelijke minister ter zake op te treden.
Minister Luc Martens : Mijnheer Denys, ik laat de uitspraken en de verklaringen van mevrouw D´Hondt uiteraard voor haar rekening. Ik kan alleen herhalen dat er vanuit mijn kabinet geen enkele schriftelijke of telefonische tussenkomst is geweest om het dossier te beïnvloeden.
De heer André Denys : Ofwel liegt u hier, ofwel liegt mevrouw D´Hondt. Het is een van beide.
Minister Luc Martens : Mijnheer Denys, ik herhaal dat ik niets dan de waarheid spreek. Naast de inhoudelijke discussie is er de wijze waarop men uiteindelijk vorm heeft gegeven op het terrein. Inhoudelijk is het duidelijk dat men een aantal dingen wilde reorganiseren en een aantal vernieuwingen wilde doorvoeren om te komen tot een betere dienstverlening. Men zocht naar een globaal programma van dienstverlening aan kinderen die preventief werd aangeboden over een periode van drie jaar. Hierbij wilde men er in elk geval in slagen om te komen tot een globale bezetting, waarbij ieder kind de kans krijgt om te worden onderzocht en opgevolgd. Men heeft zeer hoge streefcijfers vooropgesteld die men precies via de reorganisatie wil herverdelen. Ten tweede wil men ook de preventie uitbreiden door niet alleen het medische maar ook het sociale en het pedagogische aspect uit te werken. Ten derde wilde men ook een onderscheid inbouwen tussen het consult van de arts en de sociaal verpleegkundige, dermate dat men beide invalshoeken goed aan bod zou kunnen laten komen. Men heeft ook de beschikbare tijd aanzienlijk opgedreven van ongeveer 8 minuten naar 20 minuten. Men kan de kinderen met andere woorden beter onderzoeken.
Men heeft nu ook aandacht voor de interculturele bemiddelaars, wat niet onbelangrijk is in een aantal gebieden. Men beschikt nu reeds over een tiental mensen.
Een vijfde en laatste kwalitatieve verbetering is dat de arts beter geïntegreerd wordt in het bureau, in die zin dat hij de passende opleiding heeft genoten en zich moet willen bijscholen, zij het dat hij jeugdgezondheidszorg gestudeerd heeft, zij het dat hij pediater van vorming is. Met andere woorden, er zijn een aantal kwalitatieve eisen die men zichzelf opgelegd heeft, waardoor men hoopt 100 percent van de gezinnen te bezoeken en te realiseren dat 75 percent van de kinderen in het eerste levensjaar onderzocht kan worden, net als 75 percent in het tweede levensjaar en 50 percent in het derde levensjaar. Bovendien heeft men inhoudelijke-kwalitatieve aandacht gehad voor de kansarme regio´s, door er preventieve zorgcentra´s op te richten. In die zin heeft men vanaf 1 januari in Antwerpen, Brussel en Gent, maar ook in Ronse en Menen - de regio´s waar volgens objectieve criteria duidelijk kansarmoede heerst - voorzien in de inbreng van bijkomende steunpunten en ervaringsdeskundigen. Deze deskundigen hebben ervaring met kansarmoede en willen hun eigen expertise inbrengen ter ondersteuning van de gezinnen. Zo hebben we bijvoorbeeld in Antwerpen reeds een achttal van deze deskundigen kunnen inbrengen. Men wilde, zowel voor het modale als het kansarme gezin, tot een kwalitatief betere dienstverlening komen. Deze verloopt nu frequenter en op een hoger niveau. Qua tijdsbesteding is de toegankelijkheid beduidend verbeterd en de bureaus zijn aantrekkelijker en hedendaagser uitgebouwd. Ik geloof dus dat het Strategisch Plan in zijn doelstellingen in elk geval alle verdere steun verdient.
Wat de toewijzing betreft had Kind en Gezin als uitgangspunt om niet langer zelf consultatiebureaus te leiden. Dit werd aan derden uitbesteed : VZW´s, gemeenten, verenigingen. De huidige initiatiefnemers, de gemeenten of de OCMW´s werden dan ook uitgenodigd zich kandidaat te stellen. We hebben vastgesteld dat er een 500-tal aanvragen binnenkwamen : 300 hiervan waren afkomstig van de koepel Kind en Preventie. Dat dit gebeurt is geenszins verbazingwekkend : als men het huidige veld bekijkt stelt men vast dat bijvoorbeeld de KAV die mevrouw Becq goed kent - voor de invoering van het nieuwe systeem over 60 percent van de consultatiebureaus beschikte. Dit maar om de huidige toestand met de nieuwe te vergelijken. Men stelt vast dat tot op vandaag de SWV traditioneel een belangrijk aandeel had in het geheel van die bureaus. De Raad van Beheer had zich met andere woorden tot doel gesteld de zaak open te stellen en de kandidaturen af te wachten. Zij moest vervolgens tussen de 500 aanvragen kiezen. Welke principes heeft men hierbij gehanteerd?
Het eerste principe is een goede spreiding. Dat betekent niet dat men in elke gemeente een bureau wou inplanten. Men heeft regio´s uitgetekend met ongeveer twaalfhonderd geboorten per jaar. Waar er genoeg aanwezigen waren, organiseerde men twee zittingen per week. Die kregen een centrumfunctie, zodat men aanwezig was bij een grote concentratie van kinderen.
Daarna heeft men in de landelijke, geïsoleerde gebieden waar er geen dertig maar slechts 15 kinderen per zitting aanwezig waren, antennes opgericht. Zo werden er tweeëntwintig antennes goedgekeurd : negentien in Vlaanderen, twee in Brussel en één in Voeren. Daarbij werd ook rekening gehouden met de afstand : zo een antenne moet op een afstand van meer dan vijf kilometer liggen.
Op basis van die twee criteria alleen al werden 60 regio´s, 288 consultatiebureau en 22 antennes opgericht en worden 88 percent van alle kinderen opgevangen. Meer concreet : 57.488 pasgeboren kinderen worden op een behoorlijke manier opgevangen. Dat is een goed resultaat.
De discussie gaat over de overige elf percent. Daarvoor heeft men ook objectieve criteria toegepast. Er waren vijfhonderd aanvragen : 75 percent kwamen van Kind en Preventie en van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen ; de overige 25 percent kwam van gemeenten, OCMW´s en lokale verenigingen. Er was bijgevolg zeer weinig vraag van de kant van de gemeenten, OCMW´s en lokale verenigingen. In totaal kwamen 50 van de 500 aanvragen van gemeenten en van OCMW´s. (Onderbreking)
Ik geef u gewoon de feiten die ik heb gekregen. Voor die overblijvende elf percent werden deze vijf criteria gehanteerd. Ten eerste, werden de bestaande initiatieven gehonoreerd. We wensten geen tabula rasa, maar wel de organisaties te behouden die goed functioneerden, die in het verleden inspanningen hadden geleverd en vrijwilligers hadden gemobiliseerd.
Tweede criterium was de capaciteit die men had om vrijwilligers te mobiliseren. Derde criterium was de samenwerking tussen het consultatiebureau en een gezondheidscentrum. Vierde criterium was de huidige bezettingsgraad van het consultatiebureau. Het laatste criterium was de ligging en de lokalen.
Een aantal van de collega´s hebben kritiek geuit die betrekking heeft op dat laatste criterium. Ze vroegen zich af hoe in een stad twee consultatiebureaus zo dicht bij elkaar werden ingeplant? Dat komt omdat de organisatie die een aanbod deed, dat precies op die plaats wenste te organiseren. Men heeft de spreiding in zijn geheel dus wel goed georganiseerd, maar binnen de gemeenten zelf is de spreiding niet goed gelukt. Daar was men afhankelijk van een bepaalde initiatiefnemer en men heeft die initiatiefnemer niet altijd kunnen overtuigen een andere locatie te zoeken.
Wat is het resultaat? 183 consultatiebureau werden toegewezen aan Kind en Preventie, 47 aan de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, 23 aan de gemeenten en de OCMW´s en 22 aan lokale VZW´s die meestal verbonden zijn met de gezondheidscentra. Als men dat resultaat vergelijkt met de vroegere toestand en met de aanvragen, dan blijkt dat men de verhoudingen in elk geval goed heeft gerespecteerd. Ik geloof niet dat men de Raad van bestuur van Kind en Gezin kan beschuldigen dat werd gekozen voor consultatiebureaus die door de bevolking niet werden gewaardeerd. Men is uitgegaan van de inschrijvingscijfers en de bestaande situatie.
De drempel moet laag en neutraal zijn. In het verleden werd deze eis al gesteld : ook in vrijwilligersorganisaties met een levensbeschouwelijke dimensie moet het werk worden verricht op een toegewijde en neutrale wijze. De meeste organisaties hebben in het verleden bewezen aan deze eis van neutraliteit te kunnen voldoen. Het is de intentie van Kind en Gezin de werking van dit plan permanent te evalueren. Hiervoor zal zelfs beroep worden gedaan op externe instanties.
Inhoudelijk is dit plan een duidelijke poging tot kwaliteitsverbetering. Met respect voor het budget, heeft men geprobeerd om een spreiding tot stand te brengen. Ik geef grif toe dat de toewijzing van locaties in steden en gemeenten, de nodige vragen oproept. Ook dit zal worden geëvalueerd en we moeten daaruit de nodige lessen trekken. Het is belangrijk dat dit plan in werking treedt, dat alles goed wordt geëvalueerd en dat men krachtig reageert bij niet opvolging van het plan.
Ik heb nog niet geantwoord op alle vragen, die werden gesteld. Het antwoord op de vraag naar externe consulting, is positief. Er is nog geen toewijzing, maar er is wel reeds een afspraak over gemaakt.
Mevrouw Van Lindt heeft een vraag gesteld over de tewerkstelling. Het is inderdaad zo dat een aantal contractuelen - 22 of 25 - zullen afvloeien. Kind en Gezin moet zijn opdrachten vervullen binnen het budget. Ook de globale reorganisatie moet binnen dit budget worden gerealiseerd. Dit vraagt de nodige inspanningen. Ik heb persoonlijk aan de regeringscommissaris gezegd dat hier niet wordt van afgeweken.
De vraag van de heer Van Dijck over de vroegere bureaus heb ik beantwoord. De juiste verhouding ken ik niet, maar dat kan ik laten opzoeken.
Mevrouw Becq vroeg of er nog een nieuwe ronde kwam. Dat is niet zo. De raad van bestuur van Kind en Gezin heeft op 29 november een beslissing genomen die zal worden uitgevoerd. Bijsturing zal gebeuren op basis van de evaluaties.
We moeten de uitbouw van de regiohuizen optimaliseren. Het idee van een rijdend bureau werd vorig jaar besproken. De kostprijs was echter te hoog.
Wat de nuloperatie betreft, denk ik dat de communicatie met en de informatie voor de bevolking belangrijk zijn. Het is niet goed dat instellingen zich via de pers trachten te profileren. Grote inspanningen moeten worden geleverd, opdat degenen voor wie de instellingen zijn bestemd zijn, op de hoogte worden gebracht van de werking. Het is belangrijk dat zij hun weg vinden in deze instellingen.
Ik heb geprobeerd een antwoord te geven op de gestelde vragen. Zijn er nog bijkomende vragen?
De voorzitter : Mevrouw Van Lindt heeft het woord.
Mevrouw Sonja Van Lindt : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik dank de minister voor zijn uitleg. Hij heeft ons de nodige informatie gegeven over de kwaliteitsverbetering, de dienstverlening, de toekenningscriteria en het percentage van bereikbaarheid, waarbinnen de consultatiebureaus ten dienste van de gemeenschap en de jonge moeders zullen werken.
Ik dank u voor uw toezegging om na drie jaar een externe consulting te organiseren om precies na te gaan of alle consultatiebureaus aan de criteria beantwoorden. Op één vraag heb ik echter geen antwoord gekregen. Wij stellen vast dat vele gemeentebesturen niet zijn erkend. U hebt geen uitleg gegeven of die gemeentebesturen via een gemotiveerd verslag kennis zullen kunnen nemen van de reden waarom zij niet werden erkend. Dit zal misverstanden bij de betrokken lokale besturen wegwerken. Vanuit onze fractie betreuren wij dat de lokale besturen, al is dit maar een beperkt aantal, worden uitgesloten. Ik heb daar nog steeds mijn bedenkingen bij.
Ik betreur het dat wij de lokale besturen niet als gesprekspartner hebben uitgekozen, goed wetende dat er in vele gemeenten een goed gestoffeerd dossier was, waaruit bleek dat zij precies aan de criteria beantwoordden. Anderen, die wel werden geselecteerd, voldeden echter niet aan de criteria. Daar heeft dus duidelijk politieke lobbying - excuseer mij de uitdrukking - gespeeld. Daarom zal onze fractie een motie indienen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil u danken voor de duidelijke uitleg. Ik heb echter een wrange nasmaak wanneer u met de cijfers voor de dag komt.
Mijnheer de minister, als wij de politieke verdeling bekijken in Vlaanderen, van de lokale besturen, dan ligt daar reeds een antwoord. De mensen van Kind en Preventie - en dat is hun volste recht - storten zich als bijen op een pot honing en zijn op de gemeentebesturen afgegaan met de vraag om namens hen aanvragen in te dienen. U stelt nu dat slechts 50 gemeenten een aanvraag hebben ingediend, maar er is dus wel degelijk een andere dimensie in deze zaak.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik meen dat er een laatste ronde nodig is bij Kind en Gezin, specifiek naar risicogebieden en grotere regio´s. Des te meer, daar er naar aanleiding van die besprekingen afspraken zijn gemaakt tussen de gemeenten onderling en tussen gemeenten en privé-organisaties, waar men eigenlijk hoopte, nadat de consultatiebureaus waren toegekend, via antennes een en ander naar spreiding te kunnen regulariseren. Ik denk dat hierdoor heel wat wrevel is ontstaan omdat er verwachtingen waren gecreëerd. Daarom zou ik nogmaals willen pleiten voor deze laatste ronde.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, ik denk dat wij tegenover instellingen zoals Kind en Gezin een orthodox beleid moeten voeren. Zij weten binnen welk kader zij hun budgettaire beslissingen moeten nemen. Ik wens niet mee te spelen in een spel waarbij men in een eerste ronde een groot deel toewijst, en waarbij men in de laatste ronde onder externe druk de budgetten zou moeten overschrijden.
Laat ons duidelijk zijn, er is een budget dat moet worden gerespecteerd. Als er bijsturing nodig is, dan moet dit gebeuren op grond van de evaluaties met een open geest. Ik wil hier aan meewerken, maar het is duidelijk dat de beslissingen in een laatste ronde genomen zijn zoals gepland. Ik denk niet dat ik op dit ogenblik kan tussenkomen, want dan zullen wij dat heel stelsel van criteria opnieuw in beweging brengen. Ik ben vooraf niet tussengekomen, en ik zal dus achteraf ook niet tussenkomen. Het is de evaluatie die voor mij de basis zal zijn om op te treden.
Aan mevrouw Van Lindt wil ik nog twee vragen stellen. Ik denk dat u terecht pleit voor het gemotiveerde verslag. Ik zal in elk geval - ook aangespoord door uw opmerkingen - vandaag nog aan de diensten van Kind en Gezin meedelen dat zij voldoende uitleg geven bij hun beslissing, zodat duidelijk is voor de gemeenten op welke basis de beslissing genomen werd.
Ik denk dat dit in een open beleid normaal is. Het blijft een fundamenteel debat over de verhouding tussen de opdracht van de gemeentelijke OCMW´s en het vrij initiatief ; dit omvat het hele veld van cultuur, welzijn en gezondheidszorg.
Daar zit een spanningsveld. In welke mate moeten de gemeenten en de OCMW´s een rol spelen, en wat met het vrij initiatief? Persoonlijk ben ik een groot voorstander van het vrij initiatief en ik denk dat de VLD dat ook is. Ik zou zeggen : niet alleen in de economische sfeer, ook op andere vlakken moeten we kunnen aanvaarden dat er engagement is, dat mensen op het vlak van cultuur en welzijn initiatief nemen. Dit moet ook kunnen vanuit een levensbeschouwelijk perspectief.
De voorzitter : Mijnheer Van Grembergen heeft het woord.
De heer Paul Van Grembergen : Als dat vrij initiatief betekent dat de enen alleen maar vrijheid hebben en de anderen geen vrijheid, dan is er fundamenteel iets fout. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Ik zal met u akkoord gaan mijnheer Van Grembergen, indien dit in de praktijk blijkt. Ik heb duidelijk gezegd dat zij een open opstelling hebben, die hadden ze ook in het verleden en er waren geen klachten. Als er klachten zijn, worden die in elk geval correct behandeld.
Ik vrees dat dit een fundamenteel debat is, dat morgen op vele andere vlakken aan bod kan komen. Wat vertrouw ik toe aan de gemeente en het OCMW enerzijds en aan het vrij initiatief anderzijds?
Kijk naar het succes van het vrij onderwijs, waar in het secundair onderwijs 75 percent zit van alle kinderen. Dit heeft te maken met een keuze op basis van cultuur of manier van werken. Ik pleit dus ook voor veel openheid. Het is nu aan de vrije initiatieven om te bewijzen dat ze ons vertrouwen verdienen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Tot slot van deze interpellatie werden twee met redenen omklede moties ingediend : één door mevrouw Van Lindt, de heer Van Vaerenbergh en mevrouw Van Den Heuvel en een tweede door mevrouw Merckx en de heer Swinnen.
Wij zullen deze moties drukken en laten ronddelen. Wij zullen ons daar tijdens een volgende plenaire vergadering over uitspreken.
Het incident is gesloten.