Plenaire Vergadering van 14/11/1995
Actuele interpellatie van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over het woonbeleid in de brede rand van Vlaams-Brabant
Actuele vraag van mevrouw Vera Dua tot de heer Leo Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over het woonbeleid in Vlaams-Brabant
De voorzitter : Aan de orde is de actuele interpellatie van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlandse Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over het woonbeleid in de brede rand van Vlaams-Brabant met daaraan toegevoegd de actuele vraag van mevrouw Dua tot de heer Peeters, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, over het woonbeleid in Vlaams-Brabant.
De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, mijnheer de minister, collega´, het is niet de eerste maal dat in de Vlaamse Raad wordt geïnterpelleerd over het zeer grote probleem van de sociale verdringing in Vlaams-Brabant. Het probleem is trouwens in volle hevigheid te voorschijn gekomen aan het einde van het vorige decennium. Ik heb een verslag bij me van een studiedag die reeds 8 of 9 jaar geleden werd gehouden over wat men toen de sociale verdringing op de huisvestingsmarkt in Brussel en Vlaams-Brabant noemde. De studiedag was een initiatief van LISO Vlaams-Brabant. Er werden toendertijd verschillende studiedagen gehouden om te wijzen op het infernale probleem dat zich in de rand rond Brussel stelde.
We weten allemaal dat de mensen in Vlaams-Brabant, en vooral diegenen in Halle-Vilvoorde, één van de hoogste gemiddelde inkomens hebben in Vlaanderen. Ondanks hun hoge inkomsten werden ze geconfronteerd met het feit dat ze in hun eigen gemeente of in de onmiddellijke omgeving geen grond of woning vonden. Zoals ook rond andere grote steden, werden ze meer en meer geconfronteerd met het feit dat ze steeds verder van de grote stad moesten gaan wonen. Ik herinner me dat hierover in 1989 drie grote interpellaties zijn gehouden door mevrouw Maes, de heer Vervaet, mijn voorganger in het parlement, en de heer Van Grembergen, onze fractievoorzitter. Naar aanleiding daarvan en van de studiedagen die ten allen kante werden georganiseerd, heeft men gezegd dat men er iets aan moest doen. Het kon toch niet dat de mensen uit de eigen streek werden verdrongen door anderen met meer kapitaalkracht. Het systeem Vlabinvest is één van de elementen die daarvoor worden aangewend. Het is te voorschijn gekomen in 1990. Vandaag staan we 5 jaar verder.
In de nota die in het begin van dit jaar werd besproken in het adviescomité Brussel en Vlaams-Brabant, waarin men een status quaestionis opmaakte van wat de Vlaamse regering en de Vlaamse Raad hadden gedaan voor Vlaams Brabant en de Vlaamse actie, schrijft men dat hiermee volgens planning zo´ 1.000 appartementen zullen kunnen worden gerealiseerd. Het actieterrein strekt zich uit over de 6 faciliteitengemeenten en over de gemeenten Overijse, Hoeilaart en Tervuren. We stellen vast dat het resultaat, na vijf jaar actie voeren, eigenlijk aan de minieme kant is. In hetzelfde verslag, dat in het adviescomité Brussel en Vlaams-Brabant werd besproken, schrijft de Vlaamse regering dat er in het kader van het grondbeleid een pilootproject erfpachtsysteem werd opgezet in de gemeenten Hoeilaart, Tervuren en Overijse.
Ten derde wordt er in de status quaestionis die de Vlaamse regering toen heeft opgemaakt, op bladzijde 7 gewag van gemaakt dat de decreten Suykerbuyk-Dielens bespreekbaar zijn en ter bespreking liggen in de ter zake bevoegde commissie.
Mijnheer de minister-president, mijnheer de minister, we hebben een aantal vragen over de essentie van deze zaak en over de vooruitgang van de projecten.
Op 19 en 20 september 1995 stelde de provincie Vlaams Brabant en haar bestendige deputatie aan de Vlaamse regering en de Vlaamse Raad een versterkt actieprogramma Rand voor. Eén van de voorgestelde maatregelen is de volgende : het Vlabinvest-programma is al vijf jaar aan de gang, maar we weten eigenlijk niet welk resultaat het zal opleveren. Wel weten we dat het de bedoeling is om duizend woningen en appartementen te reorganiseren met één miljard frank uit het Sociaal Fonds. Daarom zegt de provincie dat er uiteindelijk niet alleen moet worden gestreefd naar een invulling van dat programma, maar dat dit ook politiek moet gebeuren, waarbij een timing wordt uitgewerkt voor het bereiken van de vooropgestelde doelstellingen.
Ten slotte opperde de provincie Vlaams-Brabant dat ze ook zelf initiatieven wenste te nemen. Op de eerste plaats zou er dan niet alleen moeten worden gezorgd voor de zes faciliteitengemeenten van de provincie, en voor de gemeenten Overijse, Hoeilaart en Tervuren, maar dat ook voor de bredere rand iets moest gedaan worden. Daarom zal de provincie 30 miljoen frank per jaar uittrekken om voor de bredere rand een sociaal fonds op te richten. Tevens vraagt ze aan de Vlaamse regering om eventueel in het kader van een meerjarenplan in 200 miljoen frank te voorzien, om dit ook daadwerkelijk operationeel te maken.
Bepaalde persberichten beweren dat daar slechts matig positief op zou zijn gereageerd. Nu stellen wij vast dat de nieuwe Vlaamse regering in haar regeringsverklaring een hele bladzijde heeft gewijd aan de problematiek. Er wordt gezegd : we zullen het bespreken, we zullen eraan werken, we wensen de sociale verdrukking in Vlaams Brabant terug te dwingen en wij wensen samen te werken met de provincie. Nu heeft die provincie een initiatief genomen om de toelagen te verstrekken voor het oprichten van huurwoningen, en toch worden we plots met de vinger gewezen omdat deze maatregel asociaal zou zijn en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Mijnheer de minister-president, ik kom daar nog even op terug vóór ik een vraag stel om uw aandacht op het probleem te vestigen.
In de Vlaamse Raad is onlangs gesproken over de nieuwe overeenkomsten binnen de Europese Unie. We spreken niet meer van de EGKS, of over Europa, maar over de Europese Unie. We weten dat de regeringsleiders, die hierover hebben onderhandeld, toch ermee hebben ingestemd dat de woningen aan de kust van Denemarken enkel eigendom kunnen worden van Denen. Niet van Duitsers, Vlamingen, Italianen, Noren of Zweden, maar alleen van Denen. Denemarken staat nochtans bekend als een zeer democratisch land. Toch heeft men dat aanvaard, en is het verdrag van de Europese Unie in die zin aangepast. Bovendien kan ik, of bijvoorbeeld een Brit, niet zomaar een woning kopen of zelfs maar huren op het eiland Guernsey. Dat is immers onderworpen aan bepaalde regelingen. Het heeft hoe dan ook aanleiding gegeven tot debatten voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waar men ervan uitgaat dat er hogere belangen kunnen zijn, die maatregelen vereisen om bepaalde mensen op bepaalde plaatsen niet toe te laten.
Zelfs ons Hof van Cassatie heeft daar herhaaldelijk uitspraak over gedaan en heeft gezegd dat discriminatoire maatregelen niet per definitie een ongelijke behandeling meebrengen, wanneer een hoger doel moet worden beschermd.
Dat hoger doel moet door de Vlaamse overheid worden vastgelegd, zodat sociale verdringing in Vlaams-Brabant wordt voorkomen. Dat kan een lovenswaardig doel zijn dat inderdaad een hoger belang kan dienen.
Wanneer dat hoger belang er is en de maatregelen om dit belang te bewerkstelligen voor iedereen gelijkwaardig zijn, dan is de regel duidelijk niet-discriminatoir en kan ze worden toegepast.
We stellen vast dat in het kader van het Vlabinvest-programma bepaalde regels zijn vastgelegd, waarmee men bepaalde woningen aan bepaalde personen kan toekennen. Die regels zijn het werk van de Vlaamse regering.
We weten ook dat de provincieraad van Vlaams-Brabant op basis van die regels van Vlabinvest een dergelijk systeem heeft ingevoerd. Die regels gelden voor iedereen en ze hebben de bedoeling een hoger goed te vrijwaren, namelijk verhinderen dat mensen uit de woonmarkt worden geprijsd door andere, kapitaalkrachtigere personen.
Dan stelt zich nog de vraag welke maatregelen we wensen te treffen. Hebben we voldoende maatregelen getroffen om te verhinderen dat wat we wensen te doen, op de lange baan wordt geschoven? We zijn van oordeel dat het te traag op gang komt, dat dit geen vijf jaar mag duren en dat de bedoelde maatregelen voldoende waarborgen moeten inhouden om het beoogde doel te bereiken.
Ten tweede, u hebt gezegd dat er wordt gewerkt aan een erfpachtensysteem in de gemeenten Hoeilaart, Overijse en Tervuren. Hoe ver staat het daarmee?
Ten derde, de provincie Vlaams-Brabant vraagt om 200 miljoen frank voor de creatie van een rollend sociaal fonds. Volgens bepaalde persberichten zou de Vlaamse regering hier niet ongevoelig voor zijn. Kan hier ruimte voor de toekomst worden geschapen?
Als we toekomstgerichte maatregelen willen treffen -dezelfde maatregelen als Vlabinvest, als in de rentetoelage voor Vlaams-Brabant -wat verhindert dan de parlementaire behandeling en het stemmen van de voorstellen van decreet Suykerbuyk, Van Vaerenbergh en Dielens? Wat is het standpunt van de Vlaamse regering ter zake?
Als de Vlaamse regering een positief standpunt inneemt, zijn wij ervan overtuigd dat niet alleen de criteria van het besluit van de Vlaamse regering inzake Vlabinvest zullen worden overgenomen, maar ook die van de provincie Vlaams-Brabant.
Het maatschappelijke debat wordt breed uitgesmeerd in alle persorganen, er zijn voor- en tegenstanders en overal geven juristen hun mening. Ik heb dat al gedaan ten aanzien van de interpretatie, waarbij ik mijn oordeel op de adviezen van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en het Arbitragehof heb gestoeld. We vinden dat een standpuntbepaling geen overbodige luxe zou zijn. Zodoende vervullen we de intentie van Vlabinvest, de studiedagen en van het reglement van de rentetoelagen van de provincie Vlaams-Brabant -met andere woorden het tegengaan van de sociale verdringing in Vlaams-Brabant.
Mijn laatste vraag, mijnheer de minister-president, heb ik al eerder gesteld. Als we moeten vaststellen dat Vlabinvest 5 jaar nodig heeft om tot reële resultaten te komen, waarom stellen wij dan geen crisismanager aan die alles oplost en die alle diensten bij elkaar brengt? We weten allemaal dat er problemen zijn, en er moet zich iemand dagelijks bezighouden met deze zaak om tot oplossingen te komen, net zoals er voor de steenkoolmijnen in Limburg een crisismanager is aangetrokken en net zoals men de heer Godefroid heeft aangetrokken voor Sabena. Het is van wezenlijk belang dat er een oplossing komt en dat een en ander niet leidt tot sociale verdringing in Vlaams-Brabant.
Daar is maar één middel voor : iemand aantrekken die zich daar voltijds mee bezighoudt.
We moeten dit onttrekken aan de administratieve sleur. We moeten ervoor zorgen dat iedereen die betrokken is bij stedebouw en milieu in Vlaams-Brabant, samen aan tafel gaat zitten om zo tot een oplossing te komen. We moeten ingaan tegen de sociale verdringing en ervoor zorgen dat iedereen in Vlaams-Brabant een betaalbare huurwoning of eigendomswoning kan verwerven.
De voorzitter : Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´, mijn actuele vraag ging over het provinciaal reglement en naar aanleiding van deze interpellatie wil ik dat onderwerp ruimer situeren in de globale problematiek van het woonbeleid in Vlaams-Brabant.
Het verstedelijkte gebied rond Brussel oefent een grote aantrekkingskracht uit op inwijkelingen. De prijzen van zowel huur- als koopwoningen zijn de voorbije jaren enorm gestegen en voor de plaatselijke bevolking wordt het zeer moeilijk om een betaalbare woning te vinden.
We mogen niet vergeten dat deze concurrentie woedt tussen kapitaalkrachtige inwijkelingen, die de nabijheid van de grootstad op prijs stellen maar tegelijkertijd op zoek gaan naar een leefbare woonomgeving. Het gaat om zakenlui die genoeg verdienen om zich een villa te veroorloven in de rand van de grootstad. Dit fenomeen wordt sterk in de hand gewerkt door het grote aantal internationale instellingen in Brussel.
De streek rond Brussel is echter niet uniek : ook in andere grootsteden kent men het fenomeen. Aan de rand van de grootstad installeert zich een rijkere bevolkingsgroep, terwijl de binnenstad verkommert en wordt overgelaten aan de minder kapitaalkrachtigen. Zo is het in Brasschaat zeer moeilijk om een betaalbare woning te vinden, terwijl de binnenstad van Antwerpen leegloopt. Dit is ook zo in
Gent, met de riante villawijken in Sint-Martens-Latem en Destelbergen. Deze evolutie heeft zich door de houding van de plaatselijke overheden in Vlaams-Brabant op grote schaal en ongestoord kunnen ontwikkelen. Zij hebben steeds vrij spel gegeven aan speculanten, die overal villaverkavelingen hebben neergepoot zonder rekening te houden met de ruimtelijke en sociale gevolgen. Deze strategie heeft hen en de speculanten veel geld opgebracht.
De huidige bezorgdheid van de plaatselijke overheden voor het Vlaams karakter van Vlaams-Brabant is dan ook ongeloofwaardig.
Het gaat hier niet om concurrentie tussen kansarmen, maar om verdringing van mindergegoeden door kapitaalkrachtigen.
De provincieraad van Vlaams-Brabant wil deze situatie nu wijzigen door ingrepen in het sociaal huisvestingsbeleid. Een zeer merkwaardig document is daarvan het resultaat : rentetoelagen kunnen worden gegeven aan sociale huisvestingsmaatschappijen voor projecten van sociale huurwoningen. De initiatiefnemers moeten wel voldoen aan specifieke voorwaarden van toewijzing.
Deze criteria kan ik alleen maar omschrijven als bloed-en-bodemvoorwaarden. Men moet ofwel sinds geruime tijd in de gemeente wonen, ofwel zijn kinderen naar een Vlaamse school in de gemeente sturen, ofwel werken in de overheidsdienst van de betrokken gemeente, ofwel lid zijn van een plaatselijke Vlaamse vereniging. Pas daarna worden inkomenscriteria in aanmerking genomen.
Toewijzing van sociale woningen is echter een sociale maatregel. Er moeten in de eerste plaats vooral sociale criteria worden gehanteerd. Met dit reglement gebeurt precies het tegenovergestelde : de echte kansarmen dreigen geen recht meer te krijgen op een sociale huurwoning in Vlaams-Brabant. Een werkloze komt niet meer in aanmerking, of hij nu Frans spreekt of Nederlands.
Iemand die het bestaansminimum trekt, komt niet in aanmerking wanneer hij niet beantwoordt aan de criteria die ik heb opgesomd.
Mevrouw Nelly Maes : Waarom niet?
Mevrouw Vera Dua : Omdat hij bijvoorbeeld pas in de gemeente woont of omdat zijn kind niet naar een Vlaamse school gaat. Als men de criteria goed analyseert, zal men zien dat een aantal kansarmen systematisch uit de boot vallen. In die zin riskeert men dat een hele categorie van mensen die het meest nood hebben aan een sociale woning, uit de boot vallen.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Weet mevrouw Dua dat het reglement van de provincie Vlaams Brabant dat ze nu op de korrel neemt, veertig percent van de woningen reserveert voor mensen met een bepaald inkomen?
Voor de overige zestig percent worden andere criteria gehanteerd.
Die andere criteria hebben inderdaad de bedoeling te testen of het geld van de Vlaamse Gemeenschap op een nuttige manier wordt gebruikt om integratie te realiseren.
Met uw redenering komt men tot het systeem van mevrouw Spaak : iedereen gelijk voor de wet ; iedereen in Vlaanderen mag Frans spreken en ik moet nergens naar omzien. Dat kan dus niet. In Vlaanderen zijn er regels die door iedereen gerespecteerd moeten worden.
Mevrouw Vera Dua : Het enige dat ik wil zeggen, is dat een sociaal reglement sociale criteria moet hanteren. Dit reglement is asociaal en discrimineert bepaalde categorieën van mensen. Sommige Vlamingen worden trouwens ook uitgesloten : een arbeider die in Brussel werkt, riskeert geen sociale woning te krijgen in Vlaams-Brabant.
De heer Joris Van Hauthem : Lees wat er staat.
Mevrouw Vera Dua : Ik heb het reglement zeer goed gelezen. De essentie van mijn betoog is dat het reglement volledig zijn doel voorbijschiet, omdat de concurrentie in Vlaams-Brabant niet gaat tussen kansarmen. Het probleem ontstaat omdat kapitaalkrachtigen de kansarmen verdringen.
Wij kunnen daarmee niet akkoord gaan. Ik vraag de minister van Huisvesting in welke mate dit reglement past in zijn beleid inzake huisvesting. Omdat dit reglement discrimineert, vraag ik hem het te schorsen.
De voorzitter : De heer Suykerbuyk heeft het woord.
De heer Herman Suykerbuyk (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, geachte minister, collega´, ik verheug mij dat de interpellatie van de heer Van Vaerenbergh mij de gelegenheid geeft opnieuw aan te dringen opdat men de problemen van de verdringing zou aanpakken. Dat probleem stelt zich trouwens niet alleen in Vlaams-Brabant.
Helaas heeft het decreet, door ons ingediend en dat daartegen iets wilde ondernemen een lange lijdensweg doorstaan. Ik kan me echter indenken dat de recente beslissingen van de provincieraad van Vlaams-Brabant het pad zullen effenen om de weg definitief af te leggen.
Als ik de interventie van mevrouw Dua hoor, heb ik de indruk dat zij ons voorstel zal steunen. In ons voorstel stellen wij het inkomen als belangrijkste criterium. Het beantwoordt dus volledig aan haar kritiek op het reglement dat de provincie Vlaams-Brabant heeft goedgekeurd.
In algemene zin gaat het er niet om dat men iemand weigert, maar dat men een voorrangsregeling invoert. En in die voorrangsregeling komt in de eerste plaats diegene die op basis van zijn inkomen daarvoor in aanmerking komt. Ik wil ook nog eens onderstrepen dat het in ons voorstel de gemeenteraad is die beslist. Dit getuigt mijns inziens van een grote, zoniet perfecte mate van democratie.
Men spreekt hier van Vlaams-Brabant en ik weet dat ons decreet steeds opnieuw wordt geassocieerd met die provincie.
Het is goed even te verwijzen naar wat de heer Van Vaerenbergh het hogere belang heeft genoemd. Dat hogere belang wordt in de Europese rechtspraak aangevoerd om bepaalde regelingen en bepaalde beperkingen van het woonrecht te rechtvaardigen. Ik lees in onze toelichting wat Vlaanderen betreft : in Vlaanderen verschuift de woonfunctie duidelijk vanuit grotere steden naar de gordels van rondom de steden gelegen gemeenten. Die verschuivingen kunnen zich zo snel voordoen dat in steden door een snelle terugloop van de bevolking niet alleen het stedelijk leefpatroon grondig verandert, maar ook de lokale besturen door het derven van inkomsten voor enorme problemen komen te staan, te meer omdat deze steden altijd hun centrumfunctie behouden. Bekeken vanuit de relatie stad-land, is er een dubbele beweging.
De bevolking in de steden neemt af, de bevolking in de residentiële gebieden neemt toe. In financiële termen gesproken, worden de armen armer en de rijken rijker.
De steden ontbreekt het aan middelen, de residentiële gemeenten waarvan de inwoners de voorzieningen in de steden blijven gebruiken, krijgen alsmaar meer financiële middelen. Het is in die context dat men dit probleem moet situeren.
Ik veronderstel dat na het jongste voorstel van de Vlaams-Brabantse provincieraad, wij mogen aannemen dat het pad geëffend is om dat decreet te verwezenlijken. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega´, dit is duidelijk een successtory. Sinds 1990 hoor ik mijn goede collega, de heer Van Vaerenbergh, interpelleren, en hoor ik de huidige minister-president antwoorden.
Het debat komt, op verschillende niveaus, telkens opnieuw terug. Er is bijgevolg een probleem.
We stellen vast dat sinds 1990 de problematiek stelselmatig groter wordt, in functie van de sociaal-economische evolutie. Wanneer we deze problematiek benaderen, kunnen we het ons bijna niet meer veroorloven te redetwisten over de bestedingswijze van de kredieten, maar wel over de vraag hoe het verder moet met die vele kansarmen die vandaag geen dak boven het hoofd hebben. En dat zijn in hoge mate Vlamingen en vooral ook autochtonen uit Vlaams-Brabant. We zullen de komende dagen de gelegenheid hebben om over het budget te spreken, maar ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om een vraag te stellen die ik veertien dagen geleden al in een commissievergadering te berde bracht. Wie zijn de beste crisismanagers on the field? Dat zijn de colleges van burgemeesters en schepenen. Zij kennen hun gemeenten en kunnen bijgevolg het snelst optreden. Ik denk niet dat het nodig is om een crisismanager aan te stellen. We hebben hem namelijk al.
Maar waar wel voor moet worden gepleit, en waar minister Peeters binnen de Vlaamse regering wel een oplossing voor kan vinden, is dat zo snel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de kredieten waarover wij beschikken. In de commissie heb ik al een voorstel gedaan, maar de minister-president woonde op dat ogenblik een belangrijke vergadering in het buitenland bij. Ik heb daar de vraag gesteld of de minister-president niet kon overwegen om met zijn goede collega rond de tafel te gaan zitten en een groot gedeelte van het budget beschikbaar te stellen voor minister Peeters. Als we bedenken dat sinds 1990 met Vlabinvest geen vooruitgang werd geboekt en dat vandaag alleen Sint-Genesius-Rode en Wezembeek een gunstige evolutie kennen, dan moet u wel terugvallen op de minister van Huisvesting. Ik kan u een lijst bezorgen van initiatieven die al zijn verwezenlijkt in een aantal gemeenten.
Dat bewijst dat de mogelijkheid bestaat. Minister Peeters is uitermate actief en hij is bereid actieve gemeentebesturen in Vlaams-Brabant aan het werk te zetten. Wij pleiten ervoor dat men rekening houdt met die honderden mensen, die dagelijks en zonder een dak boven het hoofd, moeten bewijzen tot welke groep zij behoren. Het zijn meestal Vlamingen die niet wachten op de discussies die wij moeten voeren over de goedkeuring van een bepaald decreet. Ik stel vast dat we sinds 1990 over een krediet beschikken en dat dit krediet niet wordt benut. Ik vraag aan de minister-president of hij niet kan overwegen om in samenspraak met de minister van Huisvesting het krediet vlugger over te hevelen en te ijveren voor een goede samenwerking met de gemeentebesturen. Op die manier zullen we die mensen helpen die er werkelijk nood aan hebben.
De heer Joris Van Hauthem (Op de tribune) : Mijnheer de minister, collega´, de hier aangehaalde problematiek van Vlabinvest is echt een droeve geschiedenis. In elke regeringsverklaring en beleidsnota wordt luidkeels verkondigd dat de verdediging van het Vlaamse karakter van de rand rond Brussel de hoogste prioriteit geniet. Vorig jaar nog, toen wij u interpelleerden naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen, waarbij de Franstaligen in die rand er fors op vooruitgingen, zei u blijvende aandacht te zullen besteden aan het verfransende Vlaams-Brabant.
De toverwoorden waren toen al Vlabinvest, het Vlaams Investeringsfonds voor Sociale Woningbouw en het voeren van een sociale grondpolitiek. We horen dat zelfde liedje nu al vijf jaar. Van meet af aan was het duidelijk dat hier een dubbele bedoeling achter schuilging : de sociale politiek en het versterken van het Vlaamse karakter van de rand dienen samen te gaan. Mevrouw Dua, hier ligt het verschil met de prijsstijgingen van vastgoed in de rand rond Gent, Antwerpen, Brugge, Kortrijk of Hasselt : hier worden eigen mensen verdrongen. Hun plaats wordt ingenomen door anderstaligen.
Mijnheer de minister-president, uit het verslag van het Rekenhof, als we dat nog mogen geloven, blijkt dat Vlabinvest in de jaren 1992, 1993 en 1994 nog steeds niet operationeel was. In 1993 is het overgedragen krediet zelfs geannuleerd. In 1994 is het voorziene krediet van 690 miljoen frank niet aangewend. Van het voorziene miljard frank bleef in 1995 nog 700 miljoen frank over, dat slechts voor een heel klein stukje gebruikt is. Bijna vijf jaar lang kwam van het fameuze Vlabinvest-gegeven bijna niets in huis. In een antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Van Nieuwenhuysen meldde u dat op 3 juli van dit jaar de eerste werken zijn gestart in Sint-Genesius-Rode.
Het gaat om de bouw van vijftien huurwoningen. Nochtans hebt u op 24 juni 1993, meer dan twee jaar geleden, in deze Vlaamse Raad in een antwoord op een mondelinge vraag van de heer Van Vaerenbergh de criteria vastgelegd.
U zei toen -ik citeer : inzake de toewijzingscriteria -en dat is juridisch ook aanvaardbaar -wordt voorrang gegeven aan de autochtone bevolking. Toen somde u die criteria op.
Wij blijven met de vraag zitten waarom het zo lang duurt voordat er op het terrein concreet iets gebeurt. U hebt in de Septemberverklaring nog verwezen naar de problemen inzake Vlabinvest in de Raad. Dat moet eigenlijk zijn : in uw eigen meerderheid. Vooral de SP had immers moeite met een aantal criteria inzake het voorrangsbeleid voor de autochtone bevolking. De Vlaamse regering is al vijf jaar bezig met het operationeel maken van Vlabinvest ; de Vlaams-Brabantse provincieraad kan in één jaar wel, wat u in vijf jaar blijkbaar niet kan.
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer Van Hauthem, ik heb niet de bedoeling u te onderbreken of te ondervragen.
Ik wil enkel het debat verrijken. In verband met uw verwijzing naar onenigheid in de meerderheid, wil ik erop wijzen dat de heer Dielens tijdens een interpellatie in de commissie die wordt voorgezeten door de heer Suykerbuyk, de visie van de minister-president ter zake heeft gevraagd.
De minister-president heeft toen gezegd dat het grondwettelijk niet mogelijk was om enige voorrangsmaatregel in te bouwen. Is de minister-president vandaag nog steeds die mening toegedaan?
De heer Joris Van Hauthem : Ik lees u het antwoord voor van de minister-president van 24 juni 1993 : inzake de toewijzingscriteria -en dat is juridisch ook aanvaardbaar -wordt voorrang gegeven aan de autochtone bevolking. De volgende criteria worden vooropgesteld -en nu komt het : de aanvrager woont sinds zijn of haar geboorte in de betrokken gemeente, behoorde vóór zijn of haar achttien jaar tot een gezin dat sinds minstens tien jaar in de gemeente was gevestigd, enzovoort. Het gaat grosso modo om de criteria die de Vlaams-Brabantse provincieraad heeft overgenomen.
Ik stel vast dat de Vlaams-Brabantse provincieraad na één jaar wel kan waar de Vlaamse regering na vijf jaar nog niet in is geslaagd. Dat mevrouw Dua dat Blut und Boden-theorieën noemt, raakt mijn koude kleren niet.
Dat u eerder bekommerd bent om het welzijn van de Eskimo´ dan om de Vlamingen in Vlaams-Brabant, dat weten we al langer dan vandaag. U hebt wel gelijk, mevrouw Dua, wanneer u zegt dat heel wat Vlamingen zich verrijkt hebben aan deze vorm van speculeren. Vraag het eens aan de fractieleider van Agalev in de provincieraad : zijn echtgenote verdient ook veel geld aan de immobiliënsector in Vlaams-Brabant.
Mijnheer de minister-president, we wachten in elk geval nog steeds op concrete initiatieven. Het gaat niet meer op Vlabinvest telkens weer als toverformule boven te halen. We wachten nu al 5 jaar. U kunt voor één keer een voorbeeld nemen aan de Vlaams-Brabantse provincieraad. Deze wil wel degelijk doortastend werken. Ik ben blij dat de heer Vermeiren hier om de 200 miljoen vraagt waar Vlaams-Brabant ook om vraagt, terwijl zijn fractie er in de Provincieraad een andere mening op nahoudt.
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer de voorzitter, mijn collega verwart appelen met citroenen. Ik wist dat u zou proberen het standpunt van de VLD ter zake te berde te brengen.
Wanneer ik in het reglement van de Provincieraad lees dat een voorrang kan -ik zeg kàn, ik ga niet zo ver als mevrouw Dua -worden gegeven op basis van een toewijzing aan mensen die bij de gemeente of bij het OCMW tewerkgesteld zijn, dan is dat onaanvaardbaar. Zo´ voorstel is zeker voor een SP-bestendig afgevaardigde totaal onaanvaardbaar.
We zijn gewoon consequent. Of het nu hier is, of in de Provincieraad van Vlaams-Brabant, de VLD-fractie handelt consequent. Wij houden vast aan de Grondwet. We houden ook vast aan het antwoord van de minister. Ik ben er dan ook benieuwd naar.
Wanneer we een dergelijke olifant in handen krijgen, waarbij men voorrang geeft aan mensen die in een openbaar bestuur werken, dan moeten we als partij rechtlijnig reageren. Dit is niet de Provincieraad van Vlaams-Brabant, uw fractie en de mijne hebben goede woordvoerders om onze mening naar voren te brengen. Ik wil hen dat vertrouwen niet ontnemen. Maar haal dit alstublieft niet uit de context. Laat ons het communautaire spelletje niet meer spelen. Daar heeft niemand baat bij, zeker niet degenen die geen dak boven hun hoofd hebben.
Het echte probleem is het sociaal-economische probleem waar mensen -de meeste zijn Vlamingen -uit hun huis worden verdreven. Alle spelletjes die wij spelen, op elk niveau, helpen deze mensen niet. Het dossier boekt geen enkele vooruitgang.
Ik herhaal, de snelste manier van werken is dat minister Peeters meer kredieten krijgt en dat we gebruik maken van crisismanagers.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer Vermeiren, u bent een handig man, dat weet iedereen. U pleit voor die 200 miljoen frank die Vlaams-Brabant vraagt. Nochtans is voor u in overheidsdienst werken als voorwaarde voor een woning onaanvaardbaar, terwijl uw fractie in de provincieraad heel wat andere dingen heeft gezegd.
De reacties, mijnheer de minister-president, van Franstalige kant, bewijzen dat de maatregelen hun doel niet hebben gemist. U zult ongetwijfeld die weg moeten opgaan, indien het u ernst is met de versterking van de Vlaamse rand rond Brussel : tegelijkertijd een sociale maatregel en een maatregel ter versterking van het Vlaamse karakter van de rand.
Maar houd ons alstublieft geen vijf jaar meer bezig met kredieten in uw begroting in te schrijven in het kader van Vlabinvest. U zegt : het is én Vlaams én sociaal. We moeten echter elk jaar vaststellen dat de kredieten ofwel worden overgeheveld ofwel worden geannuleerd ofwel niet worden gebruikt. Het is tijd om ons uit te leggen waarom er nog niks is gebeurd.
Want, aangezien er nog niets is gebeurd en u geen goede redenen daarvoor kunt aanvoeren, kunnen we alleen maar spreken van schuldig verzuim. In de context van Vlaams-Brabant zou zoiets onvergeeflijk zijn. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Minister Waltniel heeft indertijd voorgesteld een premie te geven aan elke Vlaamse ambtenaar die in de Vlaamse rand zou willen komen wonen.
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : Ik dank de heer Van Vaerenbergh dat hij de Vlaamse gevoelens van de heer Waltniel heeft belicht en ik vestig zijn aandacht op het feit dat de heer Waltniel dat voorstel opperde veertien dagen voor de regering is gevallen. Nadien heeft de regering vijf jaar de mogelijkheid gehad om het over te nemen, maar liet ze na dat te doen.
De voorzitter : De heer Dielens heeft het woord.
De heer Fred Dielens : Mijnheer de voorzitter, geachte ministers, waarde collega´, in feite beschikken wij nu al over vier instrumenten om de woningpolitiek op te vijzelen in de rand in het bijzonder, in Vlaams-Brabant in het algemeen.
Er bestaan heel wat misverstanden. De reactie van mevrouw Dua is begrijpelijk, ik krijg ze geregeld ook in mijn eigen partij. Ik denk dat we even bij elkaar moeten gaan zitten en proberen uit te maken of we het eens zijn over hetzelfde en of we wel dezelfde woorden gebruiken.280.Er staan vier instrumenten ter beschikking. Ten eerste, het instrument Vlabinvest ; ten tweede, de sociale huisvestingspolitiek ; ten derde, het initiatief van de provincie Vlaams-Brabant : ere wie ere toekomt. Misschien heeft mijn collega, Toine Deconinck, wel -le pied dans le plat -gezet, dat is best mogelijk, maar hij heeft de verdienste dat deze zaak hier aan de orde komt. Dat was immers een van de doelstellingen, alleszins van onzentwege. Ten vierde, er zijn parlementaire intiatieven die hier al herhaaldelijk aan de orde zijn gekomen, maar die slechts stapvoets of niet vooruit lijken te komen, precies omdat we naast elkaar praten en niet schijnen te begrijpen waarover het werkelijk gaat.
De problematiek schuilt erin dat wij te maken hebben met sociale verdringing. Dit schijnt onvoldoende doorgedrongen te zijn. Wat verkiezen we? Dàt is de vraag die we moeten stellen. Verkiezen we sociale verdringing in onze regio, in Vlaams-Brabant, of evengoed elders. Verkiezen we mensen weg te drummen om sociale redenen.
Mensen kunnen de grond van hun grootouders niet meer kopen. Is dat waar wij voor opteren? Of verkiezen we dat vermogende mensen hier in de plaats binnenkomen?
De voorzitter : Mevrouw Dua heeft het woord.
Mevrouw Vera Dua : Ik dacht dat ik in mijn betoog al zei dat er inderdaad sprake is van sociale verdringing. Mijns inziens wordt dit alleen niet opgelost via maatregelen inzake sociale huisvesting. De verdringing is er omdat kapitaalkrachtigen zich in deze regio vestigen. Al die burgemeesters en gemeentebesturen moeten maar eens ophouden met het verlenen van bouwvergunningen om grote villa´ neer te zetten. Daardoor jagen ze de grond- en huurprijzen de hoogte in. Laat de SP maar eens werk maken van een nieuwe huurwet, waarin er vanuit de overheid een limiet aan de huurprijzen kan worden opgelegd.
Dan kan er iets worden gedaan. Maar niet met deze maatregelen.
Zoals de heer Vermeiren ook zei, gaat het voornamelijk om Vlamingen. Wij zijn voor 100 percent voorstander van maatregelen inzake sociale huisvesting. We willen hem steunen bij zijn voorstel om de kredieten over te hevelen naar minister Peeters ; ik ben zelfs bereid daarover een amendement in te dienen. Het zou een goede zaak zijn, maar het zal de problemen van sociale verdringing niet oplossen.
Nu beweert u dat mensen die geen huis meer kunnen kopen of huren door de hoge prijzen, allemaal voor een sociale woning moeten kiezen. Dat is toch ook niet de bedoeling.
We moeten maatregelen nemen om de speculatie tegen te houden. In de eerste plaats dienen we een goed ruimtelijk beleid te voeren en er op toe te zien dat geen gronden verkwanseld worden aan rijke Europese ambtenaren die zich daarop willen vestigen.
De voorzitter : Ik heb aan iedereen de mogelijkheid gegeven om te repliceren.
De heer Francis Vermeiren : De bedoeling van de heer De Batselier was toch om levendige debatten te hebben.
De voorzitter : Het was tevens de bedoeling om wat orde op zaken te stellen.
De heer Francis Vermeiren : Mijnheer de voorzitter, ik zal het kort houden. Ik heb gehoord dat mevrouw Dua en mijn fractie op dezelfde lijn zitten inzake de gedeeltelijke overheveling van de kredieten van Vlabinvest naar de krediet bestemd voor het departement van minister Peeters.
Reeds twee fracties delen deze mening. Gaan de heer Dielens en zijn fractie hier eveneens mee akkoord?
Daarmee zou dit probleem dan opgelost zijn.
De voorzitter : De heer Dielens heeft het woord.
De heer Fred Dielens : Ik heb zondag op TV uit de mond van uw partijgenoot niet vernomen en ook nu nog niet, tijdens het korte tijdsbestek waarin we deze dialoog voeren, dat we hetzelfde doel voor ogen hebben. Zolang we het niet eens zijn over het doel, zullen we geen goede maatregelen kunnen treffen. De bedoeling van mijn eerste pleidooi is hierover een overeenstemming te bereiken.
Volgens mij staan er alleszins vier middelen ter beschikking en liggen vier actieterreinen open om dit doel te bereiken.
Mijn tweede pleidooi gaat over de coördinatie van deze acties. Ik begrijp de waarschuwing van de heer Vermeiren en mevrouw Dua voor het gevaar van een bepaalde kakofonie.
De voorwaarden zijn soms wel verschillend, doch moet men niet doen alsof dit gegeven nieuw is : de voorwaarden gelden al jaren bij Vlabinvest en er zijn er ook bij de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij. Zo bijvoorbeeld staat in het besluit van de Vlaamse regering van 29 september 1994, dat men drie jaar moet wonen in de gemeente.
De discussie over het aantal jaren gaat voorbij aan de kern van het probleem. Ik hou echter een pleidooi voor coördinatie op dit terrein. Ik herhaal dat ik niemand iets kan verwijten daar ik in mijn eigen omgeving dezelfde kritiek hoor. Vanaf het moment dat we over woonrecht spreken, reageert iedereen heftig. Ik heb dit reeds vaak gezegd aan de heren Van Vaerenbergh en Suykerbuyk.
Men vermoedt hierbij onmiddellijk een bepaalde discriminatie.
Net omwille van mijn eerste opmerking over de het te bereiken doel, meen ik dat niet zozeer het toekennen van voorrangscriteria aan wie zich ergens wil vestigen van belang is, maar wel het kunnen verzekeren van een woning aan mensen van ter plaatse die het nodig hebben.
Ik noem dit woonzekerheid verschaffen. Ik pleit voor een beter begrip in deze materie. Dan zal het wellicht mogelijk zijn om tot een akkoord te komen en deze vier aparte initiatieven tot één nuttig initiatief samen te smeden. Ik dank u.
De voorzitter : De heer Suykerbuyk heeft het woord.
De heer Herman Suykerbuyk : Ik ben het met de heer Dielens eens dat we deze zinloze discussie moeten stopzetten.
Het is echter wel opportuun een onderscheid te maken tussen de voorrangsregel en de woonzekerheid.
Iemand heeft woonzekerheid op het moment dat hij ergens woont. Het is hier echter van belang dat men voorrangsregels kan hanteren voor zij die nog op een woning wachten. Dit zijn twee verschillende aspecten. Daarom maak ik voor heel Vlaanderen een onderscheid tussen het woonrecht en de voorrangsregel, die in principe ongewijzigd dient te blijven.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, collega´, na uw bijbelse of evangelische introductie dat we het bevrijdende woord kunnen spreken, wil ik even de context aangeven waarin we herhaaldelijk over dit probleem opinies naar voren hebben gebracht. We hebben middelen en instrumenten uitgewerkt, maar ik heb nooit gezegd dat Vlabinvest de enige allesomvattende oplossing zou zijn voor een probleem waarbij de doelstelling over alle fracties heen nogal gemeenschappelijk kan worden opgenomen maar waarbij de instrumenten, de criteria en de gegevens iets minder eenvoudig liggen. Dit doet geen afbreuk aan de opvattingen van de heren Van Vaerenbergh en Suykerbuyk.
Mijnheer Vermeiren, zonder polemisch te zijn, wil ik van meet af aan zeggen dat u een merkwaardig man bent. Dit mag dan niets nieuws onder de zon zijn in het kader van dit debat ; ik zeg het omdat u het over de structuur hebt en zegt dat we een crisismanager moeten aanstellen. Ik neem aan dat u niet naar een nieuwe bezigheid op zoek bent, hoewel u het zo geprononceerd hebt gezegd. Aan de VLD wil ik vragen wat haar fundamentele opinie is over deze aangelegenheid. Ik stel vast dat niet veel meningen gelijklopend zijn. Ik hoor u daarnet zeggen dat de VLD solide is. Als één blok, van de nationale voorzitter tot elk gemeenteraadslid, staat ze achter haar opvattingen. (Rumoer)
Ik hoop voor u dat uw meningen enigszins afwijken van die van uw nationale voorzitter. Anders staat de Vlaamse zaak er bijzonder slecht voor. (Rumoer)
In essentie wil ik in een breder perspectief plaatsen hoe we tegen het woonbeleid in Vlaams-Brabant aankijken.
Dit is natuurlijk niet beperkt tot Vlabinvest. Op het vlak van de sociale huisvesting zijn er talrijke investeringsprogramma´. Dat is daarnet al aangehaald en het is nuttig dit wat te verbreden. Er is het gewone investeringsprogramma van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, het programma inbreidingsgerichte projecten in een kansarme buurt, de herwaarderingsgebieden, de sloping of restauratie van gebouwen. Een veelheid van initiatieven hebben dus te maken met dit probleem. Moet ik nog herhalen dat Vlabinvest aanvullend werkt voor 9 gemeenten in Vlaams-Brabant waar de sociale verdringing zich het sterkst manifesteert. We zijn het er allen over eens dat het een probleem van sociale verdringing is. Ik vind het wat moeilijk dat we dit in Vlaanderen vanuit die hoek moeten bekijken. Dit zou eigenlijk geen probleem mogen zijn. Er zijn andere elementen van sociale verdringing die te maken hebben met menswaardig wonen en leven en los van een bepaalde geografische omschrijving te maken hebben met waardigheid van mensen in onze samenleving.
Het zijn feiten, maar het is eigenlijk te betreuren dat we hier moeten spreken van een probleem van sociale verdringing. Het doel is de uitdrijving van bepaalde sociale subgroepen wegens te hoge vastgoedprijzen te vermijden.
Ik wens enkele elementen opnieuw aan te halen. Zo wil ik eraan herinneren dat Vlabinvest zich specifiek richt tot dat deel van de autochtone bevolking dat niet behoort tot de hogere inkomenscategorieën. Er staat een sociaal imperatief voorop. Gezinnen met een netto belastbaar inkomen van meer dan 950.000 tot 1,5 miljoen frank, afhankelijk van de gezinssamenstelling, komen niet in aanmerking.
De aanvragers die een sterke maatschappelijke, economische of sociaal-culturele band met de streek kunnen aantonen, hebben voorrang. Het primordiale criterium is dus niet de taal, maar wel de som van een aantal sociaal-economische en maatschappelijke elementen. Deze geven ook de moeilijke zoektocht weer om tot een geheel van criteria te komen.
In de eerste fase wordt vooral gewerkt met huurwoningen en huurappartementen. Om het rollende karakter van Vlabinvest optimaal te laten werken zullen vele van deze woningen ook verkocht worden. Vlabinvest wil niet alleen huurwoningen ter beschikking stellen, maar zal zich ook richten tot geïnteresseerde bouwers of kopers. Dit houdt uiteraard het risico in dat de middelen niet langer ten goede zullen komen van de specifieke doelgroepen.
Om dit te voorkomen, is het mogelijk om in het verkoopscontract garanties te voorzien. De waarborg vervalt maximaal 25 jaar na de initiële verkoop. Daarom wordt geopteerd om via de formule van erfpacht gronden of woningen ter beschikking te stellen van geïnteresseerden. Vlabinvest kan dan volgens de rechtsfiguur van de erfpacht die voorligt, er op een lange termijn van maximaal 99 jaar over waken dat de woningen worden toegekend aan de doelgroep waarvoor ze bestemd zijn. Het was dus niet zo eenvoudig om op een wat langere termijn een systeem uit te werken dat zowel in de diepte als in de breedte inspeelt op de voorliggende punten. Iedereen kan wel een initiatief nemen om enkele dingen neer te poten, als hij wat volgens de regels werkt. Essentieel was hier van meet af aan de idee van een Rollend Fonds, dat middelen moest genereren om de doelgroep optimaal tegemoet te treden.
Dan zal ik nu even de stand van zaken met betrekking tot het erfpachtsysteem verduidelijken. Op de sociale woningmarkt is deze formule eigenlijk volkomen nieuw in ons systeem. Ik geloof niet dat er veel, of zelfs maar enige precedenten bestaan. Vlabinvest verwerft in dit systeem gronden en treedt op als erfpachtgever. Het gezin waar Vlabinvest de overeenkomst mee sluit, bouwt de woning. Dat gezin wordt bijgevolg eigenaar van de woning.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Ik heb net het antwoord binnengekregen op een vraag die ik u daarover had gesteld. Ik zie dat de GOM Vlaams-Brabant, die de uitvoerende taken van Vlabinvest waarneemt, inderdaad terreinen kan aanwerven door aankoop of onteigening, maar er staat bij dat deze van een realistisch prijsniveau moeten zijn. Het is echter zo dat in de betrokken gemeenten de prijzen precies zo hoog liggen. Bestaat het risico dan niet dat er gewoonweg geen terreinen van het zogenaamde realistische prijsniveau kunnen worden gevonden? Heeft deze maatregel dan wel zin?
Minister-president Luc Van den Brande (Op de tribune) : Ik kom hier zo dadelijk op terug, mijnheer Van Nieuwenhuysen.
Ik wilde ook aangeven dat het verhaal dat men vijf jaar bezig is om de zaak operationeel te maken een loopje neemt met de werkelijkheid. Het is pas sedert vorig jaar dat aan de GOM de opdracht kon worden gegeven om de zaak operationeel te maken, na bespreking en in samenspraak binnen de Vlaamse Raad. Dat moet worden afgewogen, maar Vlabinvest blijft eigenaar van de grond. De kandidaat-bouwer hoeft dan geen rekening te houden met de hoge grondprijzen. Het is toch een belangrijk punt, dat het probleem van de hoge grondprijs dat u aanhaalde, geen probleem is van de kandidaat-verwerver.
Dat is precies wat we dienden te bereiken. Er is natuurlijk ook nog de psychologische drempel om te bouwen op andermans grond. Dat ligt eigenlijk buiten het gegeven van ons burgerlijk recht en van onze traditie. Men heeft het daar wat moeilijk mee omdat die rechtstreekse binding sinds de Napoleontische Code, en zelfs al eerder, altijd heeft bestaan. Hier proberen we langs deze weg toch een ruimer perspectief te creëren.
Voor de uitvoering van het Vlabinvest-actieprogramma werd besloten om ook een aantal proefprojecten voor sociaal grondbeleid op te starten via de formule van erfrecht.
Dat is weer een nieuw initiatief. De heer De Seranno heeft er jarenlang op aangedrongen om tot een sociaal grondbeleid te komen. Ik heb nu de beslissing genomen om dit ook, met de nodige kredieten, te koppelen aan de kwestie Vlaams-Brabant.
Er is niemand die mij gesuggereerd heeft dit te doen, maar ik dacht dat ik op die manier ook een en ander kon versterken.
Er wordt een model van erfpachtovereenkomst uitgewerkt, en bij banken en kredietinstellingen werd de haalbaarheid voor het verkrijgen van hypothecair krediet geverifieerd.
Zowel Vlabinvest als diverse maatschappijen en intercommunales kunnen optreden als initiatiefnemer.
Vlabinvest kijkt nu uit naar geschikte terreinen en gronden die gelegen zijn in woongebieden met een realistisch prijsniveau, met voldoende oppervlakte en die geen bijkomende ontsluitingscriteria vergen. Deze gronden genieten hierbij de voorkeur. Dergelijke bouwgronden zijn niet veelvuldig te vinden, en soms is de eigenaar niet geneigd de terreinen te verkopen. Toch is het een afweging van de GOM die moet worden gemaakt.
Daarom is het belangrijk dat Vlabinvest dergelijke gronden bij hoogdringendheid kan onteigenen. Ik verwijs hier naar het ontwerp van programmadecreet dat is goedgekeurd door de Vlaamse Raad en waardoor de decretale machtiging inderdaad is gegeven om die onteigening mogelijk te maken. Het is één van de manieren om een systeem te versterken, zonder hetwelk zich opnieuw een probleem zou opwerpen.
In de ontwerpbegroting voor 1996 wordt bijkomend in 65 miljoen frank voorzien voor pilootprojecten met erfpacht.
Iemand stelde ook de vraag naar de creatie van een rollend fonds in samenwerking met de provincie. De provincie Vlaams-Brabant heeft aan de Vlaamse regering voorgesteld om 200 miljoen frank ter beschikking te stellen voor de oprichting van een provinciaal rollend fonds. De provincie zou volgens haar voorstel jaarlijks 30 miljoen frank leveren. Dit rollend fonds zou dan specifiek worden gebruikt voor het ter beschikking stellen van gronden tegen sociale voorwaarden in andere dan de 9 Vlabinvest-gemeenten.
Dit voorstel wordt momenteel in overleg met minister Peeters en met de provincie in al zijn aspecten onderzocht.
Er is door ons nog geen principiële beslissing ter zake genomen, het dossier moet in de ruime context worden bekeken en moet aansluiten bij bestaande initiatieven.
Wat de budgettaire ruimte betreft, daarmee raken we het sluitstuk van dit dossier, maar dat is nu niet aan de orde.
Laat me toe even te antwoorden op de onvermijdelijke vraag die door een aantal collega´ is gesteld, namelijk of het niet aangewezen zou zijn dat de minister van Huisvesting deze klus helemaal zou klaren, behalve dan wat de crisismanagers aangaat. We moeten erop toezien dat er op dit punt klaarheid komt. Tussen minister Peeters en mezelf heerst in elk geval een sfeer van unanimiteit.
Waarom is de problematiek van Vlabinvest een zaak die onder de rechtstreekse bevoegdheid valt van de voorzitter van de Vlaamse regering? Dat is geen nieuw feit, dat is altijd zo geweest, omdat het de voorzitter is van de Vlaamse regering die de opdracht heeft dit te coördineren, naast het probleem van de Vlaamse zekerheden in de Raad, de faciliteiten, het toezicht, het versterkt actieprogramma voor de rand van Vlaams-Brabant. Dit gewoon omdat die zaken niet los van elkaar kunnen worden gezien.
Dat betekent niet dat ik dit in het kader van het rollend fonds aanvoel als een steen die ik moet voortrollen en dat ik het gewicht moet torsen van dit Vlabinvest-programma, maar het zou ook iets te simpel zijn om te proberen onder die verantwoordelijkheid uit te komen. Ik zal die taak op mij nemen in samenspraak met de minister van Huisvesting.
Er zijn vele goede redenen om deze zaken onder de coördinerende bevoegdheid van de voorzitter van de Vlaamse regering te laten ressorteren.
Mijnheer Van Hauthem, u poneert dat de provincie Vlaams-Brabant er op veertien dagen tijd in slaagt om appartementen en huizen neer te poten, terwijl anderen er jaren over zouden hebben gedaan en daar niet in slagen.
Het voorstel van de provincie is de moeite van het overwegen waard. We moeten wel nagaan of we de zaken niet nog ingewikkelder maken. De verschillende programma´ moeten op elkaar worden afgestemd. Nieuwe voorstellen lonen alleen als ze de andere voorstellen versterken. In de Septemberverklaring heb ik gezegd dat tegen het einde van 1995 een versterkt actieprogramma voor de Vlaamse rand naar voren zou worden gebracht. Hieraan wordt hard gewerkt. We kunnen elke maand of zelfs elke week interpellaties over dit onderwerp beantwoorden. We maken afspraken in dit halfrond en moeten die nakomen.
We zijn intensief bezig met de voorbereiding van dit programma.
We willen hiervoor een beroep doen op mensen die ervaring hebben op het terrein. We hebben dit ook gedaan voor het versterkt programma Voeren. We kunnen de genomen en opgevolgde initiatieven op een rijtje zetten in samenspraak met de mensen van Voeren zelf.
We willen dezelfde strategie volgen voor de Vlaamse rand. Na contacten met onder andere de provincie, willen we tegen 20 december het beloofde programma voorstellen.
Er zijn vier voorstellen van woonruimtedecreet. We hebben het voorstel van de heer Van Vaerenbergh, samen met het voorstel van decreet dat al een aantal jaren voorligt.
Op het moment dat de voorstellen worden besproken in de commissie, zullen we een standpunt innemen. Ik heb het er al vaak over gehad met minister Peeters. Deze problematiek lijkt eenvoudig, maar we mogen de discriminatiegrens niet overschrijden. We zijn verplicht om duidelijke voorwaarden en reglementeringen op te stellen. We moeten de verschillende mogelijkheden afwegen.
Wat de optimale functionering van de Vlabinvest en de aanstelling van een crisismanager betreft, moeten we de zaken opvolgen. De lange voorbereidingsfase waarin juridische, sociaal-economische en financiële aspecten werden besproken, is afgerond. Het ging over de innovatieve en creatieve werkwijze van Vlabinvest en de noodzaak om de doelgroep te bewaken. Voor de administratieve afhandeling van de dossiers hebben we gezocht naar de meest geschikte dienst. Ik ben geen voorstander van het opzetten van nieuwe diensten. We moeten de instrumenten waarover we beschikken, ook benutten. De burgemeesters vormen de basis van de democratie. We hebben aan de GOM Vlaams-Brabant de opdracht gegeven om alles operationeel te maken. De heer Vermeiren kent de stand van sommige projecten zoals in Sint-Genesius-Rode.
Na een lange incubatieperiode kan er eindelijk wat gebeuren. Ik heb ook het bedrag bepaald van de bijkomende initiatieven van het sociaal grondbeleid.
Er zijn ook een aantal andere lijnen vanuit het departement Huisvesting waarop kan worden gewerkt. Binnenkort kan dat gerealiseerd worden. Het heeft werkelijk lang geduurd, maar het feit dat slechts een gedeelte van de geplande investeringen kunnen plaatsvinden, is onder meer het gevolg van een aantal moeilijkheden bij de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij.
Iedereen moet onze doelstellingen helpen verwezenlijken.
De intercommunale Haviland heeft twee concrete projecten ingediend en plant nog twee andere projecten.
Erkende huisvestingsmaatschappijen hebben veel interesse in Vlabinvest betoond, maar de toelating van de VHM is er nog niet. De VHM dringt er trouwens op aan dat de werkingsmodaliteiten van Vlabinvest worden gewijzigd en daarover zal heel binnenkort -ongeveer tegen het einde van het jaar -een concreet samenwerkingsakkoord aan Vlabinvest worden overgemaakt. Dat zal een deel zijn van het versterkt programma Rand waarover ik het al heb gehad.
Kortom, Vlabinvest plant voor volgend jaar 300 miljoen frank extra uitgaven. Daarop kunnen we vanzelfsprekend nader ingaan bij de bespreking van de begroting van 1996 en van het jaarverslag van Vlabinvest. Het heeft geen enkele zin om met scherp te schieten : het was niet zo eenvoudig om deze nieuwe idee uit te werken. Zoals wij ook hebben aangekondigd eind september : we zullen op het terrein zichtbare resultaten boeken, en dat zal deel uitmaken van het versterkte programma tegen het einde van dit jaar.
Er is geen reden om de bevoegdheden te wijzigen, omdat ze goed afgesproken zijn. In gesloten gelederen zullen we de zaken blijven volgen. (Applaus)
De voorzitter : Minister Peeters heeft het woord.
Minister Leo Peeters : Mijnheer de voorzitter, minister-president, collega´, er werd hier een totaalanalyse gemaakt van het probleem van de sociale verdringing in Vlaams-Brabant. Daarbij ondervindt vooral de jonge, minder gegoede bevolking steeds meer problemen om in de Brusselse rand te blijven wonen. De heer Dielens heeft alle instrumenten opgesomd en de minister-president heeft die opsomming aangevuld met het versterkt actieprogramma Rand dat wij tegen het einde van het jaar wil starten.
Er bestaan op dit ogenblik regelingen om het probleem aan te pakken. Ook de nieuwe provincie Vlaams-Brabant heeft een eigen reglement uitgevaardigd. Binnenkort zal ik daarover de voogdij uitoefenen.
Dat alles valt op een dubbele manier onder mijn bevoegdheid : aan de ene kant omdat ik het toezicht uitoefen over de beslissingen van de provincies en aan de andere kant omdat er fondsen van de huisvestingsmaatschappijen in het spel zijn en dat ressorteert dus onder de bevoegdheid van de minister van Huisvesting.
Ik neem me voor dat reglement grondig te onderzoeken : als het op een lijn staat met Vlabinvest is er geen probleem. Vlabinvest werkt op dit ogenblik en de decreten in kwestie zijn van kracht. Een tweede vraag is of deze regeling wel past binnen de toewijzingscriteria die op dit ogenblik gelden. Deze vraag moeten we stellen als we met fondsen van huisvesting willen werken.
Ik heb vaak de indruk dat men niet meer weet wat eigenlijk van toepassing is. Men heeft inderdaad een aantal sociale criteria, en die zijn een belangrijke bekommernis in de sociale huisvesting. Maar in het sociale huisvestingsbesluit is als voorrangscriterium gesteld dat men eveneens rekening kan houden met het feit dat de betrokken personen ten minste drie jaar in de gemeente woonachtig zijn.
Drie jaar wonen in de gemeente wordt in de sociale huisvesting op dit ogenblik reeds aanvaard als een voorrangscriterium.
Dit impliceert -en dat is in het besluit voorzien -dat dit ook als voorrangscriterium geldt indien het een werkingsgebied betreft dat de gemeente overstijgt.
Indien het reglement van de provincie in die richting gaat, zal er geen probleem zijn. Er blijven echter nog een paar andere bekommernissen. Ten eerste moeten de sociale criteria aan bod blijven komen wanneer er middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen gebruikt worden.
Een tweede zorg betreft de legaliteit. We hebben op dit ogenblik belang bij een degelijk onderzoek. De minister president heeft reeds laten verstaan dat het hier om koorddansen gaat. De discussie over het discrimineren van een bepaalde groep duikt vaak op. Het zou spijtig zijn dat een reglement van de provincie Vlaams-Brabant, dat met de beste bedoelingen opgesteld is en mede bedoeld is om die problematiek aan te pakken, een aantal andere kwesties op de helling zou zetten. Dat wil ik absoluut voorkomen.
Het reglement van de provincie kan mogelijk een instrument zijn om de problematiek aan te pakken. Het zal echter maar een deel van dat instrument zijn. We hebben een compleet programma nodig om de minder gegoeden, die nu vrijwel geen kans meer krijgen om in deze regio te blijven, te beschermen tegen de meest kapitaalkrachtigen.
Indien het reglement past binnen dit gegeven en deze bedoeling heeft, is het aanvaardbaar. We moeten vanuit de Vlaamse Raad en vanuit de Vlaamse regering komen tot een globaal en versterkt actieprogramma voor de Vlaamse rand. Mijnheer Vermeiren, de minister-president en de minister bevoegd voor huisvesting werken hier trouwens samen aan.
Op een parlementaire vraag -ik denk van uwentwege -heb ik trouwens laten verstaan dat ik vanuit de sociale huisvesting, mede met de inzet van de bouwmaatschappijen, tot een heel globale aanpak wil komen en daar alle middelen wil voor inzetten.
De voorzitter : Mijnheer Vermeiren heeft het woord in het kader van de replieken. Wenst nog iemand zich in te schrijven? De heren Van Vaerenbergh en Van Hauthem.
De heer Francis Vermeiren (Op de tribune) : Voorzitter, dank u dat u me aanzette tot een repliek.
De voorzitter : U had dat toch gevraagd?
De heer Francis Vermeiren : Ik dacht de minister een bijkomende vraag te stellen.
De voorzitter : Ik ben meer voor de repliek en de interrupties.
De heer Francis Vermeiren : Ik had al gemerkt dat u niet van interrupties houdt. Mijnheer de minister-president, u hebt het verkeerd voor als u denkt dat ik als spielerei voorstel om een deel van het krediet van Vlabinvest over te hevelen naar iemand anders die zich met huisvesting bezighoudt. Wij allen -en u ook -zijn begaan met de grond van de zaak. We stellen vast dat een krediet ongebruikt blijft. De regering heeft er goed aan gedaan de minister-president aan te duiden als verantwoordelijke voor de moeilijke materie die Vlabinvest is.
We verzetten ons niet tegen Vlabinvest als dusdanig. Maar er wordt geen vooruitgang geboekt. Het probleem wordt moeilijker te bestrijden in de faciliteitengemeenten en in bepaalde andere gemeenten. Dat betekent niet dat we ons moeten gewonnen geven. We moeten ook in andere gemeenten dringend optreden. We weten dat er onvoldoende fondsen zijn omdat noch de Vlaamse Raad, noch de Vlaams-Brabantse provincieraad, noch andere instellingen het financieel breed hebben.
Als we voortdurend de aandacht vestigen op dit probleem, is dat niet om een politiek spelletje te spelen, maar om ervoor te zorgen dat de beschikbare kredieten zo vlug mogelijk benut worden. Ik wil benadrukken dat de oppositie er geen genoegen in schept om kredieten van de ene minister af te nemen om ze over te hevelen naar een andere minister die toevallig van een andere partij is. Het is niet de bedoeling u hiermee te plagen.
Zowel uzelf, mijnheer de minister-president, als minister Peeters herhalen hoe goed de verstandhouding tussen u beiden is. Het kan dan toch niet moeilijk zijn om een oplossing te vinden voor deze problematiek, zeker als men weet hoe dringend ze is.
Zowel de minister van huisvesting als de minister-president hebben gezegd dat wij als Vlaamse Raad -en u doelde ook op de provincieraad van Vlaams-Brabant -voorzichtig moeten zijn met het nemen van initiatieven die zich tegen ons kunnen keren. Twee jaar geleden zei u aan de heer Van Vaerenbergh, die u voortdurend interpelleert in deze materie, dat u bijzonder gelukkig bent hem te kunnen bijstaan. De analogie van die uitspraken stoort me niet, maar zet me aan tot voorzichtigheid. Mijnheer de minister-president, u hebt gelijk. Als weten dat er problemen zijn die heel de zaak op de helling kunnen zetten, moeten we daarmee rekening houden en zeer voorzichtig zijn.
Mijnheer de minister-president, ik heb nog niet zo lang geleden een minister-president zijn eerste minister horen terechtwijzen omtrent zijn Vlaamse gevoelens. Ik wil hiermee geen polemiek uitlokken. U hebt mijn voorzitter vernoemd. Het enige wat mijn voorzitter gedaan heeft, is aanklagen dat u in de Sint-Michielsakkoorden de faciliteiten gebetonneerd heeft.
De voorzitter : De heer Dielens heeft het woord.
De heer Fred Dielens : De heer Vermeiren zei net dat hij graag zijn collega Van Vaerenbergh bijstond en bijstaat.
Ik had verwacht dat hij het VLD-standpunt inzake Vlabinvest uit de doeken zou doen want dat ken ik nog altijd niet, behalve door een verklaring van zijn collega vorige zondag. Gaat de VLD of de heer Vermeiren akkoord met de toelatingscriteria vervat in Vlabinvest?
De voorzitter : De heer Vermeiren heeft het woord.
De heer Francis Vermeiren : Ik zal een zeer duidelijk antwoord geven. Ik heb geprobeerd om een tekst op te stellen in de taal van Vlabinvest waar de VLD-stelling is inbegrepen.
Enkel een multidimensioneel pakket van politieke, sociale, economische en culturele maatregelen kan een antwoord bieden aan de specifieke noden van de slachtoffers van sociale verdringing, waar u gewag van maakt. Ik zie dat de minister-president akkoord gaat. Ik stel, mijnheer de minister-president, dat uw pakket van politieke, sociale, culturele en economische voorstellen onvoldoende is.
U hebt -op de tribune -erkend dat er een gevaar in schuilde. U hebt toegegeven dat er na vijf jaar geen vooruitgang is geboekt. U spreekt over Sint-Genesius-Rode, maar wij kennen geen enkel concreet voorbeeld.
Mijnheer Dielens, als u duidelijkheid wenst, moet u die niet aan mij vragen maar aan de meerderheid.
De voorzitter : Minister-president Van den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van den Brande : Normaal mag ik daar geen misbruik van maken maar de ontroering is te groot, ik zal het kort houden. De verklaring van mijnheer Vermeiren maakt het mij te machtig om niet te reageren.
Kan ik uw geschreven tekst hebben, mijnheer Vermeiren?
In tegenstelling tot wat u in uw interpellatie gezegd heeft : ik heb nog nooit een beter argumentatie gehoord. We moeten de samenhang van cultuur, het sociale, het welzijn, al wat met de rand te maken heeft, gecoördineerd behandelen. Ik zou echt graag uw geschreven tekst hebben om die dicht bij mij te kunnen houden.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de minister-president, collega´, iedereen hier is akkoord over de sociale verdringing. Iedereen is ook akkoord over het feit dat het zo traag gaat.
Het Vlabinvest-programma bevat volgende punten : waarborg 25 jaar bij verkoop, erfpacht tot 99 jaar. Men werkt nog aan de uiteindelijke tekst die zal dienen als erfpachtovereenkomst. Ik vraag de minister om ook eens te kijken naar de figuur van de opstal, dat is een oude figuur.
Dat is niet onmiddellijk hetzelfde als erfpacht, het is een figuur die vooral in de kerkfabrieken voorkwam, en in de OCMW´ en de CO´ van vroeger.
Als derde punt noteer ik de 200 miljoen van de provincie Vlaams Brabant. Hopelijk krijgen wij een globaal antwoord tegen het einde van het jaar. Het is een zwaar gegeven maar het kadert in de totaliteit van de maatregelen die moeten getroffen worden. Ik zal met collega Suyckerbuyck en Dielens, er in de commissie op aandringen dat het woonruimtedecreet besproken wordt en dat er een oplossing komt.
Wezembeek-Oppem heeft voor enorme problemen gezorgd.
Ik stel voor dat de crisismanager eindelijk eens optreedt.
Ik hoop uit de grond van mijn hart dat we naar een degelijk beleid gaan en dat er een serieus plan voor Vlaams Brabant komt tegen half december.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem (Op de tribune) : Niet alleen de heer Vermeiren is een verstandig man. U bent dat ook.
Maar u hebt eigenlijk niet op de vraag geantwoord. De vraag kwam erop neer dat er al vijf jaar kredieten ingeschreven zijn in de begroting en dat die pas nu gebruikt worden. U verwijst naar Sint-Genesius-Rode en andere gemeenten. Wat die andere gemeenten zijn, dat weten we niet. Het blijft dus voorlopig bij Sint-Genesius-Rode.
Naar de toekomst is er de erfpachtformule. U stelde het voor alsof in Sint-Genesius-Rode alles volgens plan verloopt.
U doet voorkomen alsof alles vijf jaar geleden al voorzien was. Dat klopt niet. Ik vraag me af waarom er kredieten werden ingeschreven in 1992, in 1993, in 1994, en zo verder. Er werd namelijk maar begonnen op 13 juli van dit jaar.
Minister-president Luc Van Den Brande : Ik behoor niet tot diegenen die vijf jaar geleden gezegd hebben dat dit alles direct operationeel zou zijn. Ik ben de eerste die voor de vastlegging van een aantal kredieten gezorgd heeft. Dat is normaal, want eerst dienden een aantal juridische en andere elementen uitgeklaard worden. Pas sinds vorig jaar werden de randvoorwaarden vervuld om het operationeel te maken. Nu zijn we gestart. We moeten niet nodeloos tegenstellingen creëren.
De heer Joris Van Hauthem : U zal toch moeten toegeven, mijnheer de minister-president, dat het bijzonder lang geduurd heeft vooraleer de juridische voorwaarden er waren.
Wat dat betreft was er een serieus conflict met uw coalitiepartner.
Dit blijkt trouwens uit de houding van de SP ten opzichte van het decreet Suykerbuyk-Van Vaerenbergh.
Het wikken en wegen van mijnheer Peeters, allemaal goed en wel, maar u schijnt de Franstaligen, waarvan men zegt dat ze beroep zullen aantekenen, nog enige hoop te gunnen.
Mij stoort in uw antwoord dat u voorbij gaat aan het feit dat de sociale verdringing van een bijzondere aard is. Het gaat om Vlaams-Brabant. Indien Vlabinvest een gewoon sociaal huisvestingsproject zou zijn, kan u het evengoed aan mijnheer Peeters geven. Het is geen gewoon huisvestingsproject, er is een bijkomende dimensie, die ik onder drie noemers zou willen samenvatten : namelijk verfransing, vervreemding en Europeanisering. Deze sociale verdringing heeft dus ook politieke en communautaire gevolgen.
U benadrukte deze dimensie niet echt in uw antwoord.
Uit uw antwoord moet ik zowat afleiden dat u vijf jaar geleden vol goede bedoelingen begonnen bent aan Vlabinvest en dat u daar te vlug een paradepaard van hebt gemaakt, zonder te beseffen dat het nog vijf jaar zou duren vooraleer u dat paradepaard zou mogen bestijgen. (Applaus bij het VB)
De voorzitter : Minister-president Van Den Brande heeft het woord.
Minister-president Luc Van Den Brande : Tot 1992 had ik politiek gezien een ander leven. Ik kan moeilijk in 1990 bepaalde paarden van stal gehaald hebben. Wij hebben geprobeerd de verantwoordelijkheid door te zetten. Het was een concept dat moest rijpen en waarvan ik hoop dat we vooruitgang kunnen boeken indien we het kunnen eens raken over de doelstellingen. Daartoe gaan we ons uiterste best doen.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Gezien de heer minister-president zich engageert een globaal programma in te dienen tegen het einde van het jaar, dienen wij geen met redenen omklede motie in. Ik denk dat dit een goed engagement is.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van Hauthem werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
De Raad zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.