Plenaire Vergadering van 07/02/1996
Interpellatie van de heer Jos Geysels tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over het clusterbeleid van de Vlaamse regering
Interpellatie van de heer Robert Voorhamme tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over zijn clusterinitiatieven
Debat
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de beleidsbrief Het wetenschaps- en technologiebeleid in Vlaanderen.
Beleidsprioriteiten 1995-1999, ingediend door de heer Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, met de daaraan toegevoegde interpellaties van de heer Geysels tot minister-president Van den Brande over het clusterbeleid van de Vlaamse regering en van de heer Voorhamme tot minister-president Van den Brande over zijn clusterinitiatieven.
Het debat is geopend.
De heer Jos De Meyer, verslaggever, heeft het woord.
De heer Jos De Meyer, verslaggever : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega´, namens de commissie voor het Onderwijs, de Vorming en het Wetenschapsbeleid tracht ik het verslag van de bespreking van de beleidsbrief over het wetenschaps- en technologiebeleid in Vlaanderen en over de Beleidsprioriteiten 1995- 1999 in enkele volzinnen samen te vatten.
De minister-president schetste het globaal kader voor het wetenschaps- en het technologiebeleid. De beleidsbrief wil dit beleid in synergie met het Europees beleid ter zake voor de komende vijf jaren uittekenen en behandelt in vier hoofdstukken achtereenvolgens het algemeen wetenschapsbeleid, het wetenschapsbeleid inzake fundamenteel onderzoek, het technologiebeleid en het zogenaamde horizontale en sectoriële wetenschapsbeleid. Het belang dat de regering hecht aan wetenschap en technologie blijkt uit twee genomen maatregelen : de herschikking van de bevoegdheid waardoor één minister verantwoordelijk is, en de herschikking van de administratieve begroting. Bij het definiëren van de krachtlijnen van het beleid voor wetenschap en technologie formuleerde de minister-president zes globale uitdagingen : internationalisering en globalisering, verhoogde aandacht voor fundamenteel onderzoek, toenemende impact van wetenschap en technologie op de samenleving, zwaartepuntvorming, concentratie en samenwerking, stimulering en uitbouw van het Vlaams technologisch potentieel, homogene bevoegdheidspakketten. In de commissie vond een constructief gesprek plaats en volgende vragen en suggesties kwamen er aan bod.
De jeugd moet gesensibiliseerd worden voor positieve wetenschappen. Er is nood aan synthese voor alle wetenschappen naar humanistisch model. Volgens sommige leden zou er te veel aandacht gaan naar het technologisch georiënteerd onderzoek ten nadele van het fundamenteel onderzoek.
Tevens werd de vraag gesteld naar het maatschappelijk rendement van de verschillende wetenschappelijke initiatieven in het kader van de werkloosheid en de bedrijven. Een reorganisatie van het systeem van de doctoraatsbeurzen werd bepleit. Gelet op de academische vrijheid, werd de bezorgdheid geformuleerd over het peilen naar de verantwoordelijksheidsplicht van de onderzoeker. De minister-president verduidelijkte ook dat de wijzigingen voor wetenschapsbeleid ontstaan zijn uit de bezorgdheid om de bevoegdheden en middelen daar te brengen waar ze optimaal kunnen besteed worden. Hij benadrukte het belang van goede en volledig onderbouwde statistieken als evaluatie- en beleidsinstrument. Specifiek voor wetenschap en technologie is reeds een databank ter beschikking : deze biedt een overzicht van alle onderzoekers en onderzoeksprojecten aan de Vlaamse universiteiten. (Applaus bij de CVP)
De voorzitter : De heer Candries, verslaggever, heeft het woord.
De heer Herman Candries, verslaggever (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, waarde collega´, mij valt de eer te beurt verslag uit te brengen over de behandeling van de Beleidsbrief Wetenschap en Technologie namens de commissie voor Economische Aangelegenheden. Het betreft hier dus de behandeling met de economische finaliteit als uitgangspunt, maar uiteraard beperkt deze zich hier niet toe.
Voor een goed begrip van de structurering van het technologie- en wetenschapsbeleid is het nuttig vier dimensies te onderscheiden. Er is het algemene wetenschapsbeleid, het wetenschapsbeleid gericht op het fundamenteel onderzoek, het wetenschapsbeleid met de economische finaliteit. Tenslotte wordt ook aandacht besteed aan de horizontale behandeling van deze materie.
De beleidsbrief behandelt plannen en initiatieven voor een periode van vijf jaar. Dit biedt dus perspectief : het is uiteraard gebouwd rond de begroting van 1996, maar hier wordt een beleid op lange termijn geformuleerd, tot het jaar 2000. Dit jaar betekent een belangrijke mijlpaal in de aanpak van het wetenschaps- en technologiebeleid door de minister-president. Hij onderkent de problematiek en de nood van de wetenschappelijke onderbouw van ons bedrijfsleven. Er wordt dus gekozen voor het bereiken van 2 percent van het Bruto Regionaal Produkt tegen het jaar 2000. Bereiken we dat percentage, dan zouden we ons aansluiten bij die Europese landen die op dat vlak goed werk leveren.
We zijn begonnen met een inhaalbeweging. De verschillende geprogrammeerde plannen en acties worden uitgediept. Met ziet dan ook -en hiervoor verwijs ik naar het schriftelijk verslag -welke middelen op welke manier besteed worden.
De voorzitter : We zullen nu eerst de beide interpellanten aan het woord laten.
De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega´, de interpellatie heeft als achtergrond de discussie die ook straks gevoerd zal worden betreffende het Vlaamse regeringsbeleid inzake onderzoek, ontwikkeling en wetenschapsbeleid. Het kadert in de in regeerakkoord en parlement aangekondigde versnelling betreffende de ontwikkeling van het onderzoeks- en ontwikkelingsbudget. Deze versnelling gebeurt a rato van ongeveer 2 miljard frank per jaar, van 32,9 miljard frank tot een groter bedrag. Op die manier bereiken we het streefdoel van 2 percent van het Bruto Regionaal Produkt, zoals het betaamt.
We stellen ons de vraag of dit een vernieuwd beleid is, met deze stijging van de middelen. Ik wil dit toetsen aan de hand van een concreet dossier, namelijk dat betreffende de clusters. Misschien een moeilijke term, maar voor de Vlaamse regering kadert de beleidsvisie inzake clusters in, en ik citeer, een vernieuwd economisch en industrieel beleid, waarbij zowel de bedrijfs- als de onderzoekswereld aangezet worden tot economische netvorming en samenwerking, om door gemeenschappelijke kwalitatieve acties beter te kunnen wedijveren in een aantal sectoren, zeker inzake competitiviteit en concurrentie. De Vlaamse regering definieert clusters als volgt, en ik citeer letterlijk : een netwerk waarbij de bedrijven en instellingen in Vlaanderen vrijwillig, maar actief deelnemen om synergieën te ontwikkelen, onderling en/of met de onderwijs- of onderzoekswereld, op één of meerdere domeinen zoals wetenschappelijk onderzoek, produktontwikkeling enzovoort, samen te werken. Einde citaat.
Dit clusterbeleid is de jongste jaren in dit halfrond dikwijls ter sprake gekomen, naar aanleiding van de resultaten van de eerste werkgelegenheidsconferentie van 1993. Het is verder geoperationaliseerd in een aantal beleidsbrieven. Het is vastgelegd in een nota : Clusterbeleid, beleid van economische netwerkvorming in Vlaanderen van november 1994. Het is herhaald in de laatste beleidsbrief van de minister-president. We vinden er ook notities van terug in de resultaten van de tweede werkgelegenheidsconferentie.
Het is dus niet zomaar een dossier, het is een dossier dat door de Vlaamse regering onder de aandacht wordt gebracht.
We hebben op 31 maart 1993 de erkenning mogen meemaken van een eerste pilootproject Vlaamse Textielmachine- en Systeembouw. Toen werd 600 miljoen frank vrijgemaakt voor een periode van 2 jaar, die nu afloopt, en in december 1994 werd een eerste echte cluster erkend voor staalplaatproducenten en -verwerkers.
Op 20 en 21 december 1995 besliste de Vlaamse regering, op voorstel van de minister-president, steun toe te zeggen aan vijf nieuwe clusters : het Vlaams Centrum voor Kunststofverwerking, het Vlaams Elektro- en Innovatiecentrum, het Vlaams Initiatief voor Produktontwikkeling, het Centrum voor Produktontwikkeling, en het project Telecommunicatie in het wegvervoer. De globale steun voor deze vijf projecten bedroeg 269 miljoen frank, verdeeld over de vijf centra, waarbij vooral het centrum voor kunststofverwerking met 120 miljoen frank en het VIPO met 37 miljoen frank de grootste bedragen kregen toegekend.
Mijnheer de minister-president, we stellen ons vragen bij de opportuniteit en de manier waarop de Vlaamse regering deze dossiers heeft afgehandeld, net voor het afsluiten van het begrotingsjaar. We hebben ook problemen met inhoudelijke criteria, met name, heeft dit dossier enige economische meerwaarde?
In de wekelijkse persmededeling van de Vlaamse regering naar aanleiding van haar beslissing staat -en ik citeer : dat deze beslissingen werden genomen op basis van een verslag van de administratie en/of adviezen van het Instituut voor Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek IWT.
Uit onderzoek van de dossiers blijkt echter dat dit IWT slechts is betrokken bij drie van deze dossiers, en bij twee van deze dossiers werd geen advies gevraagd aan het IWT. De adviezen die het IWT dan wel gaf zijn negatief. Voor het IWT zijn de dossiers onvolledig of beantwoorden ze onvoldoende aan de criteria van het clusterreglement van de Vlaamse regering zelf.
Ik geef in het kort de evaluatie weer van het IWT betreffende deze dossiers. Wat betreft het Kunststoffencentrum dat zich voornamelijk in West-Vlaanderen situeert, zegt het IWT dat het voorgestelde samenwerkingsverband erg beperkt is, dat de aandacht vooral gaat naar de dagelijkse produktieproblemen en er onvoldoende aandacht wordt geschonken aan het onderzoeks- en ontwikkelingsaspect.
Het IWT zegt ten slotte dat er geen perspectief is voor een maximaal synergie-effect. Het IWT zegt dus dat aan een aantal criteria wat betreft de toekenning van subsidies van ondersteuning niet wordt beantwoord. Ik voeg er zelf aan toe dat het vooral een regionaal initiatief is, terwijl nochtans zowel in het document van januari 1994 als in het reglement van de Vlaamse regering van november 1994 staat dat regionale initiatieven bij voorrang niet in aanmerking moeten komen voor dit clusterbeleid.
Het IWT had een tweede opmerking betreffende het dossier van het Vlaams Elektro en Innovatiecentrum. Het vraagt zich af waarom het nog moet worden ondersteund, want er is overlapping met reeds bestaande onderzoekscentra, en het maximaal synergie-effect is niet gewaarborgd.
Het IWT kan geen positief oordeel geven over het VIPO, omdat dit initiatief veel raakvlakken vertoont met een ander initiatief dat reeds sinds 1985 werd gesubsidieerd, maar waarvan de overeenkomst met de Vlaamse regering afloopt op 31 december 1995.
Is het opportuun om dit dossier nu goed te keuren? Tot daar de negatieve adviezen van het IWT wat betreft drie van de vijf clusters.
De voorzitter : De heer Decaluwé heeft het woord.
De heer Carl Decaluwé (Op de tribune) : Ik zou even kort willen ingaan op het aspect regionaal initiatief. Wanneer men het aandeel van de clusters textiel en kunststofverwerking bekijkt in het totaal van de Vlaamse economie, dan stelt men vast dat de meeste bedrijven gevestigd zijn in de regio waaraan de clusters zijn toegewezen. Men kan, met andere woorden, niet zomaar praten van een regionaal initiatief. Het is opportuun dat die clusters gevestigd zijn in de buurt van bedrijven, onderwijs- en researchcentra.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels (Op de tribune) : U weet dat de regio West-Vlaanderen erg belangrijk is voor de kunststoffenindustrie op het gebied van de werkgelegenheid als aandeel in de toegevoegde waarde. Maar u weet ook dat in Limburg en een deel van de Kempen deze industrie ook nadrukkelijk aanwezig is. Er is bijgevolg ook vanuit de GOM-Limburg een gelijkaardige aanvraag gedaan voor een cluster.
Het regionaal aspect is een criterium waarop iets moet worden beoordeeld. Er blijven dan nog de overige drie belangrijke opmerkingen ter zake van het IWT.
In verband met de probleemstelling hebben we vernomen dat de minister van Begroting, wier budgettair-orthodoxe reflexen genoegzaam bekend zijn, problemen heeft gemaakt over dit dossier. Ook zij is van oordeel dat het IWT, ofwel negatief werd geadviseerd, ofwel niet werd geraadpleegd.
Ik heb daarover een aantal concrete vragen.
Naar aanleiding van de recente begrotingsbesprekingen werden we, soms op krachtdadige wijze, geconfronteerd met het beleid van minister Demeester-De Meyer. Haar budgettaire orthodoxie was bijvoorbeeld erg duidelijk naar aanleiding van het beroemde amendement in verband met het sociaal-cultureel werk. Daaruit bleek hoe moeilijk het is om extra kredieten, in casu 150 miljoen frank, vrij te maken. De minister van Begroting maakte duidelijk bezwaren, en toch werd dit beslist op 20 en 21 december. Hoe verklaart u deze situatie?
Zijn deze dossiers wel conform met de zeven voorwaarden die de Vlaamse regering in haar eigen clusterreglement stelt? Het IWT en ikzelf vinden van niet. En precies in dit dossier wordt gesteld dat IWT een cruciale rol speelt vanuit haar advizerende functie. Waarom werden die adviezen op een niet-adequate manier beantwoord?
Waar zit de meerwaarde van deze dossiers? Er wordt, terecht, meer geld voorzien voor wetenschappelijk onderzoek. Maar ik stel vast dat dit vooral oude subsidiestromen zijn van projecten die een andere naam hebben gekregen. Ik denk hier aan het VIPO, waarvoor nog verschillende andere namen circuleren. Waar zit dan de meerwaarde inzake synergie en tewerkstelling voor de 269 miljoen frank die aan de clusters zal worden toegekend? (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, de minister-president keurde op het einde van vorig jaar met de regering een voorstel goed om 269 miljoen frank toe te wijzen aan vijf bijkomende clusters. Ik wens niet in te gaan op de discussie zelf over de techniciteit van de clusters omdat het de taak is van de deskundige organen om hierover een oordeel te vellen. Bij ons gaat het veeleer om de gevolgde werkwijze.
De reden van deze interpellatie is het bekomen van duidelijkheid over de richtlijnen en de procedures die men wenst te hanteren bij de uitvoering van een wetenschaps- en technologiebeleid, waarover ik straks namens mijn fractie overigens nog een uiteenzetting zal houden.
De SP steunt de optie die op het vlak van het wetenschapsbeleid werd genomen om de inspanningen die de vorige jaren werden geleverd, voort te zetten en een bijkomende beleidsruimte te creëren van 2 miljard frank per jaar. Het is de bedoeling dit bedrag aan bijkomende middelen tegen het einde van deze legislatuur te brengen op 8 miljard frank. In de loop van deze vier jaar zou dus voor een bedrag van 20 miljard frank bijkomende beleidsruimte worden gecreëerd voor wetenschapsbeleid.
We verdedigen deze optie omdat de onderzoeken van de OESO en de onderzoeken die ter zake werden gedaan met betrekking tot het economisch stimuleringsbeleid hebben uitgewezen dat de toekomst van duurzame en kwalitatieve tewerkstelling kan worden gegarandeerd door het investeren in innovatie- en wetenschapsbeleid. Dit wordt ten overvloede aangetoond in tal van studies. Bovendien is dit ook de zienswijze van de heer Porter, wiens opvattingen de minister-president vaak naar waarde weet te schatten.
Minister-president Luc Van den Brande : Dit is inderdaad juist, al wil ik daarmee niet beweren dat ik dagelijks met hem ontbijt. Ik ben het eens met uw benadering. Ook de heer Geysels heeft hiernaar trouwens verwezen.
Ten einde het kennispotentieel en de economische mogelijkheden te stimuleren, vond de Vlaamse regering het absoluut noodzakelijk een prioritaire actie te ontwikkelen. Dit komt tot uiting in de begrotingscijfers. De idee van de clustervorming heeft inderdaad iets te maken met de persoon wiens naam u hebt vermeld.
We moeten echter opletten niet te veel goeroes te volgen.
De heer Robert Voorhamme : Ik herhaal dat we deze optie steunen. Een bedrag van 20 miljard frank aan bijkomende middelen is echter zeer aanzienlijk, zeker wanneer men een beleid van budgettaire orthodoxie probeert te volgen en wanneer men constateert dat het erg moeilijk blijkt te zijn enkele bijkomende miljarden frank te sprokkelen voor sommige andere beleidssectoren die eveneens een absolute prioriteit voor de Vlaamse regering betekenen. Het is daarom belangrijk dat de 20 miljard frank aan bijkomende ruimte zo doelmatig en zo efficiënt mogelijk worden benut. Er mag voor het parlement dan ook niet de minste twijfel over bestaan dat dit geld wel degelijk doelmatig wordt benut en dat elke frank goed wordt besteed. Het is niet evident dat de controle hierover gemakkelijk verloopt. De sector van technologie- en wetenschapsbeleid is mijlenver verwijderd van onze doordeweekse debatten en van de interessepunten van de burger. Deze materie is verre van spectaculair. De verleiding bestaat dan ook dat de sector op dit vlak wordt verwaarloosd en dat de controle onvoldoende wordt uitgeoefend.
Een tweede reden is, en ook dat steunen we ten volle, de beslissing om technologie en wetenschapsbeleid samen te brengen onder de bevoegdheid van één Vlaamse minister. Dat wijst op een goed, coherent beleid. Dat is ook een absolute noodzaak voor een efficiënt financieel beleid. Als men al deze middelen aan één minister toekent, moet het parlement wel volledige duidelijkheid hebben over dit beleid en over de besteding van het budget.
Een derde reden is, dat het hier gaat om 20 miljard frank bijkomende middelen. Volgens mij is er in geen enkele sector ruimte voor nieuwe initiatieven met dergelijke bijkomende middelen. Veel beleidssectoren krijgen per begrotingsjaar bijkomende middelen maar die zijn op voorhand grotendeels ingevuld. Dit komt neer op het voortzetten van het lopende beleid.
Hier gaat het om een enorme ruimte voor nieuwe initiatieven. Dat is een reden te meer om nauwgezet toe te zien op de intentie van de initiatieven. Binnen het reusachtig budget van de Vlaamse overheid is 20 miljard frank misschien niet veel, maar het krijgt veel inhoud als het kan worden besteed aan nieuwe zaken.
We stellen vast dat de structuur hiertoe fundamenteel aanwezig is. De Vlaamse overheid beschikt over de nodige instellingen om over deze moeilijke materie deskundige beslissingen te treffen. We wensen dat die instellingen ten volle worden benut. We willen geen arbitraire beslissingen.
Wat hebben we moeten vaststellen bij de beslissing over die vijf bijkomende clusters? Voor het gebruik van FIOV middelen moet het advies van het IWT worden gevraagd. Het advies werd gevraagd voor drie van de vijf clusters. Voor de twee andere werd het niet gevraagd, onder meer omdat men beweert dat het IWT stelselmatig een negatief advies geeft. Het IWT ziet zogezegd niet graag initiatieven van derden. Ik ken de interne keuken van het IWT niet goed en zeker niet zo goed als de bevoegde minister. Maar het klopt toch mijnheer de minister-president, dat het IWT vroeger bij andere clusters geen moeite had met een positief advies over initiatieven van derden? Het IWT heeft toch als belangrijke taak de initiatieven uit het ondernemingsleven te beoordelen? Ze heeft dat tot nu toe toch met grote deskundigheid gedaan? Ik zie niet in waarom u voor deze voorstellen geen advies meer vraagt vooraleer de regering een beslissing te laten nemen.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Voorzitter, mijnheer Voorhamme, ik zal straks uitvoeriger reageren. Ik wil voorlopig dit kwijt : ik heb zelf het initiatief genomen om het IWT hierbij te betrekken, terwijl ik dat niet hoef te doen volgens de geldende spelregels. Ik heb het IWT gevraagd de concrete convenanten uit te werken bij de uitvoering van elke beslissing. Het is geen kwestie van IWT of geen IWT. Het is een kwestie van de instrumenten doelmatig te gebruiken. Daar deel ik uw opvatting en die van de heer Geysels.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels : Voortgaand op de terechte opmerkingen van de heer Voorhamme, begrijp ik niet goed, mijnheer de minister-president, waarom u in uw beleidsbrief schrijft dat het IWT een coördinerende rol dient te vervullen inzake dossiers van wetenschappelijk onderzoek met een economische finaliteit, waaronder de clusters ressorteren. Het is toch onbegrijpelijk dat het IWT niet wordt geraadpleegd in twee dergelijke dossiers.
Minister-president Luc Van den Brande : Straks zal ik in detail uiteenzetten welke stappen er de laatste maanden gezet werden.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Ik blijf bij de vaststelling dat op het ogenblik dat de regering de beslissing nam, over twee dossiers geen advies verstrekt werd door het IWT. Drie andere dossiers kregen een negatief advies. Dit advies werd naast zich neergelegd met als motivatie dat het oppervlakkig en enigszins tendentieus zou zijn.
Ik zie met de beste wil van de wereld niet in waarom het IWT nu plots tendentieus zou gaan adviseren, tenzij er iets fundamenteel schort bij het IWT. Het zijn niet één of twee functionarissen van het IWT die beslissingen nemen. Het IWT heeft een vrij evenwichtig samengestelde raad van bestuur, zoals iedereen wel weet. Met eminente vertegenwoordigers van de bedrijfswereld en de regering. Deze raad van bestuur, die heterogeen samengesteld is en niet van eenzijdigheid kan verdacht worden, heeft deze adviezen bekrachtigd.
Zodoende rijzen er toch enkele vragen over de procedure. We zijn bereid aanzienlijke bijkomende beleidsruimte te creëren voor het wetenschaps- en technologiebeleid, maar we willen geen vrijgeleide geven waarmee arbitraire beslissingen kunnen genomen worden.
We hebben enkele vragen waarop we een afdoend antwoord wensen. Ten eerste, hoe kunt u verantwoorden dat er geen advies wordt gevraagd of dat die adviezen worden genegeerd? Ten tweede, wat is de inhoudelijke relevantie van elk van de vijf nieuwe clusters? Ten derde, waarom werd bij de besluitvorming zo overhaast te werk gegaan? Ons inziens was dit niet nodig. De indruk wordt gewekt dat de besluitvorming op het einde van het jaar er kwam om de vastgelegde middelen nog te kunnen besteden. Dit is hier echter niet van toepassing. Er was geen enkele reden om de beslissing op dat moment te nemen, men had rustig -gezien de problemen met negatieve of ontbrekende adviezen -meer tijd kunnen nemen en de controverse kunnen voorkomen. Het parlement heeft recht op informatie over deze drie fundamentele vragen.
Een vierde vraag is of u van plan bent initiatieven te nemen om dergelijke toestanden in de toekomst te vermijden? Bent u van plan initiatieven te nemen inzake richtlijnen en procedures die een besluitvorming volgens een vast stramien mogelijk maken? Argwaan tonen voor de daden van de uitvoerende macht is weliswaar de essentie van de controlerende taak van het parlement, maar het zou moeten worden vermeden dat we bij elk individueel dossier dienen te interpelleren.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, ik zou hier toch wel een korte bedenking bij willen maken. Ik verwijt de heer Voorhamme en de heer Geysels natuurlijk niet om hierover een interpellatie te houden. Als er vragen aan mij worden gesteld, geeft dit mij immers de kans om duidelijkheid te scheppen, zoals we dat ook in de commissie proberen te doen. De kernvraag is hier, in verband met de besluitvorming, of we in alle gevallen verplicht zijn om de adviezen te volgen. Wanneer men steeds interpelleert telkens wanneer een advies niet wordt gevolgd, dan kan ik dat begrijpen als dit gebeurt omdat men wil weten waarom een advies al of niet wordt gevolgd. Ik neem echter moeilijk aan dat men dit doet wanneer een adviesgever zich mogelijk tekort gedaan voelt in een besluitvorming.
Dit is volgens mij de kern van de zaak. Ik ben dan ook blij dat ik straks uitvoerig kan antwoorden op de gestelde vragen.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Mijnheer de minister, ik wil het volgende toch wel duidelijk stellen. De overgrote meerderheid van de Vlaamse volksvertegenwoordigers zijn bereid om bijkomende middelen goed te keuren voor wetenschaps- en technologiebeleid, omdat ze het belang daarvan inzien. U kan echter niet verwachten dat die volksvertegenwoordigers allemaal in staat zijn om voldoende deskundigheid aan de dag te leggen om elk van die dossiers te kennen ; dat is hun taak ook niet.
Zeker voor een materie als deze, waar het gaat om schaarse bijkomende middelen die we overal moeten bijeenkrabben, is het volgens mij voor de Vlaamse Raad bijzonder belangrijk om te weten dat het ook niet alleen het kabinet is van een minister dat hierover gaat oordelen. Het kunnen terugvallen op deskundige instanties is voor ons een waarborg die daar onverbrekelijk mee is verbonden. Het lijkt me dan ook evident dat er een procedure is, een richtlijn, waarin gebruik kan worden gemaakt van die instanties.
Mijnheer de minister-president, ik zeg dus niet dat u altijd elk advies blindelings moet volgen, maar er moet een procedure zijn die ervoor zorgt dat die adviezen niet slechts louter als formaliteit worden gevraagd en dan naast u worden neergelegd.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, het probleem is dat ik eigenlijk onmiddellijk zou willen antwoorden, maar de afspraak is dus dat ik dat straks globaal doe.
Mijnheer Voorhamme, deze dossiers zijn anderhalf jaar in overleg geweest, bevraging, deskundige advisering met het IWT. Als men dan van overhaasting spreekt, is dit toch wel een beetje bij de haren getrokken. Ik deel natuurlijk wel uw mening dat we niet altijd alle adviezen moeten volgen, of het nu gaat over een Vlaamse instelling van openbaar nut, of over de sociale partners, of over nog andere zaken. U schijnt bovendien te vergeten dat het hier om een unanieme beslissing van de Vlaamse regering gaat.
De heer Robert Voorhamme : Ik denk dat al dit soort beslissingen, beslissingen van de Vlaamse regering zijn, maar dat doet er niet toe. De Vlaamse Raad is er immers om de beslissingen van de Vlaamse regering te controleren en hierover te interpelleren. Het is ook niet tegen u persoonlijk gericht. Ik had net hetzelfde gedaan als het een andere minister was geweest. Mij gaat het erom dat ik, met mijn fractie, met een zekere argwaan toekijk op die bijkomende miljoenen frank. Vandaar dat we zoveel belang hechten aan deskundige instanties die dit op zijn waarde moeten toetsen.
Het gaat om 20 miljard frank bijkomende middelen die moeten worden geïnvesteerd in technologie- en wetenschapsbeleid. Het gevaar bestaat dat dit uitdeint en dat die 20 miljard frank ook voor andere beleidsterreinen worden gebruikt. Op deze manier zou het dan eigenlijk een onrechtstreekse manier van economisch beleid worden. In dat opzicht moeten we duidelijkheid krijgen. Hiervoor rekenen we dan juist op die deskundige instanties waar u ook advies aan vraagt. Als we ermee instemmen om 20 miljard frank over 4 jaar uit te trekken voor wetenschaps- en technologiebeleid, gaan we niet akkoord dat dit gebruikt zou worden om er andere initiatieven dan wetenschaps- en technologiebeleid mee te financieren. Zelfs als die andere initiatieven gerechtvaardigd zijn , dan heb ik daar liever duidelijkheid over. Daarom willen we een beroep doen op deskundige instanties.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels : Mijnheer de voorzitter, zoals u bekend is behoren we niet tot de meerderheid. Ik wil toch de puntjes op de i zetten. In de persmededeling van 21 december schrijft de Vlaamse regering dat ze voor die vijf clusters de adviezen van het IWT heeft ingewonnen. Dat is voor twee dossiers niet het geval.
Ten tweede is het IWT geen adviesorgaan, zoals bijvoorbeeld het adviesorgaan voor theater. Zoals de heer Voorhamme terecht opmerkt, speelt het IWT in het kader van het FIOV, een cruciale rol in dit soort dossiers. Ik citeer uzelf, mijnheer de minister-president. Op bladzijde 64 van uw beleidsbrief stelt u letterlijk dat voor aanwending van FIOV-middelen een advies van het IWT dient gevraagd.
Het IWT is dus geen adviesorgaan van belangstellenden en belanghebbenden, maar een coördinerend orgaan binnen de schoot van de Vlaamse administratie. Voor dit soort dossiers moet het op een verstandige en deskundige manier zeggen wat goed is en wat niet.
Als tenslotte een advies van een daartoe bevoegd orgaan niet wordt gevolgd, dan mag men toch minimaal verwachten dat er een omstandig en deskundig antwoord komt. Dat heb ik nergens gevonden, tenzij de notie : het IWT geeft een oppervlakkige kritiek.
De voorzitter : De heer Decaluwé heeft het woord.
De heer Carl Decaluwé : Ik zou willen inspelen op de stellingen van de minister-president in verband met de rol van het IWT naar aanleiding van de discussie over de textielsector. Na verschillende bedrijven bezocht te hebben, ook met mensen van Febeltex te hebben gepraat, stel ik vast dat de textieldossiers bij het IWT systematisch van tafel worden geveegd. Hiervoor zou ik graag een verklaring horen. U kan dan misschien ook een verklaring geven voor de feiten die u nu aanhaalt.
De heer Robert Voorhamme : Mijnheer Decaluwé, als u vindt dat het IWT niet goed functioneert, dan moet u dat bij een andere gelegenheid ter sprake brengen. Als ook de minister-president dit vindt, dan moet daarover in de Raad een discussie kunnen worden gevoerd, aangezien dit instituut uiterst belangrijk is met het oog op parlementaire controle.
Tot nader order heb ik echter niet de indruk dat het IWT ondeskundig en arbitrair te werk gaat. Volgens mij biedt de samenstelling van de raad van bestuur, die trouwens mee wordt bepaald door de Vlaamse regering, een zekere garantie dat er objectief wordt geoordeeld. Het gaat hier niet om ambtenaren die vooringenomen kunnen zijn en bepaalde dossiers naast zich neerleggen of erdoor duwen. Dat lijkt mij essentieel.
Als er echter redenen zouden zijn om een slecht functioneren te veronderstellen, mijnheer de minister-president, leg dan uw zienswijze voor aan het parlement en doe concrete voorstellen. (Applaus bij AGALEV en de SP)
De voorzitter : De heer Candries heeft het woord.
De heer Herman Candries : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega´, hier stelt zich een probleem van definities. Ik heb de indruk dat we het clusteren veel te statisch zien. Clusteren zou het bevorderen van een nieuwe technologie moeten zijn. Bij het eerste gebruik van het woord was het de bedoeling om de knowhow uit verschillende sectoren en wetenschappelijke disciplines samen te brengen rond een mogelijk project. Dit is de projectmatige benadering. Ik vrees dat de keuze van het woord centrum te statisch aandoet. Het laat uitschijnen dat er een nieuw heilig huisje is gecreëerd. Clusteren zou daarentegen project- en dus tijdgebonden moeten zijn.
Om op een bepaalde markt met een bepaald nieuw produkt een doorbraak mogelijk te maken, moeten we de krachten bundelen over de muurtjes van de sectoren en over de verschillende disciplinehokjes heen. Dat is het doel van clusteren. Ik begrijp de vragen van de heer Voorhamme. Het is geen instituut of permanent orgaan, maar we weten dat er een marktniche is voor de combinatie van de knowhow uit de scheikundige branche, de textielnijverheid, de traditionele metaalsector, enzovoort. Het enige doel van een cluster is deze samenbrengen. Als dusdanig zou men vanuit het IWT kunnen zeggen dat het geen nieuwe technologische ontwikkeling is, maar een combinatie van bestaande mogelijkheden. Als we de verschillende dimensies van mogelijkheden bij elkaar brengen, komen we tot een cluster.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Christiaan Vandenbroeke (Op de tribune) : Niemand discussieert over het feit dat de definitie correct is, maar iedereen heeft problemen met de criteria en modaliteiten van toepassing. Het is bijzonder duidelijk dat hierover zeer veel vragen kunnen worden gesteld.
Minister-president Van den Brande heeft opgemerkt dat het een lange voorbereiding had en dat hij in detail zal antwoorden. Ik ben benieuwd naar zijn antwoord.
De voorzitter : Dan beginnen we nu aan het meer algemene debat over de beleidsbrief.
De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega´, de heer Keulen zal het straks hebben over de discussie inzake de adviesverlening van het IWT en de gevolgen die er voor het clusterbeleid uit worden getrokken.
Ik bespreek in dit betoog vier aspecten van de beleidsbrief : het evenwicht tussen de universiteiten aan de ene kant en het technologiebeleid aan de andere kant, de evolutie binnen het technologisch beleid tussen het fundamenteel onderzoek en het contractonderzoek, de valorisatie van de resultaten en tot slot de drempelvrees van de KMO´ inzake het technologiebeleid.
Aansluitend op wat de heer Voorhamme heeft gezegd, wil ik erop wijzen dat de VLDfractie de inspanningen die de regering doet om meer middelen ter beschikking te stellen voor onderzoek en ontwikkeling, erkent en steunt. We maken wel een aantal kanttekeningen over de concrete invulling van dit beleid.
Het zogenaamde evenwicht tussen de middelen die naar de universiteiten gaan, en de middelen die naar het technologisch beleid gaan, noemt u in uw toelichting een goed evenwicht. De verhoging van de middelen met 2 miljard frank zou evenwichtig verdeeld zijn over het universitair basisonderzoek en de technologische ontwikkeling. We vinden dat dit maar schijn is.
De extra middelen die rechtstreeks of onrechtstreeks naar de universiteiten gaan, zijn voor een groot gedeelte nodig als compensatie voor de afbouw van de werkingstoelagen. Deze vormen voor de Vlaamse universiteiten de basisfinanciering. Hiermee worden onder meer de wedden van het academisch personeel, de uitgaven voor onderwijs en een gedeelte van de uitgaven voor onderzoek betaald. Deze kredieten zijn essentieel voor het in stand houden van het Vlaamse onderzoekspotentieel.
Welnu, in de voorbije jaren heeft de Vlaamse regering -op een sluipende manier weliswaar -deze werkingstoelagen stelselmatig afgebouwd. Ook in deze begroting gaat dit procentsgewijze onverminderd voort. De gehanteerde indexatiepercentages voor de werkingstoelagen houden immers onvoldoende rekening met een reeks factoren, zoals de stijging van het aantal studenten en de gevolgen van de regeringsbeslissingen inzake het statuut van het personeel dat in de Vlaamse universiteiten is tewerkgesteld. Zo resulteerden de meeruitgaven ten gevolge van de onderwijs-C.A.O. in een de facto vermindering van de werkingstoelagen met 2,25 percent.
Op een totaal van 17,5 miljard frank, gaat het om een bedrag van meer dan 430 miljoen frank. Dat is bijna de helft van wat dit jaar bijkomend ter beschikking wordt gesteld voor basisonderzoek.
De basisfinanciering van de universiteiten wordt door de regering in deze begroting volledig losgekoppeld van het algemeen wetenschapsbeleid. Deze problematiek wordt in de beleidsnota nauwelijks vermeld. De reden is eenvoudig. De bevoegdheden werden verdeeld tussen een minister bevoegd voor onderwijs, met inbegrip van het universitair onderwijs, en een minister bevoegd voor wetenschap en technologie. Deze opdeling is gevaarlijk. Het evenwicht is verbroken.
Ten tweede. Het wetenschapsbeleid wordt herleid tot een instrument van het industriebeleid. De vrije middelen voor onderzoek drogen op, en het bijkomende geld wordt besteed aan technologische ontwikkeling waarvan de thema´ door de industriële lobby worden opgelegd. De universiteiten worden verplicht -als ze willen overleven -om hierop in te spelen.
Een cijfer illustreert deze stelling. Tussen 1991 en 1995 is aan de grootste Vlaamse universiteit de verhouding tussen de vrije middelen voor fundamenteel onderzoek en deze bestemd voor contractonderzoek (waarvan de opdrachtgever en niet de vorser het onderwerp bepaalt) geëvolueerd van een 55/45-verhouding naar een 45/55-verhouding. De middelen voor het fundamentele, kennisverleggend onderzoek, dat samen met het verstrekken van onderwijs de hoofdopdracht vormt van onze universiteiten, namen dus met 10 percent af.
Deze evolutie tast de intellectuele vrijheid van onze onderzoekers aan. Vandaag worden de beste Vlaamse onderzoeksgroepen herleid tot technologische dienstverleningscentra, die diensten verlenen in opdracht van de industrie en de overheid.
De mooiste illustratie van dit beleid vormt het Vlaams Instituut voor Biotechnologie, het VIB. Vlaanderen neemt inzake fundamenteel onderzoek in de moleculaire biologie op wereldniveau een toonaangevende plaats in. Dit onderzoek werd in 1995 de universiteiten ontnomen, en werd ondergebracht in een apart instituut. De betrokken onderzoekers worden nu verplicht zich te richten naar strategisch basisonderzoek in biotechnologie : dat is een korte-termijndoelstelling, ten nadele van echt fundamenteel onderzoek.
Als u dit beleid nog enkele jaren verderzet, dan zal het Vlaams kennispotentieel opdrogen. De Vlaamse universiteiten zullen niet meer in staat zijn de internationale ontwikkelingen te volgen en personen op te leiden die de meest ontwikkelde technologieën beheersen. Ik moet niet verder toelichten wat hiervan de gevolgen zijn op een door kennis gedreven economie, die op levenslange bijscholing steunt.
Ten derde. De valorisatie van onze R & D resultaten is bedroevend. We hebben, in vergelijking met de andere landen in de Europese Unie, minder patenten in Vlaanderen. Het gevoerde valorisatiebeleid is een janboel. En dat erkent u zelf wanneer u schrijft, en ik citeer : ik zal een evaluatie en analyse laten uitvoeren van de bestaande kanalen en initiatieven in Vlaanderen met betrekking tot technologie, diffusie en valorisatie. Einde citaat.
Anders gezegd : u ziet er zelf niet meer klaar in. Hoever staat het trouwens met die aangekondigde doorlichting? Er is nochtans geen studie nodig om vast te stellen dat het IWT, de instelling die in Vlaanderen -in uw technologiebeleid -een sleutelrol zou moeten spelen, zwaar in haar opdracht faalt.
Er zou een valorisatiecel worden opgericht in de schoot van het IWT zelf. Het verwondert ons dat hier nog een cel voor moet worden opgericht : één van de opdrachten van deze parastatale is precies valorisatie. Dat was één van de doelstellingen. Men stelt dus vast dat deze valorisatie onvoldoende is.
Als vierde punt behandel ik de problematiek van de KMO´ en hun toegang tot het technologisch beleid. Ook hier faalt het IWT. Het IWT heeft hier immers een rol te spelen : het zou de KMO´ moeten stimuleren en de toegang van de KMO´ tot het technologisch beleid vereenvoudigen. Het aantal KMO´, dat zowel in de autonome functie van het IWT als in de wirwar van technologische programma´ bij projecten wordt betrokken, is totaal onvoldoende. Nochtans kan niet worden gezegd dat het IWT over onvoldoende middelen beschikt om een KMO-beleid uit te werken. Twee jaar geleden maakte het Rekenhof een opmerking over de omvangrijke middelen waarvan deze instelling niet eens gebruik maakt.
Wat ontbreekt in deze nota is een beleidsvisie, evenals het bewustzijn dat de weg tussen een idee en een commercieel succes lang is. Het is niet voldoende technologische ontwikkeling te stimuleren. Er moet ook risico kapitaal zijn om echt risico´ te nemen. Welnu, in Vlaanderen wordt het risico-kapitaal afgeremd of tenminste niet gestimuleerd. Het huidige bureaucratische technologiebeleid en de voor ons al te dirigistische economische politiek, waarbij staatsinterventie nog steeds domineert, is hier mee voor verantwoordelijk.
Als besluit steunt de VLD de inspanningen om de middelen van onderzoek en ontwikkeling op te voeren. We vinden echter het zogenaamde evenwicht tussen het beleid gericht naar universiteiten en dat gericht naar technologie maar schijn : de meermiddelen zijn niet voldoende om de afbouw van werkingsmiddelen van de universiteiten op te vangen. In het technologisch beleid is er een gevaarlijke verschuiving van fundamenteel naar contractonderzoek. De valorisatie van onze onderzoeksresultaten faalt en de drempel voor de KMO´ blijft te hoog.
Om die redenen geeft de VLD een onvoldoende voor deze beleidsbrief. (Applaus bij de VLD)
De voorzitter : De heer Sarens heeft het woord.
De heer Freddy Sarens (Op de tribune) : Mijnheer de minister, voorzitter, collega´, zonder wetenschap zou onze wereld er heel anders uitzien. Het zoeken van de mens naar nieuwe, betere oplossingen voor actuele problemen, al dan niet van technische aard, de zucht naar kennis om te kunnen begrijpen : het is de rode draad die door onze geschiedenis loopt. Wetenschap, zelfs in primitieve vorm, is dan ook de basisvoorwaarde voor een maatschappij die zich ontwikkelt. Het is noodzakelijk dat de wetenschap de plaats krijgt toebedeeld die ze verdient.
Met de beleidsbrief die vandaag voor ons ligt, wordt het belang van wetenschapsbeoefening in al zijn vormen onderkend. De minister-president heeft zich hierbij duidelijk laten inspireren door het regeerakkoord waarin enkele belangrijke principes naar voren komen.
Een eerste principe, dat we zowel in de beleidsbrief als in het regeerakkoord terugvinden, is dat er wordt gewezen op het belang van onderzoek en innovatie voor het Vlaams economisch bestel. Belangrijk is hierbij dat zowel mensen als middelen hiervoor zijn voorzien.
De samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschap is hierbij dan ook van primordiaal belang. Vandaar de verwijzingen in het regeerakkoord naar de inspanningen die op financieel gebied in de komende jaren zullen moeten worden gedaan voor een meer diepgaande valorisatie van de onderzoeksresultaten en nieuwe technologieën, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan commercialisering via octrooien en patenten.
Onze aandacht dient echter niet enkel uit te gaan naar toegepast, maar ook naar fundamenteel niet-georiënteerd onderzoek. Dit mag trouwens niet verengd worden tot de positieve wetenschappen ; ook in de humane wetenschappen ligt nog veel onontgonnen gebied dat dient onderzocht te worden. Dit soort onderzoek dient dan ook te worden aangemoedigd.
Belangrijk is het om te streven naar een betrouwbaar systeem van Onderzoeks- en Ontwikkelingsindicatoren. Het is immers voor de CVP niet zo dat wie zichzelf het etiket wetenschapper geeft, daarmee ontslagen wordt van elke verantwoording van zijn onderzoeksproject of resultaten. Het is dan ook belangrijk om een standaard op te stellen waarmee een kwalitatieve differentiatie mogelijk is. Het dient hierbij onderstreept dat de kwaliteit van een onderzoek voor ons niet gelijk staat met een commercieel interessant aspect van het onderzoek. Dit systeem om onderscheid te maken naar het kwaliteitsgehalte van onderzoek, kan gehanteerd worden bij vernieuwen en verbeteren van het financieringsmechanisme. Bij dit laatste dient trouwens ook rekening te worden gehouden met de groeiende internationalisering van de wetenschap. In het regeerakkoord wordt in dit kader gesproken van mobiliteitsmandaten, die onderzoekers zouden toelaten enige tijd onderzoek te verrichten in een gastinstelling of -bedrijf, bij voorkeur in het buitenland. Het past hierbij ook om te wijzen op het belang van interdisciplinaire netwerkvorming en samenwerking.
Een tweede algemeen principe is de verspreiding van de nieuwe kennis. Het is belangrijk dat de onderzoeksresultaten ook daadwerkelijk kunnen toegepast worden. Daarom zijn een goede communicatie en nuttige contacten tussen producenten en gebruikers van technologie onontbeerlijk. Een vernieuwd financieringssysteem kan hiertoe bijdragen.
Ook nieuwe initiatieven in onderwijs- en opleidingssector zijn bij de technologiespreiding van cruciaal belang. Hierbij mag zeker het grote publiek niet worden vergeten : is het niet één van de taken van de overheid om de Vlamingen op de hoogte te houden van verwezenlijkingen op het wetenschappelijke vlak, verwezenlijkingen waarop we trouwens trots mogen en kunnen zijn? De verdere uitbouw van de wetenschapsweek speelt hierbij een belangrijke rol. Dient het trouwens nog onderstreept dat het verspreiden van wetenschappelijke kennis de internationale concurrentiepositie van iedere Vlaming versterkt? Op sociaal gebied moet er ook op worden gewezen dat de wisselwerking tussen maatschappelijke behoeften en technologische ontwikkelingen aan bod moet komen. De mogelijkheid moet bestaan om over bepaalde technologische tendensen een democratisch en breed maatschappelijk debat te houden.
Onze fractie is verheugd over deze beleidsbrief, die aansluit bij de stellingen in het regeerakkoord. Weliswaar zijn een aantal punten nog vaag, maar we zullen erop toezien dat de gunstige evolutie naar een Vlaams wetenschapsbeleid dat ten goede komt aan alle facetten van ons menszijn, niet wordt vertraagd. De CVP zal dan ook volop meewerken aan een sterk wetenschapsbeleid voor een sterk Vlaanderen.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, de SP-fractie steunt de grote oriëntaties van uw beleidsbrief. Ook bij de bespreking in de commissie hebben we dat beklemtoond ; er werden een aantal belangrijke opties genomen waarvoor de SP reeds lang vragende partij was. We vinden het goed dat van het wetenschappelijk en technologisch beleid een topprioriteit wordt gemaakt. We vinden het uitstekend en meer dan nodig dat er een budgettaire inhaalbeweging wordt gemaakt op weg naar de internationale norm van 2 percent van het Bruto Regionaal Produkt.
We zijn bijzonder blij dat u en de Vlaamse regering voor de eerste keer zo nadrukkelijk een optie nemen om een inhaalbeweging te realiseren in het fundamenteel onderzoek. Ik wil terloops verwijzen naar een aantal deskundigen ter zake, die vinden dat wetenschaps- en technologiebeleid op zich cruciaal zijn voor een innovatiebeleid, maar ook dat de rol van de overheid dikwijls miskend wordt in de mate dat ze onvoldoende het fundamenteel onderzoek stimuleert en ontwikkelt. Het komt voornamelijk de overheid toe om het fundamenteel onderzoek te organiseren en te financieren.
De regering volgt, denk ik, met deze beleidsbrief het advies voorheen verstrekt door de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Hierin werd reeds enige tijd nadrukkelijk gevraagd dat het wetenschapsbeleid onder de bevoegdheid van één minister zou worden gebracht. Dit is gebeurd : zoals ik daarnet al aangaf, vinden we dit gezond. Eveneens positief is het feit dat er gepoogd wordt om via het systeem van de horizontale begrotingsprogramma´ in het wetenschapsbeleid de zaken te hergroeperen, zodat een beter zicht ontstaat op de verhoudingen waarin de financiële middelen op bepaalde plaatsen verdeeld worden.
Een kanttekening is dat deze operatie slechts goed voltrokken kan worden indien men ook tot een grotere diepgang wil komen inzake de budgettaire middelen toegekend aan de universiteiten. Vanwege de belangrijke rol van de universiteiten in het wetenschappelijke- en onderzoekslandschap in ons land, blijven we eigenlijk op onze honger zitten. Dit geldt vooral wanneer we zien dat de budgetten voor de universiteiten -ter grootte van 18 miljard frank als ik het goed heb -op basis van een volstrekt arbitraire omslagsleutel verdeeld worden. 75 percent gaat naar onderwijs, 25 percent naar onderzoek. Gezien het belang van de universiteiten in de onderzoekswereld, lijkt het me nodig in de toekomst ten overstaan van deze universiteiten te eisen dat ze duidelijker maken in welke mate de door hen bekomen middelen daadwerkelijk naar wetenschappelijk onderzoek vloeien, en in welke mate ze de onderwijsfunctie dienen. Ik stel bijvoorbeeld vast dat andere regio´ andere, even arbitraire omslagsleutels hanteren en daardoor betere of minder goede cijfers bekomen in het kader van internationale vergelijkingen. We zouden er werk van moeten maken om begrotingsmatig grotere duidelijkheid te bekomen.
Ook onderlijnen we mede de door u genomen optie om te streven naar homogenere bevoegdheidspakketten. Wat op Vlaams niveau te homogeniseren is, hebt u gehomogeniseerd. De door u geopende piste om minstens met de federale overheid tot een afspraak en eventueel tot een herschikking te komen, opdat een efficiënter, homogener wetenschapsbeleid gevoerd kan worden, onderschrijven we eveneens.
We zijn ook verheugd dat uw beleid ernaar zal streven om te financieren wat in het onderzoek moet leiden naar voldoende kritische massa. Ik ben van mening dat er niet voldoende kan worden beklemtoond in welke mate degelijk en hoogkwalitatief onderzoek kan gebeuren op voorwaarde dat er voldoende kritische massa aanwezig is. Al te veel is in ons onderzoekswereldje en de takken van onderzoek de onderzoeker aangewezen op het hyperindividueelste werk.
Het is goed dat er mechanismen worden ingebouwd om de onderzoekswereld te stimuleren naar de kritische massa te komen. Zeker nu er meer middelen worden besteed voor het fundamentele onderzoek, is het goed dat er mechanismen worden geïnstalleerd die moeten mogelijk maken vast te stellen in welke mate men kwaliteit bereikt.
Als het beleid meer middelen uittrekt voor wetenschap en onderzoek, staat het bloot aan grote kritiek. Veel mensen hebben immers de indruk dat deze middelen aan geprivilegieerden worden toegekend en verloren worden gestort, waarop bovendien onvoldoende kwaliteitscontrole is. Die kritiek is dikwijls onterecht, maar ze is begrijpelijk omdat er veel te weinig wordt aangetoond dat er kwaliteit wordt bereikt.
We moeten een instrument ontwikkelen dat als het ware toelaat de kwaliteit van het onderzoek te meten. Dit wil niet zeggen dat we daarom de bedoeling hebben om het onderzoek per se te willen richten, maar het is absoluut nodig dat we de kwaliteit kunnen meten.
Een van de zaken die we kunnen ondersteunen van onze kant is de terecht grotere klemtoon die u, mijnheer de minister-president, legt op de humane wetenschappen. Ik ben er zeker van dat we inzake humane wetenschappen gedurende vele jaren een zekere roofbouw hebben gepleegd. De humane wetenschappen hebben niet dezelfde goede kanalen waarlangs ze kunnen worden gefinancieerd. Ze moeten de financiering ofwel via het Nationaal Fonds ofwel via formules van beleidsondersteunend onderzoek tot stand brengen, maar dit zijn precies financieringsmethodes die een gebrek aan continuïteit vertonen. Daardoor veroorzaken ze ook een gebrek aan kwaliteit in het onderzoek in de humane wetenschappen. Dit kunnen we ons niet veroorloven.
Er wordt terecht de klemtoon gelegd op het technologisch innovatiebeleid, maar we beginnen stilaan te beseffen dat het technologisch innovatiebeleid slechts de resultaten kan boeken waar we allemaal op hopen, op voorwaarde dat het is ingebed in een goed uitgebouwde relatie met de gemeenschap.
Naar aanleiding van de discussie over de informatiesnelwegen kwam dit meermaals aan bod. Het volstaat niet de technologie te ontwikkelen om dan te denken dat we er alle mogelijke gunstige gevolgen uit zullen halen. We moeten er ons mee bezig houden op welke wijze de technologie in onze samenleving aanvaard en gebruikt wordt. We moeten ons ook afvragen wat onder meer de culturele voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan om een bepaalde technologie effectief de resultaten te laten boeken die we ervan verwachten.
Hetzelfde geldt voor de rol van het onderwijs en de opleiding. Vandaag staat het onderwijs voor een gigantische uitdaging -een steeds groter deel van degenen die het onderwijs doorlopen zijn niet meer of onvoldoende in staat om onze hoogtechnologische evolutie te blijven bijbenen.
Het betekent bijvoorbeeld dat we inzake onderwijs nog heel wat onderzoek zullen moeten verrichten om mensen in staat te stellen mee te draaien in de samenleving van de toekomst. Voor dit soort onderzoek in de humane wetenschappen is het niet alleen noodzakelijk dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld, maar dat er ook voldoende continuïteit kan worden gegarandeerd. Niet alleen uw optie om deze doelstellingen te realiseren, maar ook uw optie voor technologiespreiding en wetenschapsinformatie, kan op onze steun rekenen. Toch heb ik ook een randbemerking. Technologiespreiding heeft vooral te maken met de vaststelling dat de KMO´ in Vlaanderen onvoldoende gebruik maken van de technologie. Ze blijven teveel steunen op traditionele produkten, waardoor ze minder concurrentieel worden op het internationale vlak. Deze vaststelling heeft ook te maken met de aard van onze KMO´. Daarom is het belangrijk eens grondig te bekijken wat men verstaat onder het begrip KMO.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Vindt u niet dat het IWT gefaald heeft om de technologie beter te laten doordringen bij de KMO´? In vergelijking met andere landen is het beleid van het IWT onvoldoende.
De heer Robert Voorhamme : De rol van het IWT maakt vandaag niet het voorwerp uit van de discussie. Een doorlichting van het IWT als belangrijk orgaan voor het toegepast onderzoek is misschien wel wenselijk. In de beleidsbrief staat dat er, ondermeer via het IWT, een duidelijke klemtoon zal worden gelegd op technologiespreiding en technologiedoorstroming naar de KMO´. Het is noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen de verschillende types KMO. Anders zou er wel eens veel energie verloren kunnen gaan. Men verwijst wel eens naar KMO´ die KMO zijn omdat ze nog moeten groeien.
Het gaat hierbij over beginners, over innovatiebedrijfjes. Het zijn precies deze bedrijven waaraan het in Vlaanderen ontbreekt en waarop we ons in de toekomst moeten richten.
Er bestaat ook een andere categorie van KMO´, met name de gezapig voortborrelende familie-KMO´, die overeind weten te blijven zonder zich zorgen te maken over innovatie. Ik betwijfel dat er bij deze categorie van KMO´ resultaten kunnen worden geboekt door het investeren van bijkomende middelen via het IWT, door het organiseren van informatiecampagnes en het oprichten van informatiecentra.
Van bij het begin moet er plaats zijn voor nuancering om het beleid in de toekomst eventueel bij te sturen. Er mag niet ongenuanceerd worden gesproken over de KMO´, die op die manier een dekmantel vormen voor het voeren van een bepaald beleid. Dit kunnen we ons niet veroorloven.
De fundamentele problematiek kan niet worden opgelost met budgettaire middelen voor wetenschapsbeleid. Er bestaat een fundamenteel probleem op het vlak van de eigenheid van bepaalde KMO´. Dit probleem mag niet via het wetenschapsbeleid worden aangepakt.
De SP wil vermijden dat er op die manier middelen verloren gaan. Zo hebben we bedenkingen bij de formule om loonsubsidies toe te kennen ten einde de KMO´ in staat te stellen academici aan te werven om de geestesgesteldheid binnen de KMO meer te richten op onderzoek en innovatie. Deze denkrichting loopt het gevaar te verzanden in een vorm van subsidiëring -voor degenen die de subsidiekanalen kennen -om universitair geschoolden aan te trekken. Het voorbereiden van het klimaat voor innovatie is in dit geval een dekmantel voor het aanwerven van een goedkope, hoogkwalitatieve werkkracht.
Middelen voor onderzoek en ontwikkeling mogen niet worden gebruikt om een economisch KMO-beleid te voeren.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Ik ben het ermee eens dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de gezapige KMO-bedrijven, enerzijds en de jonge hoogtechnologisch georiënteerde KMO´. Ze moeten inderdaad op een verschillende manier worden aangepakt. Het is echter verkeerd te beweren dat er geen energie meer mag worden besteed aan de familiale bedrijven.
Wat de familiale bedrijven betreft, moet er eerder sprake zijn van sensibilisering omdat ze vaak bang zijn voor het aanwenden van nieuwe en onbekende technieken. In andere landen, waar ambtenaren de bedrijven bezoeken om voorlichting te geven inzake de nieuwe technologie, slaagt men erin de interesse aanzienlijk te verhogen. De sensibilisering van de familiale bedrijven moet op een andere manier worden aangepakt dan bij de hoogtechnologische bedrijven. Het potentieel van de familiale bedrijven mag echter geenszins worden verwaarloosd.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Mijnheer Denys, we mogen ook niet in sprookjes geloven. Wanneer het paard geen dorst heeft, drinkt het ook niet. Heel wat paarden van de KMO´ blijken geen dorst te hebben. In het kader van de DIRV-actie hebben we jaren na elkaar grootse manifestaties georganiseerd, zoals Flanders Technology. Hierbij was het niet de bedoeling de hightech multinationals wijzer te maken, maar wel het grote publiek te overtuigen en ook de kleine ondernemers, die niet over de middelen beschikken, beter op de hoogte te brengen van de mogelijkheden die ook voor hen bereikbaar zijn. Om hen duidelijk te maken over welke mogelijkheden ook zij kunnen beschikken.
Heeft dat zo´ daverend effect gehad? Ik geloof het niet. Dit is een probleem voor onze economie, mijnheer Denys. Ik ben het volledig met u eens, dit is een van onze cruciale problemen, ook voor de tewerkstelling.
Laat ons niet naïef zijn. Laat ons niet altijd weer proberen de problemen vanuit hetzelfde standpunt op te lossen. U komt altijd terug op het IWT, ik wil meewerken aan de doorlichting van het IWT ; dat moet trouwens met alle overheidsinstellingen gebeuren. We merken dat het de kleine ondernemingen ontbreekt aan vernieuwend beleid. Laat ons naar die kleine ondernemingen toestappen en hen ook responsabiliseren. Het is makkelijk vaststellingen te doen zonder de verantwoordelijkheden op de juiste plaats te leggen. Laat ons met hen gaan praten. Bij grote bedrijven worden ondersteuningsprogramma´ uitgewerkt en daar staan engagementen tegenover van hun kant. Laat ons dat bij de kleine bedrijven ook organiseren. We behandelen hen te veel als sukkelaars, we besteden enorm veel middelen aan hen maar er komt niets terug.
Als het een van onze prioriteiten is nog meer middelen te spenderen, de technologiespreiding nog beter mogelijk te maken, dan moeten de KMO´ daarop reageren. We moeten engagementen vragen van diegenen die we subsidiëren.
De voorzitter : De heer Cannaerts heeft het woord.
De heer Leo Cannaerts : U schetst het probleem van de verkeerde aanwending van extra subsidiëring aan de KMO´. Speelt dit alleen bij de KMO´? Geldt dit gevaar niet evengoed voor de multinationals? Ik vind dat er een degelijke controle moet zijn op het gebruik van de middelen en op de doelstellingen van de bedrijven.
Ten tweede, verwacht u niet te veel van de inbreng van de universitairen? Dat verloopt altijd met aanwending van hoogtechnologische vernieuwingen. Ik denk dat vele KMO´ baat zouden hebben bij de tijdelijke hulp van universitairen, al was het maar om het produktieproces te moderniseren, zodanig dat men opnieuw kan concurreren in de export, of om het produktie-apparaat om te schakelen als de markt uitgeput raakt. Het moet niet altijd om uitvindingen gaan, er bestaat ook grote nood aan de renovatie van het produktie-apparaat.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Ik ben volledig akkoord met u. Ik weet dat een aantal KMO´ nog beter opgeleid personeel moet kunnen aanwerven. Daar speelt misschien voor een deel een financieel probleem, maar er zijn nog andere problemen denk ik. Ik vraag mij af of we dit moeten subsidiëren vanuit technologie en wetenschapsbeleid, of moet het geld vanuit een andere beleidssector komen? (Opmerking van de heer Leo Cannaerts)
Mijn kritische kanttekening gaat erover of we die bijkomende middelen wel degelijk besteden voor wetenschapsbeleid en technologisch onderzoek of dienen die om een vorm van economisch beleid te voeren. Ik heb er geen problemen mee dat een bepaald type, hooggekwalificeerde werknemers, bijkomend zou worden aangeworven. Een omschakeling van een bedrijf staat voor mij al ver af van een wetenschaps- en technologiebeleid. Dat heeft veeleer te maken met hedendaagse economische bedrijfsvoering.
Ik wil, ter afronding, nog twee bedenkingen formuleren. We moeten ons er voor hoeden niet al te zeer procesinnovatie te steunen en te weinig oog te hebben voor product innovatie, zoals in het verleden het geval was. Kenmerkend voor ons bedrijfsleven is dat we schitteren in proces-innovatie maar internationaal achterwege blijven in productinnovatie. Uit alle mogelijke economische studies blijkt dat vooral productinnovatie leidt naar hoogkwalitatieve, duurzame werkgelegenheid. De bijkomende middelen zouden in deze richting moeten kunnen worden ingezet.
Ten slotte vind ik in de hele beleidsbrief weinig aandacht voor de maatschappelijke implicaties van het technologiebeleid. Hiervoor moeten ook de nodige middelen worden uitgetrokken. Hoe denkt u dit te doen? Ik stel wel vast dat er voor het onderzoek inzake informatietechnologie -zoals voor Telenet en informatiesnelwegen -1 miljard frank wordt uitgetrokken. Dit is uitstekend. Maar die middelen zijn bestemd om technologie te ontwikkelen en onderzoek te doen. Voor Medialab, dat alhoewel het nog vaag is toch meer aandacht heeft voor de humane aspecten, wordt er 100 miljoen frank voorzien of één tiende. De experten zijn het er nochtans over eens dat er proportioneel meer zal moeten worden geïnvesteerd in de culturele aanvaardbaarheid van de informatietechnologie dan in de harde technologie zelf. Dit komt niet aan bod. Medialab zou minstens op dezelfde middelen moeten kunnen rekenen als de informatietechnologie zelf. (Applaus bij de SP en AGALEV)
De vergadering is gesloten.
(Voortzetting)
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van het debat over de beleidsbrief Het wetenschaps- en technologiebeleid in Vlaanderen. Beleidsprioriteiten 1995-1999, ingediend door de heer Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, met de daaraan toegevoegde interpellaties van de heer Geysels tot minister-president Van den Brande, over het clusterbeleid van de Vlaamse regering en van de heer Voorhamme tot minister-president Van den Brande, over zijn clusterinitiatieven.
De heer Verrijken heeft het woord.
De heer Emiel Verrijken (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, waarde collega´, ik heb uw lijvige beleidsnota in eerste lezing en daarnet in een tweede, ingekorte lezing onderzocht. Ik weet dat u een aanhanger bent van de vrije economie, maar leest men deze nota op neutrale wijze, dan is deze zo alomvattend en zo indringend op alle terreinen dat men zou kunnen denken dat u nog een beetje aan dirigisme en zelfs aan planeconomie doet. Er zijn immers weinig terreinen onbetreden gebleven in uw nota. Ik heb me de clustertheorie eigen gemaakt : zoals u weet is dit een Amerikaans begrip, maar wat u er van maakt, dekt de lading niet. Men zou haast denken dat het hier een combinaat betreft, een gruwelijk woord afkomstig van achter het Ijzeren Gordijn. Ik wil u er niet van niet verdenken, maar het lijkt op een kombinaat, gezien de manier waarop u het alomvattende van de staatstussenkomst opvat, waarbij bedrijven harmonisch zouden samenwerken en hun geheimen prijsgeven. Het lijkt bijna idyllisch, net zoals het marxisme dat trouwens is.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer Verrijken, het is wellicht belangrijk in dit debat dat we een akkoord over de aardrijkskunde bereiken. Bij mijn weten heeft Lyon in Frankrijk nooit achter het Ijzeren Gordijn gelegen, maar misschien heeft u een andere geografie. Ook Massachusetts ligt al evenmin, niet nu noch in de toekomst, achter een dergelijk gordijn. Tenzij de aardrijkskunde en de geschiedenis ons wat parten spelen hebben ook belangrijke delen van Canada zoals Montreal, noch de andere opgesomde gebieden ooit ten oosten van de door u aangegeven scheidslijn gelegen. Ik geef slechts die drie voorbeelden daar we hier geen Beleidsbrief Geografie behandelen, maar wel de Beleidsbrief Wetenschapsbeleid, in verband met dewelke ik inderdaad met grote overtuiging het idee van de clusters tracht in te vullen. Maar we komen hier straks op terug.
De heer Emiel Verrijken : Mijnheer de minister-president, ik weet ook waar deze steden liggen, maar het is te gek hierover te praten in dit korte tijdsbestek. Het is duidelijk dat het fenomeen cluster een Amerikaans idee en de vlag dekt niet uw lading. Uw lading lijkt mij te leiden naar kombinaten -met een k.
Ik kom tot de essentie van wat ons als Vlaams nationalistische partij bezighoudt over wetenschapsbeleid en staatshulp. Eerst en vooral moeten wij -fysisch -in Europa geloven, want om in Vlaanderen te kunnen geloven moet men in Europa geloven. Zonder Europa zal Vlaanderen het nooit tot onafhankelijkheid brengen.
Europa moet de leiding nemen van de belangrijke, onbaatzuchtige, zuiver wetenschappelijke research. Anderzijds moet Vlaanderen zich bezighouden op wetenschappelijk vlak met enkele aanmoedigingen die zelfs niet technisch moeten zijn -onze bedrijven zijn bijna allemaal modelbedrijven en zeker in de hoge technologie. We zouden ons moeten beperken tot enkele punten.
Mijnheer de minister-president, er zijn een aantal schitterende punten in uw nota, op honderdtwintig bladzijden moet de waarheid nu en dan doordringen. Ik citeer u even, om er u op te wijzen dat we er nog niet zijn. Karel Van de Woestijne had het over Vlaanderen, waar wij genodigd zijn aan rijke tafelen. We zijn echter van mening dat onze schitterende tafelen worden leeggevreten, en dat wij leven van de kruimels van onze eigen tafelen, ook op wetenschapsvlak.
Bij de eerste lezing van uw nota ontbrak een blad, en dat heeft mij gegriefd -het was een essentieel blad -maar dit is ondertussen in orde. Mijnheer de minister-president, u had het over het artikel 6 van het Sint-Michielsakkoord dat u zo gelukkig heeft gemaakt en ons als nationalisten op een definitieve wijze heeft gegriefd. Mijnheer de minister-president, u bent mijns inziens een ontwapend man van goede wil.
Ik wens even een passus uit het Sint-Michielsakkoord te citeren, want het is een duivelspassus -en ik citeer uit alinea 3 : de federale overheid kan initiatieven nemen, structuren opzetten en in financiële middelen voorzien bij wetenschappelijk onderzoek enzovoort. Ik haal hier het geval b aan, omdat ik u met een voorbeeld onze tegenzin over dit beleid wil meedelen. Ik citeer : ofwel b, met betrekking tot acties en programma´ die de belangen van de gemeenschap of een gewest overschrijden.
Met een CVP-engelachtigheid hebt u, mijnheer de minister-president, dan gesteld dat dit niet het geval zou zijn voor de Vlaamse belangen. Laat mij toe een voorbeeld aan te halen. Eerst en vooral citeer ik u, vriendelijker kan ik niet zijn bij het begin van mijn tussenkomst. U zegt dat het gaat om het verbeteren van het wetenschappelijk onderzoek op cultureel goed, en dat beaam ik volledig.
Het blijven voortbestaan van concurrerende bevoegdheden met de federale overheid blijft in deze een storende factor die zelf contraproductief is. Dat is in mooi Vandenbrandiaans uitgedrukt wat wij zeggen : we zijn totaal en onherroepelijk. In de Sint-Michielsakkoorden hebben we alles gegeven, maar weinig gekregen. We zijn onherroepelijk verkocht aan de centrale overheid, ook op het vlak van wetenschapsbeleid. Ik zal u een voorbeeld geven, al zijn er verschillende.
Men heeft tegen alle verwachtingen in een enorme toeloop gekend bij de Memling-tentoonstelling in Brugge -370.000 bezoekers, dat heeft de Goya-tentoonstelling in Londen nog niet herhaald. Brugge is zo verstoken van hoger onderwijs -op het College van Europa na -, maar het is onze eerste stad op cultuurhistorisch vlak. In de zegeroes van die toeloop en de internationale interesse had Brugge de wens uitgedrukt het broodnodige instituut voor Vlaamse primitieven in Brugge te vestigen.
Uw drie collega´ Dehousse, Dardenne en Ylieff hebben het geweigerd omdat zich onder de Vlaamse primitieven iemand bevond met niet-Vlaamse wortels. We vragen met aandrang dat u daar onmiddellijk werk van zou maken. U heeft de mogelijkheid om die grove belediging aan het Vlaamse volk ongedaan te maken.
De heren Dehousse, Dardenne en Ylieff zijn erin geslaagd om, en ik gebruik uw eigen woorden, de cluster in Louvain-La-Neuve te maken. U moet toegeven, mijnheer de minister-president, dat dit het gevolg is van een jarenlange wallingantische politiek zoals die door eerste minister Dehaene en zijn voorgangers werd gedoogd. Ik wil hier nog een voorbeeld geven. We dromen al jaren van een grote tentoonstelling over de Vlaamse en Italiaanse cultuursteden. Maar die droom werd ons, en tegelijk u allen ontstolen. Men heeft op het Belgische vlak de tentoonstelling Fiamminghi a Roma in Brussel georganiseerd. Het zou gepast geweest zijn indien men dat in Vlaanderen had georganiseerd. Er zijn daar schandalen gebeurd die u, als hoofd van de Vlaamse regering, niet had mogen dulden. Het betreft dus een tentoonstelling over de Vlaamse cultuur, die met de hulp van het Nederlands Instituut in Firenze, werd georganiseerd in Rome.
De Nederlandse tekst van de catalogus van de tentoonstelling over de Vlaamse aanwezigheid in Italië werd ingeleid door het Fonds National de la Recherche Scientifique de Belgique. Al is de Vlaamse taal niet erkend, de Vlamingen hebben wel betaald voor de catalogus. Het Vlaams departement Onderwijs, la SABENA, la Générale en de Nationale Loterij -het eeuwige trio -hebben ook een centje bijgedragen!
De tentoonstelling over de verbroedering van de Noorditaliaanse steden en Vlaanderen had als voornaamste opdracht het Vlaamse cultuurgoed uit te dragen en op die manier het eengemaakte Europa op een levendige manier voor te stellen aan de eenvoudige mensen die niet in politiek zijn geïnteresseerd. De inleidende tekst van de catalogus van mevrouw Billen kreeg als titel : Vlaanderen, geschiedenis en geografie van een land dat niet bestaat. Daarvoor hebben wij, Vlamingen betaald! Ik herhaal dat het Fonds National de la Recherche Scientifique de Belgique dàt heeft uitgekraamd terwijl u erbij stond!
Mijnheer de minister-president, dergelijke praktijken ergeren ons mateloos. We kennen de bedoelingen van de Belgische staat. U beleeft de Belgische staat, we ondergaan hem.
U verklaart dat het stimuleren van het wetenschappelijk onderzoek in de humane wetenschappen een van de belangrijke initiatieven is. Bent u ervan op de hoogte dat Vlaanderen niet beschikt over een Nederlandstalig handboek over zeerecht? De studenten werken met een verouderd Franstalig handboek van de hand van francofone Antwerpse advocaten. Het vernieuwd handboek over zeerecht in het Nederlands kan niet worden gedrukt bij gebrek aan financiële middelen. Dààr is uw taak, dààr moet u ingrijpen. U moet niet voortdurend proberen het privé initiatief de loef af te steken. U zult er nooit in slagen. U kunt beter te rade gaan bij Milton Friedman en zijn kwadratuur. Friedman zegt dat het niet goed is geld van een derde te ontvangen en aan een vierde door te geven. U doet niets anders. Friedman zegt dat men best geld uitgeeft voor zijn eigen belangen.
Mijnheer de minister-president, in uw onnavolgbaar Vandenbrandiaans spreekt uw beleidsbrief over bibliometrische kwantificatie. Wat bedoelt u daarmee? Ik geef een ander voorbeeld. Van Frans Snijders, beroemd voor zijn schilderijen van bloemen en dieren, bestaat er geen Nederlandse monografie. Elke Noordnederlandse derde- of vierderangsschilder heeft een monografie, soms in het Engels, maar meestal in het Nederlands. Het gaat om bedragen van drie tot vier miljoen frank. Uw ministerie heeft op dit vlak nooit iets gedaan. Er zijn zopas twee prachtige boeken verschenen : het ene in het Engels door een Amerikaanse auteur en het andere in het Duits door mevrouw Roebbels. Dit is een echte schande. Met enkele miljoenen frank kan men de cultuurverspreiding aardig bevorderen.
Dit boek wordt van het Nederlands in het Engels vertaald en gaat de wereld rond. Zulke zaken zijn nauwelijks te tolereren.
Mijnheer de minister-president, u verklaart dat de administratie voor de programmatie van het wetenschapsbeleid wereldwijd slechts vier instituten op haar peil erkent. U vergist zich. Ik wil hierover geen discussie aangaan, maar in Amerika zijn er ten minste dertien instituten. Aan elke grote universiteit in een tiental staten zijn er gespecialiseerde instituten. Programmatie van het wetenschappelijk beleid is in de Verenigde Staten wel degelijk ingebouwd. Ik herinner mij een verschrikkelijk citaat van Voltaire, dat ik in zijn oorspronkelijke taal zal citeren. Men moet opletten voor "la crevaison grenouillère". Een kikker kan immers ontploffen. Dit is vrij moeilijk te vertalen. Het kan worden geïnterpreteerd als volgt : persoonlijk acht ik u bijzonder, maar u neemt te veel hooi op de vork.
U heeft het over geopolitische landen.
Quebec, ik juich u toe. De Frans-Canadezen hebben minstens evenveel geleden als de Vlamingen. Aan Zuid-Afrika zit een reukje. Enkele jaren geleden was men er niet in geïnteresseerd. Wat China betreft, vraag ik me af of we hier op technisch vlak veel kunnen leren. Naar het schijnt staat er een bezoek aan Vietnam op de agenda. Ik veronderstel dat dit volgend jaar opnieuw op het lijstje zal komen want er worden souvenirs meegebracht. Ook Chili wordt genoemd. Ik hoop dat u in Vietnam de graven van de Amerikaanse gesneuvelden zult bezoeken. Dat is het enige wat men er kan doen, want eigenlijk gaat u naar de Vietcong.
Dan is er nog communistisch China. Ik wijk even af van uw terrein van buitenlands beleid en buitenlandse handel. Communistisch China is een land met 1,2 miljard slaven, een land waar nog dagelijks wordt gemoord. De meeste artikelen die door Vlaanderen worden ingevoerd, worden geproduceerd in werkkampen. Het zakencijfer met China, waar u zo enthousiast allerlei dingen gaat uitdelen, bedraagt 32 miljard frank. Taiwan, een land waar 8 miljoen vrije Chinezen wonen, maar dat u nog niet noemt in uw buitenlands handelsbeleid, heeft een handelsrelatie met België ter waarde van 31 miljard frank. Dat is een miljard frank minder dan het zakencijfer met 1,2 miljard marxistische, onderworpen slaven. Het moet toch mogelijk zijn voor een CVP-minister-president met christelijke wortels om zijn interesse uit te breiden naar Taiwan. Daar kunnen we nog veel leren.
U verklaart terecht dat de maatschappelijke evolutie van cultuur en gedachtswetenschap wordt onderschat. Er is nood aan een cultuurarchief, zegt u. U hebt gelijk, maar het is geen kinderspel om de archieven van de Belgische staat te verdelen tussen de gemeenschappen. Ik wil uw aandacht vestigen op iets wat behoort tot de cultuur van een volk, tot de archieven van een volk. Andere volkeren hebben archieven ; wij hebben archieven en daarnaast ook prenten. De Zuidnederlandse en Vlaamse prentenproduktie is de belangrijkste van de wereld, onze bevolking in acht genomen. Er is in Brussel een prentenkabinet waar de meest ongelooflijke toestanden heersen, onder leiding van de heer Ylieff. Men wordt daar aangesproken in een andere taal, maar daar gaat het nu niet om. Ik hou me daar een beetje mee bezig. Ik ben vlijtig op zoek gegaan naar Jan Muller, dat is een Amsterdamse schilder die nooit een voet in het zuiden gezet heeft. Ik vond hem niet. Hij staat geklasseerd onder Muller Jean. Dat prentenkabinet bestaat voor 90 percent uit Vlaamse stukken en is ééntalig Frans. Ik weet niet waar de heer Ylieff vandaan komt. Ik zocht ook Rubens op en die heet ineens Pierre-Paul. Als er een Amerikaan naar Jan Muller komt zoeken, vindt die dat nooit onder Jean Muller. Met ons prentenkabinet zijn we niet aan de crevaison grenouillère toe.
Ik wil een ander punt kort aanstippen. Dat étatisme doet me eraan twijfelen of u wel een echte vrijemarkt-econoom bent. Ik heb er wel vertrouwen in dat u in de goede richting gaat. In het Vlaams Universitair Instituut voor Biotechnologie moet de staat inderdaad iets ondernemen, daarin hebt u gelijk. Ook de ethno-botanica is iets voor Vlaanderen : daar zit toekomst in. U benoemt in dat instituut vier vertegenwoordigers van de industrie, zes van de universiteit -dat zijn professoren die gewoonlijk, helaas, enkel theoretische kennis hebben.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer Verrijken, ik voel me niet geplaatst om u tegen te spreken wat de heer Van Montagu, de heer Fiers, de heer Collen, de heer Van den Berghe, alle professoren betreft. Er zijn wel enkele wereldwijde indicaties dat zij kwalitatief en kwantitatief op een behoorlijk niveau werken. Ik heb me laten leiden door mensen van de Universiteit van Cambridge, die zeggen dat voor een dergelijk opzet een voldoende groot draagvlak nodig is. Door versnippering zouden we mogelijkheden laten liggen. Het heeft dus niets te maken met de markt en de staat maar wel met het draagvlak, dat we versterken met enkele autoriteiten. Ik vind dat een redelijke aanpak. Steunt u dat volledig of heb ik u verkeerd begrepen?
De heer Emiel Verrijken : Ik heb mijn lijstje niet klaar.
Minister-president Luc Van den Brande : Ach zo.
De heer Emiel Verrijken : Vier mensen uit de industrie, zes van de universiteiten, met alle respect, zij zullen geen arbeidsplaatsen creëren, dat mag ik toch zeggen? Dan zijn er nog drie vertegenwoordigers van het Ministerie voor Wetenschap en Technologie, en alsof dat nog niet genoeg was : ook nog drie regeringscommissarissen. Dat is toch wel vroeg-negentiende-eeuws. De Belgische staat stuurde toen regeringscommissarissen naar Vlaanderen.
Er is zelfs een regeringscommissaris in de dierentuin van Antwerpen. Hij moet daar de leeuwen tellen en in het oog houden dat er niet te veel Vlaamse leeuwen worden gekweekt.
Ik wil nog even uitweiden over de concurrentiepositie. Uw oplossing is mijns inziens niet de juiste. U zegt dat strategische posities het concurrentievermogen bepalen. Als sociale partij -de bedrijfsleiders zijn immers nog niet tot onze gelederen toegetreden -spreken we over werkgelegenheid. Het antwoord moet niet ver worden gezocht : als Vlaanderen een haven had zoals Rotterdam, dan was de helft van de werkloosheid in Vlaanderen opgelost. Ik spreek niet over havenarbeiders, ik spreek over de clusters.
Na de oorlog werd in Antwerpen, mijn vaderstad, eerst door de Amerikanen, later door de Nederlanders, Duitsers en Britten, een enorme chemische industrie opgebouwd. Daar hadden ze geen regeringscommissaris voor nodig.
De economie van de volgende eeuw zal een economie van havens zijn. We hebben drie havens die diep binnendringen in het Ruhrgebied en aansluiten op de Duitse spoorwegen. Het gaat hier om honderdduizenden werkplaatsen. Opel investeert 6 miljard frank zonder één aanwerving. Daarover kan men kwaad worden of kan men gaan nadenken. U bent iemand die nadenkt. Er moet een tweede fabriek worden aangetrokken. De Gussa investeert 1,8 miljard frank en werft geen enkele arbeider aan. U moet dus de boer opgaan. Misschien zijn er in Japan of Taiwan nog mogelijkheden, daar kunt u misschien een autofabriek aantrekken.
De havens van de 20ste eeuw zullen niet havens van de 21ste eeuw zijn. Laten we hopen dat we er nog bij zullen zijn. De grootste haven van Azië, Singapore, heeft geen hinterland. In Malakka, Maleisië staan er nog oerwouden. Een haven van de 21ste eeuw is geen eindpunt meer. Het wordt een hoogtechnologische aangelegenheid. U zou daar een paar miljoen frank moeten aan spenderen. U hebt 15 miljard frank, u zult zelfs een overschot hebben als u onze theorie volgt.
Maak eens een wetenschappelijke studie over hoe Antwerpen, Gent en Zeebrugge een rol kunnen spelen zoals Singapore. Singapore is een overlaadhaven. U weet waarschijnlijk dat een pakhuis geen entrepot meer is. Een pakhuis is nu een technologisch hoogstandje. Het lossen van een containerschip doet denken aan een modern ballet. Dat is iets magisch.
Met zijn drie havens zou Vlaanderen dit kunnen doen. Maar we worden gewurgd. In Antwerpen kan er wegens plaatsgebrek geen enkele fabriek meer worden opgetrokken, in Gent is het niet beter. Op havengebied zijn er grotere experten dan ikzelf, ik denk hier aan de heer Penris.
Binnen uw beleidsterrein zou u onmiddellijk de Ijzeren Rijn moeten aanleggen. Dat kan op één jaar tijd. Dat is een uitdaging die de economie en de technologie aankan. We hebben die Ijzeren Rijn broodnodig. We hebben geen plaats meer in onze havens.
Zowel de Antwerpse als de Limburgse Kempen hebben moeilijkheden. Een haven kan in de 21ste eeuw slechts blijven bestaan als ze een groot industrieel hinterland heeft, als een soort cluster. Maak bijvoorbeeld een vierde haven in Neerpelt. In Neerpelt zal de Ijzeren Rijn Noord-Nederland bereiken, over Roermond naar Duisburg. In het verarmde Noord-Limburg kan een cluster ontstaan van Gent en Antwerpen.
De toekomst ligt in een soort rollend gordijn, of beter gezegd, een soort rollend tapijt tussen de Vlaamse havens en het Europese hinterland. U weet dat we nu zelf met onze schamele middelen drie keer meer treinvervoer naar Rotterdam verzorgen. Dat gebeurt dus allemaal over de autosnelweg. We zijn dus bevoorrecht, als we maar het juiste instrument krijgen. Het probleem is natuurlijk dat de NMBS niet akkoord gaat. De NMBS zegt dat het misschien mogelijk zal zijn tegen het jaar 2003. Ik zeg : als een privé-onderneming dat doet, is het op één jaar klaar. U hebt een kapitale fout gemaakt bij de Waterverdragen. U had toen moeten voorzien dat Nederland herrie zou maken als wij over Roermond naar Duitsland willen gaan. Gedane zaken nemen jammer genoeg geen keer.
Mijnheer de minister-president, als u de kaart van België bekijkt, dan ziet u toch hoe men de havens van Vlaanderen benadeelt. Die IJzeren Rijn bestond dus wel in de 19de eeuw, maar die is in 1918 afgeschaft uit overdreven Belgisch patriottisme. Alles moest toen over Luik, want de Vlamingen waren toen natuurlijk onbetrouwbaar. Alle treinvervoer dat over Roermond gaat, moet ook over Luik. Zodra daar iets gebeurt, is het met Antwerpen, Gent en Zeebrugge gedaan. Dit is voor geen enkel volk verdraagbaar. U zou dringend eens een havenbeleid moeten opbouwen dat Vlaanderen weerbaar maakt.
Mijnheer de minister-president, Rotterdam is een cadeau van de Belgische muiterij. In 1830 was Rotterdam een polderdorp. De grote bloei van deze stad is er gekomen omdat de Belgische muiters Antwerpen en Gent met veel moeite hebben overmeesterd. De vroegere koning Willem II heeft niet alleen dit gebouw en het Koninklijk Paleis laten bouwen. Hij heeft ook drie vierde van de Oostindische Compagnie naar Gent teruggebracht, de grootste handelsonderneming die in de 17de eeuw op het vasteland bestond. Hij heeft ook volledig de Westindische Compagnie terug naar Antwerpen gebracht. We hebben die scheiding dus op alle gebieden, maar zeker ook op economisch gebied, duur betaald.
Nu moet u gaan onderhandelen om tussen het Antwerpse deel van Brabant en Noord-Brabant onze trein te mogen leggen. U hebt dat tot nu toe nog niet gedaan. Ik herhaal echter dat, technisch gezien, deze verbinding op 1 jaar tijd kan klaar zijn. Ik kan u dit verzekeren.
Mijnheer de minister-president, ik weet dat uw definitieve tekst enigszins verschilt van de vorige tekst. Ik heb jammer genoeg alleen de vorige versie bekeken. U haalt in die tekst twee voorbeelden aan die mijns inziens geen van beide deugen. Ik zal beginnen met de textielmachinerie.
Ten eerste, we hebben daar een modelbedrijf, namelijk Picanol. Ik ben beroepshalve vrij goed op de hoogte van wat er gebeurt in de breigoedindustrie. Niet alleen hebben de vooruitstrevende firma´ de beste machines en daar hebben ze echt geen regeringscommissaris voor nodig, het gaat zelfs verder. Ontwikkelde bedrijven in breigoed zijn aanwezig in Mannheim om mee de machines te ontwerpen. Die machine-ontwerpers maken immers machines voor twintig industrieën en die hebben ook de raad van onze mensen nodig. Uw regeringscommissaris zal daar dus niets kunnen doen. Laat de vrije onderneming leven. Gelooft u in Milton Friedman? Die heeft het Chili, dat u terecht bewondert, omgevormd van een smerige dictatuur tot een economisch paradijs. Dat is dus volkomen te danken aan de Chicago-boys. Met uw programma staat u hier mijlenver vanaf.
Mijnheer de minister-president, ik vind het zelf ook een beetje belachelijk dat ik u op een drukfout moet wijzen. Het viel mij echter op dat u spreekt van Martin Bruber. U weet natuurlijk ook wel dat dit Martin Buber moet zijn. Het verwondert u misschien dat we in het Vlaams Blok Martin Buber bijzonder goed kennen. Martin Buber heeft in 1900 een uitspraak gedaan over Vlaanderen : Vlaanderen is de eerste kandidaat voor een revolutie. In Vlaanderen spreekt het gewone volk Vlaamse dialecten van Germaanse oorsprong. De bezittende klasse, de adel en het centraal bestuur in Brussel zijn Franstalig. Die situatie stuurt rechtstreeks aan op een ontploffing.
We zijn dus beginnen te ontploffen. Is er veel veranderd in het huidige België, mijnheer de minister-president? Denkt u nu echt dat er in de raad van bestuur van de Generale een woord Nederlands wordt gesproken? Denkt u echt dat u iets te zeggen hebt in de Banque de Bruxelles, die zijn naam zelfs niet waard is in het Nederlands? We hebben niets te zeggen in Tractebel, de oudste dochter van de Generale, die al de elektriciteit in Vlaanderen beheert. Onze dorps- en stadsmagistraten krijgen heel wat geld toegestopt en worden aan reuzebanketten uitgenodigd, maar uiteindelijk beslist alleen Tractebel.
Tractebel, dat van geen enkele Vlaamsgezindheid kan worden verdacht, wil nu drie steenkoolcentrales bouwen. We belanden terug bij de steenkool, waar ik omwille van het probleem van de atoomenergie niet over zal oordelen. Tractebel zegt zelf -in het Frans natuurlijk -dat de drie steenkoolcentrales bij de havens dienen te liggen. Dat is elementaire economie. Toch heeft de federale regering, waarvan uw partij de leiding heeft, beslist dat een van die drie centrales tegen elke logica in naar Wallonië moet. Dit wordt een tweede Feluy.
Mijnheer de minister-president, ik rond mijn betoog af, want ik zou nog uren kunnen praten over uw grondige studie. U spreekt over terreinen die mij een beetje beter bekend zijn. Zo wil u het archeologische patrimonium beschermen. Dat zegt u in de hoedanigheid van minister van Wetenschapsbeleid. Ik richt me dus niet tot de minister van Cultuur. In Antwerpen heeft men op de plaats van de Burchtkerk aan de Schelde-oever, die een eeuw geleden is gesloopt, een monstermodern gebouw laten optrekken zonder de ondergrond te onderzoeken. Het gaat om de rijkste ondergrond van Antwerpen en misschien zelfs van heel België. Die Romaanse Burchtkerk dateert uit de tiende eeuw. Men heeft toen wel -hoe vijandig ook -in de gemeenteraad naar ons geluisterd omdat we zinnige dingen vertelden. De betonfirma heeft echter gezegd : morgen om zes uur gieten we de beton erin, opdat het Vlaams Blok niet zou kunnen beletten dat het monstergebouw er komt.
Mijnheer de minister-president, doe aan wetenschappelijk onderzoek op terreinen die u als gewestelijke overheid toekomen. Voer wetenschappelijk onderzoek uit ten aanzien van het Gemeentekrediet. U bent terecht verontwaardigd over de 12,5 percent die ons daar vertegenwoordigt. Zeventig percent van de middelen van het Gemeentekrediet komen uit Vlaanderen. Of we er nu tien of vijftien leliaards bij krijgen, zal daar niets aan veranderen. De geldstroom uit Vlaanderen wordt op de eerste plaats veroorzaakt door staatsbanken. Overigens zijn we op dat vlak samen met Frankrijk de enige gauchisten van Europa. Er zijn vier of vijf staatsbanken, die een Vlaams masker op hebben -ze zijn op elke hoek van de straat te vinden -en die het geld uit Vlaanderen weghalen. De ASLK is een nog erger geval. Die heeft zichzelf snel verkocht aan Fortis, dus weer aan de Generale.
Er worden verschrikkelijke gaten geslagen in het cordon sanitaire. Sinds jaren staat bij ons het project van een grote Vlaamse volksbank op stapel. We zullen daar bij andere gelegenheden nader op ingaan. We hebben er zelfs een mooie naam voor : de Algemene Maatschappij tot Ontwikkeling van de Volksvlijt. Dat klinkt oubollig, maar het is de naam die Koning Willem van Oranje heeft gegeven aan wat nu de Société Generale heet. Het ging hier oorspronkelijk om oorlogsbuit van de muiters. Willem der Nederlanden heeft zo de eerste intercontinentale maatschappij opgericht.
Hoe kunnen we dat plan uitvoeren? Door eenvoudig terug te nemen wat ons toekomt. Al 70 percent van de spaarders uit Vlaanderen komt, dan moeten we niet tevreden zijn als u er drie nieuwe -zeker partijgebonden -Vlamingen op afstuurt. Dat haalt niets uit. U moet dat geld terughalen naar Vlaanderen, mijnheer de minister president.
Mag ik u vragen met al uw talenten uw bijzondere aandacht te vestigen op dingen die materialistischer zijn en dichter bij de mens staan dan vele van uw inmengingen in het privé-gebied. De werkloosheid is de eerste grote slavernij van het Vlaamse volk. Ik herhaal : als u het toestaat, hadden we Rotterdam, hadden we de helft werklozen. Rotterdam, in de brede betekenis van het woord. Cluster, zou u zeggen. En dat missen we. Dan hadden we een Vlaamse Volksbank.
We preken al jaren dat veel KMO´ geen grote onderneming worden bij gemis aan kapitaaltoevoer. Uw talentvolle minister van Economische Zaken -een ander sympathiek man, die ook altijd over het cordon sanitaire komt loeren -heeft in een interview in Trends op zijn Vandenbrandiaans gezegd dat het een zwaar knelpunt is in ons economisch weefsel. De typische Vlaamse familiale bedrijven slagen er bij gebrek aan aangepaste financieringskanalen niet in om door te groeien tot grote internationale ondernemingen. Dat is precies hetzelfde.
Vlaanderen is niet alleen verstoken van de genegenheid van een staat, maar ook van financiële middelen. Niet omdat het arm is, maar omdat ze onze financiële middelen dag na dag en al anderhalve eeuw komen stelen. Dag na dag. Of dacht ik buiten de bank van bij ons, die ik maar niet zal noemen, dat er één bank is met een Vlaams hart. Er was een kleine, de bank van Roeselare, maar die bestaat ook al niet meer. Het zijn allemaal belgicistische ondernemingen die ons nu willen drillen. Naar het schijnt wil men in de kleuterklas in het platvlaams Franse les geven zoals vroeger. On n´st plus que saisi comme avant, want die meiden konden geen Frans meer. Dit zal men nu even ter hand nemen.
Mijnheer de minister-president, doe dringende dingen. U bent een man met opvattingen voor een continent en dat is toch wel een compliment, nietwaar. Vijftien miljard frank. Geef ons bij wijze van spreken anderhalf miljard frank en we veranderen dit land, voornamelijk op financieel gebied.
Het Gemeentekrediet behoort u met 70 percent Vlaams geld als regeringshoofd en ons allemaal als parlementsleden en als belastingbetalers toe. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer Norbert De Batselier, voorzitter, treedt als voorzitter op.
De heer Jean-Marie Bogaert (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega´, voor de Volksunie als progressieve partij staat een Vlaanderen zonder degelijk wetenschappelijk onderzoek en een onderbouwd technologisch beleid gelijk aan een Vlaanderen zonder progressie en zonder toekomst.
We sluiten ons dus graag aan bij de vurige wens -zo lees ik het toch in het verslag -van de Vlaamse regering dat het Vlaamse wetenschaps- en technologiebeleid in deze zittingsperiode op kruissnelheid zou komen in synergie met het Europese beleid. Maar ik heb mijn bedenkingen, als ik die zin tweemaal lees. Want u zegt eigenlijk dat u wenst dat u uw werk goed zou willen doen. En dat wekt natuurlijk mijn argwaan.
Voor 1996 werden de budgetten voor wetenschap en technologie verhoogd met 2 miljard frank. Die verhoging was al in de regeringsverklaring in het vooruitzicht gesteld en we hebben ter gelegenheid van haar bespreking, hier in de Vlaamse Raad, duidelijk gemaakt dat we dit een goede zaak vonden.
Samen met de heer Candries -en in tegenstelling tot wat de heer Voorhamme daarover denkt -zijn we erg tevreden dat veel belang wordt gehecht aan het ruimtevaartprogramma. We zijn ervan overtuigd dat onderzoek in de ruimtevaart leidt tot vernieuwende, soms zelfs spectaculair innoverende technologieën.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord. De heer Robert Voorhamme : Mijnheer Bogaert, u zegt dat onderzoek heeft aangetoond dat onderzoeksmiddelen, geïnvesteerd in de ruimtevaartsector, erg rendabel zijn. De onderzoeken die ik heb geraadpleegd tonen aan dat verhoudingsgewijs de geïnvesteerde middelen in ruimtevaart gewoonlijk minder opleveren dan in andere sectoren van wetenschappelijk onderzoek. Over welk onderzoek, dat u vermeldt ter ondersteuning van uw pleidooi voor een Vlaamse nationalisering van het ruimtevaartonderzoek, hebt u het eigenlijk? U weet dat jaarlijks zes miljard frank aan dit ruimtevaartonderzoek wordt besteed. En noch Vlaanderen, noch België weet wat de precieze terugkoppelingseffecten van deze investeringen zijn. Ik ben dus een tegenstander van deze aanpak, omdat ik geloof dat deze 6 miljard frank rendabeler zou kunnen worden geïnvesteerd in technologieontwikkeling en innovatiebeleid.
De heer Jean-Marie Bogaert : De geschiedenis heeft ons geleerd wat ruimtevaartonderzoek uiteindelijk opbrengt. Mag ik misschien een -op het eerste zicht misschien banaal -voorbeeld geven. De computer en zijn afgeleiden, en het binaire getallenstelsel, zijn ontstaan dank zij investeringen in de ruimtevaart. Dat is een historisch feit.
De heer Robert Voorhamme : Op dezelfde wijze kan u ook een pleidooi houden om bijkomende middelen te investeren in militair onderzoek. Want ook uit militair onderzoek werden uitvindingen geboren die vandaag nog dagdagelijks toegepast worden. Uw betoog is niet steekhoudend.
De heer Jean-Marie Bogaert : Mag ik mijn uiteenzetting voortzetten? Dat zal u misschien helpen om mijn redenering beter te begrijpen. Ik wil benadrukken dat ruimtevaartonderzoek geen doel op zichzelf kan zijn, maar enkel een middel is.
De zogenaamde spin-off of afgeleide meerwaarde is voor Vlaanderen belangrijk. De huidige return of terugvloei naar Vlaanderen van onze investeringen in de ruimtevaart stagneert op 30 percent. Dat is voor ons een onaanvaardbare grens.
De Volksunie kan als pacifistische partij onmogelijk dulden dat de geïnvesteerde middelen en Vlaamse gemeenschapsgelden uiteindelijk voor militaire doeleinden worden misbruikt. Er werd al op dit gevaar gewezen. Wat dat betreft, zijn we het dus volledig eens.
Spitstechnologie kan ook een instrument zijn om de werkgelegenheid te redden. In de commissie heb ik genoeg voorbeelden gegeven om aan te tonen dat een verlaging van de loonkosten niet voldoende is om de werkgelegenheid veilig te stellen. Naast kwaliteit is ook spitstechnologie van groot belang in onze strijd tegen de lageloonlanden. De minister-president wil dat 2 percent van het Bruto Regionaal Produkt aan wetenschappelijk onderzoek wordt besteed. De overheid zou de helft van deze twee percent voor haar rekening nemen. Ik wil mijn verwachting vernieuwen, die ik ook al in de commissie heb uitgesproken : ik hoop dat de overheidsinspanning niet zal worden verminderd, nu blijkt dat de privé-sector al 1,17 percent van het BRP voor haar rekening neemt. Ik hoop zelfs dat de overheid gelijke tred zal proberen te houden met de privé-sector.
De heer Vandenbroeke zei al in de commissie dat we de impact onderkennen van de inspanningen voor de universiteiten. We vragen ons zelfs af of er niet moet worden gestreefd naar één Vlaamse universiteit. We pleiten ook voor een doortrekking van de coördinatie van de kredieten naar de andere hogescholen.
Om de terugvloei van de overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling na te gaan, hebben we voldoende statistische gegevens nodig. Inmiddels hebben we de Beleidsbrief Statistiek in Vlaanderen ontvangen en besproken. Onze verwachtingen zijn hoog gespannen.
Fundamenteel onderzoek moet de aandacht krijgen die in het regeerakkoord werd vooropgesteld. Dit soort onderzoek wordt niet verschaft door de privé-sector. Bovendien werd het fundamenteel onderzoek in het verleden altijd en ik spreek het woord met de nodige schroom uit -stiefmoederlijk behandeld. Het woord heeft hier immers een negatieve bijbetekenis, en ik begrijp dat sommige collega´ stiefmoeders ervaren als iets positiever. De verantwoordelijkheidsplicht van de onderzoeker is een goed principe. Veel verder dan de formulering van dit principe komt de beleidsbrief echter niet. In de toekomst moet nog heel wat concreet worden uitgewerkt in samenspraak met de academische wereld zelf. Concrete uitwerkingen en een vooropgezette tijdslimiet ontbreken voorlopig echter. Wat ook ontbreekt -en wat we betreuren -is dat de beleidsbrief met geen woord rept over energie- en milieutechnologie. We zullen zeker nog de gelegenheid hebben hierop uitvoerig terug te komen in het openbaar parlementair debat over energievoorziening dat in het vooruitzicht is gesteld.
Mijnheer de minister-president, vooraleer af te ronden wil ik nog uw antwoord citeren op de vraag in de commissie wanneer het Eureka-congres over wetenschap en technologie in ons land zou plaatshebben en wie daarop zou worden uitgenodigd. U hebt verklaard dat uw diensten dit congres op dit ogenblik ernstig voorbereiden en dat het Vlaams parlement daarbij zeker zal worden betrokken.
Gisteren hebben we een uitnodiging ontvangen, ik citeer : we hebben het genoegen u te melden dat de 7e Eureka conferentie plaatsvindt in het Parlement -het federale Parlement wel te verstaan -(...) We nodigen graag één lid en één ambtenaar van de Vlaamse Raad uit om deel te nemen aan die conferentie.
Eén lid van dit Vlaams parlement. De intense betrokkenheid van uw diensten en van het Vlaams parlement valt wel zeer bescheiden uit.
Uw verklaringen over de partijpolitieke inmenging in het wetenschappelijk onderzoek vallen veel minder bescheiden uit.
Mijnheer de minister-president, tijdens de commissiebesprekingen hield u staande dat van politieke inmenging in instellingen als het NFWO, het IMEC en het IWT geen sprake is. Laat dit dan al zo zijn. Wat mij echter stoort, is dat u tegelijkertijd opmerkt dat zoals u letterlijk zegt, de selectie door het IWT te strikt zou gebeuren vooraleer het project wordt goedgekeurd. Deze uitspraak komt bij mij over als pure nonsens.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, ik wil daarin onmiddellijk duidelijkheid brengen. In de afgelopen periode weerklonk vaak de kritiek, terecht of niet terecht, dat sommige dingen bijna exclusief academisch werden bekeken. Vanuit verscheidene hoeken, ook vanuit academische hoek, werd opgemerkt dat rekening dient te worden gehouden met economische en industriële argumenten. Ik wil genuanceerd blijven, maar de strikt academische invalshoek moet men laten varen. Dat heeft niets te maken met de vermeende politieke inmenging waarvan mijns inziens geen sprake kan zijn.
Mijnheer de voorzitter, zoals de heer Bogaert weet, woedt deze discussie veelal tussen de belanghebbende partijen en ik meen dat het respecteren van een zeker evenwicht de beste oplossing is.
De heer Jean-Marie Bogaert : Mijnheer de minister-president, het zal u niet verwonderen dat u me met dit antwoord niet overtuigt.
Ik zal de concrete voorbeelden, die al ter sprake kwamen, nog even opfrissen. Ofwel worden we het erover eens dat de evaluatiecriteria te streng zijn en dan moet u, als minister-president, ze aanpassen, uiteraard in samenspraak met dit Vlaams Parlement.
Ofwel vindt u -en dat is de indruk die u wekt -de selectiecriteria op zichzelf misschien wel goed, maar geeft u als politicus de voorkeur aan een meer voluntaristisch beleid, met de mogelijkheid om af en toe eens af te wijken van de strikte criteria?
Aan deze subjectieve benadering moet naar onze mening absoluut een einde komen. Ik veroorloof me te verwijzen naar de beslissing van de Vlaamse regering van eind december. Als regionalist en als Westvlaming mag ik me gelukkig prijzen dat van de 260 miljoen frank er al meer dan 60 percent naar twee projecten in West-Vlaanderen gaat, zij het dan in het zuiden van de provincie. Daaraan willen we nu ook weer niet zwaar tillen. (Gelach) Ik zeg het zuiden want het eerste project loopt in Kortrijk en het tweede werd in Kortrijk gelobbied maar gaf er de voorkeur aan zijn maatschappelijke zetel, in Brussel te vestigen.
Mijnheer de minister-president, voor u en voor ons is het duidelijk dat deze beslissingen op zuiver arbitraire criteria berusten.
Mijnheer de minister-president, ik weet dat u zich zult opwinden over de verwijzing naar het CEPRO voor wat de textielsector betreft.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, ik zal straks op een aantal aantijgingen antwoorden. Met alle respect voor de spreker, wens ik hem erop te wijzen dat bij het vrijgeven van dergelijke bedenkingen, hij er goed aan zou doen zich daaraan met enige kennis van zaken te gewagen en niet zo maar gratuite.
Mijnheer Bogaert, ik kan u verzekeren dat hierin geen enkele invloed heeft gespeeld. De Vlaamse regering heeft na vier jaar dossieropbouw enkel en alleen tegemoet willen komen aan een absolute nood in de sector van de kunststoffen- en de textielsector. Ik weet wel dat wat volgt uw stelling niet is. Ik hoor graag al die grote theorieën die geen zoden aan de dijk zetten. Een stuk clustervorming brengt per definitie een dynamiek op gang.
Mijnheer de voorzitter, ik herinner me nog zeer goed dat bij de opzet van het eerste experiment inzake textielmachinebouw en electronica, er veel vragen zijn gerezen en zelfs aantijgingen als zou het gaan om een parallele subsidiestroom. Ik kan u verzekeren dat dit experiment voor alle economische krachten die erbij betrokken waren, een enorme toegevoegde waarde heeft opgeleverd en door het veroveren van nieuwe markten wellicht de redding zowel van de sector van de textielmachinebouw, die al ruim 120 jaar tot onze industriële traditie behoort, als van de electronicasector heeft bewerkstelligd. Daarvoor neem ik graag de verantwoordelijkheid.
De heer Jean-Marie Bogaert : Mijnheer de minister-president, zoals u zelf toegeeft, heeft het u heel wat tijd gekost om tot deze beslissing te komen. Het is juist dat de grote figuren die daarvoor bij u hebben gelobbied niet langer in deze assemblée kunnen worden geïnterpelleerd, vermits ze nu in het federale parlement zitting hebben. Dit behoeft geen tekening, u kunt dat niet ontkennen. Ik hoor u graag de resultaten in de textielsector vernoemen. Precies dit soort beslissingen zijn ingegeven door de ontstentenis van constructies als bijvoorbeeld het vermaarde textielplan.
Hoe dan ook komt dit bij ons over als een -zij textielen -doekje voor het bloeden. Ik weet dat u niet verantwoordelijk bent voor de kranteberichten, maar als u concludeert dat al deze netwerken open staan voor alle soortgelijke bedrijven uit heel Vlaanderen : dat ontbrak er nog maar aan. Hoe dan ook protesteren we met klem tegen de niet-objectieve manier waarop deze beslissing tot stand is gekomen. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, ik zal geen breed kritisch betoog houden omtrent de door u voorgelegde globale beleidsbrief. Ik ga me enkel toespitsen op een bepaald aspect, namelijk het technology assessment, in de brief vertaald als technologisch aspectenonderzoek. In onze huidige samenleving is de leefwereld van elke burger sterk bepaald door de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Zoals de heer Voorhamme verklaarde, speelt dit zich vooral af in de informatietechnologie maar ook in de biotechnologie, namelijk de genetische manipulatie. Deze technologieën zullen in de komende jaren onze samenleving in belangrijke mate bepalen. Omtrent deze, toch wel ernstige en grote te verwachten effecten, zowel in positieve als negatieve zin, op mens en milieu leven heel wat vragen. Deze vragen houden verband met ethische maar ook met andere kwesties.
Steeds meer dreigt onze samenleving achter te blijven ten opzichte van deze technologische innovaties. Om op adequate wijze in te spelen op de invloed van wetenschap en technologie is er dan ook een noodzaak aan onderzoek naar de concrete te verwachten gevolgen en de houding van de bevolking ten aanzien van die nieuwe technieken. Met andere woorden, en dan kom ik tot de definitie van technologisch aspectenonderzoek, de noodzaak van dit soort onderzoek is van alsmaar dringender aard. De gangbare wetenschappelijke literatuur onderscheidt drie belangrijke aspecten betreffende technology assessment.
Ten eerste, er is het onderzoek naar en het in kaart brengen van de gevolgen van de nieuwe technologieën. Ten tweede, er is de organisatie van een breed maatschappelijk debat aan de hand van dit onderzoek. Ten derde, het beleid wordt geïnformeerd over de gevolgen van deze technologieën en de houding van de burger hiertegenover.
De door u voorgelegde beleidsbrief zou ik dan ook kritisch willen doorlichten in het kader van deze noodzaak aan een technologisch aspectenonderzoek. Bekijk ik het document vanuit dit perspectief, dan kan ik er enkel een negatief oordeel over vellen. In uw regeringsverklaring van juni jongstleden stelt u een aantal mooie woorden voorop. U verklaart zeer uitdrukkelijk -en ik citeer : bij het uitwerken van het wetenschaps- en technologiebeleid moet ook de wisselwerking tussen de maatschappelijke behoeften en de technologische ontwikkeling aan bod komen. Hiertoe moeten gepaste flankerende beleidsmaatregelen worden genomen, die ertoe bijdragen om een democratische en inhoudelijk breder onderbouwde besluitvorming over de belangrijkste ontwikkelingen mogelijk te maken. In dit kader zal het technologisch aspectenonderzoek grondig geëvalueerd worden. Meer dan een half jaar geleden kondigde u dit aan. In de voorliggende beleidsbrief staat daar zeer weinig tegenover. Ik zal dit trachten aan te tonen middels een aantal voorbeelden.
Ten eerste : om de wisselwerking tussen maatschappelijke behoeften en technologische ontwikkeling op ernstige wijze te versterken, dient op de eerste plaats een inventaris te worden gemaakt van die maatschappelijke noden, die deels kunnen worden verholpen door de inzet van technologie. Tevens is het noodzakelijk de maatschappelijke noden in kaart te brengen die in het huidige technologiebeleid niet of onvoldoende aan bod komen. Dit werd tot op heden niet doordacht. Dat kunnen we afleiden uit een passage van uw beleidsbrief. Daarin staat : op de toekomstige informatiesnelweg zullen tal van hedendaagse problemen zoals de verkeersproblematiek, de herverdeling van arbeid, de bejaardenzorg en vele anderen een volledige of gedeeltelijke oplossing kunnen vinden.
Met de beste wil van de wereld zie ik niet in welke technologische ontwikkelingen de verkeersproblematiek of de bejaardenzorg daadwerkelijk zullen verhelpen. Misschien kunnen wel een aantal aspecten worden verholpen, maar globaal gezien zie ik geen heil in technologische ontwikkelingen voor het aanpakken van de brede problemen.
Mijnheer de minister-president, hoe moet concreet tewerk worden gegaan om te komen tot een democratisch en inhoudelijk beter onderbouwde besluitvorming over belangrijke technologische ontwikkelingen? U hebt het dan alsmaar over de voorlichting van het publiek, de popularisering van de wetenschap en dies meer. Als we het hebben over democratische besluitvorming, dan veronderstelt u een wisselwerking tussen het publiek en de overheid en de bereidheid tot luisteren naar wat het publiek te zeggen heeft. We kunnen verwijzen naar een aantal initiatieven in Denemarken, Nederland en Groot-Brittannië. Als u echter de kennisweerbaarheid van de burger wilt verhogen, dan zult u meer moeten doen dan de wetenschap te populariseren. U moet daadwerkelijk komen tot een forum waarin de overheid en de burger met elkaar kunnen converseren. Over de evaluatie van het technologische aspect en onderzoek wordt niet veel vermeld in de nota. We krijgen de indruk dat u die hele problematiek in de ijskast wilt stoppen. Nergens is er melding van concrete initiatieven omtrent de evaluatie van het technologische aspectenonderzoek. Wie, waar en wanneer zal de opdracht worden gegeven om de maatschappelijke aspecten van technologieën in kaart te brengen, en dat maatschappelijk ter discussie te brengen? Wil de Vlaamse overheid de bevolking informeren over de gevaren maar vooral ook over de mogelijkheden voor de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling, dan moeten hiervoor de noodzakelijke kredieten vrijgemaakt en opdrachten gegeven worden. We hebben de indruk dat u wetenschap en informatie al te eenzijdig populariserend bekijkt.
Ik had graag willen zwaaien met de folder Vlaanderen Technoland -de opvolger van Flanders Technology International. Daarin wordt de technologische ontwikkeling op zijn Kuifjes voorgesteld, en dat doet meer denken aan een stripverhaal in de trant van Kuifje in Wonderland dan het ernstig nemen van de burger.
We kunnen een aantal instituten overlopen, maar wegens tijdsgebrek beperk ik mij tot één instituut, het Vlaams Interuniversitair Instituut voor de Biotechnologie. Ik keer even terug naar de opmerking van de heer Bogaert. Het is toch meer dan wereldvreemd en echt betreurenswaardig dat voor de verdere ontwikkeling van de biotechnologie handenvol geld wordt vrijgemaakt. Andere, maatschappelijk meer relevante technologieën -inzake milieu en energie -worden volkomen, vergeten, zonder een kritische evaluatie van die technologieën met betrekking tot hun bijdrage tot het maatschappelijk welzijn en het creëren van werkgelegenheid.
Verder stellen we ook vast dat het leeuwedeel van het budget naar slechts vier laboratoria gaat, terwijl andere minstens even prestigieuze labo´ in de kou blijven staan. Waarom opteert de minister-president in overeenstemming met zijn basisfilosofie niet voor een open concurrentie tussen al deze verschillende labo´, op basis van het geleverde werk? Speelt de regering om welke reden dan ook voor de vier labo´ Sinterklaas, dan worden de onderzoekers in de andere labo´ sterk gedemotiveerd.
Van het budget van 920 miljoen frank zal 20 miljoen frank worden voorbehouden voor het openen van een debat over de ethische, maatschappelijke, juridische en sociaal-economische aspecten van de biotechnologie. Met andere woorden, nog geen twee percent wordt voorzien voor technology assessment van de biotechnologie. U weet zelf ook dat met dat bedrag niets kan worden verwezenlijkt. Ondanks alle mooie woorden uit het Vlaams regeerakkoord, blijven de maatschappelijke aspecten van technologie voor u van ondergeschikt belang. Indien het van u afhangt, mijnheer de minister-president, zal er in Vlaanderen weinig in huis komen van technology assessment. U blijft blijkbaar geloven in de positief-wetenschappelijke droom. Wij echter menen, dat men dringend werk moet maken van een technology assessment beleid en daartoe zullen we in de nabije toekomst de nodige parlementaire initiatieven nemen. Kuifje in Wonderland mag dan wel een mooie strip zijn, de werkelijkheid is geen stripverhaal. (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : De heer Candries heeft het woord.
De heer Herman Candries (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega´, het discussieterrein is breed en het aantal discussiepunten is aanzienlijk. Mijn spreektijd is evenwel beperkt.
Ik moet terugdenken aan de eerste helft van de jaren ´0, toen ik ongeveer zeshonderd voordrachten heb gegeven over onder meer Flanders Technology en DIRV. Telkens heb ik toen mijn toespraken beëindigd met een boodschap van hoop. De gouden jaren ´0 zouden een vervolg krijgen in de jaren ´0. Er is iets fout gelopen. Op het einde van de jaren ´0 werden we geconfronteerd met een economisch-structureel probleem. Innovatie was toen het sleutelwoord om die problematiek te overstijgen. De heer Voorhamme heeft zonet de confrontatie, als die er al was, toegelicht, tussen de te technische visie van toen en de aandacht voor de humane wetenschappen. Ik ben het daar niet mee eens. Heel wat technologische innovaties brengen een humane toegevoegde waarde met zich mee. Omgekeerd kunnen humane onderzoeken bijdragen tot nieuwe attitudes. Er is tussen beide gebieden een ruime overlapping. Het is niet wenselijk dat we die twee sectoren tegen elkaar uitspelen. Vandaag, met de opeenstapeling van structurele en conjuncturele problemen, zijn we weer in een ernstige sociaal-economische crisis beland. Innovatie is opnieuw de boodschap opdat we onze structurele handicap zouden kwijtraken.
Tijdens mijn managementvorming in Parijs heb ik college gevolgd bij een professor die de theorieën inzake organisatieleer en bedrijfsbeleid herleidde tot de vergelijking met het menselijk lichaam. Een lichaam dat bepaalde cellen niet verbrandt, gaat dood. Celwisseling is een wezenlijk deel van het leven. Hij verdedigde de stelling dat deze theorie ook kon worden toegepast op een onderneming en op de mensenmaatschappij. Om een nieuwe dynamiek mogelijk te maken en de nieuwe uitdagingen aan te kunnen, moet men voortdurend bereid zijn dingen af te stoten en te renoveren. We moeten resoluut durven kiezen voor een innovatiestrategie. Mijnheer de minister-president, de CVP steunt uw beleidskeuzes ten volle. Studies bewijzen dat kansen op duurzame groei en de daaraan verbonden tewerkstelling in grote mate afhankelijk zijn van de wetenschappelijke onderbouw van de activiteiten. De keuze van de Vlaamse regering om tegen 2000 tot de Europese groten te behoren en 2 percent van het Bruto Regionaal Produkt te besteden aan research en development is, mijns inziens, de enige juiste keuze. Hamvraag blijft op welke manier dit innovatiebeleid een kans moet krijgen. We moeten onderzoeken over welke troeven we beschikken en hoe we ermee omspringen. Op die manier maken we werk van een strategisch concept inzake innovatie. Men kan niet ontkennen dat we grote nood hebben aan synergie. Het clusterbeleid is daar een voorbeeld van. Ik herhaal dat we nood hebben aan vernieuwde en vernieuwende vormen van samenwerking. De interactie tussen onderzoek, onderwijs en onderneming zal uitmonden in een nieuwe dynamiek die op zijn beurt kansen op innovatie zal scheppen. Dergelijke interactie moet op al de niveaus worden aangemoedigd. We kennen onze troeven te weinig. Bovendien spelen we ze te weinig uit. Een andere aanpak is een absolute noodzaak. We kunnen in de leer gaan bij de sportwereld die talentscouting al lang heeft ontdekt. Talentscouting gebeurt nog niet in het sociaal-economisch domein. We moeten de talenten van de jongeren ontdekken, helpen ontwikkelen en begeleiden.
Talentscouting is zeer belangrijk. We moeten dat gestructureerd aanpakken. We hebben al heel wat interactiepolen waar we proberen de drie elementen, onderneming, onderwijs en onderzoek, samen te brengen. We zien ook hoe bedrijven elkaar begeleiden. Heel wat arrondissementen, gebieden in Vlaanderen, doen aan KMO-coaching. Grotere bedrijven met een bepaalde ervaring helpen andere bedrijven uit de miserie, uit een aantal knelpunten, omdat zij hun ervaring kunnen laten meespelen.
De relatie tussen administratie en universiteit is een feit, maar we hebben nood nog aan andere relaties. Dat is een frictiepunt omdat het wetenschappelijk onderzoek lang geconcentreerd bleef binnen de universiteiten. Dankzij het HOBU-decreet verruimen we de mogelijkheden tot interactie. Dat hoeft niet in tegenspraak te zijn met wat de universiteiten willen en kunnen, het moet complementair zijn. We moeten zoeken naar mogelijkheden tot samenwerking tussen alle onderwijs- en onderzoeksinstanties. Dan kunnen we een inventaris maken van het aanbod, de technology-push in technische termen, en daartegenover de vraag van de markt -de market-pull. We moeten het principe van vraag en aanbod toepassen. Niet alleen wat technieken betreft, maar ook inzake tewerkstelling. Alle menselijke activiteiten waarvoor de overheid verantwoordelijk is, hebben die vorm van synergie nodig.
Mijnheer de minister-president, we moeten daarin durven investeren. U hebt 100 miljoen frank voorzien voor de HOBU-structuren, voor toegepast wetenschappelijk onderzoek. Wordt die 100 miljoen frank aan een aantal projecten besteed? Gaat het geld naar de bestedingsfactoren van het HOBU? Als het naar een aantal projecten gaat, wat moet dan de omvang van die projecten zijn? Hoeveel projecten kan men aan? Het is nuttig vooral in de beginfase geen wildgroei toe te laten. Laten we beperkt beginnen. Laten we zorgen dat we die 100 miljoen frank goed gebruiken. Daarna kunnen we daaruit leren en eventueel meer projecten en meer bedrijven erbij betrekken. Ik ben ervan overtuigd dat dankzij het HOBU-decreet een nieuwe brug wordt gebouwd tussen het onderwijs en de bedrijfswereld. Ik zie die bedrijfswereld als zeer ruim, het gaat net zo goed om een ziekenhuis als om een fabriek waar men autovelgen maakt. Elk bedrijf heeft nood aan innovatie en wetenschappelijke inbreng.
Hoe kan men die 100 miljoen frank zo goed mogelijk besteden? Een projectgeoriënteerde besteding is delicaat. De reactie zal snel zijn : waarom zijn project wel en het mijne niet? We moeten dat risico lopen omdat het gaat om een nieuw beleid, een synergiebeleid dat zeker resultaten zal opleveren.
Wanneer we het hebben over resultaten, stellen we vast met welke problemen starters te kampen hebben om investeringen aan te trekken. Dit brengt ons bij de rol van de GIMV en in het verlengde daarvan bij Gimvindus en het IWT. Er is nood aan een brug tussen de GIMV en het IWT. De GIMV treedt te veel op als bank, als holding. Ze is te weinig risicodragend gebleven, wat nochtans één van de redenen was voor de oprichting.
Er werd daarstraks kritiek geuit op het IWT. Nochtans moeten we de wetenschappelijke knowhow van het IWT prijzen. Het is echter de vraag of het IWT te allen tijde grondig en projectgeoriënteerd nuttige besluiten kan trekken. Het IWT stoot soms projecten af, maar keurt anderzijds ook projecten goed. Wanneer er echter geen mogelijkheden zijn bij de GIMV, valt het project tussen twee stoelen.
Mijnheer de minister-president, kunnen we de GIMV en IWT niet de opdracht geven om een project niet alleen financieel bij te springen, maar om het als waardig te verklaren. Dit zal niet gemakkelijk zijn. Het zal risico´ inhouden. Goedgekeurde projecten kunnen immers falen.
Van de onderzoeksinitiatieven slaagt slechts een miniem aantal. We moeten aanvaarden dat er verliezen zijn. Anderzijds zou het spijtig zijn dat goede initiatieven geen kansen krijgen, dat een goed project niet kan worden gelanceerd. Er moet dus een brug worden gecreëerd tussen het IWT en de GIMV om te beletten dat een goed project tussen twee stoelen valt. Ik weet nog niet hoe dit kan worden bewerkstelligd. Ik constateer echter dat het IWT soms meer zou willen doen dan het kan of mag en dat de GIMV misschien meer zou moeten doen dan ze kan of mag. Ik pleit voor een nieuwe beoordeling van de GIMV en het IWT en voor een nieuwe relatie tussen beide.
Beschikken we over troeven? Ik heb daarstraks gepleit voor talentscouting. Eigenlijk zijn we rijker dan we meestal vermoeden, maar alle initiatieven zijn versnipperd. Vlaanderen heeft heel wat wereldkampioenen in bepaalde disciplines. Het gaat soms om kleine KMO´, die op hun enge terrein de nummer één zijn in de wereld. We kennen deze bedrijven niet, omdat hun markt niet bij ons ligt. Meestal gaat het ook niet om spectaculaire bedrijven omdat ze slechts toeleveraar zijn op de derde of de vierde rij. Voor hun specifiek produkt zijn zij echter een wereldkampioen. Ik verwijs in dit verband naar de ruimtevaart. Men moet beseffen dat een ketting breekt bij zijn zwakste schakel. Ook een toeleveringsbedrijf mag dus niet falen. We hebben toeleveraars van zeer vernuftige produktieprocessen die internationaal worden geloofd. De spectaculaire ontploffing van de Apollo werd veroorzaakt door het falen van de O-ringen, de dichtingsringen. In Vlaanderen is er een kleine KMO die dichtingsringen maakt voor de ESA en ook sporadisch levert aan de NASA. Dat bedrijfje produceert de allerhoogste, technisch verfijnde kwaliteit. Dit mag niet zomaar van tafel worden geveegd. We hebben geen spectaculaire dingen in die context, maar ik durf Sint-Jan-Berchmans citeren : we moeten proberen groot te zijn in kleine dingen. Daar valt veel mee te verdienen. Als we te hoog mikken, struikelen we.
Ik ben ervan overtuigd dat we inzake samenwerking en toegang van kleinere bedrijven zeer attent moeten zijn en procedures en structuren dienen uit te werken die optimale kansen bieden aan elk goed initiatief. We kunnen het aantal initiatieven verhogen door interactie tussen ondernemingen, onderwijs en onderzoek.
Ik wil ook pleiten voor evenwicht tussen industrie en diensten. Deze discussie werd al een aantal keren gevoerd. Ik wil ook aandacht vragen voor een evenwicht in het wetenschappelijk onderzoek tussen de harde en de zachte sector. Het overlappingsgebied tussen die twee is veel groter dan we vermoeden. Ik herhaal dit omdat ik ietwat verontrust ben door het feit dat de belangstelling voor wetenschap en techniek in ons onderwijs daalt. Ik vrees dat dit een slecht teken is. We moeten ook daar zorgen dat er een instroom is van interessante mensen, zowel in de humane als in de exacte richtingen. Ik wil pleiten voor een horizontaal wetenschapsbeleid. Elk dossier zou moeten worden voorzien van een wetenschappelijk luik. We moeten daarin investeren.
U suggereerde ooit, mijnheer de minister-president, om gedurende drie jaar, 150 vorsers het veld op te sturen. Ik vind dat prachtig. Maar ik wil wel vragen ze niet in de woestijn te sturen. De verdeling tussen fundamenteel en toegepast onderzoek zou evenwichtig moeten zijn. Ik wil ook pleiten voor twee soorten doctoraten. Enerzijds het wetenschappelijk en fundamenteel georiënteerd doctoraat en anderzijds een projectgebonden doctoraat. Dit zou aanleiding moeten geven tot een bijkomende activiteit binnen een bedrijf waar de opvang ongeveer verzekerd is.
Maar soms, wanneer het gaat om een individu of een klein team dat zeer projectgeoriënteerd is en een eigen bedrijf wil opstarten, dan is de omkadering of dan zijn de problemen rond de feitelijke activiteit van die aard dat velen daar hun nek over breken.
Mijnheer de minister-president, ik zou er dus voor willen pleiten dat u bij de federale overheid een lans breekt voor een brug waar tweerichtingsverkeer op mogelijk is. Ik heb het hier dan over het brugpensioen. Ik denk dat we op dit ogenblik heel wat potentieel binnen de context van het brugpensioen hebben zitten. Potentieel dat nuttig zou kunnen zijn ter omkadering of ter begeleiding van projecten. Men kan dus die mogelijkheid -een brug met tweerichtingsverkeer -creëren, weliswaar in overleg met de federale instanties, want die hebben ter zake immers een stuk van de bevoegdheid in handen.
Men spreekt soms over ethiek, maar ik vind dat, wat het brugpensioen betreft, iemand van amper 50 jaar, eigenlijk zomaar in de kast wordt gezet. Iemand met een brede ervaring en kennis wordt gedwongen om op rust te gaan. Ik vind dit ethisch gezien, toch wel een probleem. Dit kan niet.
De voorzitter : Mijnheer Candries, u had om 20 minuten spreektijd gevraagd, maar u bent nu al 40 minuten aan het woord.
De heer Herman Candries : Mijnheer de minister-president, u hebt ook gesproken over een Instituut van de Zee, omdat we een maritieme regio zijn. Ik ben daar blij mee. Maar wat moet een Instituut van de Zee precies voorstellen? Laten we hier toch eerst eens zoeken naar wat al bestaat. We zijn ook veel rijker dan we zelf vermoeden. Ik denk dat we dus gecoördineerd zullen moeten werken, dat we zullen moeten bekijken hoe we een aantal troeven kunnen samenbrengen. Ik denk hierbij aan ons Waterbouwkundig Laboratorium van Borgerhout bijvoorbeeld. Dit heeft een internationale reputatie. Ik denk ook aan de noodzaak om op dat vlak weer eens te overleggen met de federale instanties. Waarom bijvoorbeeld ook de marine, de zeemacht, hier niet bij betrekken?
Ik zou hier ook de aandacht willen vestigen op een vergetelheid in het Sint-Michielsakkoord : we hebben de wetenschappelijke structuur achter de zeevisserij niet gefederaliseerd, dat is centrale materie gebleven. Ik denk dat we moeten proberen om dit op een of andere manier toch in dit Instituut van de Zee te integreren. Verder hoort ook een eventuele samenwerking met Nederland in deze discussie thuis. Er zijn zoveel mogelijkheden.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, ik denk dat ik moet besluiten, ook al had ik nog zoveel willen zeggen. Misschien zal ik er wel een boek over schrijven. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen (Op de tribune) : Mijnheer de minister, mijnheer de voorzitter, collega´, ik zal eerst iedereen geruststellen en alvast melden dat ik het zeer kort zal houden.
Het debat verloopt vandaag een beetje verward. We zijn begonnen met de interpellaties om dan over te gaan naar de bespreking van de diverse beleidsbrieven. Het is misschien voor de toehoorders niet altijd duidelijk waarover het precies gaat. Ik zou op mijn beurt even willen teruggrijpen naar de interpellaties die werden gehouden door de heren Geysels en Voorhamme.
Mijnheer de minister, wat dat betreft zit ik met een aantal vragen omtrent een heel concreet dossier. Misschien dat u me met een duidelijk antwoord van mijn twijfels kunt verlossen. Het betreft het dossier van de Westvlaamse cluster, dat zich toespitst op de kunststoffenverwerking. De Vlaamse regering heeft dit dossier goedgekeurd op 22 december 1995. Het is maximaal gehonoreerd in functie van het gevraagde : een investeringssteun van 120 miljoen frank en een werkingssteun van 30 miljoen frank. Die werkingssteun is gespreid over twee jaar.
Er rusten twee fundamentele hypotheken op dit dossier. Op de eerste plaats is er het negatieve advies van het IWT. Dat is bijna exemplarisch, als we het betoog van de heren Geysels en Voorhamme in het achterhoofd houden. Daarnaast is er evenmin een advies aanwezig van de administratie Economie. Nochtans is dit een instantie die bij beoordelingen op dit vlak een belangrijke rol speelt. Ten tweede, er werd een soortgelijk dossier ingediend, gepatroneerd door de Limburgse GOM. Het spitste zich ook toe op de kunststoffen, maar wel in ruimere zin : niet alleen op de verwerking, maar ook op de produktie. Die mensen hebben in eerste instantie gepoogd om een akkoord te sluiten met hun Westvlaamse collega´. De Westvlamingen hadden echter geen oren naar hun verhaal. Hierdoor ontstond een fundamenteel probleem, aangezien per activiteit slechts één cluster kon worden opgericht.
De betrokkenen hebben toen zelf het heft in handen genomen, en een initiatief ingediend bij uw kabinet, mijnheer de minister-president. Ze legden het ook voor aan het IWT en aan de administratie Economie. Dit is helemaal zonder gevolg gebleven. De initiatiefnemers beweren zelfs dat ze van bepaalde instanties niet eens een ontvangstmelding hebben gekregen.
Ik vind dit een heel fundamentele kwestie. Daarom wil ik over een aantal zaken duidelijkheid krijgen. Hoe is de beslissing over de Westvlaamse cluster voor de kunststofverwerking tot stand gekomen? Welke criteria hebben daarin een rol gespeeld? Hoe kunt u die beslissing rijmen met het negatieve advies van het IWT en het ontbreken van het advies van de administratie Economie?
Ik wil niet aan provinciaal opbod doen. Ik heb er geen problemen mee als een Westvlaams dossier het haalt van een Limburgs, als dit tenminste gebeurt op objectieve gronden. Dit laatste houdt in dat de beslissing uitgaat van de merites van het dossier zelf.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer Keulen, u spreekt over een Limburgs dossier. Bedoelt u het uitvoerige dossier, waarover akkoorden bestonden van een aantal betrokken ondernemingen?
De heer Marino Keulen : Ik heb de lijst van de ondernemingen gezien. Ik heb mijn informatie ook bij de GOM ingewonnen, mijnheer de minister-president.
Minister-president Luc Van den Brande : Er bestond dus een akkoord van al die bedrijven. Hebben die een geformaliseerd dossier ingediend?
De heer Marino Keulen : Volgens de informatie, waarover ik kan beschikken, wel.
Minister-president Luc Van den Brande : U hebt het zelf niet vastgesteld.
De heer Marino Keulen : Neen. U kunt natuurlijk de discussie fnuiken door te zeggen dat ik dit niet de viso heb gezien.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels (Op de tribune) : Ik wil terugkomen op de algemene stellingen van de heer Voorhamme en mijzelf met betrekking tot dit dossier. In die zin wil ik de interpellant tegemoet treden. Mijnheer de minister-president, in uw beleidsbrief, in uw nota van januari 1994 en in uw clusterreglement van 24 november 1994 hebt u telkens gezegd dat het regionale aspect niet doorslaggevend mag zijn voor de erkenning of de ondersteuning -deze twee begrippen zijn niet identiek -van een cluster.
Nu is er een cluster erkend voor de kunststoffen, die toch van een puur regionale aard is. In die zin is de probleemstelling van de heer Keulen relevant. Het zal immers een puur regionaal initiatief blijven, want anders had de GOM van Limburg een brief ter kennisgeving van haar bezorgdheid niet ingediend. Als de kunststoffenindustrie uit Limburg en de Kempen was betrokken bij de cluster, wat inherent is aan uw eigen erkenningscriteria, dan was de brief nooit verzonden. De heer Keulen uit terecht kritiek op het feit dat deze cluster is erkend en andere niet. Of er al dan niet een volledig dossier is ingediend, heeft er niets mee te maken. Wat wel ter zake doet, is dat u zelf zegt dat een regionaal dossier geen argument is voor een erkenning. Dat blijkt uit de brief van de GOM Limburg die na de indiening van het dossier van West-Vlaanderen is verstuurd. Het illustreert dus de kritiek die vanmorgen is geuit.
De heer Marino Keulen : Het gaat zelfs nog een stap verder, maar dat behoort natuurlijk ook tot de geruchtenmolen. Officieus zouden de Westvlamingen op de hoogte zijn geweest van het feit dat men rond deze materie aan het werken was en zouden ze de tijd hebben gehad om een dossier voor te bereiden en tijdig in te dienen. Wat dat betreft, hebben anderen zeker niet onder dezelfde voorwaarden kunnen opereren.
De voorzitter : De heer Olivier heeft het woord.
De heer Marc Olivier : Mijnheer de voorzitter, het gaat hier om een zeer oud dossier. Ik herinner me dat destijds in Limburg P-dagen werden georganiseerd door de heer Geens, de voorganger van de huidige minister-president. Daar werd precies deze problematiek aan de orde gesteld en werden bedrijven opgeroepen om interesse te betonen.
Er bleek dat alleen Westvlaamse bedrijven in Limburg zich kandidaat stelden voor deze zaak. Ik spreek nu van tien tot vijftien jaar geleden.
De heer Jos Geysels : Juist. Dat is ook de kritiek. Nieuw geld voor oude initiatieven en geen vernieuwend beleid. U hebt daarstraks niet goed geluisterd.
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : De spelregels die worden opgesteld, moeten algemeen gelden en niet afgestemd zijn op bepaalde regio´ en bedrijven. (Applaus bij de VLD)
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, collega´, we zijn heel blij met het open debat over een beleidsbrief, wat niet hetzelfde is als een begrotingsbespreking, een ontwerp of een voorstel van decreet. Ik heb het gevoel dat er over alle fracties heen sterk op aangedrongen wordt dat ik zeer uitvoerig antwoord op elke vraag. Ik stel vast dat dit uw instemming wegdraagt en ik zal me beknopt uitdrukken. (Opmerking van mevrouw De Maght-Aelbrecht) Mevrouw De Maght, ik ben blij dat u er bent en dat u in de mogelijkheid verkeert om op dit uur deze materie op te volgen.
De voorzitter : Mevrouw De Maght-Aelbrecht heeft het woord.
Mevrouw Annie De Maght-Aelbrecht : De minister-president heeft al enkele keren deze opmerking gemaakt. Mag ik u meedelen dat ik in de vergaderingen, waar mijn aanwezigheid vereist is, meer aanwezig ben dan vele van uw collega´.
Minister-president Luc Van den Brande : Mevrouw De Maght, omdat u zegde dat het mij niet gegeven zou zijn om me beknopt uit te drukken, heb ik gewoon mijn vreugde uitgedrukt over het feit dat u bij ons bent. Meer heb ik niet gezegd. (Rumoer) Ik zou dit uitvoeriger kunnen toelichten, maar we moeten ons nu richten op het wetenschaps- en technologiebeleid.
We moeten de essentiële lijnen waarover het gaat in herinnering brengen. In het regeerakkoord hebben we een belangrijke extra inspanning geleverd. We hebben dit ook neergeschreven in de beleidsbrief, omdat we geloven dat wetenschap en technologie de duurzame basis vormen voor de toekomst. Ze zijn van fundamenteel belang, niet enkel omwille van de ontwikkeling van het kennispotentieel, maar evengoed voor de versterking van het economische draagvlak.
We hebben enkele troeven, niet zoveel. Daartoe behoren onder meer onze handvaardigheid, de ontwikkeling van onze kennis, maar dan maatschappelijk ingepast, en onze ligging, die we moeten verbeteren.
Als ik de zes essentiële elementen op een rijtje zet, geloof ik dat we in een wereld van globalisering en internationalisering alle middelen moeten aanwenden om er onze bijdrage in te leveren en deze ontwikkeling te ondersteunen. Ik denk dat men het daarover -over alle fractiegrenzen heen -eens kan zijn.
Ik wens ook meteen te antwoorden op de vragen die zijn gesteld over de verhoogde aandacht voor fundamenteel onderzoek. Er gaat 1 miljard frank extra naar fundamenteel onderzoek. Mijnheer Denys, u hebt onder meer gewezen op de verhoudingen tussen fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek.
Mijnheer Denys, zelfs indien de oorspronkelijke verhoudingen anders waren, is het toch nog zo dat er een ernstige inspanning werd gedaan ten voordele van het fundamentele onderzoek. Cijfers tonen dat aan. Het volstaat te verwijzen naar het advies over de Vlaamse horizontale begrotingsprogramma´ inzake wetenschapsbeleid. Daarin is uitdrukkelijk vermeld dat de Vlaamse kredieten voor niet-georiënteerd onderzoek stijgen met ongeveer 11 percent tijdens de periode 1993-1995. Voor 1996 is een bijkomend bedrag van 1 miljard frank voorzien. Het technologische beleid, het gerichte onderzoek is een prioriteit. Maar het fundamentele, aan de universiteiten verbonden onderzoek, is dat evenzeer.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Mijn kritiek heeft betrekking op de evolutie van de verhouding tussen fundamenteel onderzoek en contractonderzoek. Deze verhouding evolueerde ten nadele van het fundamentele onderzoek ; van een aandeel van 55 op 100 naar 45, of min 10 percent. We vinden dat er een evenwicht moet worden nagestreefd in de uitgaven : 50 percent voor contractonderzoek en 50 percent voor fundamenteel onderzoek.
Een tweede opmerking betreft de bijkomende middelen voor de universiteiten. We stellen vast dat die niet volstaan om de werkingskosten op te vangen.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer Denys, de Europese statistieken leren ons dat in België 8 percent van de middelen voor onderzoek en ontwikkeling naar de bedrijven gaat. Het gemiddelde voor alle OESO landen bedraagt 14 percent. Ik wil zeker niet zeggen dat er zich geen probleem zou kunnen voordoen. Maar we hebben tijdens de voorbije en huidige zittingsperiode voldoende aandacht besteed aan groei inzake middelen voor fundamenteel onderzoek.
De toenemende invloed van wetenschap en techniek op de samenleving vormt een derde uitdaging. Ten vierde : de concentratie en samenwerking. We hebben een aantal initiatieven genomen, onder meer inzake het Vlaams Instituut voor Biotechnologie. Vijfde, en voorlaatste uitdaging : de stimulering en uitbouw van het Vlaams technologisch potentieel. Daarbij wordt niet uitsluitend aan de KMO´ gedacht. Maar toch moeten er in dat verband enkele initiatieven worden genomen. Ten zesde, de homogene bevoegdheidspakketten vormen een belangrijke opdracht.
Inzake de interpellaties en de inbreng omtrent het clusterbeleid, geloof ik dat de hier verwoorde opvattingen dikwijls steunen op inzichten van voor dertig, veertig jaar. Onze bedoeling en zorg is precies om open kansen te creëren, om toegevoegde waarde samen te brengen, om kleine en grote ondernemingen in één enkel perspectief te integreren.
De basisopvatting is deze : het economisch beleid moet gemeenschappelijke oplossingen bieden aan de noden van de individuele bedrijven. Tweede basisopvatting : internationale competitiviteit is in belangrijke mate een zaak van kwalitatieve factoren, en zeker niet alleen een kwestie van loonkosten. Ten derde, ondernemen moet aan de ondernemers zelf worden overgelaten. We verwerpen de staatseconomie. De overheid moet het economische leven niet betuttelen, of aan de ondernemers lessen geven. Maar op de achtergrond kan de overheid wel een rol spelen : als katalysator van nieuwe economische initiatieven. Elk technologisch en industrieel beleid moet steunen op deze krachtlijnen.
En wat vormt de basis van een cluster? Het gaat om samenwerking op vrijwillige basis, omdat men anders niet zou beschikken over de vooruitgangsmogelijkheden op het vlak van innovatie, produktvernieuwing en technologische onderbouw om nieuwe markten te veroveren. Gaat het hier om een absolutie theorie of benadering? Staan we elke morgen op met de gedachte aan een nieuwe cluster? Zo eenvoudig is het niet. Het zou verkeerd zijn om als overheid ondernemers en ondernemingen te dwingen tot een gemeenschappelijke aanpak. Een dergelijk proces moet geleidelijk groeien en niet worden opgelegd. Het moet gaan om kleinere cellen. De tweede cluster bijvoorbeeld, die we hebben goedgekeurd, is de staalplaatverwerking : driehonderd KMO´ hebben mekaar gevonden, niet om samen een nieuwe instelling op te richten, maar wel om samen een vernieuwingsproject uit te werken.
Ik ben heel blij dat ik de mogelijkheid krijg om hier nader op in te gaan. Een aantal sprekers had het over het advies van het IWT en de al of niet opvolgen van dit advies. Deze interpellanten hadden het niet over bijkomende positieve en toekomstgerichte opvattingen en concepten. Ze beperkten zich tot het hoe, en lieten de inhoud onbesproken. Er zijn geen twintig manieren om aan technologisch-industriële vernieuwing te doen. De zes prioriteiten van ons wetenschaps- en technologiebeleid heb ik opnieuw naar voren geschoven, om aan te tonen dat we vanuit verschillende ooghoeken oplossingen proberen te zoeken. We mogen niet blind zijn voor internationale tendensen. We mogen niet blind zijn voor mogelijkheden, die we nu te weinig ontwikkelen. Wat de valorisatie van de onderzoeken betreft, mogen we niet aan onderzoek beginnen met de achterdeur open. Ik zei het al in de commissie : zo gaat het beste van wat we hebben ontwikkeld in kennis en vaardigheid verloren. Zijn de unanieme beslissingen van de Vlaamse regering, die we clusterbeslissingen kunnen noemen en waarvoor ik de volledige verantwoordelijkheid neem, onoirbaar? Het FIOV-decreet voorziet geen advies van het IWT : de projecten worden volledig gesteund door het Fonds voor Industriële Vernieuwing. Het FIOV-decreet formuleert de basisregels voor de aanwending van de FIV-middelen. De Vlaamse regering kan binnen die basisregels vrij over de middelen van het FIOV beschikken en is niet verplicht om het advies van het IWT te vragen. Men stapt daar blijkbaar nogal vlug overheen, maar dit decreet is de basis.
Op 23 november 1994 heeft de Vlaamse regering de erkenningsvoorwaarden en een erkenningsprocedure bepaald voor een experimentele fase, want tot op heden gaat het nog steeds om experimenten. In die voorwaarden wordt gesteld dat de administratie van Economische Aangelegenheden instaat voor de opvolging van het clusterbeleid en de voorbereiding van de beslissingen door de Vlaamse regering. Indien er financiële steun wordt gevraagd, verzoekt de Vlaamse regering die administratie om elk luik van de gevraagde ondersteuning aan de betrokken instelling of dienst voor te leggen, die daarover volgens de geldende criteria aan de administratie een inhoudelijk advies uitbrengt. Ik heb deze procedure uit eigen beweging nog intenser gemaakt, door rechtstreeks advies te vragen aan het IWT over een reeks voorgestelde projecten. Dit omdat ik ervan overtuigd was dat deskundige adviezen, ook van het IWT, een aantal voorstellen kunnen versterken. Ik wil trouwens mijn bijzondere waardering over de globale acties en inspanningen van het IWT uitdrukken.
Het geheel van de erkenningsvoorwaarden- en procedures, zoals bepaald op 23 november 1994, is opgenomen in een beslissing van die datum van de Vlaamse regering, waarbij we de eerste clusterbeslissing hebben goedgekeurd. Deze werd niet verankerd in een besluit van de Vlaamse regering en is dus geen organieke regeling.
Hiermee kom ik tot één van de opmerkingen van de heer Voorhamme. Ik deel zijn zorg en wil zeggen dat dit een noodzakelijke experimentele fase is, waar we doorheen moeten. Mijnheer Voorhamme, u herinnert zich dat ook op andere plaatsen lang gediscussieerd werd over de manier waarop clustering moest worden ondersteund. Ik wil meteen zeggen dat ik geen voorstander ben van het in stand houden van de huidige ad hoc beslissingsprocedure. In de beleidsbrief die vandaag het voorwerp van de discussie uitmaakt hebt u uitdrukkelijk mijn voornemen kunnen lezen om een Vlaams kaderdecreet uit te werken dat een gemeenschappelijke basis biedt voor de financiering van het onderzoek in de collectieve centra en de clusters. U hebt dat ook gezegd : er bestaat tussen de twee dus geen tegenspraak. Zoals ik eveneens in de beleidsbrief aangeef, zal ik dit jaar nog hiertoe een ontwerp van decreet indienen.
Mijnheer de voorzitter, collega´, we moesten eerst praktische ervaring opdoen met de verschillende experimentele clusters die voorlagen, om tot een zinvol en zinnig decreet te komen. Ik pas het FIOV-decreet dus zorgvuldig toe en zal het parlement vanzelfsprekend nauw betrekken bij het uitwerken van het basisconcept van het ontwerpdecreet betreffende clusters. Zoals ik in de beleidsbrief al aangaf, is dit immers de volgende fase van een dergelijk beleid.
Als ik zeg dat ik de verantwoordelijkheid opneem omdat de Vlaamse regering dit op ons voorstel unaniem heeft goedgekeurd, dan had ik niet de bedoeling de verantwoordelijkheid op te nemen om een aantal projecten, die al meer dan anderhalf tot twee jaar naar voren worden gebracht, zonder meer op de lange baan te schuiven en tot in het oneindige opnieuw te bekijken. Het was immers ook mijn deel van de verantwoordelijkheid om, in het kader van het globale beleid betreffende wetenschap en technologie, hier met beslissingen te komen. Volkomen in tegenspraak met wat ik gehoord heb in een aantal uiteenzettingen werd natuurlijk niets overhaast beslist. Elk van de in december 1995 goedgekeurde projecten werd mij de eerste keer in de loop van 1993, ten laatste begin 1994 voorgelegd. Er verliep dus een hele tijd tussen voorstel en beslissing, omdat de initiatiefnemers precies van deze periode gebruik hebben gemaakt om hun oorspronkelijke aanvragen te verdiepen, aan te passen, bij te stellen en ze in overeenstemming te brengen met de kwaliteitsvoorwaarden die de Vlaamse regering en ikzelf hadden opgelegd.
Zoals ik daarstraks al zei, is de basisvoorwaarde dat de bedrijfswereld zelf achter de voorgestelde projecten staat. Ik heb elke initiatiefnemer geconfronteerd met deze noodzaak en in een aantal gevallen het huiswerk laten overdoen.
De administratie en/of het IWT werden bij vier van de vijf projecten minstens één jaar vóór de beslissing van de Vlaamse regering betrokken. Ook bij het vijfde project is niets overhaast beslist, want de eerste aanzetten tot dit project werden twee en een half jaar geleden gegeven. De initiatiefnemers van het project hebben in de loop van 1994-1995 een wetenschappelijke analyse laten uitvoeren die de strategische uitdagingen in de betrokken sector in kaart brengt en de noodzaak van een clusterproject afdoende aantoont.
De IWT-voorzitter is ten volle betrokken geweest bij de oriëntatie en de beslissing die we uiteindelijk hebben genomen. Sedert begin 1994 hebben ikzelf en mijn medewerkers geregeld specifieke vergaderingen belegd met de administratie economie en het IWT om het clusterbeleid op de sporen te zetten. Daarbij was het duidelijk dat zowel de administratie als het IWT voorstellen konden doen. Om aan het IWT de kans te geven een inbreng te hebben in het tot stand brengen van concrete clusterprojecten, heb ik de directie van het IWT bij twee van de omvangrijkste projecten in een embryonaal stadium betrokken. Voor de kunststofcluster is de directie van het IWT al op 8 maart 1995 bij een eerste werkbespreking met de initiatiefnemers betrokken en op ons verzoek uitgenodigd. Voor het elektro-innovatiecentrum dateert de eerste bespreking met het IWT van 30 januari 1995. Het project inzake produktontwikkeling in de metaal- en textielsector is gegenereerd en besproken vanaf januari 1995 door de begeleidingsgroep van het bestaande impulsprogramma IGPP waarin een vertegenwoordiger van het IWT ambtshalve is opgenomen.
Ik zou dus niet weten op welke gronden men kan beweren dat de besluitvorming ijlings en als bij toverslag plaatsvond.
De heer Jos Geysels : Mijnheer de voorzitter, voor de klaarheid van het debat zal ik pas straks repliceren op de antwoorden die de minister-president heeft gegeven.
Mijnheer de minister-president, ik heb nergens beweerd dat het IWT, bij de drie dossiers waarvoor het werd geraadpleegd, niet werd betrokken. Ik vraag me alleen af waarom u geen rekening hebt gehouden met het negatieve eindadvies dat door het IWT werd uitgebracht. Ik heb het niet gehad over de tijdstippen waarop het instituut werd betrokken bij de projecten.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer Geysels, in een parlementaire democratie worden de beslissingen niet genomen door de adviesorganen, maar wel door het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering. We beschikten over voldoende argumenten om besluiten te kunnen nemen.
De heer Marino Keulen : Mijnheer de minister-president, niemand heeft hier beweerd dat het IWT niet bij de zaak werd betrokken, maar elke buitenstaander vraagt zich af waarom de minister het advies, uitgebracht door zijn geëigende adviesorgaan, onderuit haalt.
Op basis van welke criteria werd een en ander opzij geschoven? Daarover werd ons nog steeds geen precieze informatie verstrekt.
De minister zegt dat voor de administratie Economie een belangrijke rol is weggelegd bij de behandeling en de beoordeling van de dossiers. In welke mate daarmee effectief rekening wordt gehouden en hoe dat in zijn werk ging bij de behandeling van het dossier kunststofverwerking, kon ik niet uit de mond van de minister vernemen.
Minister-president Luc Van den Brande : In de drie dossiers, waarin het IWT een inhoudelijk gestoffeerd advies heeft uitgebracht, werd daarmee rekening gehouden omdat de initiatiefnemers hun voorstellen grondig hebben herzien alvorens ze definitief in te dienen.
Bij het electro-innovatiecentrum werd het volledige investeringsluik op aanraden van het IWT voorlopig uitgesteld. In elke cluster werd gestreefd naar meer netwerkvorming met de bestaande instellingen en programma´, één van de IWT-bekommernissen die ik ten volle onderschrijf.
Het IWT-advies over de kunststoffencluster waarin de oprichting van een centrum als nutteloos wordt afgedaan kan ik evenwel niet volgen. We hebben immers gedurende twee jaar aan tientallen kunststoffenverwerkende bedrijven in elke Vlaamse provincie de vraag gesteld of een centrum voor kunststoffenverwerking in Vlaanderen werkelijk nodig is. Keer op keer werden we gesteund door wat vele bedrijfsleiders zeiden, en dus niet door belangenorganisaties of andere tussenkomsten.
Het vierde project betreft Cepro. Het is klein van omvang, en ik heb het advies van de administratie Economie gevolgd door enkel een voorlopige ondersteuning te geven, zonder werkelijke erkenning van het clusterkarakter. Dat is het grote verschil tussen de eerste drie clusters en dit initiatief. Deze voorlopige werking van het centrum voor produktontwikkeling laat toe om industriële behoeften duidelijker in kaart te brengen.
Het vijfde project -een cluster voor Telecommunicatie en het Wegvervoer -dat zoals alle andere projecten een positief advies van de inspectie van Financiën kreeg, is evenzeer een klein project. Op geen enkel moment hebben we een arbitraire afweging gemaakt.
Bij het finaliseren van de convenanten die moeten tot stand komen in uitvoering van de principiële beslissing van december 1995, waar onder meer uitbetalingsschema, inzagerecht en een aantal andere modaliteiten moeten worden bepaald, wordt het IWT betrokken voor de aanreiking van de wetenschappelijk-technologische aspecten.
Voor ons waren er voldoende redenen om tot deze beslissingen te komen. Er zijn een aantal adviezen van het IWT die niet werden gevolgd, maar dat is inderdaad onze verantwoordelijkheid.
De bespreking van een beleidsbrief als deze moet geen besluitvorming kennen zoals dat bij de bespreking van een begroting wel het geval is, omdat het hier gaat om de hoofdlijnen over een hele regeerperiode. Naar aanleiding van een aantal specifieke beslissingen moet de dialoog met het parlement in commissie of plenaire vergadering plaatsvinden.
Ik meen dat ik geantwoord heb op de belangrijkste vragen die door de heer Denys zijn gesteld. Ik vind het verschil dat u hebt aangehaald tussen fundamenteel en gericht onderzoek belangrijk. U had het ook over de valorisatie, en ik heb het aangehaald als één van de zes essentiële punten in het beleid.
Mijnheer Sarens, u hebt ook de aandacht gevestigd op de toepassing van de onderzoeksresultaten, en u hebt ook verwezen naar de wetenschapsweek.
Mijnheer Voorhamme, u zegt dat u samen met andere collega´ onze basisopties steunt. Het is een kwestie van goed beleid binnen die grotere budgettaire ruimte.
Op dit vlak was onze beslissing uniek om op de termijn van een volledige zittingsperiode elk jaar bijkomend voor onderzoek en ontwikkeling 2 miljard frank extra te besteden. Op vier jaar tijd zal er dus 20 miljard frank meer worden uitgegeven aan onderzoek en ontwikkeling. Dat is een prioriteit die uitdrukkelijk werd meegenomen door de sociale partners in het akkoord van 14 december 1995.
Ik weet dat er terecht een aantal vragen zijn in verband met het maatschappelijke gegeven. Technology assessment is, zij het niet altijd expliciet, door collega´ naar voren geschoven. Voor elk domein hebben we, mijns inziens, in de nodige kredieten voorzien om daarmee rekening te houden.
De heer Verrijken heeft een breed fresco geschilderd van het wetenschapsbeleid. We kunnen ons daar echter niet in terugvinden omdat het kader verschilt. Maar ik deel wel uw mening wanneer u de aandacht vestigt op het belang van de haveninfrastructuur en een aantal technologische ontwikkelingen op dat vlak.
De kritische bedenkingen die de heer Bogaert heeft gemaakt over onder meer de milieutechnologie, komen nog ter sprake in een ander debat. Ik kan mij ook terugvinden in de aandacht voor het fundamenteel onderzoek. De verantwoordelijkheid van de onderzoeker is een van de punten die we verder moeten uitwerken.
Dit is een beleidsbrief die de prioriteiten voor de volgende vier jaren vastlegt, en die niet vrijblijvend is omdat we er de nodige budgettaire middelen hebben naastgezet.
De afvaardiging die vanuit België naar het Eurekacongress kan worden gestuurd, is drie keer zo groot als die uit andere landen. Er zijn 24 Eurekalanden en in de opbouw van deze samenkomst wordt één parlementair vertegenwoordiger per lid uitgenodigd. Er zal bijgevolg één vertegenwoordiger van het Vlaams Parlement aanwezig zijn. We zullen moeten streven naar een betere parlementaire koppeling.
De heer Candries stelt terecht voor om een brug te slaan tussen GIMV, IWT en Gimvindus. Het is mijn overtuiging dat de administratie het beleid moet sturen en vormen, en dat er meer kruisverbanden tot stand moeten komen tussen de verscheidene beleidsinstrumenten.
Ik onderken ook het belang van de rol die de industriële hogescholen ter zake hebben. En wat de brug tussen het actieve en minder actieve leven betreft, ben ik ervan overtuigd dat een stuk ervaring moet kunnen worden ingebracht in de technologie.
Ten slotte, ik wil erop wijzen dat de belangrijke inspanning die de Vlaamse regering doet op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, op zes jaar tijd meer dan verdubbeld zal zijn. Dit betekent concreet dat het initiële bedrag van 25 miljard frank zal zijn gestegen tot 53 miljard frank.
Onderzoek en ontwikkeling is eveneens nauw verbonden met de doelstellingen van de Vlaamse regering inzake werkgelegenheid. Ik geef toe dat de inspanningen niet onmiddellijk resultaten opleveren. Investeren in onderzoek is een investering in de toekomst en zal op langere termijn bijkomende tewerkstelling creëren. Het eerstkomende project inzake wetenschap, ontwikkeling en technologie valt buiten de kwaliteitsvolle initiatieven zoals de micro electronica, de nieuwe materialen en de biologie en handelt over informatietechnologie. Het actieprogramma inzake informatietechnologie dat samenloopt met Telenet Vlaanderen stelt een toelage van 1 miljard frank ter beschikking. Niet minder dan 51 projecten werden ingediend. De meeste projecten worden voorgesteld door bedrijven die samenwerken of door universiteiten en bedrijven. Het spreekt voor zichzelf dat de KMO´ niet afwezig mogen blijven. Ik beklemtoon dat gedurende drie jaar 250 onderzoekers een verzekerde arbeidsplaats krijgen dankzij het actieprogramma. Op de werkgelegenheidsconferentie zal de regering nieuwe initiatieven nemen inzake bijkomende aanwerving van onderzoekers. Het is duidelijk dat dit actieprogramma inzake wetenschap en onderzoek bijdraagt tot een groeiende tewerkstelling.
De voorzitter : De heer Geysels heeft het woord.
De heer Jos Geysels (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, ik wens te repliceren op het antwoord van de minister-president inzake de beslissing van de Vlaamse regering van 20 en 21 december met betrekking tot de erkenning en de betoelaging met 260 miljoen frank van vijf clusters. Mijnheer de minister-president, het is het recht en de plicht van de Vlaamse Raad te onderzoeken of de hogere betoelaging van de zogenaamde vernieuwende initiatieven verantwoord is. We hebben de vragen ter zake van het adviesorgaan overgenomen. Uw antwoord voldoet mij niet. Ik geef drie voorbeelden.
Ten eerste, u beweert dat vernieuwing en "niveauoverschrijding" criteria zijn voor de erkenning als cluster. Verschillende instituten werken rond produkt-en materiaalontwikkeling. Ik som ze op : IGPP, VCP, CEPRO. Uit ons onderzoek blijkt dat het flexibel toepassen van deze namen kan leiden tot nieuwe toelagen voor oude dossiers. Het IGPP dat werkt rond produktontwikkeling, werd erkend in 1985.
Die subsidiëring stopte in 1990. Daarna hebt U een aantal keren een verlenging van de kredieten toegekend. Het laatste contract liep af op 31 december 1995.
Het onderzoek, en ik citeer toch het IWT, toont een duidelijk en vrij hecht verband aan tussen dit oude dossier en dit nieuwe initiatief. Er komt nu meer geld, maar waar zit de vernieuwing? Er is nog meer : u hebt ook een vierde cluster erkend. Het IWT schrijft hierover : we hebben kunnen vaststellen dat de structuur Cepro bestaat, maar dat binnen deze structuur geen activiteiten meer worden ontwikkeld, einde citaat. Ik zeg niet dat het IWT gelijk heeft, maar u moet in elk geval hier op antwoorden. En dat doet u niet. We kunnen toch niet iets subsidiëren dat, ik citeer opnieuw : geen activiteiten meer ontwikkelt.
Ten tweede, u zegt dat u niet verplicht bent het IWT om advies te vragen. Maar in uw persmededeling van 21 december zegt u zelf dat u het advies hebt gevraagd voor de vijf clusters. Dat blijkt niet waar te zijn. Verder schrijft u zelf in uw beleidsbrief dat het IWT voor deze zaak een coördinerende functie heeft. Dan mogen we toch enige vragen stellen?
En ten slotte, zegt minister Demeester zelf : het lijkt me dat aan het advies van een instelling die een belangrijke rol toegemeten krijgt in het Vlaams technologiebeleid, toch enig belang moet worden gehecht. Ik vraag u nogmaals : waarom dan tegen het advies in die vijf clusters erkennen?
Wat de overhaasting betreft, citeer ik nogmaals minister Demeester : indien de nota reeds maanden werd voorbereid kan de vraag worden gesteld, waarom ze mij nu pas wordt voorgelegd. Wat zegt de inspectie van financiën? Die adviseert u positief maar vraagt voor het vijfde dossier meer concrete gegevens. U hebt daar niet op gereageerd. We kunnen dus toch van enige overhaasting spreken. Tot daar een illustratie van uw niet-ophelderen van onze vragen. Uiteraard zijn wij vragende partij om een decretale basis te leggen om deze subsidiestromen binnen de banen van een zogenaamd nieuw beleid te kunnen leiden. (Applaus bij AGALEV)
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Ik wil nog eens uitdrukkelijk stellen dat mijn interpellatie niet ging over het principe van de clustering. Het ging om de gehanteerde procedure. Uit uw antwoord, mijnheer de minister-president, zijn enkele zaken duidelijker geworden maar de indruk blijft bestaan dat de manier waarop u deze vijf clusters goedkeurde, niet mag worden gehandhaafd. Sta me toe te zeggen dat uw argument over ruim overleg onder de initiatiefnemers van deze clusters, voor mij weinig waarde heeft. Ik heb veel respect voor die mensen maar ik kan me niet voorstellen dat zo´ groep van ondernemingen, als vragende partij, een deskundig en objectief oordeel kan vellen.
Voorts zegt u dat het IWT betrokken was bij een aantal van deze dossiers. Indien dit het geval is, kan men niet beweren dat het IWT deze zaak oppervlakkig zou hebben benaderd. Er blijven dus twistpunten bestaan. U hebt daarstraks de procedure aangehaald die in het decreet voorkomt. Ik verwijs echter naar de beleidsbrief, die vermeldt dat het advies van het IWT wordt uitgebracht aan de minister van Wetenschapsbeleid en Technologie, die vervolgens een beslissing neemt over elk van de projecten.
Ik heb er begrip voor dat een advies niet in alle gevallen automatisch wordt gevolgd. Anderzijds kan ik me niet voorstellen dat u louter uit interesse het advies van een instelling inwint en het daarna zonder meer naast u neerlegt. We moeten trachten een gulden middenweg te vinden. Als de gulden middenweg erin bestaat dat u advies inwint bij het IWT, maar dat u dit advies zonder meer naast u neerlegt, zullen wij, als goed controlerende parlementsleden, u in de toekomst geregeld moeten interpelleren naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen die misschien niet zullen overeenstemmen met de beslissingen. Dit kan een bezigheidstherapie zijn. Ik hoop dat dit niet het geval zal zijn en stel voor dat we de procedure duidelijker omschrijven opdat iedereen die erbij betrokken is, zich beter voelt bij de beoordeling van dit soort beslissingen. De achterliggende filosofie is een controle op de kwaliteit van de projecten waarin men investeert. Het is dezelfde filosofie die u terecht hanteert met betrekking tot het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, waarbij u een instrumentarium opbouwt om de kwaliteitsbewaking te verbeteren. We steunen dit principe. Daarom ben ik ook tevreden dat u met grote beslistheid een ontwerp van decreet hebt aangekondigd, dat wij spoedig zullen bespreken. Naar aanleiding van het ontwerp van decreet zullen we nog een grondig debat kunnen voeren over de procedure. Hierin moeten we waarborgen vinden om dit soort zaken in de toekomst te vermijden. (Applaus)
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer Jean-Marie Bogaert : Mijnheer de voorzitter, hoewel de minister-president beloofd had uitvoerig te antwoorden op de vragen met betrekking tot het clusterbeleid, ben ik niet bevredigd wat betreft zijn antwoord op mijn nochtans duidelijke insinuatie omtrent arbitraire criteria.
Hij zegt zelf dat het CEPRO nauwelijks een cluster kan worden genoemd en dat het geld -het gaat slechts om 10 miljoen frank -eigenlijk maar voorlopig is toegekend. Ik heb geprobeerd zijn antwoord letterlijk te noteren. De minister-president zegt : Voor ons zijn er voldoende redenen om tot die beslissing te komen. Indien dit het geval is, waarom noemt hij die redenen dan niet?
Of mag ik misschien een suggestie doen? Misschien kunnen we de afkorting van deze instelling wijzigen. Het Centrum Voor Produktontwikkeling wordt afgekort tot CVP.
De voorzitter : Wenst nog iemand tussen te komen? (Neen)
Motie van aanbeveling
De voorzitter : Door de heer Denys werd tot besluit van het debat over de beleidsbrief een motie van aanbeveling ingediend. Ze zal worden gedrukt en rondgedeeld.
De Raad zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.