Commissie voor Welzijn en Gezondheid Vergadering van 29/02/1996
Interpellatie van de heer Etienne Van Vaerenbergh tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de betaalbaarheid van rusthuizen
Interpellatie van de heer Bart Vandendriessche tot de heer Luc Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de voorzieningen voor zorgafhankelijke bejaarden
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Van Vaerenbergh tot de heer Martens, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over de betaalbaarheid van rusthuizen en van de heer Vandendriessche tot minister Martens, over de voorzieningen voor zorgafhankelijke bejaarden.
De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de minister, dames en heren, ik wil een probleem aankaarten dat niet nieuw is. Ik heb uw voorgangster ook geïnterpelleerd naar aanleiding van een studie, het ging toen meer over de onkosten die in rustoorden werden aangerekend. Dat gaf toen aanleiding tot een zeer degelijk, weloverwogen antwoord van mevrouw de minister. Zij was daar bezorgd over en zou met haar kabinet een oplossing zoeken. Onlangs in november 1995 verscheen opnieuw een studie over deze problematiek vanuit de hoek van de gebruiker. Het Verbond der Verzorgingsinstellingen werkte daaraan mee. Ze hebben hun bevindingen in een bundeltje samengebracht. Eén van de zorgen van de bejaarden blijft nog steeds de spanning tussen hun inkomen en de kosten voor verzorging of opname. Ik haal dat aan om te zeggen dat dit de grootste zorg is voor mensen die op een bepaald moment geen keuze meer hebben en opgenomen moeten worden. Verder blijkt uit de studie dat de subsidiëring van opvang voor een stuk forfaitair bepaald wordt. Het hangt er vanaf of men in een gewoon bed terechtkomt of in een RVT-bed. De meeste mensen in bejaardentehuizen zijn nochtans hulpbehoevend en komen dus in aanmerking voor een RVT-bed. Dat veroorzaakt een aantal problemen en doet vragen rijzen. Blijft de kostprijs voor opname in een rusthuis nog betaalbaar? Hoe ziet de evolutie eruit? Hoe zit het met de RVT-bedden in de toekomst? Wat moet er gebeuren met de zorgkosten? In de studie wordt gesuggereerd de bejaarden enkel nog woon- en leefkosten te laten betalen en de overige kosten collectief te maken. Hoe zit het met de forfaitaire kosten? Dat zou, volgens de studie, om 7 tot 8 percent van het totaal gaan. Uw voorgangster had beloofd dit probleem te bestuderen.
De voorzitter : De heer Vandendriessche heeft het woord.
De heer Bart Vandendriessche : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit mij graag aan bij de interpellatie van de heer Van Vaerenbergh. Ik zou deze problematiek in een iets breder kader willen plaatsen. Vorig jaar, bij de bespreking van de Ouderenbeleidsbrief, is de problematiek van de zwaar zorgbehoevende bejaarden uitvoerig aan bod gekomen. De laatste jaren doen zich ingrijpende veranderingen voor in de intramurale zorg. Enkele vaststellingen. Het zorgenprofiel van de residenten stijgt, valide ouderen maken steeds minder de keuze voor opname in een rusthuis, de wachtlijsten voor opname verminderen aanzienlijk, er is zelfs een toenemende leegstand. Opname wordt steeds langer uitgesteld, de overheid stimuleert het langer thuiswonen terecht, er worden meer alternatieve opvangvormen gebruikt, de vraag naar nieuwe investeringen in de sector daalt, de prijzen in de rusthuizen stijgen voortdurend. Dit alles tegen een achtergrond van een zeer sterke vergrijzing. Die vergrijzing verdubbelt zelfs na 2000. De Vlaamse Raad heeft op 24 maart 1995 éénparig een resolutie goedgekeurd. Daarin stond onder meer gestipuleerd dat de Vlaamse regering in het zorgenbeleid voortdurend moet streven naar een betaalbare zorgverstrekking die levenskwaliteit nastreeft. Daarbij moet zij toezicht houden op het management van residentiële bejaardenzorg en transparantie eisen in de prijsvorming. Inmiddels is ook een belangwekkend onderzoek uitgevoerd naar de dagprijzen in rusthuizen door de KBG, Kristelijke Bond voor Gepensioneerden, en door het VVI, Verbond voor Verzorgingsinstellingen. Vorige maand publiceerden het HIVA en het RUCA een onderzoek over dagprijsverschillen en de kwaliteit in de rustoordsector. Dit in opdracht van uw voorgangster.
Heel wat ouderen stellen vragen over de tijd wanneer ze het niet meer alleen zullen kunnen en een opname noodzakelijk wordt. De onzekerheid over de ontoereikendheid van hun pensioen voor een rusthuis- of RVTopname vergalt hun oude dag. Vroeger kleefde aan de term rusthuis een aangename, rustgevende bijklank. Nu is het beladen met een negatief imago, zo mogelijk te mijden. Ik heb het hier duidelijk niet over de luxesenioriën voor kapitaalkrachtige ouderen die als paddestoelen uit de grond schieten.
De verschillende onderzoeken die werden uitgevoerd resulteerden in heel wat gelijklopende vaststellingen. De dagprijzen zijn sinds 1988 gevoelig gestegen ; volgens de KBG was er tussen 1988 en 1993 een stijging met 35 percent ; de consumptieprijzen stegen slechts met 15 percent. In dezelfde periode verdrievoudigden de Rizivinkomsten voor de sector. Uit cijfers van de prijzendienst van het Ministerie van Economische Zaken blijkt dat de prijzen in de rusthuizen dubbel zo snel gestegen zijn als de consumptieprijzen. De verhoging van de zorgbehoevendheid en de personeelsverhoging spelen hierbij een belangrijke rol. Rusthuizen evolueren zeer snel naar RVT.
Andere factoren zoals het aantal RVT-bedden, de hoogte van de supplementen, het aantal DAC's, Gesco's en vrijwilligers, het regionaal aanbod, gaven geen duidelijke correlatie met de prijs aan. Er is nood aan een efficiënt monitoringssysteem om de prijzen en de kosten in de rusthuissector te controleren.
Het aantal RVT-bedden is ontoereikend. Slechts 40 percent van de B- en C-categorie liggen in een RVT-bed.
De dagprijs in Vlaanderen ligt gemiddeld 18 percent hoger dan in Wallonië ; dit zou te maken hebben met het aantal personeelsleden en hun kwalificatie. Er is een duidelijk verschil in de dagprijspolitiek tussen OCMW- en VZW rustoorden.
Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de bijdrage van de bejaarde in de rusthuisopname blijft stijgen. Een gemiddelde opname kost nu 37.500 frank per maand. Uit het onderzoek blijkt dat het minimum 23.725 frank bedraagt, het maximum 55.200 frank. Zes jaar geleden had de rusthuisbewoner gemiddeld 5.000 frank te weinig om zijn opname te financieren. Vandaag is dit bedrag opgelopen tot 10.000 frank. Dit kan zo niet verder. Er ontstaat een onverantwoorde reflex om RVT-bedden te bemachtigen, om de kostprijs te kunnen drukken. Daaraan moet worden toegevoegd dat de instellingen geenszins worden aangemoedigd om revalidatie-inspanningen te doen om de bewoners minder zorgbehoevend te maken. Revalidatie-inspanningen zouden beloond moeten worden. Dat is vandaag zeker niet het geval. Want hoe minder men revalideert, hoe zorgbehoevender de bewoners zijn, en hoe meer men wordt gesubsidieerd.
OCMW's staan onder druk om de onderhoudsplicht te verhogen of om de gemeentelijke bijdrage -de macrosolidariteit -te doen verhogen. Dat werkt eigenlijk concurrentievervalsend, ten voordele van begoede residenten. In een aantal gevallen stelt men zelfs een verlaagde toegankelijkheid vast voor minder kapitaalkrachtige ouderen. De dagprijzen verschillen zeer sterk van rustoord tot rustoord. Kwaliteitsverschillen worden niet altijd in de dagprijs verrekend. Bovendien rekenen heel wat instellingen bijkomende toeslagen aan. De Vlaamse overheid moet die zorgbehoevende bejaarden in bescherming nemen. Dit kan door een transparante kostprijs op te leggen aan rusthuizen en RVT's. Er moeten officiële dagprijzen worden vastgelegd, waaraan voor al de rusthuizen eenzelfde minimumpakket aan diensten beantwoordt. En men moet eveneens tussenkomen in de prijsvorming. Ik vraag me in dat verband af of men een maximumprijs zou kunnen opleggen.
In de huidige omstandigheden is het uitbaten van een rustoord geen bijzonder lucratieve bezigheid. Instellingen willen met reden niet blijven saneren ten koste van de kwaliteit. Bovendien worden zij voortdurend met bijkomende opdrachten geconfronteerd : dagopvang, kortverblijf, opvang van dementen, palliatieve zorgen. Dat alles leidt naar de onbetaalbaarheid van de dienstverlening. De overheid zou onder één of andere vorm de kosten van zorgverlening ten laste moeten nemen, zodat de dagprijs kan dalen. In een coherent bevoegdheidspakket inzake gezondheidszorg zou men kunnen overwegen om een vorm van afhankelijkheidsverzekering, door de Vlaame overheid georganiseerd, in te voeren. Dat is overigens geen federale materie. Maar wat kan er inmiddels tot in 1999 gebeuren? Ongetwijfeld kan ook in de arbeidsintensieve rustoordsector goedkope bijkomende tewerkstelling worden gecreëerd. Kortom : de Vlaamse overheid heeft voldoende reflectiestof over de kwaliteit, de betaalbaarheid, en de verhouding tussen beide, in de intramurale ouderenzorg. Er dringen zich nu maatregelen op.
Tot besluit wil ik hier enkele vragen stellen. Welk gevolg geeft de Vlaamse regering aan de HIVA-RUCA-studie over dagprijsverschillen in de rusthuissector, die in haar opdracht werd uitgevoerd? Welke beleidsaanbevelingen verdienen daarbij bijzondere aandacht? Welke controle oefent de Vlaamse regering uit op de financiering van de intramurale oudervoorzieningen, en op de transparantie van de kostprijs? Hoe zit het met het systeem van de toeslagen? Overweegt de minister de invoering van de all-in prijs? Welke instrumenten heeft de Vlaamse regering om de dagprijs voor de residenten te verminderen? Maakt ze van deze instrumenten gebruik?
We stellen ook vast dat de groep van hulpbehoevende ouderen stijgt. De Vlaamse Gemeenschap stimuleert enkel de opname van zwaar zorgbehoevenden in rustoorden. Op welke manier zal de Vlaamse regering deze bijkomende kosten voor zorgbehoevendheid financieren? Hoe zal zij de bestaande ongelijkheid wegwerken? Maakt dit het voorwerp uit van overleg met de federale regering?
In het Vlaams regeerakkoord is niets voorzien inzake een afhankelijkheidsverzekering. Hoe zal de financiering van zwaar zorgbehoevende ouderen in het defederaliseringsproces evolueren?
Nogal wat residentiële ouderenvoorzieningen -de bejaardensector is zeer arbeidsintensief -kunnen een beroep doen op gesubsidieerd personeel. Dat kan, voor een maximaal bedrag van 14 percent van de inkomsten. Zal deze subsidiëring worden voortgezet? Zal zij in het kader van een Vlaams tewerkstellingsbeleid worden uitgebreid?
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik zou iets willen opmerken bij wat de heer Vandendriessche heeft gezegd. Velen zeggen me dat we in de sector van de rustoorden evolueren naar een overaanbod van voorzieningen, en dat de wachtlijsten zouden verdwijnen. Ik vraag me af in welke streken zich deze evolutie voordoet. Want vele mensen, die op zoek zijn naar een plaatsje in een rustoord, zeggen me dat ze niets vinden. Komt dit omdat de mensen die zoektocht op eigen houtje moeten afwerken? Ik vraag me af het niet mogelijk zou zijn om een centraal register op te stellen, waarin de vrijgekomen plaatsen zouden worden vermeld. Dat zou de mensen zeer nuttig zijn.
De voorzitter : Mevrouw Avontroodt heeft het woord.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Ik hoop dat we over vier jaar, tijdens het volgende schrikkeljaar, dit debat over de betaalbaarheid van zorgvoorzieningen voor bejaarden niet meer zullen moeten voeren. Vandaag worden bejaarden zeer duidelijk met het probleem van die betaalbaarheid geconfronteerd. Onderzoek van de Vereniging van Belgische steden en gemeenten wijst uit dat een verblijf in een rusthuis gemiddeld 35.000 frank per maand kost. Volgens de Rijksdienst voor Pensioenen kan slechts 10 percent van de gepensioneerden dit betalen. Dat is toch een uitzonderlijk laag cijfer. Inzake de service-flats wijst het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën er op dat 15 percent van de alleenstaanden en één derde van de echtparen het gevraagde bedrag niet kunnen betalen. Bovendien moet worden opgemerkt dat toch essentiële, natuurlijke diensten voor bejaarden, zoals de poetsdienst, de gezinsbejaardenhulp en de maaltijdvoorziening, nog niet in die prijs begrepen zijn. Dit gegeven gebiedt ons om die cijfers dus nog op te trekken. De minister moet een ernstig onderzoek naar de betaalbaarheid instellen. En hij moet, samen met deze commissie, naar een oplossing zoeken. In dat kader moeten we ons beraden over de wenselijkheid van de afhankelijkheidsverzekering. Een tweede probleem is misschien minder zichtbaar. Maar het is een schrijnend probleem, dat zich voordoet wanneer één van de bejaarde echtgenoten afhankelijk wordt. Als de zelfredzaamheid verdwijnt, volstaat een pensioen van 35.000 frank niet om deze mensen op te nemen. Wat blijft er dan nog over voor de valide bejaarde partner? Daarover bestaan wellicht minder gegevens. Maar het probleem is daarom niet minder reëel.
Dit was één aspect. Nu volgt het tweede. We konden vandaag lezen dat de federale regering plots de dienstencheques voor bejaarden heeft goedgekeurd. De VLD, de VU en Agalev hebben zich daartegen verzet omwille van de bevoegdheidsmaterie. De VLD is uiteraard niet tegen een dienstencheque en een afhankelijkheidsverzekering op zich. Mijnheer de minister, ik stel voor dat u bij uw collega's zal aandringen om deze zaak te rectifiëren. Daarnaast stel ik voor dat u een inventaris maakt van alle op federaal niveau bestaande integratievergoedingen voor bejaarden en gehandicapten. Aangezien het hier om een tegemoetkoming gaat en niet over een vervangingsinkomen, betreft het hier duidelijk een gemeenschapsmaterie.
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Ik zou het nog even willen hebben over de mensen die zelf hun bejaarde ouders opvangen. Ze worden daar helemaal niet voor gesteund. Ik heb zelfs vernomen dat ze vaak fiscaal moeten boeten, omdat ze worden beschouwd als samenwonend met hun ouders. Ook voor die mensen moeten we een zekere financiële tegemoetkoming mogelijk maken. Het feit dat een aantal mensen zelf voor hun ouders willen zorgen, is immers financieel voordelig voor de gemeenschap.
De voorzitter : Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : In het geheel van het ouderenbeleid is dit een van de meest dringende thema's. Dit zal dan ook een speerpunt van ons beleid zijn. Wel zijn de mogelijkheden van de Vlaamse overheid op dit vlak beperkt. Gisteren nog heeft de Vlaamse regering overleg gepleegd naar aanleiding van de beleidsbrief Staatshervorming, die de minister vandaag in de commissie heeft voorgelegd. In dat verband heb ik aandacht gevraagd voor het ouderenbeleid. Dat probleem is niet exhaustief behandeld, maar wel wordt uitdrukkelijk gesteld dat op dat vlak vele problemen voorkomen. Er zijn voorbeelden genoeg : de problematiek van de dagprijs ; de financiering van de zorgverstrekking in de residentiële woonvoorzieningen voor ouderen ; de programmering, erkenning en financiering van rust- en verzorgingstehuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen ; de financiering van de verzorging en bijstand in het dagelijks leven van ouderen.
De heer Vandendriessche heeft gewezen op een prijsverschil tussen Vlaanderen en Wallonië. Dat is te wijten aan de hogere Vlaamse kwaliteitseisen, waardoor ook meer personeel wordt ingezet. Zo kan ik doorgaan met het opsommen van punten die gevoelig zijn omdat we er te weinig aan kunnen doen. Het Riziv speelt nog altijd een cruciale rol in de financiering. Hierdoor lijkt het wel of we in een auto rijden waarin de ene persoon het stuur hanteert en de andere de pedalen. In zo'n auto zou niemand willen rijden. Toch is ons ouderenbeleid zo georganiseerd, aangezien het op twee niveaus wordt bestuurd. De voorbeelden die ik heb aangeduid zijn niet uitgediept in de beleidsbrief van de minister-president en de Vlaamse regering, maar horen daar perfect in thuis. Tegen het einde van deze zittingsperiode hoop ik een actieprogramma op te stellen met daarin het Vlaams standpunt inzake de verdere staatshervorming. Ik hoop dat ook deze elementen daar expliciet in zullen voorkomen. Zoniet blijven we in de huidige ambivalente situatie zitten.
Natuurlijk kan men met meer geld meer verwezenlijken. Die middelen zijn echter wel degelijk voorhanden. Ze zouden kunnen worden geoptimaliseerd door ze in één hand te brengen. Het probleem is dus niet een gebrek aan middelen, maar wel dat die middelen niet juist zijn verdeeld over de beleidsniveaus en dat tussen die beleidsniveaus de nodige frictie bestaat.
De belemmeringen zijn dus inderdaad reëel. Sommige ervan zullen we binnen deze legislatuur kunnen oplossen, maar niet allemaal. Mijnheer Van Vaerenbergh, u verwijst naar het probleem van de RVT-bedden. U weet heel goed dat het bepalen van het aantal ons helemaal ontsnapt. Zo kan ik vele aspecten aanduiden. Verschillende sprekers hebben verwezen naar diverse studies van ondermeer VVI, KBG, VIVA, RUCA en de VVGS. Hieruit blijkt dat het inkomen niet altijd wordt gevalideerd in zijn eigen zorg. Verder is er het probleem van het vermogen dat bejaarden nog aan het opbouwen zijn. Daarbij treedt een mentale remming op tegen de inschrijving in een proces van ontsparing. Dat blijkt uit de verklaringen van directeurs van instellingen en andere mensen uit de sector. De mensen worden emotioneel als ze hun patrimonium, waar ze hard voor hebben gewerkt, niet meer van de ene rekening naar de andere kunnen overschrijven. Dit soort weerstanden treedt vooral op bij de vorige generatie. Ik denk dat het bij de huidige generatie wel anders zal zijn. Maar die vorige generatie had de neiging haar eigen zekerheden te organiseren, wat overigens begrijpelijk is aangezien ze gedurende een lange periode geen systeem van sociale zekerheid heeft gekend. Sommigen hebben dan ook een patrimonium dat ze niet graag willen inbrengen.
U spreekt ook over de dagprijs en de supplementen. Deze laatsten hebben vooral betrekking op de kapper, de persoonlijke was, en de TV-distributie. Op uw vraag of dit alles wettelijk is, kan ik bevestigend antwoorden. Ik citeer even de norm 1.10 van de bijlage B : de in de overeenkomst aangeduide dagprijs bevat alle kosten voor het verblijf, de huisvesting en de verzorging, behalve voor de diensten en leveringen waarvoor in dezelfde overeenkomst uitdrukkelijk een extra vergoeding wordt voorzien. Er is met andere woorden geen all-in prijs in de strikte betekenis van het woord. Toch weet men waar men aan toe is. Het is duidelijk waar die dagprijs voor staat en waarvoor niet. Aangezien er omkaderingsnormen zijn die niet beantwoorden aan de kwaliteitseisen die op ons niveau worden gesteld, brengt dat met zich mee dat de instellingen bij ons personeel in dienst hebben dat niet wordt gefinancierd door de forfaits die ze krijgen. Dat heeft tot gevolg dat de personeelskost tot 40 percent hoger ligt dan het bedrag waarvoor ze worden gefinancierd. Waar komt dat geld dan vandaan? Het wordt soms gesolidariseerd, dan weer doet men beroep op het OCMW of de congregatie. Er zijn dus vele bronnen die op één of andere manier een duit in het zakje doen. Toch blijft de druk voor de mensen zeer reëel. Indien OCMW's tekorten hebben, worden de kosten opgevangen door de gemeentebegroting. Er bestaan op het Vlaams niveau een zevental instrumenten om de dagprijs van de residenten te doen dalen.
Vooreerst is er de preventie. Daarbij is het de bedoeling dat men ervoor zorgt, dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen. Dit betekent concreet dat men het kader creëert dat mensen toelaat, hetzij hun woning in goede omstandigheden aan te passen, hetzij een aangepaste woning te verkrijgen.
De heer Strackx heeft ook gewezen op het belang van de thuiszorg. De Vlaamse overheid doet ter zake vele inspanningen. Ik verwijs onder meer naar de gezins- en bejaardenhulp, waar jaarlijks een zeer substantieel bedrag wordt ingebracht. De realiteit is dat de thuiszorg heel wat vergt van diegene die zich daarvoor engageert. Het is ook vooral de vrouw die zich daarvoor engageert, wat rolbevestigend werkt. Het gaat om een reëel probleem dat zich voor sommige groepen scherper stelt dan voor andere. Er bestaat vandaag een hele waaier van voorzieningen die de thuiszorg meer kansen geeft. Indien men kan beschikken over een poetsvrouw en een gezinshelpster, dan is dat een vorm van steun. Met steun wordt niet bedoeld dat men daarvoor een financiële tegemoetkoming krijgt. Er zijn wel enkele groepen mensen die, omdat ze een arbeidsverleden hebben, op bepaalde regimes kunnen terugvallen. Ik denk hier bijvoorbeeld aan loopbaanonderbreking. Samenvattend kan ik zeggen dat de steun vooral bestaat uit voorzieningen en niet uit een financiële bijdrage. Het is ook belangrijk voor de thuiszorg dat men komt tot een goede taakafspraak. We moeten, met andere woorden, vermijden dat er een waaier van diensten ontstaat die onderling met elkaar in concurrentie komen te staan. Mij staat daarbij het concept van een complementaire dienstverlening voor ogen. Een instrument om de kostprijs, weliswaar indirect, te drukken is een aanbod van een aantal alternatieve vormen, waardoor mensen langer thuis kunnen blijven. Ik heb in dit verband reeds verwezen naar onder meer dagverblijven, dagbehandeling en nachtverblijven. Het is ook hier belangrijk te wijzen op de kwaliteitsvolle screening van de zorgbehoeften. Het is belangrijk dat men met meer aandacht controleert of mensen zich bij de juiste dienst aanmelden. In dit verband is er een discussie over de wijze waarop de instellingen moeten worden geprofileerd. Er zijn dan enerzijds de instellingen met zwaar zorgbehoevenden en anderzijds gemengde instellingen. Indien men opteert voor een mengvorm, dan kan men deels solidariseren tussen hen die zwaar zorgbehoevend zijn en de anderen. In de mate dat men komt tot een soort campus waar verschillende diensten als service-flats, een rusthuis enzoverder, op mekaar aansluiten, stelt het probleem zich niet meer in dezelfde termen. Indien een instelling integendeel geïsoleerd staat, dan creëert men hoge psychologische en mentale drempel voor iemand die naar zo'n instelling moet. Dat is vandaag niet meer overal de realiteit op het terrein, maar op zich zou dat ook een goede oplossing kunnen zijn. De zorgkost en de verblijfkost wordt bepaald door Economische Zaken. Wij kunnen daar niet in tussenkomen. Naast Economische Zaken moeten we ook rekening houden met het Riziv. De huidige kost komt niet overeen met de reële kost. Doordat maar een beperkt en onvoldoende aantal bedden beschikbaar zijn blijft daar een probleem bestaan.
In het geheel van de problematiek van de gezondheidszorg moeten we ook kijken naar de globale allocatie van de middelen. Men kan niet ontkennen dat er een zeer sterke medicalisering van de zorg bestaat. Bovendien doet men gemakkelijk een beroep op zware infrastructuur, op zware onderzoeken. Men zoekt niet altijd naar een kwalitatieve oplossing, de consumptie van de medische infrastructuur staat vaak voorop. Dat drijft de prijzen op. De ziekenhuizen concurreren met elkaar en investeren zwaar in infrastructuur. Op die manier ligt hun rendement niet hoog genoeg. Dit is zeker een probleem in de gezondheidszorg. U wil reageren, mevrouw Avondroodt?
Mevrouw Yolande Avontroodt : Wanneer de zorgafhankelijke bejaarden moeten worden opgenomen, eerst gewoon in een ziekenhuis, dan op de geriatrische afdeling, is het spijtig genoeg dikwijls noodzakelijk een aantal onderzoeken te laten doen. Anders kan men hen het recht niet toekennen opgenomen te blijven. Het is dus een beetje een vicieuze cirkel. Medicaliseren van bejaardenopvang of -zorg is zeker niet de goede oplossing maar in geriatrische klinieken soms nodig. Wanneer de ene partner valide is en een beperkt inkomen heeft, en de andere volledig afhankelijk, dan komt deze vaak in een geriatrisch ziekenhuis terecht voor één, twee of drie maanden. Daarna moet de hulpbehoevende wel verhuizen. Het inkomen is daarvoor meestal niet toereikend.
Minister Luc Martens : Het Riziv komt voor zevenduizend frank per dag tussen bij geriatrische diensten maar slechts voor zestienhonderd frank bij een RVT-bed. Daarom moet het geheel van de zorg voor bejaarden uit de sfeer van de ziekenhuizen worden gelicht. Tegelijk moet de tussenkomst van het Riziv substantiëler worden gemaakt. De heer Van Vaerenbergh heeft gepleit voor een meer doorzichtige boekhouding, dat zou inderdaad nuttig zijn. We hebben dus een aantal kleine instrumenten ter beschikking maar we kunnen naar mijn oordeel niet afdoend ageren. We hebben het ook gehad over een soort van afhankelijkheidsverzekering. Ik ben deze gedachte enigzins genegen. De verzekering moet de niet-medische zorgen van de zwaar hulpbehoevende bejaarden opvangen. Dit werd al in 1993 in de federale regeerakkoorden als dusdanig ingeschreven. Men signaleert mij dat in Duitsland in het voorjaar van 1995 iets in die zin werd ingevoerd, een soort van zelfredzaamheids- en van afhankelijkheidsverzekering. Het zou misschien nuttig zijn dit experiment te bekijken. Persoonlijk ben ik er van overtuigd dat deze materie op het niveau van de gemeenschap moet geregeld worden. Ze zou natuurlijk het best opgelost worden in het kader van het globale debat over wat we willen met de sociale zekerheid. Bedenk je dat los van het moderniseren van de sociale zekerheid, dan creëer je slechts een bijkomende kostenpost, waarbij het niet evident is hoe je die betaald zal kunnen krijgen. Het moet dus opgelost worden in het kader van een breed debat waarbij we moeten bekijken wat, gegeven dat waarvoor we vandaag maatschappelijk staan, de prioriteiten zullen zijn waarop we via de sociale zekerheid een antwoord zullen geven. Ik deel de mening van de collega's die verklaren dat dit tot de gemeenschapsbevoegdheden behoort, maar vrees dat bij het nu uitdiepen van dit thema, opdat het een reëel instrument wordt, de middelen om dit te doen niet zomaar voor de hand zullen liggen. Er zal hoe dan ook veel geld op tafel moeten komen.
Mijnheer Vandendriessche, u stelde een vraag over het personeel. In het kader van het Vlaams tewerkstellingsbeleid doet men nu reeds grote inspanningen om jobs te voorzien. We zullen daar ook mee doorgaan. Het pakket voorstellen dat we voor de eerste keer woensdag jongstleden woensdag op de agenda van de regering hebben gezet zou een inspanning van in totaal ongeveer 1 miljard frank door de Vlaamse regering inhouden. Het is de bedoeling dat de federale regering op zijn minst eenzelfde inspanning daar tegenover zou stellen. Ik zeg op zijn minst omdat we hier ook kampen met ander moeilijke discussies, waarover we het trouwens gisteren in het Vlaams Parlement reeds hadden toen we spraken over het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten. Wat daarmee gebeurt zal uiteraard bepalend zijn voor de wijze waarop we die 1 miljard frank zullen invullen en de vraag of we een poging moeten doen om het bedrag dat de federale regering er tegenover stelt op te drijven, opdat de inspanning die ze niet meer doen via het fonds gecompenseerd zou worden door een grotere inspanning inzake tewerkstelling. Halverwege volgende week hopen we daarover wat meer klaarheid te hebben.
Men spreekt tegenwoordig over de nood om laaggeschoolden toch een kans te blijven geven. Ik behoor tot diegenen die er van overtuigd zijn dat er zeer velen echt gemotiveerd zijn om iets te doen, dat zij er niet echt voor kiezen. In dat systeem heeft dat vaak te maken met het feit dat zij zich aan andere opdrachten willen wijden. Er zijn mensen die er voor kiezen kinderen te hebben en voor die kleine kinderen te zorgen : voor hen komt dat goed uit. Die redenering bestaat ongetwijfeld, maar de grondredenering is hoe dan ook dat zij iets willen doen, zich op de ene of de andere manier maatschappelijk willen inzetten. Van hen kunnen we zeker wat logistieke hulp gebruiken : ze kunnen helpen bij onthaal, hulp bij maaltijden, eenvoudige administratieve taken. Ook denk ik aan naai- en verstelwerk, klusjesdiensten, onderhoud van de tuin, het verzorgen van dieren enzovoort. Zij kunnen dus heel wat nuttig werk verrichten en op die manier de nu reeds zwaar belaste verpleegkundigen en verzorgenden ontlasten. Zo kunnen ze een rem zijn op de stijging van de dagprijs, die hoe dan ook nu nog steeds gaande is.
De kwaliteit is een zeer belangrijk punt. Ik weet nog niet in welke vorm we dit thema zullen belichten. Daar minister Demeester op het einde van de zittingsperiode al een beleidsbrief indiende ben ik niet meteen geneigd zes maanden later een nieuwe beleidsbrief op te stellen. Ik zou liever een bepaald segment uit het beleid wat beter belichten. De gehele problematiek van de rusthuizen en de service-flats is precies wat vandaag aan de orde is. We zouden ons liever op één punt richten, niet omdat we het andere niet belangrijk vinden, maar om een herhaling van wat mijn overigens niet onverdienstelijke voorgangster 6 maanden geleden zei te vermijden. Anders kunnen we zittingsperiode na zittingsperiode bezig zijn met debatten, zonder op het terrein een stap verder te komen, zoals mevrouw Avontroodt zegt. Ik zal haar vriendelijke aanmaning met me meedragen. Wat de kwaliteit betreft, zijn er twee prioriteiten. Ten eerste de strakke opvolging van de rusthuizen die vandaag niet beantwoorden aan de normen. Ik moet u bekennen dat het hele incident rond het zogenaamde Huis van Höd in Boutersem me persoonlijk geraakt en ook een beetje boos gemaakt heeft. Ik vroeg me af hoe het mogelijk was dat dit soort toestanden zich voordeed en dit soort gedoogbeleid -we hebben er in die termen op geantwoord -kon meespelen. We hebben opdracht gegeven aan de administratie om een bepaald segment van die rusthuizen, waar een vermoeden -ik benadruk vermoeden -van meer misbruiken sterker aanwezig is dan bij anderen, grondig door te lichten. Ook hebben we een inventaris gemaakt van het aantal rusthuizen dat niet beantwoordt aan alle normen, gaande van brandveiligheid tot vele andere. Er is ontzettend veel werk te doen op dat vlak. De eerste prioriteit is dus : maken dat de rusthuizen de komende jaren volledig in orde zullen zijn, in alle opzichten. We zullen dat niet dwingend doen door onmiddellijk sanctionerend op te treden, maar we zullen trachten een soort convenant af te spreken, middels hetwelk ieder zich ertoe verbindt binnen zijn eigen budgettaire mogelijkheden zijn eigen stappenplan uit te tekenen zodat hij binnen een niet al te lange termijn -laat ons zeggen een periode van een drietal jaren -de opgestelde normen, die toch een uiting van een zeker kwaliteit zijn, volledig bereikt. We zullen ook krachtig optreden tegen degenen die hier niet aan beantwoorden. Het gaat om de mensen die denken dat ze lui mogen zijn. We willen echter niet op de eerste plaats sanctioneren, maar een positief stimulerend beleid uitbouwen voor de rusthuizen. In mijn huidige functie heb ik vele rusthuizen bezocht en geconstateerd dat er vaak schitterend werk wordt geleverd. Als norm stel ik de vraag of ik zou willen dat mijn moeder in de betreffende instelling zou zitten. In veel van die rusthuizen zou ze zeker tevreden zijn. Dat geldt vaak zelfs voor de tehuizen die niet aan alle normen beantwoorden. Het gaat dan vaak om een aspect van de brandveiligheid. Dat zijn niet-zichtbare, maar daarom niet minder belangrijke problemen, waar we aan zullen werken. Mevrouw Bernadette Van den Heuvel is hiermee belast, en zal die taak met grote deskundigheid aanvatten. De nota die ze tien dagen geleden aan mij heeft voorgelegd, heeft op mij grote indruk gemaakt. We zullen eerlang aan het parlement een aantal inspanningen kunnen voorleggen die op het terrein te merken zullen zijn.
We moeten hoe dan ook tot goede afspraken komen tussen de Vlaamse en de federale overheid. Dat overleg is nog steeds te formeel, en vertaalt zich weinig in concreet beleid. Het gaat er hier niet om of we solidair willen zijn. We willen solidair zijn, maar het zal op een andere manier moeten gebeuren. Anders kunnen we ook niet kiezen voor Europa. Als uitgangspunt van de discussie moeten niet de transferten fungeren, maar wel homogeniteit, efficiëntie en slagkracht.
Het door de heer Van Vaerenbergh gevraagde opdrijven van het aantal RVT-bedden zal slechts een beetje helpen. We moeten de zaak ruimer benaderen, door de verschillende voorzieningen beter te definiëren. We moeten hoe dan ook telkens inspelen op de reële behoeften, in de eerste plaats op die van de meest hulpbehoevenden. Het gaat om mensen die lijden aan dementie, aan multiple pathologieën en chronische aandoeningen ; kortom om mensen die in hun waardigheid dreigen aangetast te worden. In de zorg die we aan hen verstrekken kunnen we de humaniteit van onze samenleving duidelijk maken.
Welke bijkomende vraag had u ook weer gesteld, mijnheer Strackx?
De heer Felix Strackx : Ik had het over de mensen die hun ouders zelf verzorgen, en daarom door de fiscus als samenwonend worden beschouwd.
Minister Luc Martens : Uw kritiek is terecht. In een bepaald aantal gevallen zijn er praktische problemen voor die mensen. Ik herhaal echter dat de fiscaliteit niet tot onze bevoegdheden behoort. Het is nog maar eens een illustratie dat er op dit vlak iets moet gebeuren. We mogen niet een nieuwe legislatuur ingaan zonder klaarheid in deze situatie te hebben gebracht. Als ik daar enigszins kan toe bijdragen, zal ik dat niet nalaten. Ik denk dat ik daarmee de meeste vragen heb beantwoord. Zoniet, dan mag u mij hieraan herinneren. Zijn er geen vragen van u onbesproken gebleven, mevrouw Avontroodt?
Mevrouw Yolande Avontroodt : Mijnheer de minister, ik had alleen graag geweten wat uw oplossing is voor echtparen waar één van beide partijen overblijft?
Minister Luc Martens : Ik heb daar geen formele oplossing voor. De kostprijs voor een echtpaar is al aanzienlijk lager.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Het gaat hem hier niet om echtparen, maar om een van beide echtgenoten.
Minister Luc Martens : Het gaat om mensen waarvan er één een hoge graad van zelfredzaamheid heeft tegenover iemand die het erg moeilijk heeft, bijvoorbeeld iemand die aan de ziekte van Alzheimer lijdt.
De heer Bart Vandendriessche : Op dit vlak gebeuren er bepaalde ontwikkelingen. In mijn arrondissement zie ik vooral aanleunwoningen, waarbij bij een RVT appartementen aanleunen waar de valide bejaarden van zwaarbehoevende partners wonen. Als er zich grote problemen voordoen, dan kan die persoon zijn intrek nemen in het rusthuis of zelfs een beroep doen op het personeel van het rusthuis.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Uiteindelijk is dit niet de bedoeling. Eén partner is volledig valide. De mensen hebben één pensioen -30.000 frank in het beste geval. De valide partner moet dan zijn intrek nemen in een aanleunwoning.
Minister Luc Martens : Ik begrijp het probleem, en ook dat één en ander materieel en psychologisch enorm moeilijk is. Dat kan wel ten dele worden opgelost in campussen waar alles wat dichter bij elkaar ligt. Hoe dan ook is dat een tragedie die inherent zal zijn aan het leven. Diezelfde vraag rijst ook wanneer iemand niet oud is maar zwaar gehandicapt is door een ongeval of een ziekte. Dit zijn pijnlijke situaties.
De heer Bart Vandendriessche : Ik denk dat deze oplossing nog altijd beter is dan in de eigen woning te blijven wonen en iedere dag tien kilometer af te leggen om de partner in het bejaardentehuis te bezoeken.
Minister Luc Martens : Hebt u daar zelf suggesties voor?
Mevrouw Yolande Avontroodt : Ik ben het niet met u eens, wij spreken dus wel over het geval van een terminale Alzheimer-patiënt. Die mensen worden in het ziekenhuis geweigerd -in de praktijk, als het lukt, worden ze weleens een maand in een geriatrische afdeling opgenomen. Dan moeten ze worden verwezen naar een RVT-bed. Ik vraag mij wel af waarom de valide partner dan moet verhuizen. De ziekte van Alzheimer kan immers vroeg in het leven intreden. Financieel is dat voor de overblijvende partner niet haalbaar, tenzij zij op het OCMW een beroep kan gedaan worden. Stel dat zij hun eigen appartementje zouden hebben, dan zij zijn verplicht dit te verkopen.
De heer Bart Vandendriessche : Er bestaan toch mogelijkheden in sociale huisvesting.
Mevrouw Yolande Avontroodt : Iemand die aan Alzheimer lijdt, moet immers op een lange termijn worden behandeld.
Minister Luc Martens : Deze problemen zijn inderdaad complex in de organisatie van de oplossingen. Hoe dan ook zal de vraag worden gesteld in welke mate de overblijvende partner in staat zal zijn te zorgen voor zijn partner. Wat is dus de eigen rol die hij kan of wil spelen? Is hij bereid of in staat in hetzelfde gebouw te verblijven?
Er is natuurlijk ook de materiële domper. In een aantal heel specifieke gevallen faalt de samenleving met haar stelsel van voorzieningen en sociale zekerheid. Daarom heb ik gezegd dat er nog veel mensen in de kou zullen blijven staan, indien we bij een herziening van de sociale zekerheid alleen oog zouden hebben voor de verankering van de verworvenheden. Als we daarentegen bij die gelegenheid de prioriteiten herbekijken, dan zal aan de groep waarover u het heeft, zeker prioriteit moeten worden verleend.
De heer Fred Dielens : Mijnheer de voorzitter, ik zou willen ingaan op het cruciale gegeven van de betaalbaarheid van de rusthuizen in het algemeen. Ik hoor telkens weer dat men het probleem wellicht moet oplossen in het kader van de hervorming van de sociale zekerheid. Ik geloof niet dat we er ons veel begoochelingen over moeten maken dat een louter budgettair probleem op een andere manier kan worden opgelost.
Wat kunnen we dan wel doen? U heeft de vergelijking gemaakt met een auto waarvan de pedalen ons niet toebehoren. Het ontbreekt ons dus aan een belangrijk stuurmechanisme. Dat is gedeeltelijk waar. We beschikken wel degelijk over twee belangrijke middelen. Ten eerste beslist de Vlaamse gemeenschap over de erkenningscriteria van bepaalde rusthuizen. Ten tweede wordt voor één derde van de onbetaalde facturen een beroep gedaan op de OCMW-diensten, die onder onze verantwoordelijkheid vallen. Het gaat hier in twee gevallen om geldcriteria. Erkenningsnormen hebben immers invloed op de subsidiëring. Dit feit hoeft niet noodzakelijk op applaus onthaald. Ik maak onmiddellijk een onderscheid. Enerzijds zijn er privé-instellingen, die geen subsidiëring vragen, maar waarvan het cliënteel voor zijn facturen gedeeltelijk een beroep doet op gemeenschapsgelden, met name op de OCMW's. Anderzijds zijn er de gesubsidieerde instellingen. In verband met de instellingen die gemeenschapsgelden gebruiken, kan de Vlaamse regering niet alleen de erkenningscriteria, maar ook het toekennen van de OCMW-steun, binden aan de prijsbepaling. Ik wil niet oversimplifiëren, en zeggen dat zo een maatregel geen problemen meebrengt. Ik bedoel alleen dat we niet hoeven te wachten op de hervorming van de sociale zekerheid, maar wel degelijk eigen middelen bezitten. We moeten er dus voor zorgen dat er geen erkenning of OCMW-steun komt voor de instellingen die bovenmatige prijzen factureren. Ik zal me hier niet uitspreken over welke prijzen bovenmatig groot zijn.
Minister Luc Martens : De erkenningscriteria die wij hanteren in de Vlaamse Gemeenschap verwijzen vooral naar infrastructuur, en ook naar een aantal kwaliteitseisen, wat uitmondt in personeel. Als er middelen komen ten gevolge van de erkenningscriteria, komen die alleen op het vlak van de infrastructuur. Men krijgt dus vanuit de Vlaamse Gemeenschap geen middelen, tenzij men in tewerkstellingsprojecten bijkomende inspanningen doet. Anders krijgt men enkel infrastructurele steun.
De heer Fred Dielens : Dat is inderdaad bepaald in het bakstenendecreet, maar niets zegt dat wij dit decreet niet kunnen uitbreiden.
Minister Luc Martens : Op het moment dat men meer middelen mobiliseert, dan zullen wij wel moeten weten waar wij ze zullen halen.
De heer Fred Dielens : Dat vraag ik ook niet, ik vraag enkel de toekenning van die subsidies te onderwerpen aan bijkomende voorwaarden.
Minister Luc Martens : Wij staan echter voor het probleem dat de prijzen in de OCMW's niet altijd de reële prijzen zijn. Uit de studie waar onder andere de heer Van Vaerenbergh heeft verwezen blijkt dat de rustoorden waar men werkt met zwaar hulpbehoevenden geen lucratieve instellingen zijn. Als men die grondig screent -wat is het loon, wat zijn de overige kosten -kan men niet stellen dat er daar een markt is, die zich wenst te verrijken ten koste van de ellende van anderen. Ik neem aan dat u het ook niet in die termen bedoelt. Als men kijkt naar de OCMW's, bemerken wij dat de dagprijzen daar lager liggen dan reële kostprijzen, omdat men ervan bewust is dat er nog altijd een derde betaler bestaat die zal tussenkomen. Als dit de referentie wordt waarop u iedereen dwingt, zult u ook iedereen moeten dwingen om in vergelijkbare omstandigheden te werken.
Is de kostprijs in een OCMW het getal x, vermeerderd met wat de gemeente zal bijbetalen, dan moet ervoor worden gezorgd dat de anderen dit ook in dezelfde voorwaarden zullen doen. Quod non omdat op dat moment maar al te manifest zal blijken hoe zwaar één en ander nu reeds weegt. Daarmee wens ik niet te zeggen dat uw uitspraak geen steek zou houden.
De voorzitter : De heer Vandendriessche heeft het woord.
De heer Bart Vandendriessche : Ik wil hierop inpikken, want deze toestanden doen zich nu voor. Heel wat OCMW's plaatsen de mensen niet wanneer het een bepaald bedrag overstijgt. Het OCMW dat ik goed ken plaatst bijvoorbeeld geen bejaarden in rusthuizen, die meer dan 1.500 frank vragen per bejaarde. In de praktijk is dat zo, maar ik vraag mij natuurlijk af of een en ander reglementair is. De vrijheid van opname komt hierdoor natuurlijk in het gedrang.
Mijnheer de minister, in verband met OCMW-research kan ik u bevestigen dat het dan inderdaad om valse concurrentie gaat, want men doet een beroep op de macrosolidariteit als een OCMW slechts 1.500 frank vraagt, terwijl hun boekhoudkundige prijs 2.500 frank bedraagt. Voor de minder begoeden is dat niet zo erg, maar wanneer men mensen opneemt die perfect 2.500 frank per dag kunnen betalen, dan moet de gemeentelijke belastingbetaler bijspringen, en dat is niet correct. Hierop is een controle vereist.
Minister Luc Martens : Bij het zoeken naar oplossingen moeten wij het optimaliseren van de thuiszorg ook tot één van de mogelijkheden rekenen. Dit moet gebeuren in ordentelijke omstandigheden, al zijn die er niet altijd, om vele redenen, want het is niet evident om voor een hulpbehoevende bejaarde te zorgen. Dit vraagt een enorme betrokkenheid, genegenheid en zelfs liefde. Soms wordt van iemand gezegd : hij zal het niet lang meer maken, maar soms duurt dit nog drie, vier of vijf jaar. Dat kan tot vijf jaar duren. De inspanning waarvoor een bepaalde tijdsduur wordt begroot, blijkt soms tien maal zo lang te duren. Dat weegt enorm op de mensen. Hiervoor zijn inspanningen nodig, die echter ook middelen vergen. Ook voor de overheid heeft alles een prijskaartje. Wel kunnen we onderzoeken hoe we bepaalde dingen kunnen verfijnen. Elke verbetering is welkom. Ik heb hier geen gelijk te zoeken, behalve dat van de bejaarden.
De voorzitter : De heer Vandendriessche heeft het woord.
De heer Bart Vandendriessche : Ik sluit mij grotendeels aan bij de heer Dielens. Wachten we op het globale sociale-zekerheidsdebat of gebruiken we de nota van de minister-president als aanleiding? We kunnen ons daar evenwel niet achter wegsteken om de middelen die we hebben, niet optimaal te benutten. De bejaarden die zorg behoeven, hebben absoluut geen boodschap aan staatshervorming of aan wat we in 1999 zullen doen. U heeft dan ook gesteld dat we zo snel mogelijk een nota zullen presenteren met de bedoeling de instrumenten die nu voorhanden zijn, te optimaliseren.
Minister Luc Martens : Zijn de leden van de commissie akkoord dat we ons daar tijdens de komende jaren op zullen toespitsen? Het is voor mij belangrijk om dat te weten.
De heer Bart Vandendriessche : Wat mij betreft is het nuttig om de instrumenten die we hebben, optimaal in te vullen. Op dit ogenblik moet jaarlijks voor elke voorziening een jaarrekening worden neergelegd. Een screening zou een schat van gegevens kunnen opleveren, maar die discussie hebben we al gevoerd. Het kwaliteitsdecreet en de erkenningscriteria zijn heel belangrijk. In verband met de naadloze zorg hebt u terecht gesteld dat de drempel van bejaardentehuizen hoog is. Men heeft schrik om in te stappen in een zwaar verzorgende voorziening. Naadloze zorg met woonerven, bejaardenwoningen, aanleunwoningen en dergelijke, kan hier een oplossing bieden.
Zoals gezegd moet de thuiszorg geoptimaliseerd worden. Niet alleen op Vlaams niveau kan hier iets aan worden gedaan, maar ook elders. Men onderschat in dit verband bijvoorbeeld het belang van alarmtoestellen. Gemeenten en provincies verlenen thuiszorgpremies. Er wordt dus op alle niveaus ingespeeld op deze problematiek.
Tot slot zou ik het nog willen hebben over de wachtlijsten en de leegstand. Daarover liggen studies voor. Er zijn regionale verschillen. In Oost- en West-Vlaanderen bestaan bijvoorbeeld wel nog passieve wachtlijsten, maar staan ook heel wat bedden leeg. Uiteraard gaat het hier alleen om de minder aangepaste bedden. Het houdt niet alleen verband met de prijs, maar ook met de mentaliteit van de huidige bejaarden. Ze zijn niet meer bereid om zich overal aan aan te passen, en staan op hun privacy. Hoe dan ook stellen we vast dat de wachttijden daadwerkelijk verkorten.
De voorzitter : Gaat iedereen akkoord met het voorstel van de minister om ons toe te spitsen op deze materie?
Minister Martens heeft het woord.
Minister Luc Martens : Wij willen dat ook doen, maar dat vraagt ook tijd. Als wij dit vermelden in een beleidsbrief, dan moeten wij ook de hele inspraak behandelen en ook het sociaal-cultureel werk. Er is een waaier van aspecten aan het ouderenbeleid, want het heeft ook te maken met bijvoorbeeld mobiliteit en gevoelens van veiligheid in de eigen omgeving. Wij zijn op dit ogenblik binnenskamers het verste gevorderd met de sector die hier aan bod komt waarvan de betaalbaarheid een belangrijk aspect is. Als de leden echter zeggen dat ik niet mag afkomen met een beleidsbrief als ik niet alles behandel, dan vraag ik de leden nog wat geduld te oefenen. Als u het echter goed vindt dat een en ander hierop is toegespitst en u maakt er een strijdpunt van, dan kunnen wij natuurlijk vlugger vooruitgaan.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Ik denk dat wij akkoord kunnen gaan met het voorstel van de minister, want wij hebben een zestal maanden geleden een ouderenbeleidsbrief gekregen waarin al die aspecten zoals het sociaal-culturele zijn behandeld. Het is misschien wel aangeraden een en ander te laten dienen als basisgegeven voor de nieuwe collega's en de zaak is opgelost.
De voorzitter : De heer Dielens heeft het woord.
De heer Fred Dielens : Mijnheer de minister, in naam van mijn fractie kan ik mij ook achter dit voorstel scharen, als tenminste de voorzieningen in de brede zin van het woord worden begrepen. Ik heb het dan niet louter over de rusthuizen -de bakstenen constructie -, maar ook de thuiszorg komt daar als voorziening bij kijken, vermits het een alternatief is dat u zelf heeft vermeld. In die zin heb ik er geen probleem mee dat men de ouderenvoorzieningen in het geheel onder de loep zou nemen, om niet over al de andere facetten van de beleidsbrief te moeten praten.
Met redenen omklede motie
Door de heren Vandendriessche, Van Vaerenbergh, Stassen, mevrouw Avontroodt en mevrouw Ceysens werd tot besluit van deze interpellaties een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet uiterlijk 24 uur na de sluiting van de vergadering zijn ingediend.
De Raad zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering uitspreken.
Het incident is gesloten.