Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008
Verslag
Algemene bespreking(Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van de ontwerpen van decreet.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer de minister, zoals we al een aantal keren hebben gezegd, zijn Financiën en Begroting bij u in deze Vlaamse Regering in goede handen.
Ik heb als titel van mijn uiteenzetting geschreven: België ongezond, Vlaanderen heel gezond. Daar zou ik even nader op willen ingaan. Iedereen heeft het vandaag al gehad over de uitspraken van de gouverneur van de Nationale Bank. Dat hoef ik dus niet te herhalen. De heer Sannen heeft zelfs de prijsstijgingen opgenoemd, dus daar gaan we het niet over hebben.
Tegenover de Belgische begrotingspolitiek staat een Vlaamse begroting 2008 - maar dat was ook zo voor wat voor 2008 is gebeurd - die behoort tot de categorie kerngezond. Daar zijn we het allemaal over eens. Dat staat in schril contrast met de financiële uitdagingen waarmee de lokale besturen te kampen hebben. Zij staan voor een aantal andere uitdagingen, waarvan sommigen misschien nog niet beseffen dat ze veel moeilijker zijn dan we denken.
Vlaanderen heeft een bijkomende beleidsruimte van 1,2 miljard euro. Daaraan is, ook voor de regeringonderhandelingen, de vraag gekoppeld in hoeverre de huidige bijzondere wet op de financiering van de gewesten en de gemeenschappen - zoals ik soms ook hoor in dit parlement - in vraag gesteld moet worden. Sinds de Lambermontakkoorden zien we dat de federale overheid naar adem moet happen. Mijnheer de minister, de situatie in Vlaanderen is, door uw manier van aanpakken, maar ook dankzij de regionalisering, positief. We zien dat Vlaanderen goed kan voortboeren. Dat is ook het geval in de andere regio's, want we hebben de verklaring gehoord dat het ook met de Waalse economie beter gaat. Dat kan ons alleen maar verheugen.
De federale begrotingen stevenen af op tekorten van respectievelijk 0,1 en 0,3 percent, maar dat varieert van dag tot dag. Het Stabiliteitsprogramma voorzag respectievelijke overschotten van 0,3 en 0,5 percent. De vraag rijst hoe zich dat zal verhouden tot de gelden die aanwezig zijn bij de gemeenschappen en de gewesten.
Mijnheer de minister, in uw beleidsbrief staat dat de gecumuleerde overschotten ten aanzien van de begrotingsnorm 2,4 miljard euro bedroegen, waarvan 2,1 miljard euro is toe te wijzen aan Vlaanderen. Er werd verwezen naar het Toekomstfonds en de bezorgdheid over het Zorgfonds werd geuit, want in 2007 hebt u voor de laatste keer iets aan de reserves toegevoegd. Er is een conjunctuurprovisie van 161 miljoen euro en een indexprovisie van 172 miljoen euro.
Nu, Vlaanderen zit wat dat betreft financieel zeer gezond. Namens onze fractie feliciteren wij u daarvoor, mijnheer de minister. Dat we er zo voorstaan, kan de Vlaamse bevolking alleen maar ten goede komen. De vraag zal zijn hoe dat hele verhaal zich zal verhouden tot de verdere staatshervorming. Op een bepaald moment werd gezegd dat het Toekomstfonds misschien kan worden aangewend voor het overhevelen van bevoegdheden naar de gemeenschappen en gewesten. Het Toekomstfonds zou kunnen worden ingeschakeld in de verdere onderhandelingen, die er zullen komen tussen nu en 23 maart 2008, over bevoegdheden waar geen bijkomende financiële middelen voor zijn. We moeten ons immers geen illusies maken over bijkomende financiële middelen van het federale niveau.
Mijnheer de minister, voorgaande sprekers zijn al ingegaan op het fiscale pact met de gemeenten. Ik heb het zeer uitgebreide verslag gelezen van de commissie voor Financiën en Begroting, waarop ik niet aanwezig kon zijn. Het heeft iets weg van aankondigingspolitiek. U hebt u wat dat betreft flink verdedigd en gezegd dat u niet bekend staat als iemand die de aankondigingspolitiek voert. Dat is inderdaad zo. De hele discussie gaat over het feit dat de doelgroep waarop die maatregelen worden gericht, te veel wordt benaderd als een eenheidsworst. Tussen Herstappe in Limburg, met 88 inwoners, en de stad Antwerpen, met meer dan 400.000 inwoners, liggen qua uitdagingen, fiscaal statuut, onroerende voorheffing, aanvullende personenbelasting, schuld en noem maar op, ettelijke verschillen. Een lineaire maatregel kan je nooit modulair invoeren. Modulair botst met lineair en lineair botst met modulair. Een op de drie gemeenten in Vlaanderen hebben niet meer dan 10.000 inwoners. We moeten naar een gediversifieerde aanpak gaan. Daar is materiaal genoeg over aanwezig.
Ik heb de indruk dat de Vlaamse Regering de beslissing over het fiscale pact heeft genomen omdat ze een beetje in snelheid door u gepakt werd door de mededeling die u hebt gedaan. Achteraf heeft men een aantal correcties doorgevoerd. Eigenlijk zou men tegen de gemeenten moeten zeggen: hier zijn centen en u besteedt die zoal u denkt die te moeten besteden. De lokale besturen zijn geen ondergeschikte besturen. We hebben een studiebezoek gebracht aan Finland. Daar zijn weliswaar maar twee niveaus, namelijk de staat en de gemeente, maar de autonomie van de gemeenten is heel veel groter dan bij ons. Men voert hier een heel sterk stedenbeleid, maar de plattelandsgemeenten, en vooral de armere plattelandsgemeenten in Zuid-Limburg, de Westhoek en bepaalde delen van de Kempen, hebben totaal verschillende behoeften. Het zijn er erg veel. Ze vertegenwoordigen weliswaar niet veel inwoners, maar ze moeten ook bestuurd worden.
Mijnheer de minister, ik moet andermaal vaststellen dat de communicatie naar de gemeenten zeer onduidelijk was. We hebben het daar naar aanleiding van de beleidsbrief Overheidscommunicatie ook over gehad. Gisterenavond werd bij ons op de gemeenteraad al gezegd dat er een financieel pact was en dat alles al geregeld was. In hoofde van nogal wat gemeentebesturen is het onduidelijk wat dat nu betekent. Ik nodig de Vlaamse Regering uit om de meerjarenbegroting van de Vlaamse gemeenten te analyseren. De conclusie is duidelijk: een groot aantal gemeenten stevent af op serieuze tekorten, zelfs gemeenten die het financieel zeer goed en zeer voorzichtig hebben gedaan. De correctie die zal worden doorgevoerd, heeft een aantal volgens mij te strenge voorwaarden, en dat zal voor een aantal gemeenten misschien aanleiding geven om daar niet op in te pikken. U hebt u in een kranteninterview afgevraagd of sommige lokale besturen dat dan niet snappen. Nu, ik denk dat een aantal lokale besturen inderdaad een aantal dingen niet snappen.
Ik wil vervolgens even stilstaan bij de alternatieve financiering van infrastructuurwerken. Enkele leden zijn daar vandaag al op ingegaan. Eerst en vooral willen we de Vlaamse Regering bedanken voor het toch wel zeer goede verslag dat we voor het eerst hebben gekregen, zoals dat werd gevraagd door de resolutie van mevrouw Eeckhout cum suis. De Vlaamse Regering heeft een eerste, zeer goed rapport gemaakt over de belangrijkste dossiers. Ik zie de heer Daems relativerende gebaren maken.
Ik wil de kwaliteit van dat verslag relativeren.
De rapportage houdt hier alleszins duidelijk rekening mee. Dat we een rapportage hebben, vind ik op zichzelf al een prestatie. We hebben er nog geen grondig debat over kunnen voeren. Dat zal moeten gebeuren, in de subcommissie of in de commissie voor Financiën. Er is in de commissie voor Financiën weliswaar al gesproken over alternatieve financiering. De regering moet daar echter ook een aantal gevolgtrekkingen uit maken. Het parlement kan dat uiteraard ook zelf doen.
Het verbaast me dat een aantal mensen hier nu plots zeggen dat die alternatieve financiering toch niet van de grond komt. Ik nodig hen uit er de voortgangsrapporten, onder meer van de grote infrastructuurwerken in Antwerpen, eens op na te slaan. Dergelijke opmerkingen zijn twee à drie jaar geleden gemaakt, onder meer naar aanleiding van het rapport-Duijvestein in Nederland. We hebben de toenmalige minister van Openbare Werken trouwens gewezen op dat alles. We hebben hem erop gewezen dat dit niet alleenzaligmakend is. Dit dossier is vooral heel complex. Dat staat trouwens in de beleidsbrief van minister Van Mechelen. Denken we maar aan de bouw van schoolinfrastructuur. Er is sprake van een aantal juridische bezwaren die opduiken. Er is het gebrek aan kennis en kunde bij de administratie. Het spijt me dat te moeten zeggen, maar het is gewoon zo. Op een bepaald ogenblik heeft men het Vlaams Kenniscentrum PPS willen afbouwen. Dat centrum heeft vervolgens een tweede leven gekregen. Het zit nu bij de algemene diensten van de Vlaamse Regering. Dat gaat de goede richting uit, met de combinatie met de kennis die er bestaat bij de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen.
Alternatieve financiering of pps, of hoe men het ook wil noemen, is helemaal geen wondermiddel, zoals sommigen denken, integendeel. Er zijn meerdere redenen waarom de projecten moeilijk van de grond komen: zo zijn er de te hoge prijzen, het feit dat men de objectieven naar beneden heeft moeten bijstellen, en het feit dat de - vaak door de administratie gemaakte - ramingen niet overeenstemmen met de realiteit. Van dat laatste kennen we heel mooie voorbeelden binnen de administratie. Ook een risico is de oververhitting op de markt die er eventueel ontstaat. Er is het uitschakelen van kmo's, die individueel wel kunnen participeren aan, bijvoorbeeld, woningbouw, maar dat vaak niet kunnen doen bij dit soort projecten.
Kortom, de regering zit in de startblokken. Dat de start niet gemakkelijk zou zijn, komt omdat men een aantal dingen heeft onderschat. Ik zeg dit niet omdat ik lid van de meerderheid ben. Ik heb daar al voldoende kritische opmerkingen over gemaakt. Men dacht dat de dingen wel zouden loslopen, dat de projecten zeer snel in de startblokken zouden kunnen worden gezet. Neen, de realiteit van de alternatieve financiering toont het tegendeel.
Mijnheer de minister, u hebt wegens de regering twee amendementen ingediend. Als ik me niet vergis, gaat het over de amendementen 16 en 40. Ze gaan over De Lijn en Zaventem. Daarmee komt u tegemoet aan de opmerkingen van het Rekenhof. Dat hebt u trouwens ook met de BAM gedaan. Het siert u trouwens dat, als het Rekenhof constructieve opmerkingen maakt, u daarop inspeelt.
Mijnheer Sannen, ik heb zeer goed onthouden wat u hebt gezegd over de bijzondere wet op de financiering van de gewesten en de gemeenschappen. Een aantal van die ideeën, onder meer wat de Financieringswet betreft, zullen inderdaad mee in overweging moeten worden genomen.
Ik wil nog even kort stilstaan bij de beleidsbrieven. Het is jammer dat de minister-president niet aanwezig is. We hebben beleidsbrieven gekregen van allerlei slag. Ik heb ze natuurlijk niet allemaal gelezen, maar ik zou toch een oproep willen doen. Het parlement zou eens een evaluatie moeten maken van de wijze waarop de regering gevolg geeft aan de omzendbrief 2007/11 van de Vlaamse Regering met betrekking tot de samenwerking met het Vlaams Parlement. Dan heb ik het specifiek over het hoofdstuk waarin wordt gesteld dat beleidsbrieven meer moeten aansluiten op de beleidsnota's. Ook moet een stand van zaken worden gegeven met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het lopende begrotingsjaar. Een aantal ministers doen dat zeer goed, zoals minister Van Mechelen. Dat mag hier worden gezegd.
Andere leden van de regering doen het minder goed. Ik zal hier geen beoordelingen maken, want dat is heel gevaarlijk en ik zou achteraf weer kwade sms'jes krijgen.
We moeten toch eens een evaluatie maken, zowel het parlement als de regering, van de manier waarop we invulling geven aan de vele beleidsbrieven. In een aantal beleidsbrieven en bijlagen bij de begroting worden alle decreetgevende initiatieven opgenomen, in andere niet. Om de rode draad in een aantal beleidsbrieven te ontwaren, moet men over minstens drie universitaire titels beschikken. Andere beleidsbrieven zijn dan weer heel duidelijk. Er is duidelijk nood aan een soort bevruchtingsproces bij de regeringsleden opdat ze beleidsbrieven maken die voor de volksvertegenwoordigers begrijpelijk zijn en voldoende inzicht bieden in de respectieve bevoegdheden van de Vlaamse Regeringsleden.
Mevrouw de voorzitter, ik heb een titel op mijn blad staan: 'van noodregering naar interim-regering naar staatshervorming'. Ik stel vast dat de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement perfect functioneren ondanks een crisis die al meer dan zes maanden duurt. De dynamiek die uitgaat van de regio's is een soort vliegwiel aan het worden. Het einde is trouwens nog niet in zicht. De heer Sannen - wij Limburgers begrijpen elkaar - had het over een perpetuum mobile, over een proces dat voortdurend aan de gang blijft. Het is duidelijk dat bijvoorbeeld het stedenbeleid en de sociale economie volledig overgeheveld moeten worden naar de regio's.
De autonomie van dit parlement kwam nog maar weinig aan bod in de betogen van de collega's - maar misschien zal de heer Caron hier nog op ingaan. De komende maanden moeten we hier nochtans aan werken. Ik begrijp dat we tegen 23 maart zullen weten wat de grote staatshervorming zal inhouden. (Opmerkingen van minister Dirk Van Mechelen)
Mijnheer de minister, ik weet het, niets is nog zeker op dat vlak, maar ik weet wel dat we hier morgen normaal gezien een begroting van 23 miljard kunnen goedkeuren. In de regio's, de gewesten, is het dus perfect mogelijk om te werken aan een aantal basisbehoeften en een aantal bevoegdheden waar we de federale regering niet voor nodig hebben.
Mijnheer Gatz, ik ben geschrokken toen ik dit weekend een persbericht over u las. Wij delen immers dezelfde achtergrond - ik heb al eens aan de voorzitter voorgesteld om alle ex-Volksunieleden eens samen te brengen. U gaf een toelichting aan de MCC, een beweging van de heer Deprez. Ik zie u al met u hand wuiven. In het artikel las ik dat u kon begrijpen dat de Franstaligen getraumatiseerd zijn door de stemming over BHV in de Kamer, het niet-benoemen van drie onwillige burgemeesters en het voorstel van decreet van de heer Van Dijck cum suis over de inspectie op faciliteitenscholen. Dat zou drie keer een kaakslag zijn en daardoor zouden de Franstaligen getraumatiseerd zijn. Ik vind echter dat, als de Franstaligen in de Rand hun meerderheid uitspelen, ze ook moeten accepteren dat ze soms een minderheid vormen.
Wat u vooral zei, is: "Ik vind bij de mensen aan de top van CD&V de verantwoordelijkheidszin niet terug. En dat is gevaarlijk. Ik probeer te snappen waar de grootste partij van Vlaanderen naartoe wil, maar ik vind geen antwoord."
Ik heb het hier twee weken geleden nog gezegd, maar ik zal het herhalen. Wij hebben niet meer en niet minder gedaan dan het regeerakkoord van 2003 en de resoluties van het Vlaams Parlement sinds 1999 verdedigen. Die resoluties werden, met uitzondering van het Vlaams Belang, unaniem goedgekeurd. Ik weet niet wat wij fout doen. U bent als pion vooruitgeschoven door uw partijbestuur. Ik veronderstel dat men u gevraagd heeft om nog eens een operatie beschadiging uit te voeren om ons kartel uit elkaar te rijden.
De heer Gatz heeft het woord.
Ik wil graag reageren. Ik ben vorige zaterdag een toelichting gaan geven voor de MCC, een klein onderdeel van de MR. Ik wou daarmee in rechtstreekse dialoog met de Franstaligen treden. We zouden dat vaker moeten doen. Het was een louterende ervaring. Na de toelichting van drie kwartier volgde een vragenuurtje. Ik heb daar van alles gezegd. Belga heeft daar een en ander uitgepikt.
Ik heb daar aan mijn Franstalige toehoorders het volgende gezegd: voor ik een piste kan uittekenen van een volgende staatshervorming, wil ik het met jullie hebben over de zogenaamde kaakslagen, 'les trois giffles'. Ik heb letterlijk gezegd dat ik de eerste kaakslag nog kon begrijpen. Dat het traumatiserend moet zijn voor de Franstaligen om de eenzijdige splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde te zien goedkeuren. (Opmerkingen van de heer Jan Peumans)
Dat is een kwestie van empathie, mijnheer Peumans. Ik zie u zuchten, u mag daar anders over denken dan ik. Ik kan begrijpen, ik probeer te begrijpen dat dat voor hen niet aangenaam is. Ik heb duidelijk gezegd dat ik niet begreep waar die twee andere kaakslagen vandaan kwamen. Dat komt inderdaad helemaal niet tot uiting in de pers. Ik heb daar duidelijk gezegd en gemotiveerd dat die twee andere kaakslagen voor mij onbestaande zijn. Dat wil ik toch benadrukken.
Over de positie van bepaalde partijen omtrent de verantwoordelijkheid voor het land - zoals dat zo mooi heet - heb ik geantwoord op een vraag. Ik heb gezegd dat volgens mij - en ik denk dat ik de waarheid daarmee geen geweld aandoe - CD&V zich voor 1999 verantwoordelijk voelde om het land te redden, en dat dit nu misschien door andere partijen is overgenomen en dat ik dat nu niet meer zie. Ik heb daar niets meer of minder over gezegd en ik blijf daarbij. Ik wil dit herhalen omdat de pers - bewust of onbewust - de plaagstoten uitvergroot. Dit was trouwens geen plaagstoot. Ik ben niet zo gelukkig met de weerslag van die uitspraken in Metro. Want u citeert uit de Vlaamse editie van Metro waar mijn 'uithaal' naar CD&V uitvergroot werd terwijl dan weer in de Franstalige editie van Metro mijn piste over de 'Communauté urbaine' rond Brussel vooral benadrukt werd.
Ik wil die uiteenzetting van drie kwartier hier gerust overdoen om u te laten zien wat een evenwichtig pakket, wat mij betreft, zou kunnen zijn. Al zijn we het dan misschien nog niet eens. Dat ga ik niet doen. Ik geef u enkel de context. Ik probeer altijd overal hetzelfde te verkondigen. Ik probeer hier in het Vlaams Parlement hetzelfde te zeggen als wat ik toen ginder aan de Franstaligen heb gezegd. De tonaliteit kan eventueel een klein beetje verschillen, maar ik ben geen gespleten persoon die op de ene plek a zegt en op de andere b.
Mijnheer Gatz, het siert u dat u naar de Franstaligen toestapt. Ik heb hier al twee of drie keer van op dit spreekgestoelte gevraagd om meer in dialoog te treden met onze Franstalige broeders en zusters. U weet dat ik daar niets op tegen heb.
Wat de staatshervorming betreft, zijn we hier nog niet uitgepraat. We moeten de drietrapsraket handhaven. De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde is in gang gezet. Dat zal zijn beloop kennen, met de nodige alarmbelprocedures en belangenconflicten ter zake. We weten nu duidelijk wat met een gewone meerderheid kan worden overgeheveld. Zoals de heer Sannen zei, gaat het om homogene bevoegdheden zoals sociale economie en stedenbeleid. De tweederde meerderheid geldt voor ons nog altijd als een noodzakelijkheid. Ik hoop dat u ons dat niet kwalijk neemt. We beroepen ons daarvoor op het regeerakkoord en de resoluties.
Het proces dat in 1970 is ingezet, zal in 2007-2008 worden versneld ten behoeve van Vlaanderen, maar ook van Wallonië.
Dit is een goede, evenwichtige begroting. De andere ministers kunnen er heel gerust over zijn. Uiteraard zullen we die dan ook goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Caron heeft het woord.
Mijnheer Caron, u hebt vijf minuten, zelfs minder, want de heer Sannen heeft zijn tijd ver overschreden.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de Vlaamse begroting en de bijhorende beleidsbrieven etiketteren de veelzijdigheid, de welstand, en de creativiteit van Vlaanderen. Ondanks ons onvolledig bevoegdheidspakket, zijn de beleidsinspanningen van Vlaanderen indrukwekkend.
Ik wil het hebben over de interculturele samenleving. We hebben een moeizame verhouding met de interculturele samenleving: we balanceren tussen openheid en verdraagzaamheid aan de ene kant en aanklampende inburgering, noem het maar assimilatiedwang of -drang aan de andere zijde. De problemen rond de hoofddoek in publieke functies of de commotie over het Offerfeest illustreren die spanning, de verschillende visie op diversiteit. Voor de enen is dat neutraliteit, voor ons is dat het erkennen van verscheidenheid.
In alle inspanningen die Vlaanderen op het terrein doet, schuilt die tweespalt. We investeren stevig in inburgering, opleiding en onderwijskansen. Dat is uitstekend. Vorige week nog reikte het Vlaams Minderhedenforum de eerste tv-prijs uit voor de beste interculturele televisie, nota bene aan Man Bijt Hond.
Interculturaliteit is een verantwoordelijkheid voor elke minister, in elk beleidsdomein, van Wonen tot Cultuur, van Onderwijs tot Bestuurszaken. Neem dat laatste terrein, onze eigen Vlaamse administratie. Voorbeeldig zijn we niet. Eind 2005 had de Vlaamse overheid 0,4 percent allochtone werknemers, een jaar later was dat 1,1 procent. Dat is geen weergave van de bevolkingssamenstelling. Het streefcijfer is 4 percent tegen 2015. Er is dus nog werk aan de winkel.
We leven in een rijk Vlaanderen, zoals blijkt uit vele statistieken. Maar met statistieken moeten we opletten. Er zijn al veel mensen verdronken in water van gemiddeld een halve meter diepte. De mediaan verbergt dat we in Vlaanderen nog steeds te veel armoede kennen. De kloof in de Vlaamse samenleving neemt toe. En daarbij stel ik bij de Vlaamse Regering onmacht - en ook een beetje onwil - vast om de armoede in Vlaanderen echt te bestrijden. Het blijft, met alle respect, vooral bij symbolische daden. Een mooi ogend strategisch plan armoedebestrijding kan dat niet goedmaken, evenmin als de steun aan verenigingen waar armen het woord nemen.
We hebben in Vlaanderen nog een ontstellend tekort aan sociale huurwoningen, we zien een stijgend aantal mensen die bij OCMW's aankloppen voor budgetbegeleiding, schuldbemiddeling of energieproblemen. En we moeten niet rekenen op veel beterschap op korte termijn, nu er een stevige prijsstijging van veel basisproducten volgt.
De Vlaamse Regering zou een tandje mogen bijsteken in het bestrijden van de armoede. We kiezen voor een warme samenleving. Daarom is er het Participatiedecreet van minister Anciaux. Het is een set met aanvullende inspanningen, de creatie van nieuwe praktijken en veel mensen goesting doen krijgen en laten participeren aan de samenleving. Daarom is er een forse investering in kampeermateriaal voor jeugdwerk, daarom zijn er heldere uitdagingen voor het sociaal-cultureel werk. In een warme samenleving zijn er geen wachtlijsten in de zorg. Ik ga het debat niet heropenen, maar we moeten ook niet doen of het probleem is opgelost.
Er zijn wel intenties, ook in de begroting van 2008, om te werken aan meer plaatsen in de gehandicaptenzorg, in de rusthuizen, in de bijzondere jeugdzorg, maar ook in de kinderopvang en de thuiszorg. De betrokken mensen eisen hun rechten op, willen gerespecteerd worden in hun waardigheid en willen een moderne zorg. Daarom zullen enkel financiële inputs, hoe belangrijk ze ook zijn, niet volstaan om de problemen ten gronde op te lossen. We moeten ook investeren in een verbeterde regelgeving en daarover durven discussiëren.
We zijn niet in alle domeinen de beste leerlingen van de Europese klas. Neem bijvoorbeeld ons natuur- en milieubeleid, of onze afvalverwerking. We verschuilen ons liever in de buik van het peloton en kijken de kat uit de boom. Dat is jammer. We zouden ter zake wel wat meer ambitie mogen hebben.
Het begrip 'internaliseren' is in milieudebatten gemeengoed geworden, maar nu moet er ook nog iets mee gedaan worden. Waar zijn we eigenlijk mee bezig? Energie privatiseren we, maar voor ons afval moet de overheid zelf blijven zorgen Wij menen al lang dat afvalkosten deel moeten uitmaken van de kostprijs van de producten. Wij noemen dat productenverantwoordelijkheid. Sterk vervuilende producten moeten dus meer kosten. Maar afval moet je gratis kwijt kunnen in vuilniszak of milieupark. We noemen dat internaliseren. In het regeerakkoord van de Vlaamse Regering is het begrip 'internalisering' opgenomen. Wij vragen de regering om daar dan ook een beleid rond te voeren.
Op het vlak van mobiliteit zijn er drie belangrijke uitdagingen: de duurzame verplaatsing, veiliger verkeer en een minder vervuilend verkeer. De eerste uitdaging, duurzame verplaatsing, gaat over het afkicken van onze verslaving van de wagen. Dat gaat de goede richting uit. In het Vlaamse Gewest is het aandeel van personenwagens in personenkilometers gedaald en het aandeel van het openbaar vervoer gestegen. In andere EU-landen is het omgekeerde waargenomen: daar is het aandeel van personenwagens gestegen. Dat bewijst dat een kleine regio als Vlaanderen dankzij goed beleid tegen de trend kan ingaan.
Allerlei veiligheidsmaatregelen hebben voor een spectaculaire daling van het aantal ongevallen en doden gezorgd. Maar die tendens stagneert. Op onze autosnelwegen gaat het zelfs opnieuw de verkeerde kant op. Het Verkeersveiligheidsplan van de ministers Van Brempt en Crevits is er niets te vroeg gekomen. We verwachten dat verkeersveiligheid de absolute prioriteit blijft van de twee ministers. We juichen ook de beslissing van de Vlaamse Regering toe om op termijn een kilometerheffing voor vrachtwagens in te voeren naar Duits model. We hopen dat we die als een onomkeerbare stap mogen beschouwen in de richting van een slimme kilometerheffing.
Ik zal het niet uitgebreid over onderwijs hebben, al is dat - geheel terecht -een zware post in de begroting. Uit de conclusies van de recente PISA-onderzoeken is duidelijk gebleken dat de minister van Onderwijs op het goede spoor zit wat betreft zijn veelvuldige initiatieven en accenten met betrekking tot gelijke onderwijskansen. Ik wil toch even beklemtonen hoe belangrijk wij het vinden dat in de onderwijssubsidiëring de lat gelijk is gelegd tussen de onderwijsnetten. Dat is een historisch feit, dat we hartelijk toejuichen.
Collega's, Vlaanderen is bijna schuldenvrij. Zo klinkt de blijde boodschap, en we horen die ook graag. Dit is dan ook hét moment om onze verantwoordelijkheid te nemen inzake ontwikkelingssamenwerking. Binnen een drietal jaren zouden we de financiële middelen voor ontwikkelingssamenwerking sterk moeten optrekken. Ik durf haast niet te spreken over 0,7 percent van het bruto binnenlands product, maar het moet toch op zijn minst een redelijk percentage zijn. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
Dames en heren, we behandelen nu de verschillende beleidsdomeinen, te beginnen met Cultuur, Jeugd, Sport en Media.
De heer Arckens heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik wil één punt uit de Cultuurbegroting halen, met name de cultuurcentra. Dit jaar is er een gewijzigd decreet op het lokaal cultuurbeleid goedgekeurd, ook door mijn fractie. Die wijziging heeft een aantal gevolgen voor het gemeentelijk cultuurbeleid, de openbare bibliotheken en de openbare cultuurcentra. U voorziet ook in een betere dialoog tussen Vlaanderen en de centrumsteden. Het zou de bedoeling zijn om in 2008 een convenant af te sluiten met die dertien centrumsteden, met als doel de steden cultureel op maat te kunnen bedienen.
De centra worden voortaan ook gestimuleerd om geld te zoeken via andere decreten zoals het Kunstendecreet en het Participatiedecreet. Een cultuurcentrum in een centrumstad kan zo ook opteren voor een doorgedreven samenwerking met een aantal professionele verenigingen.
Al deze maatregelen zouden de cultuur uit de parochiale sfeer moeten halen. Verder wilt u ook de gemeenschapsvorming voortzetten. Dat was de initiële bedoeling 35 jaar geleden. Toch heb ik een drietal bedenkingen in verband met de cultuurcentra. Een eerste bedenking is me ingegeven door de studie 'Cultuurcentra in een veranderde samenleving'. Mijnheer de minister, verdient het geen aanbeveling een degelijke inventaris op te maken van alle Vlaamse cultuurcentra? We letten hierbij op het ongelijke karakter bij de bouw en opstelling van die cultuurcentra. Ze zijn uiteraard niet op hetzelfde moment gebouwd en niet door dezelfde architect. Er zijn verschillende vergadermogelijkheden. Sommige hebben geweldige dansklassen, andere hebben uitstekende leskeukens enzovoort. In sommige cultuurcentra wordt klassieke muziek geprogrammeerd hoewel de akoestiek daar helemaal niet geschikt voor is. Mijnheer de minister, is het niet beter om in een bepaalde streek een bepaalde specifieke opportuniteit uit te zoeken van elk betrokken cultuurcentrum? De bedoeling is de mogelijkheden van elk centrum optimaal te benutten in samenspraak met de collega's uit de omgeving, om samen een gedifferentieerd kwaliteitsvol aanbod te verzorgen.
Een mogelijk scenario is dat waarbij de ene gemeente haar centrum kan uitbouwen tot een prima theaterzaal, terwijl de andere haar centrum kan uitbouwen tot een popcentrum. Nog een andere gemeente kan in de regio de kaart trekken van de plastische kunst. Uiteraard moet elke gemeente dan investeringen doen. Idealiter zijn er alleen maar winnaars omdat een dergelijke taakverdeling de zaak alleen vooruit kan helpen. Verliezers zijn enkel de plaatselijke politici die de huidige situatie willen behouden.
Mijnheer de minister, we leven in een volledig andere tijd dan 35 jaar gleden. Cultuurcentra situeren zich in een volledig andere sociologische context. We spreken nu over hypermoderniteit en over de belevenissamenleving. De publiek gesubsidieerde cultuur van vrije tijd en cultuur vraagt dan ook om een heroriëntatie. De entertainmenteconomie heeft haar intrede gedaan in het culturele landschap. Het verschil tussen hoge en lage cultuur vervaagt stilaan. Ook het verschil in quotering die mensen toekennen aan lage cultuur die slecht zou zijn en hoge cultuur die goed zou zijn, verdwijnt stilaan.
Er is een andere tendens. Jongeren richten zich meer en meer op het via de markt aangeboden aanbod. Dat belet uiteraard niet dat de 45-plussers dat dan weer compenseren door hun toevlucht te zoeken tot de meer klassieke, publieke cultuur.
Hoe zal het publieke cultuurbeleid zich anno 2008 verhouden tot de nieuwe culturele economie? Want daar gaat het uiteindelijk over. De culturele economieën spelen meer en meer een rol in de cultuur. Hoe kan het cultuurbegrip van de jongere generaties ingepast worden in de publieke cultuur, meer bepaald de cultuurcentra van 35 jaar geleden? Hoe passen we het begrip 'gemeenschapsvorming' hierin? Ook in 2008 zullen cultuurcentra in die gewijzigde sociologische context aandacht moeten besteden aan het bevorderen van een sociale interactiebeleving en het ontstaan van vriendschappen tussen bezoekers. Dat geldt echter evenzeer voor de inhoud van programma's.
De 'gewijzigde context' - de belevenissamenleving, hypermoderniteit, culturele economie, en de opkomst van de zogeheten 'creatieve klasse' - heeft directe implicaties op het cultuuraanbod van culturele centra. Culturele voorzieningen die met overheidsgeld worden gefinancierd, werken hoofdzakelijk met publieke middelen en zijn daardoor dus niet direct afhankelijk van de bezoekers. Dit kan er toe leiden dat het aanbod een eigen leven gaat leiden. Ik beweer niet dat dit overal het geval is, wel dat dit in theorie een mogelijkheid is.
Door bovendien eenzijdig te focussen op het aanbod, ziet de cultuurfunctionaris onvoldoende welke bevolkingscategorieën niet bereikt worden. Vraagt dit alles niet om voor een deel te gaan werken vanuit de vraag van al dan niet potentiële bezoekers? In een dergelijke benadering wordt meer recht gedaan aan de positie van de burger en de producent. Dienen cultuurcentra zich, gelet op de nieuwe maatschappelijke context, niet steeds opnieuw uit te vinden? Ook dat is een centraal gegeven van post- of hypermoderniteit, in die zin dat zij de dialoog aangaan met de burger, en samen - op een interactieve wijze - gestalte geven aan een nieuwe publieke cultuur, die tot uiting moet komen in de gemeenschapscentra.
Mijnheer de minister, in welke mate komt uw beleid tegemoet aan de problematiek die ik zonet heb geschetst? (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Decaluwe heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal het specifiek over media hebben. De heer Delva zal straks uitgebreid ingaan op het onderdeel cultuur.
Mijnheer de minister, er moet me iets van het hart. Zowel in de commissie voor Media als tijdens de plenaire vergadering is er een debat gevoerd over het verhogen van de middelen van de VRT, zodat de zender zich meer kan toeleggen op zijn core business, zoals vervat in het decreet. We hebben daar ook al kritiek voor gekregen van Lijst Dedecker en het Vlaams Belang. Er is zelfs sprake van een niet onaanzienlijk bedrag. Er volgt een evaluatie. Dat is een positief gegeven. Niemand, ook niet de instelling, mag immers worden gestraft voor het wanbeleid uit het verleden.
Mijnheer de minister, in het verleden heb ik al meermaals kritiek gegeven op het feit dat zowat iedere minister uit zijn begroting middelen naar de VRT draineert. De middelen zouden eigenlijk moeten komen uit de toch omvangrijke dotatie van de VRT. Meestal gaat het immers om opdrachten die tot de core business van de zender behoren.
De minister-president financiert via het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) heel wat boodschappen van algemeen nut. Minister Van Brempt heeft middelen veil om in het kader van het gelijkekansen- en het genderbeleid de soap Emma te laten programmeren. Minister Ceysens ondersteunt het programma De Bedenkers en het archief van de VRT. Minister Anciaux heeft in middelen voor een jeugdjournaal voorzien. Bovendien wil hij met de hulp van het Bloso een nieuw sportprogramma in het leven roepen. De ondersteuning van initiatieven voor jeugd en voor sport is nochtans duidelijk in het decreet opgenomen. Minister Bourgeois gebruikt Toerisme Vlaanderen om geld naar het programma Vlaanderen Vakantieland te versluizen. Zelfs het Antwerps stadsbestuur is erin geslaagd om in een boodschap van algemeen nut promotie voor de eigen stad tijdens de kerstperiode te laten maken.
De vraag is of al deze initiatieven met belastinggeld moeten worden gefinancierd. Het geld is van verschillende ministers afkomstig. Over de kwaliteit van de programma's spreek ik me niet uit. In het kader van de financiële transparantie zou al dit geld echter beter aan de basisdotatie worden toegevoegd. Ik pleit niet voor een afschaffing. Het onderbrengen van deze geldstromen in de basisdotatie zou de geest van het decreet beter volgen.
Al deze ministers ondersteunen programma's. Dat betekent echter dat ze de programmering en de inhoud van de programma's beïnvloeden. De bijkomende financiering is immers van inhoudelijke kaders afhankelijk. Dat is in strijd met de geest van het decreet. Mijn vraag is positief bedoeld. Ik vind dat al deze parallelle financiële circuits moeten worden afgebouwd. Al deze middelen moeten in de basisdotatie van de VRT worden ondergebracht.
Mijnheer de minister, is het mogelijk dit punt al bij de evaluatie van de beheersovereenkomst ter sprake te brengen? Het lijkt me immers belangrijk op dit punt meer transparantie tot stand te brengen. Mijns inziens zou een dergelijke maatregel ook de VRT ten goede komen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zal me hier eveneens tot de beleidsbrief Media van minister Bourgeois beperken. Ik wil enkele persoonlijke kanttekeningen bij het beleid van de minister plaatsen. De commissie heeft de beleidsbrief van de minister unaniem als een degelijk werkinstrument omschreven. We zijn gelukkig met de volledigheid en met het informatieve gehalte van de beleidsbrief.
De minister wil een pluralistisch medialandschap in stand houden. De voorgaande ministers van Media hebben soortgelijke bekommernissen geuit. Wat de televisie betreft, vergt dit een sterke omroep en bloeiende landelijke en regionale private omroepen. Voor de radio geldt eigenlijk hetzelfde. De vraag is of het evenwicht tussen de private omroepen en de publieke omroep nog standhoudt. Dat is een van mijn stokpaardjes. Ik kom hier telkens weer op terug.
De vraag rijst of we nog wel over gezonde concurrentieverhoudingen kunnen spreken. Het lijkt me aangewezen meer over een kwaliteitsvolle, breed toegankelijke openbare omroep dan over een sterke openbare omroep te spreken. De verdeling van de radiofrequenties blijft een doorn in het oog van de private initiatiefnemers. Ik weet dat hiervoor niet meteen een oplossing kan worden gevonden. De kwaliteit van de ontvangst mag in ieder geval niet in het gedrang komen. De ontvangst moet in heel Vlaanderen degelijk blijven.
Ook inhoudelijk werkt de VRT aan de versterking van zijn netten, maar toch moeten we de evidentie van de radionetten in vraag durven stellen. Moet de VRT nog zonodig al deze opdrachten invullen daar waar die gemakkelijk - dat wordt ook bewezen - door andere actoren, waaronder privé-initiatieven, kunnen worden gerealiseerd? Ik zal daar zeker op terugkomen bij de evaluatie van de beheersovereenkomst in 2008.
In zijn beleidsbrief verwijst de minister opnieuw naar het driesporenbeleid van de VRT. De ambities zijn op dit vlak wel behoorlijk teruggeschroefd. Men kan zich de vraag stellen wat er in concreto van de cultuurdelta overblijft. Ik wil er nog een persoonlijke bedenking aan toevoegen. We moeten voorzichtig zijn met een groot aanbod aan cultuurboodschappen op de openbare omroep. In de jaren zeventig en tachtig heeft een overvloed aan cultuurboodschappen de kijker doen afhaken.
Het verheugt me des te meer dat de VRT investeert in Vlaamse programma's. Volgens de beheersovereenkomst moet het aandeel van de Vlaamse tv-producties en -coproducties ministens 50 percent zijn van de totale output tussen 18 en 23 uur. In 2006 was zelfs 66,3 percent van Vlaamse origine. De VRT blijft dan ook investeren in Vlaamse fictie en zijn intentie om met het Vlaams Audiovisueel Fonds een samenwerkingsovereenkomst te sluiten, is dan ook meer dan lovenswaardig. De VRT stelt hier wel als voorwaarde dat hij bijkomende middelen kan verwerven. De opmerking van de heer Decaluwe is misschien wel terecht. In plaats van alle ministers op hun manier programma's te laten sponsoren, moet het de opdracht van de VRT zijn om deze programma's te maken. Misschien is het wenselijk om de dotatie te verhogen, maar zoals u zegt, mijnheer de minister, moeten daaraan duidelijke voorwaarden worden gekoppeld.
Dan nog een stokpaardje van mezelf, waar ik bijzonder ongelukkig over ben. De VRT heeft zich geëngageerd om in de totaalprogrammatie van de radio 20 percent ruimte te maken voor muziek geproduceerd in Vlaanderen. Ik spreek me dan nog niet uit over welke taal het gaat. Onafhankelijke waarnemers stellen echter vast dat nauwelijks 14 percent wordt gehaald. De Vlaamse muziekbusiness blijft dus op zijn honger zitten.
Wat het beleid van de VRT tegenover de verschillende bevolkingsgroepen betreft, zien we hoe de band met de jongere generaties wordt verstevigd. Ik hoop ook - en ik kijk er eerlijk gezegd naar uit - dat de VRT zich in de nieuwe versie van het charter Diversiteit engageert naar de uitbreiding van de doelgroepen met ouderen en personen met een handicap. Precies deze bevolkingsgroepen zijn dé tv-kijkers van Vlaanderen. Er moet dan ook een inhaalmanoeuvre gebeuren.
Ik trek nog even de aandacht op de conclusies uit de studie van het Elektronisch Nieuwsarchief (ENA), waaruit blijkt dat de VRT maar matig scoort inzake de aanwezigheid van vrouwen in het nieuws. Ik heb het dan niet over de anchors, maar over de aanwezigheid van vrouwen in de journaals. Blijkbaar zitten er nauwelijks meer vrouwen in het nieuws dan dertig jaar geleden. De rollen waarin ze voorkomen, zijn daarenboven erg stereotiep. Ook hier kan ik alleen maar pleiten voor een inhaalbeweging.
Met betrekking tot de provinciale radio's vrees ik dat het een illusie is te geloven dat het samenwerkingsverband 'Vlaanderen Eén' de redding betekent. De luistercijfers zijn bijzonder laag en er is geen duidelijke meerwaarde. Hoe kan hieraan worden geremedieerd? Dat de lokale radio's niet in aanmerking komen voor een derdebetalersregeling betreffende de billijke vergoeding, zoals gevraagd in de commissie door de heer Decaluwe, is spijtig, maar ik begrijp de redenering van de minister en de Vlaamse Regering. Het kan niet zijn dat Vlaanderen steeds opdraait voor zaken die de federale regering oplegt. We moeten de discussie federaal blijven aankaarten en het principe van de forfaitaire aanslag voor lokale radio's ondersteunen.
Er is al heel wat gebeurd op het vlak van het zenderpark. Ik heb nog een vraag over de timing. Hoe snel zal dit verder worden afgewikkeld?
Ten slotte wil ik nog graag meegeven dat we blij zijn met de blijvende steun voor het Fonds Pascal Decroos. Het fonds heeft zijn meerwaarde al meermaals bewezen. Het FPD zal ook audiovisuele projecten ondersteunen en daartoe samenwerken met het Vlaams Audiovisueel Fonds. Dat is erg positief.
Terecht zal de minister de werking van vzw Antwerps Pershuis ondersteunen met projectsubsidies. De evaluatie zal gebeuren op basis van de bereikte resultaten met de ingediende projecten.
Ik vraag me af waarom de jaarlijkse subsidie aan de Vlaamse Vereniging van Beroepsjournalisten moet worden besteed aan een bijkomend pensioen. Is dat geen federale beleidsverantwoordelijkheid? Ik ga ervan uit dat de minister een goede reden heeft. In elk geval is Open Vld erg tevreden met uw beleid. We zijn dus van plan om dat beleid goed te keuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vandenbossche heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, ik wil het over cultuur en media hebben. De groei van het budget voor Cultuur is bijna een gewoonte geworden. Het moet gezegd dat de stijging spectaculair is. Toch blijf ik met ex-collega Mieke Van Hecke vasthouden aan de optimistische doelstelling dat we ooit de 5 percentnorm moeten realiseren. (Opmerking van minister Anciaux)
Ik heb een aantal vraagjes die ik als commissievoorzitter niet heb kunnen of willen stellen. Ik heb het verslag herlezen, en wil het in dat verband over een aantal grote instellingen hebben. Wat bedoelt de minister precies als hij zegt dat de opera in 2008 via een begrotingsaanpassing "op het juiste niveau" wordt geplaatst? De budgetten voor de grote instellingen nemen toe. Dat maakt ons enthousiast. Ergens zegt de minister in het verslag dat het Brugs Concertgebouw en de Ancienne Belgique "samen tot die grote instellingen kunnen toetreden als Vlaamse podia". Iemand merkte daarover op dat dit voor de AB geen probleem zou zijn, maar voor het Brugs Concertgebouw misschien wel. Als ik me niet vergis, was het de heer Arckens die dat zei. De minister zei daarop, wellicht ironisch bedoeld, dat er over De Bijloke nog niet is gesproken. Misschien is het nu het moment om het daarover te hebben? Ik zie immers niet goed in waarom de stedelijke concertzaal De Bijloke niet naast het Brugs Concertgebouw zou kunnen staan, zowel op het vlak van de infrastructuur als op het vlak van het programma.
In de beleidsbrief is ook sprake van het oprichten van de vzw De Vlaamse Kunstcollectie in de oude musea. Ik ben er absoluut voorstander van. Dat heeft aanleiding gegeven tot een amendement. Er zou ook een samenwerking moeten zijn tussen de musea voor hedendaagse kunst in Vlaanderen, namelijk het MuHKA, het SMAK, het PMMK en het Middelheimpark. Die zouden tot een nieuwe vzw moeten komen die, zoals De Vlaamse Kunstcollectie, streeft naar schaalvergroting, een betere samenwerking en dies meer. Ik begrijp dat de musea hier niet afkerig tegenover staan. Doet men er op lange termijn verstandig aan om tot een heel grote structuur te komen, die alle musea verzamelt, zowel van oude als hedendaagse kunst?
Mijnheer Arckens, u sprak over de topstukken. Die discussie voeren we al jaren, en ze werd ooit gestart naar aanleiding van een verkoop van in bruikleen gegeven stukken in het Museum voor Schone Kunsten in Gent. Minister Van Mechelen aanvaardt de betaling van successierechten in natura. Dat is een goede zaak, en ook weer niet. Ik heb een bedenking. Wellicht keren veel stukken uit een erfenis beter terug naar het land van herkomst. Ik merk dat er procedures worden ingezet in die landen, of die stukken nu legaal of illegaal verworven zijn. Ik ben absoluut voorstander van het laten betalen van successierechten in natura als men het kunstpatrimonium wil beschermen. Ik zeg alleen maar dat er ook anderen zijn in deze samenleving die misschien ook graag hun successierechten in natura zouden betalen, op een andere wijze dan in topstukken.
De beleidsbrieven van Media en van Cultuur zijn heel interessante werkstukken. Zelfs wie niet met politiek bezig is, maar met wetenschap, kan er een pak informatie in vinden.
De minister van Media heeft er terecht op gewezen dat het ARKADE-project, dat moet leiden tot een volledige herziening van de decretale regelgeving in de mediasector, voor alle discussies in de commissie ontzettend belangrijk is. De minister heeft zich geëngageerd om met de commissie in overleg te treden over het project om de decreten toekomstgericht en consistent te maken.
In de commissie is ook een discussie gevoerd over de Vlaamse Regulator voor de Media. Waarom is de VRM ooit tot stand gekomen? Velen onder ons, niet ik, hadden kritiek op de vorige structuur, het Vlaams Commissariaat voor de Media, omdat het zogezegd de regelgeving niet toepaste en te weinig medewerkers had. Dat heeft geleid tot een initiatief in dit parlement: de VRM moet voldoende gefinancierd en bemand zijn om te functioneren.
Het bizarre van het hele verhaal is dat leden van de commissie voor Media kritiek uitoefenen op de Vlaamse Regulator voor de Media en stellen dat hij te streng is en zich alleen maar bezighoudt met de private omroepen, terwijl hij dat ook zou moeten doen met de openbare. We dachten dat de regulator eindelijk een instelling was die objectief maar ook onafhankelijk zou oordelen. Wij zijn natuurlijk diegenen die de decreten maken, en daarom lijkt het Arcadeproject mij zeer belangrijk.
Hetzelfde geldt trouwens voor de opmerkingen die gemaakt zijn over de mediaconcentratie, namelijk dat de VRM daar een grote verantwoordelijkheid in heeft. Daarvoor zou een hoorzitting in de commissie belangrijk zijn om te zien of er voldoende middelen en mensen in die VRM zijn om te functioneren zoals wij dat ooit hebben gewenst.
De verzelfstandiging van het zenderpark wordt herhaaldelijk aangehaald. Hoever staat het daarmee? Wanneer zal dat gefinaliseerd worden? (Applaus bij de meerderheid)
De heer Verstrepen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, ik ga me ook toespitsen op de media. Telkens als ik de gelegenheid heb, zal ik wijzen op de berg centen die de Vlaamse overheid uitgeeft om radio te spelen en televisie te maken. U weet dat ik er niet echt een voorstander van ben en meer geloof in mediaprojectfinanciering. Naast de dotatie, de extra's en de overheidscommunicatie blijkt elke minister ook een spaarpotje te hebben om een of ander programma te financieren. Die extra's vallen buiten de dotatie waardoor je er minder zicht op hebt. Dat is niet fair, want het moet ook in de boekhouding van de VRT te vinden zijn.
De VRT lijkt soms op de postbode die met nieuwjaar langs de deuren van de kabinetten loopt om zo geld te krijgen voor bewezen goede diensten. De commerciële mediasector ziet deze concurrentievervalsing met lede ogen aan. Dat is wel een beetje logisch. Hoe kan je immers concurreren met een overheidsmedium dat een massa geld 'mag opsouperen', terwijl je zelf een programma moet betalen met de reclamespots van pizza's van dr.Oetker? Daardoor loopt de pax media regelmatig gevaar.
Ik blijf herhalen dat de mediakanalen die vandaag ter beschikking staan geen schaarse goederen meer zijn, geen te strakke regelgeving vragen en vooral geen noodzakelijke garantie zijn voor een degelijke, onafhankelijke en neutrale berichtgeving.
Tijdens de discussie in de commissie voor Media was dit een rode draad. Het is net door het privé-initiatief dat de bestaande openbare omroep moest nadenken over haar berichtgeving. Een omroep die leeft van de politieke hand die haar voedt - ook de regionale omroepen hebben daar wat problemen mee, vind ik - zal altijd de broodnodige media-aandacht uitspelen bij verkiezingen of andere politieke hoogtepunten, om iets te bereiken. Dat resulteert in meer geld, meer middelen, een beloning en een incentive op tijd en stond. De perceptie haalt hier de bovenhand, en het is zelfs niet verwonderlijk ook. De financiële zonden van de openbare omroep worden op een of andere manier elke keer bedekt met een mantel der politieke liefde.
Nochtans, het is belastinggeld dat beheerd moet worden door overheidsmedia. Ik blijf kritisch over de extra centen die gegeven moeten worden om de VRT te laten draaien. Men praat nu zowat in het ijle, want ik zie de voorwaarden niet. Zolang ik niet zie waarvoor de extra middelen gebruikt worden, zal ik daar kritisch over blijven.
Ik zeg niet dat redacties bemand worden door politieke strekkingen, maar ik kan er niet omheen dat de openbare omroep - dat is misschien een hint - niet alleen in Vlaanderen kampt met een gebrek aan zelfkritiek en zelfanalyse. In Nederland durft men ten minste de 'linkse' berichtgeving in vraag stellen en onderzoeken bij de openbare omroep. In Vlaanderen niet. Ik vind dat een beetje vreemd, want dan geeft men natuurlijk weer het gevoel dat de VRT dat niet durft. Nederland krijgt meer positieve kritieken op het vlak van berichtgeving dan Vlaanderen. Alleen al voor de perceptie zou men aan de Reyerslaan daar ook eens over moeten nadenken. Mijnheer de minister, misschien kunt u daar wat meer aandacht aan besteden.
In uw beleidsbrief stond ook de bekommernis over berichtgeving en degelijke journalistiek. In het steeds maar uitdijende digitale informatie-universum, waar burgerjournalistiek en contentcreatie een prominente rol innemen, is het de taak van de overheid om oog te hebben voor de open toegang van de mediaconsumer enerzijds en de origine van de informatie anderzijds. Dat is moeilijk, want hoe gaat men dat in de gaten houden? Vlaanderen is geen eiland in digitaal webland, dat weten we allemaal.
Mijnheer de minister, als ik een budgetverschuiving mag voorstellen, zou ik geld weghalen bij de openbare omroep en dat opvangen met privatiseringsgelden. De vraag hoe het zit met het zenderpark past volledig in dat plaatje. Als er middelen vrijkomen, bijvoorbeeld als commerciële producten van de openbare omroep geprivatiseerd kunnen worden, kunnen die aan de VRT worden gegeven. Daardoor kunnen we misschien dat budget verschuiven, zoals ik zou voorstellen, naar digitalisatie, media start-ups, Vlaams creatief mediatalent en contentclusters.
Lijst Dedecker denkt dat het verschil dat we vandaag kunnen maken in Europa op mediavlak, hoofdzakelijk te situeren valt in het ontwikkelen van content, want daar zijn we sterk in. Voorlopig zie ik de openbare omroep te veel geld betalen aan Eurosongprogramma's en buitenlandse formats, waar de Vlaamse beeldindustrie, buiten het toeleveren van faciliteiten, niet echt beter van wordt. Dat is geld dat naar het buitenland vloeit.
Ik vind dat we heel veel creatief talent hebben in Vlaanderen en heel wat ondernemingszin moeten stimuleren in deze sector die steeds maar groeit. We moeten misschien eens nadenken over andere vormen van financiering, in plaats van het geld aan staatsbedrijven te geven die de ondernemersmarkt hinderen.
Mijnheer de minister, ik vind ook dat u zeer streng moet toekijken op het opengooien van de digitale distributie van beeld en geluid, welk protocol ook. Ik vind dat een speerpunt in de verdere ontwikkeling en voor het ondernemerschap in Vlaanderen op dat gebied. Hoe meer openheid en hoe meer digitale transmissie en distributie open is voor iedereen, hoe meer talent zal komen bovendrijven en hoe meer privé-initiatief zal ontstaan. Dat hebben we nodig. Als we iets geleerd hebben uit het verleden, is het dat we monopolies moeten doorbreken en concentraties moeten verhinderen, waardoor nieuwe investeerders zich aanmelden en kwaliteit komt bovendrijven.
We moeten ergens beginnen. Mijnheer de minister, ik heb geen fundamentele kritiek op uw beleidsbrief, ik vind het een goed document. De belangrijkste opdracht is de herziening van de regelgeving en de omzetting van de nieuwe Europese richtlijn. Daar zijn we het allemaal over eens. In uw beleidsbrief zegt u dat we toekomstgerichte, consistente mediadecreten moeten hebben. U hebt nog anderhalf jaar tijd om dat uit te werken, vooraleer er misschien nog eens verschuivingen kunnen komen op politiek vlak. Lijst Dedecker rekent daarop. We zullen eraan meewerken, want dat moet de kern zijn van uw beleid. Voor de toekomst is dat zeer belangrijk, want we moeten met z'n allen een kader creëren waardoor Vlaanderen beter wordt in het digitale universum.
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, bij het voorbereiden van mijn uiteenzetting heb ik het verslag van de bespreking in de commissie voor Cultuur nog eens doorgenomen. Ik was onder andere geboeid door een uiteenzetting van de heer Stassen. Hij stelde enerzijds terecht dat het cultuurbeleid van de voorbije tien jaar de stempel van de huidige minister draagt, maar dat het anderzijds tijd wordt om, als verantwoordelijke en vooruitziende beleidsmakers, na te denken over het cultuurbeleid van de komende tien jaar. Ik wil vandaag graag ingaan op deze terechte oproep.
Het zou niet getuigen van goed bestuur om na deze legislatuur alle decreten nog eens tegen het licht te houden en te wijzigen. Na deze tien decretaal hectische jaren heeft de cultuursector recht op een zekere mate van decretale rust, zodat het stof kan neerdalen, de decreten op kruissnelheid kunnen komen, met het juiste budget kunnen worden uitgevoerd, en vooral dat iedereen in en rond de culturele sector, zich terug met zijn of haar corebusiness kan bezighouden, in plaats van opnieuw te vergaderen over alweer een decreetswijziging of een nieuw reglement.
Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat wij de komende jaren op onze lauweren kunnen rusten. De cultuursector heeft immers recht op een betrouwbare overheid, en dus op rechtszekerheid door correcte regelgeving en juridische duidelijkheid. Indien de huidige decreten manifeste mankementen zouden vertonen in hun uitvoering, dan is het vanzelfsprekend onze plicht om, uit respect voor de sector en de goede werking ervan, deze problemen aan te pakken, uiteraard in overleg met de betrokken sector en in de eerste plaats gebaseerd op de deskundigheid van de sector. Een goed cultuurbeleid komt natuurlijk tot stand in dialoog en is geen dictaat van de cultuurminister.
Als cultuurbeleidsmakers zullen we ons de komende jaren specifiek moeten bezighouden met twee elementen: een uitdieping van het cultureelerfgoedbeleid en een versterking van een integraal cultuurbeleid. In verband met het erfgoedbeleid wil ik een vijftal elementen aanhalen. We moeten ervoor zorgen dat we ons rijke en gediversifieerde erfgoed, waarvoor men ons over heel de wereld benijdt en dat we van de vorige generaties hebben geërfd, bewaren, op een wetenschappelijk verantwoorde manier restaureren en op een hedendaagse en aantrekkelijke manier ontsluiten. Het rentmeesterschap is een van de basisprincipes van onze christendemocratische inspiratie, ook in het cultuurbeleid.
We zijn van mening dat in het erfgoedbeleid van de laatste jaren een bepaald onevenwicht is ontstaan. Ik verklaar me nader. Een goed cultureelerfgoedbeleid vertrekt van vier basisfuncties volgens de gangbare Unesco-definitie: collectieopbouw en beheer, conservatie, wetenschappelijk onderzoek, publieksontsluiting. We denken dat het erfgoedbeleid van de minister iets te weinig de nadruk legt op het evenwicht in deze vier essentiële en complementaire functies. Een uitgediept beleid over de aspecten conservatie en wetenschappelijk onderzoek lijkt ons aangewezen.
Ik kom tot een volgend element van het erfgoedbeleid. Als Vlaamse Gemeenschap zijn we te weinig fier op de enorm rijke kunstschatten die we hier hebben, ongetwijfeld van wereldniveau. Ook professionele marketing blijft jammer genoeg nog te vaak een verdacht begrip in de erfgoedsector. Marketing en promotie gaan bovendien veel verder dan louter het organiseren van evenementen. Een stevige, goed georganiseerde educatieve dienst bijvoorbeeld is een must in elk museum.
Musea in het buitenland trekken jaarlijks honderdduizenden toeristen aan met een aanbod dat kwalitatief heel wat minder biedt dan wat er in onze Vlaamse musea te bewonderen valt. In Nederland bijvoorbeeld ligt het museumbezoek maar liefst drie keer zo hoog als in Vlaanderen. Mits een adequate ontsluiting, een sterke promotie, moderne marketing en aantrekkelijke educatieve projecten zou ook Vlaanderen beter kunnen scoren.
Ik illustreer dit met een concreet voorbeeld. Utrecht, toch niet meteen de Nederlandse top of the bill, ontvangt jaarlijks bijna 6 miljoen toeristen, wat een enorme weerslag heeft op de lokale economie, terwijl Brugge, met wereldberoemd erfgoed en evenveel inwoners als Utrecht, amper 3 miljoen toeristen per jaar ontvangt, de helft dus.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
Ik zou graag weten waar die cijfers vandaan komen, want ik kan echt niet volgen.
Ik zal opzoeken waar die cijfers exact vandaan komen. Over het feit dat het museumbezoek in Nederland een stuk hoger ligt dan bij ons, namelijk drie keer, kunnen we het volgens mij wel eens zijn.
De heer Caron heeft het woord.
Ik heb nog gewerkt voor Brugge 2002. In die tijd waren er al 4 miljoen bezoekers per jaar, waarvan 1,5 miljoen museumbezoekers. Ook Vlaanderen scoort dus zeer goed op een aantal terreinen. Ik zou daar niet te pessimistisch over doen.
Ik zal de concrete cijfers nog eens controleren, maar we denk dat we het erover eens kunnen zijn dat, als we vergelijken met de rest van Europa, het cultuurbezoek in Vlaanderen beter kan.
Ik wil niet doorbomen over die cijfers, maar er zou eens een vergelijking tussen Utrecht en Brugge moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld wat het aantal inwoners betreft. Utrecht telt viermaal zoveel inwoners als Brugge.
Ik zal me nu niet vastpinnen op de exacte aantallen. Als we wat in Vlaanderen gebeurt vergelijken met wat in de rest van Europa gebeurt, is er alleszins nog verbetering mogelijk.
Ik kom tot mijn volgende punt over het cultureelerfgoedbeleid. Uit de begrotingstabellen blijkt duidelijk dat ongeveer een tiende van het budget voor het kunstenbeleid aan het erfgoedbeleid wordt besteed. Ere wie ere toekomt: de huidige minister van Cultuur heeft hier al een belangrijke weg afgelegd, maar voor ons is het wel essentieel dat er de komende zittingsperiode voluit en dus extra wordt ingezet op dat erfgoedbeleid.
Wij pleiten ervoor zowel de vicieuze cirkel te doorbreken als te komen tot een evenwichtig erfgoedbeleid. Ik geef enkele voorbeelden van waar we de komende zittingsperiode zeker een extra stimulans moeten geven. Er is de dringende en broodnodige grondige renovatie van het KMSKA. Dat is al een belangrijke eerste stap, maar we moeten ons nu dringend bezinnen over wat we met de collectie gaan doen tijdens deze sluiting en vooral ook hoe we dit belangrijke Vlaamse museum na de heropening zullen positioneren in het internationale museumlandschap en welke instrumenten het daar dan financieel en beheersmatig voor nodig heeft.
We zijn verheugd dat de beleidsbrief Cultuur stelt dat de minister aandacht zal besteden aan de restauratieopleidingen in Vlaanderen, maar ook de conservatieopleidingen zijn natuurlijk essentieel voor een degelijk en evenwichtig erfgoedbeleid. We zouden ook sterk willen aandringen op een grotere coördinatie tussen het roerend of cultureel erfgoed en het onroerend erfgoed, om te vermijden dat er bijvoorbeeld een ongezonde concurrentie zou ontstaan tussen de beide departementen. Misschien is de reeds lang aangekondigde algemene herziening van het decreet op de bescherming van de monumenten een geschikte aanleiding voor dit parlement om zich daar eens grondig over te bezinnen. De komende beleidsperiode zullen we trouwens ook - nog meer dan nu - onze verantwoordelijkheid moeten opnemen voor het kerkelijk erfgoed. De herbestemmingsproblematiek zullen we niet meer voor ons kunnen uitschuiven. We pleiten ook voor meer wetenschappelijk onderzoek op het gebied van het erfgoedbeleid, meer benchmarking in de erfgoedsector, enzovoort.
Het economisch belang van cultuur, maar vooral van erfgoed, wordt volgens ons wat onderbenut. Ik heb het hier uitdrukkelijk niet over CultuurInvest, maar over de economische return van het kunst- en cultuurbeleid door middel van cultuurtoerisme. Vlaanderen laat volgens ons hier nog kansen liggen, want eigenlijk is ons erfgoed onze belangrijkste economische grondstof en dus onze belangrijkste troef. De toeristische sector, zeker in de kunststeden, zit nog steeds in de lift. We moeten deze ontwikkeling zoveel mogelijk ondersteunen. We hopen dat het masterplan voor het erfgoedbeleid, dat momenteel wordt voorbereid op het kabinet van de minister, deze benadering ook in zich zal dragen.
Dat wil ik nog iets zeggen over het transversaal cultuurbeleid. Mijnheer de minister, in uw beleidsnota Jeugd introduceert u een mooi beeld: de beleidsrotondes. Dat zijn actiepunten waar meerdere beleidsdomeinen op elkaar moeten inwerken om het geheel te laten functioneren. Ik denk dat het toekomstige cultuurbeleid ook nood heeft aan dergelijke beleidsrotondes. Ik sprak daarnet over het erfgoedbeleid, waar de raakvlakken met toerisme, onderwijs of opleidingen en monumentenzorg duidelijk zijn, en waar het inspelen op deze raakvlakken essentieel is om te komen tot een succesvol en kwaliteitsvol beleid.
Er zijn echter nog andere voorbeelden. 2008 is het internationale jaar van de cultuureducatie. Naar aanleiding van de bespreking van het Participatiedecreet in de commissie voor Cultuur heb ik al gewezen op het enorme belang van de samenwerking tussen de departementen Cultuur en Onderwijs. Wetenschappelijk onderzoek heeft immers duidelijk aangetoond dat wie op school in contact komt met kunst en cultuur, een veel grotere kans heeft op een levenslange cultuurparticipatie. Indien we dus voort werk willen maken van de participatiegedachte in de culturele sector - en wij steunen deze optie volledig en zonder voorbehoud -, dan is het uitwerken en opzetten van cultuureducatieve projecten van zeer groot belang.
We hopen dat, meer nog dan vandaag, cultuur en onderwijs elkaar de hand zullen reiken om hier werk van te maken.
In verband met de brede school pleiten wij vooral voor competentieverhoging. Wij zien de school van de toekomst onder andere als een centrum voor cultuur voor de lokale gemeenschap, met ouders en leerlingen, wat dus verder gaat dan louter een brede opleiding voor de leerlingen binnen het schoolprogramma. We blijven in dit verband ook aandringen op dwarsverbindingen met het deeltijds kunstonderwijs.
Ook bij de thema's 'Levenslang en Levensbreed Leren' en 'Elders Verworven Competenties' zijn meerdere beleidsdomeinen betrokken om tot een coherent en adequaat beleid te komen. In dit verband blijven wij trouwens benadrukken dat deze problematiek niet louter arbeidsmarktgericht mag worden bekeken. Voor ons blijft, ook in dit debat, de persoonsvorming essentieel, ook los van de marktwaarde op de arbeidsmarkt.
Daarom ook houden wij een continu pleidooi voor de versterking en de ondersteuning van de klassieke sociaal-culturele verenigingen die op dat vlak al heel wat hebben bewezen en hele generaties hebben geholpen bij hun emancipatieproces. Laten we hen alle vertrouwen geven en geloven in hun mogelijkheden om zelf, van onderuit, ook in dit verband vernieuwende projecten op te zetten. Laten we nooit vergeten dat het in de eerste plaats de culturele en de sociaal-culturele actoren zelf zijn die de eerste dragers blijven van een doorleefd cultuurbeleid. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Schoofs heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, sport zal in 2008 in het middelpunt van de belangstelling staan. In een jaar waarin de Olympische Spelen plaatsvinden, krijgen we informatie over sporttakken die vier jaar lang aan de aandacht van velen zijn ontsnapt, worden onze mogelijke kandidaten voor een medaille uitvoerig geïnterviewd in de pers en worden er lijstjes opgemaakt van de medailles per land.
De Olympische Spelen zijn een goede illustratie voor het maatschappelijke belang dat sport heeft, maar de vele wedstrijden van cafévoetbalploegen op zondagmorgen, de joggers in het straatbeeld, de wandelaars, de schaatsers en de zwemmers zijn dat evenzeer. In vergelijking met bijvoorbeeld cultuur werd dat maatschappelijke belang van de sport lange tijd niet voldoende naar waarde geschat door de Vlaamse overheid.
We zijn dan ook tevreden dat het budget voor sport nu al enkele jaren een duidelijk opgaande lijn volgt. In 2009 zullen de beleidskredieten met 59 percent gestegen zijn tegenover 2004. En nog een ander engagement wordt nagekomen: de stijging van de middelen voor topsport wordt vanaf dit jaar aangevuld met meer aandacht voor de breedtesport, voor de Sport voor Allen.
De grotere budgettaire inspanning is een goede zaak, tenminste als we ervoor zorgen dat de middelen op het terrein een zo groot mogelijke impact hebben. Heel concreet komt het erop neer dat we ervoor zorgen dat in 2009 meer mensen aan sport doen dan in 2004, dat ze dat in betere omstandigheden kunnen doen, met een betere begeleiding en in een betere infrastructuur. Dit was de breedtesport.
Ook voor topsport moeten we ervoor zorgen dat de belastingbetaler 'return on investment' krijgt. Dat zal misschien nog niet het geval zijn voor de Olympische Spelen van Peking of voor de Champions League van volgend jaar, maar op termijn moeten we resultaten zien.
We pleiten dus voor een ambitieus beleid dat niet bang is om concrete doelstellingen naar voren te schuiven en ze te laten meten. Dat wil niet zeggen dat we nu al aanwijzingen zouden hebben dat middelen worden verspild, maar - u zult het ons niet kwalijk nemen - liberalen willen iedere euro overheidssteun geen twee, maar vier keer omdraaien om zeker te zijn van het positieve effect. Een resultaatgericht beleid veronderstelt dat men een nulmeting uitvoert, waartegen het al of niet bereiken van de doelstellingen na een aantal jaar kan worden afgemeten. Ongetwijfeld hanteert men al officieuze richtcijfers over bijvoorbeeld de deelname aan sport.
Wel, voor ons mogen die cijfers openbaar gemaakt worden en ambitieus zijn. Met een budget dat met meer dan de helft is gestegen moeten we onze nek durven uitsteken.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, geachte collega's, we zijn tevreden met de inhaaloperatie die er komt op het vlak van sportinfrastructuur. Dat dossier is op een stevige basis gestoeld en moet ons in staat stellen de grootste gaten in ons aanbod te dichten. Binnen enkele dagen moeten de aanvragen zijn ingediend, en de minister maakt zich sterk dat er veeleer te veel dan te weinig interesse van de gemeenten zal zijn, hoewel zij daar ook redelijk wat middelen aan zullen besteden. We zullen dit dossier zeker van dichtbij blijven volgen.
Naast de kunstgrasvelden, de zwembaden en de multifunctionele sporthallen die er met het Sportinfrastructuurplan moeten komen, zijn er ook nog de voetbalstadions. Binnenkort, zo heeft de minister beloofd, wordt de audit hierover aan de commissie voorgelegd. We zien dat het gebrek aan nieuwe accommodatie een van de redenen is waarom de Belgische voetbalcompetitie steeds meer achterop hinkt in vergelijking met landen met een vergelijkbaar inwoneraantal. Maar in het buitenland is het niet noodzakelijk de overheid die aan de kar trekt van de bouw en renovatie van voetbalstadions. We zullen goed moeten onderzoeken in hoeverre we andere instrumenten - van ruimtelijke ordening, maar ook fiscale stimuli - die in Vlaanderen voorhanden zijn, kunnen mobiliseren.
Fiscaliteit is een van de belangrijke hefbomen voor een goed sportbeleid of topsportbeleid waarover op het federale niveau beslist wordt. Een statuut voor de trainer is nog een voorbeeld, het invoeren van sportcheques een derde. Er zal proactief gelobbyd moeten worden om daar stappen te kunnen zetten die even belangrijk zijn als bijkomende investeringen.
Een ander voorbeeld van een initiatief dat een positief effect kan hebben en toch niet veel moet kosten, is een Vlaamse topsportkalender. Ik heb daar verleden week een vraag over gesteld, en de minister verzekerde me dat in 2008 werk zal worden gemaakt van zo'n kalender. Er moet namelijk een betere afstemming komen van de initiatieven die de sport op Vlaams niveau promoten. Zo zullen we kunnen vermijden dat bij een wedstrijd in de Cross Cup in mijn streek de Topsportschool van Hasselt ontbreekt omdat ze aan een wedstrijd in Nederland deelneemt. Blijkbaar wordt er nog niet optimaal samengewerkt tussen degenen die actief zijn in de topsport, de georganiseerde recreatiesport en het onderwijs. Ik zal dit in 2008 zeker blijven opvolgen.
De Open Vld-fractie is tevreden dat Vlaanderen sport steeds meer naar waarde schat. Sport is namelijk van groot maatschappelijk belang, en dat geldt zowel voor de 'breedtesport' als voor de topsport. Wel vinden we dat de doelstellingen die we ons stellen ambitieus mogen zijn, en duidelijk gecommuniceerd moeten worden aan de bevolking. Als we in 2009 de balans opmaken van de investering van 59 percent extra middelen tegenover 2004, moet Vlaanderen duidelijk meer een sportregio zijn geworden. Als de minister daarbij zijn nek durft uit te steken, kan hij op onze steun rekenen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Anciaux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik bedank iedereen die een betoog heeft gehouden over de beleidsdomeinen Cultuur, Jeugd en Sport. Ik verwijs ook naar de stevige en dynamische besprekingen in de commissie.
Ik waardeer de bezorgdheid over de cultuurcentra. Het is mijn betrachting een evenwicht te vinden tussen een taakverdeling voor de cultuurcentra, zodat we niet dezelfde programmatie hebben in dezelfde streek. Ik wil specialiteit en unieke opportuniteiten zoeken. De cultuurcentra moeten voor de amateurkunsten, voor de plaatselijke spelers en voor het sociaal-culturele veld hun verantwoordelijkheid opnemen. Daar moeten ze een evenwicht in zoeken. Dat zijn we momenteel aan het bespreken in de verschillende convenants, niet alleen in functie van de dertien centrumsteden, maar ook van de A-centra in de cultuurcentra.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we een ruim en voldoende kwaliteitsvol aanbod hebben, en dat de autonomie van de kunstenaar gerespecteerd blijft? Die vragen houden me bezig. We moeten daar een evenwicht in zoeken en bepaalde doelgroepen stimuleren om meer deel te nemen aan cultuur. Het is niet mijn bedoeling om mensen te verplichten, ik wil kansen bieden om deel te nemen. Niemand kan daartegen zijn. Als je vandaag geen kansen hebt, dan is dit geen luxedebat, dan is dit een kwestie om mensen kansen te geven. Op dat moment is het aan de mensen om al dan niet te participeren aan het bestaande aanbod.
Het is de bedoeling dat bij de begrotingscontrole de teller juist wordt gezet inzake de Opera. De overgang van VOI naar vzw kost een smak geld. We moeten daar met de vakbonden en het personeel nog over discussiëren. In het evenwicht dat we proberen te realiseren met Antwerpen en Gent zouden die steden meer verantwoordelijkheid moeten opnemen, onder meer in de exploitatie van gebouwen. We willen een doorstart mogelijk maken, zodat de Opera niet op het niveau zit zoals dat elders in de wereld is te vinden, maar op een correcte vertrekbasis. De Vlaamse Gemeenschap steekt in verhouding vrij veel geld in de Opera. In vergelijking met het buitenland worden weinig privé-middelen gevonden. Op dat vlak moet de Opera zelf inspanningen doen. Een verhoging van middelen is daar wel noodzakelijk. Binnen mijn beleidsruimte zal ik daartoe een aanzet geven.
Het debat van de grote instellingen is belangrijk om een motor te vinden in de kunstwereld. Het is belangrijk om verder te investeren in die grote cultuur- of kunstinstellingen. Ik weet niet of we de fout mogen begaan alle mogelijke belangrijke spelers uit te roepen tot toekomstige grote instelling. We moeten het debat heel open voeren. Er zijn vragen over de Bijloke en het Brugse Concertgebouw. Ik zal daar vandaag niet positief op antwoorden. Ze moeten het nu maar even bewijzen. De AB heeft het al bewezen en heeft in de volgende ronde het recht om zich als grote instelling te gedragen.
De problematiek van de kunstcollectie en van de samenwerking tussen de musea voor hedendaagse kunst moeten we nog verder uitklaren. Er moet in elk geval meer samenwerking komen. Er moet een koepel komen voor de kunsthistorische musea en de musea voor hedendaagse kunst.
De heer Delva heeft vooral een blik op de toekomst geworpen. Naar aanleiding van een vraag van de heer Stassen in de commissie heb ik gezegd dat in een volgende legislatuur niet enkel een minister van Cultuur zijn mannetje moet staat, maar dat ook alle andere ministers een deel van de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. Zo lijkt het mij belangrijk dat de volgende ministers van Welzijn, Toerisme en Onderwijs eveneens dragers zijn van een culturele gedachte, die de band tussen Cultuur en respectievelijk Welzijn, Toerisme, Onderwijs en zo meer ook in de praktijk gaan realiseren. In die zin heb ik respect voor de vraag om meer aandacht voor cultuureducatie. We hebben daar in deze en vorige legislatuur al fors op ingezet, maar het is een blijvende zorg.
Het debat rond erfgoed lijkt mij belangrijk en nuttig. Het gaat vooral om een visie op lange termijn. Er bestaat vandaag een grote consensus over de aanzet tot het erfgoeddebat in de Vlaamse Gemeenschap. Wij leveren een nooit geziene inspanning, die weliswaar nog niet op het ideale niveau zit, om het cultureelerfgoedbeleid te realiseren.
Ik kom ten slotte tot het beleidsdomein Sport. Ik ben blij met de betogen en met de uitgesproken zorg dat we zowel op het vlak van topsport als van breedtesport een ambitieus beleid moeten voeren. Dat moet inderdaad ook gemeten kunnen worden. We moeten de Vlaamse Gemeenschap kunnen sensibiliseren. Het is mijn ambitie om de Vlaamse Gemeenschap zowel op het vlak van sport, jeugdwerk als cultuur niet alleen geïnteresseerd te maken, maar ook te laten deelnemen. Dat zal ons als gemeenschap alleen maar beter en rijker maken. Het komt erop aan om via die beleidsdomeinen iedereen de kans te geven om zijn identiteit binnen het grotere geheel van de gemeenschap te kunnen beleven.
Ik dank u voor de steun die u in de commissie en in de plenaire vergadering aan deze beleidsdomeinen hebt gegeven. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik dank iedereen voor de opbouwende betogen in dit debat. Een paar collega's hebben de financiering van de publieke omroep ter sprake gebracht. De heer Verstrepen verzet zich vanuit een ideologisch standpunt tegen de financiering. Ik onderschrijf wat de heer Decaluwe gezegd heeft.
Mijnheer Verstrepen, het klopt dat televisie en radio geen schaars goed meer zijn. De publieke omroep is dat echter wel nog altijd. Ik geloof in de maatschappelijke noodzaak om investeringen te doen in de publieke omroep, die een brede drager moet zijn van de opdracht zoals we die omschrijven in decreten en beheersovereenkomsten.
De heer Verstrepen pleit voor projectfinanciering, en ik leg daarbij de link met de vraag van de heer Decaluwe. Het is evident dat projectfinanciering wel ingeschreven staat in de boekhouding van de VRT. Dat moet zo. Mijnheer Decaluwe, u vraagt echter om dat onder te brengen in de globale financiering.
Ik heb daarstraks de reacties gezien van mijn collega's. Uw voorstel kan niet op veel enthousiasme rekenen. Dat debat kan in de toekomst worden gevoerd. Het is een historisch gegroeide vorm van financiering. Ik zie er ook veel positiefs in, in die zin dat het getuigt van de betrokkenheid van de diverse collega's vanuit hun beleidsdomein bij de taak van de publieke omroep. Het zal geen deel uitmaken van de evaluatie die aan drie voorwaarden is verbonden, mijnheer Verstrepen. U kent ze intussen. U vroeg naar de voorwaarden van financiering. Ik heb ze tijdens de vorige plenaire vergadering herhaald.
Mevrouw Hermans, u stelt vragen bij het evenwicht tussen een publieke omroep en een privéomroep. Ik deel uw mening niet. Ik heb al meermaals gezegd dat ik hoop dat we dit debat eindelijk kunnen overstijgen. Tijdens deze regeerperiode hebben de privéomroepen volop kansen gekregen, op het vlak van radio, op het vlak van reclame-inkomsten en op het vlak van de samenvoeging van regionale radio's. Er is dan ook geen reden tot klagen.
Naar aanleiding van de omzetting van de nieuwe richtlijn moeten we maximale kansen geven aan de privéomroepen. Ik vraag die omroepen echter ook om zich te onthouden van kritiek op de financiering van de openbare omroep. Dat zijn twee afzonderlijke zaken.
Mevrouw Hermans, u had het ook over de radio en de privé-initiatieven. Inzake radio zijn er meer dan ooit kansen. We krijgen een extra FM en bijkomende digitale kanalen. Verder mogen de regionale omroepen samenwerken, wat extra kansen geeft aan de privéradio's.
U had ook nog een vraag over de pensioenfinanciering van de Vlaamse journalisten. Sinds 1988, toen de steun aan de geschreven pers een Vlaamse bevoegdheid werd, worden de pensioenen aanvullend gefinancierd. Ik neem aan dat dit ooit een zinvolle federale regeling was. Die financiering is nog nooit in vraag gesteld. Ik wil de oorsprong van die regeling wel opzoeken, maar ik kan uw vraag nu niet beantwoorden.
U doet uw beklag over het tekort aan Vlaamse producties. Uit metingen zou blijken dat er maar 14 percent Vlaamse producties zouden zijn. In de beheersovereenkomst hebben we een minimum van 20 percent opgelegd. Als blijkt dat die norm niet wordt gehaald, dan schiet de VRT te kort. Die zaak kan worden gecontroleerd door de VRM. We moeten blijven hameren op de noodzaak om het Nederlandstalige lied en de Vlaamse producties volop aan bod te laten komen.
Mijnheer Verstrepen, u hebt opmerkingen over het nieuws en de objectiviteit. Daar zijn twee organen voor. Enerzijds is er de VRM die een uitspraak heeft gedaan in debatten over de objectiviteit. Die uitspraak wordt aangevochten voor de Raad van State. De VRM doet zijn werk in alle objectiviteit. Ik onderschrijf wat de heer Vandenbossche heeft gezegd. Iedereen vraagt de VRM om op te treden, om dan vervolgens opmerkingen te maken over een te ijverige VRM.
Het is een goede zaak dat de commissie de VRM heeft uitgenodigd op een hoorzitting om daarover van gedachten te wisselen.
Naast de VRM is er natuurlijk ook nog de Raad voor de Journalistiek, die trouwens vandaag haar vijfjarig bestaan viert. Indien mijn aanwezigheid hier niet vereist was, had ik daar het woord gevoerd. De Raad voor de Journalistiek is een door journalisten opgericht zelfregulerend orgaan dat behoorlijk werkt. De grote uitdaging bestaat er in om de stap te zetten naar de nieuwe media en naar de steeds grotere groep niet-beroepsjournalisten, de burgerjournalistiek, die op de meest diverse manieren alom groeit en bloeit en toeneemt.
Mijn beleid is gericht op het opengooien van de digitale distributie. We gaan daarmee door.
Een aantal collega's heeft het gehad over het zenderpark. Wat dat betreft, zitten we op schema. De VRT heeft me meegedeeld dat hij zelfstandig een beslissing zal nemen. Zoals u weet, beschikt hij over twee opties.
Op de vorige ministerraad hebben we de digitale frequenties toegekend voor de VRT. We hebben toen ook de datum voor de ASO bepaald op 3 november. Dat was trouwens al een werkdatum. Sinds vorige vrijdag is die dag ook vastgelegd. Samen met u geloof ik in de enorme mogelijkheden die zullen ontstaan door de digitalisering van de ether.
Mijnheer Vandenbossche, we hebben inderdaad de afspraak gemaakt dat we over het ARKADE-project een open dialoog zullen aangaan. Ik heb me ertoe geëngageerd een debat over de hoofdlijnen te voeren. Het is goed dat we dat doen. Met dat project zetten we de Europese richtlijn om. Het parlement moet een aantal fundamentele opties nemen. We hebben ook de ambitie te komen tot een coherente, toekomstgerichte regelgeving, die we de afgelopen tijd noodgedwongen en misschien te vaak hebben moeten aanpassen. We kunnen daarover een heel goed gesprek voeren.
Wat mij betreft, is het inderdaad de bedoeling om de nieuwe richtlijn aan een strak tempo om te zetten. We hebben twee jaar de tijd, dus dat moet lukken. De dialoog met onder andere vertegenwoordigers van het ARKADE-project vormt daarbij een belangrijke tussenstap. Uiteraard zijn mijn kabinet en administratie bereid te zorgen voor een ruime inbreng. (Applaus bij de meerderheid)
We gaan over naar Internationaal Vlaanderen.
Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, enkele dagen geleden werd de klimaatconferentie in Bali beëindigd. We werden nog maar eens met de neus op de feiten gedrukt. Ondanks het feit dat we hier geconfronteerd worden met andere - communautaire - stormen, kunnen we die zaak toch niet aan ons voorbij laten gaan.
De problemen zijn grensoverschrijdend. Ik denk dan in eerste instantie aan migratie, globalisering, toerisme, klimaatverandering enzovoort. Daarnaast kunnen we er ook niet aan voorbij dat we ons moeten aanpassen aan de Europese snelheid: we moeten samen met Europa de problemen aanpakken.
We waarderen dan ook ten zeerste dat de Vlaamse Regering inspanningen levert om op te volgen wat op Europees vlak gebeurt. Zo wordt de Vlaamse vertegenwoordiging versterkt en is er nu ook het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (VLEVA).
Ik wil hier nog twee zaken onder de aandacht brengen.
Ten eerste, het is de bedoeling dat we de documenten niet ex post ontvangen, we moeten de kans krijgen ex ante in te grijpen. Dit vraagt om een inspanning. We moeten zoveel mogelijk contacten leggen met de diensten van de Europese Commissie. Het is niet de bedoeling a posteriori op de hoogte te worden gebracht, het is de bedoeling onze input tijdens het eerste stadium in te brengen.
Ten tweede, we moeten trachten de nodige contacten te leggen met de ambtenaren van de Europese Commissie. Op die manier kunnen we de kans krijgen om zelf mee de pen te hanteren. Het Vlaams Parlement mag op dit vlak niet achterblijven. De Europese dossiers mogen niet worden beschouwd als dossiers die zich ver van ons vandaan situeren. De Europese beslissingen hebben immers een invloed op onze eigen regelgeving.
De Vlaamse vinger aan de pols is een heel goed initiatief. Veel informatie die ons langs deze weg bereikt, wordt evenwel in de bevoegde commissies niet adequaat behandeld. De commissies bespreken deze rapporten zelden. De Vlaamse Regering levert de nodige inspanningen. Dit is eigenlijk ook een taak van het Vlaams Parlement. We blijven hier gedeeltelijk zelf in gebreke.
Het deze middag genomen initiatief 'task force Europa' kan de krijtlijnen uitstippelen en ter goedkeuring aan het Vlaams Parlement voorleggen. Op zich kan dit een goede aanzet betekenen. Hoewel het vreemd kan klinken, verdedigen de parlementen van de landen die de idee van een Europese grondwet middels een referendum hebben afgekeurd, de Europese besluitvorming. De commissies van die parlementen bespreken wel degelijk de Europese regelgeving.
Wie niet sterk is in de internationale context, moet slim zijn. Als kleine regio is Vlaanderen een van de mindere spelers op het veld. Mijns inziens moeten we dan ook trachten ons internationaal netwerk te wijzigen. Het in samenspraak met de Vlaamse hogescholen en universiteiten genomen initiatief om studenten vacatures aan te bieden, is zonder meer een goed initiatief. We pleiten zelfs voor een uitbreiding van dit initiatief. Werkervaring is een van onze competenties. Misschien kunnen we op dit vlak aan uitbreidingen denken.
Vlaanderen is een investeringsregio. Hoewel de export en het aantal arbeidsplaatsen groeien, blijkt uit de beleidsbrieven dat we op twee vlakken in gebreke blijven. De technologie komt minder aan bod. Bovendien focust onze export zich nog te sterk op de ons omringende landen. De nieuwe Europese lidstaten in Oost-Europa kunnen ook op onze aandacht rekenen. Vlaanderen moet een breder perspectief hanteren. Dit staat trouwens ook in de beleidsbrief te lezen. We moeten ons in functie van onze exportdoeleinden meer op de BRIC-landen, Brazilië, Rusland, India en China, richten. De Vlaamse export naar India en China is trouwens gedaald.
Tijdens de commissiebesprekingen is gebleken dat het probleem zich gedeeltelijk bij de KMO's situeert, omdat ze niet over de nodige knowhow beschikken om de nodige contacten in die landen te leggen.
De aanwezigheid van het agentschap Flanders Investment & Trade (FIT) kan hierbij een helpende hand bieden. De logistieke steun en de kennis van het FIT moeten verder worden uitgebouwd. De positionering van technologische attachés is een goed initiatief: zij moeten de gegadigden ter plaatse en onze Vlaamse KMO's de nodige ondersteuning bieden.
Minister Ceysens heeft me gevraagd hier mee te delen dat ze tijdelijk is verhinderd omdat ze het woord op een Europese bijeenkomst moet voeren. Ze neemt momenteel deel aan de Europese High Level Group on Chemicals in het Berlaymont-gebouw.
Er zal momenteel niet worden ingegaan op wat u zegt over FIT en buitenlandse handel.
Ik juich uw eerste bedenking toe. Ik zal natuurlijk niet interveniëren in de rol van het parlement, maar onder de vorige en deze voorzitter gebeurden en gebeuren heel wat inspanningen om Vlaanderen te internationaliseren. De regering reikt een aantal werktuigen aan, zoals VLEVA, de versterking van de permanente vertegenwoordiging, de Vlaamse vinger aan de Europese pols, de subsidiariteit waar heel wat zal kunnen gebeuren. De andere deelstaten met wetgevende bevoegdheid kijken op naar wat Vlaanderen doet. We hebben nu het voorzitterschap van REGLEG en we zullen samen met de CALRE een seminarie organiseren over best practices. Ik heb gisteren als voorzitter van REGLEG geluncht met de heer Barroso. Ik heb het aanvoelen dat de Europese Commissie een nieuwe stap wil zetten in de richting van de dialoog met de regio's, met de deelstaten met wetgevende bevoegdheden.
Ik onderschrijf uw mening dat het aan ons ligt om heel proactief te zijn en om in de prelegislatieve fase op te treden, zowel formeel als informeel. We hebben een heel instrumentarium opgebouwd dat ons moet toelaten om dit te doen. Daar ligt heel veel winst te rapen voor Vlaanderen in zijn geheel en voor de sectoren in het bijzonder.
Ik kan alleen maar een heel tevreden parlementslid zijn als ik hoor dat u nog altijd een niet-aflatende energie hebt om Europa dichter bij Vlaanderen te brengen.
Ik ga niet verder in op de beleidsbrieven van minister Ceysens, maar ga direct over naar ontwikkelingssamenwerking. Er is een heel juiste analyse gemaakt van de verhoudingen die momenteel leven tussen noord en zuid. In het zuiden verhoogt het inkomen. Dit ontkracht voor een deel het doemdenken dat onze inspanningen weinig of niets opleveren. Een aantal parlementsleden kreeg de mogelijkheid om de conferentie tussen Europa en Afrika die recent in Lissabon plaatsvond, bij te wonen. Daar is gebleken dat Afrika veel mondiger is geworden en zijn plaats in de wereld wenst te veroveren. Zowel de man en zeker de vrouw in Afrika winnen aan daadkracht en initiatief. Dat is een heel goede evolutie.
De wereldhandel heeft potentieel. Open Vld is voor de toepassing van de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA's) omdat nog te veel landen in Afrika klassieke fiscale maatregelen toepassen aan hun grenzen. Dit heeft als negatief neveneffect dat de handel tussen de regio's in het Afrikaanse continent niet in al zijn opportuniteiten kan worden benut. De EPA's die ter bespreking voorliggen, kunnen alleen maar positief zijn omdat ze de handel met Europa kunnen uitbreiden.
Ik verwijs ook naar Ex-Change. Daarin worden kmo's bijgestaan om gemakkelijker de toegang tot onze markt te vinden. Daarnaast biedt Helpdesk Import Vlaanderen logistieke steun aan kmo's en andere ondernemingen die hieraan willen meewerken.
Open Vld pleit ook voor een resultaatgerichte aanpak in het zuiden. We moeten dit niet doen om een geweten te hebben of om ons geweten af te kopen, maar eerder vanuit een humanitaire visie die we in ons moeten hebben als humanisten van de 21e eeuw. We moeten echter ook behoedzaam zijn. Elke euro die van onze belastingbetaler naar ontwikkelingssamenwerking gaat, moet goed worden besteed. De laatste weken zijn er aantal artikels verschenen in de pers. Daaruit blijkt dat er ook een zekere controle moet worden op uitgeoefend. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, het gaat goed met de Vlaamse financiën. Na een jarenlang volgehouden budgettaire discipline waardoor de Vlaamse overheidsschuld eind 2008 zo goed als "nihil" zal zijn, komen de Vlaamse overheidsfinanciën meer dan ooit op kruissnelheid. De Vlaamse begroting is goed voor 23,5 miljard euro uitgaven. De begroting 2008 wordt de tweede begroting op rij waarin een grote opstap in beleid- en betaalkredieten plaatsvindt. Op twee jaar tijd zal de Vlaamse Regering 2,4 miljard euro meer uitgeven. Dat zegt de minister van Financiën.
Op een begroting van 23,5 miljard euro geeft Vlaanderen 24,5 miljoen euro uit aan ontwikkelingssamenwerking. Dat is amper 0,11 percent van de Vlaamse begroting! Dat is - ondanks een stijging van 12 percent tegenover 2007 - nog steeds mijlenver van de ons zelf opgelegde verplichting om 0,7 percent van ons bruto binnenlands product aan ontwikkelingssamenwerking te besteden.
Ik weet het: zwarte verkeerspunten moeten worden weggewerkt; missing links slorpen budgetten op; wetenschap en innovatie krijgen belangrijke middelen toegeschoven; het zorg- en welzijnsbudget kent een substantiële groei; onderwijs en cultuur krijgen ruime aandacht. Bijna geen enkel beleidsdomein komt er in deze begroting bekaaid van af. En ik heb daar - voor alle duidelijkheid - ook geen probleem mee. De economische groei neemt wereldwijd toe sinds 2000. Ook in lage-inkomenslanden van sub-Saharaans Afrika en Zuid-Azië neemt het gemiddelde inkomen van de bevolking toe. Dit neemt echter niet weg dat nog steeds 1 miljard mensen het moeten stellen met minder dan 1 euro per dag.
Uit een enquête die het Hoger Instituut voor de Arbeid afnam, blijkt dat de steun van de Vlamingen voor ontwikkelingssamenwerking - ondanks allerlei negatieve en tendentieuze berichten - behoorlijk groot en stabiel is. Bijna 50 percent van de Vlamingen - en ik hoor daar nadrukkelijk bij - vindt dat de hulp voor het Zuiden omhoog moet, en 64 percent van de Vlamingen doet ook zelf een duit in het zakje. Spirit pleit voor meer geld en meer structurele begrotingssolidariteit met het Zuiden.
Nu Vlaanderen het ogenblik nadert waarop de Vlaamse overheidsschuld "nihil" wordt, vragen we dan ook nadrukkelijk aan alle ministers en dus aan de gehele Vlaamse regering voor de komende jaren een substantiële verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Of, met een verwijzing naar de woorden van minister Van Mechelen: nu de Vlaamse overheidsfinanciën meer dan ooit op kruissnelheid komen, laat dan ook maar de Vlaamse begroting voor ontwikkelingssamenwerking op kruissnelheid komen. Op naar de 0,7 percent tegen 2010! (Applaus bij sp.a-spirit en Groen!)
De heer Verstreken heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, de beleidsbrief Toerisme is niet onbelangrijk voor de lokale economie. CD&V vindt de beleidsbrief concreet en degelijk. We stellen ons wel vragen over de daling van het verblijfstoerisme uit de buurlanden. Vooral de daling van het aantal Britten valt op, want het oorlogstoerisme is toch belangrijk. Het aantal toeristen uit Spanje stijgt met 18,8 percent; uit Frankrijk met 14,4 percent. Dat zijn opvallende stijgingen, en we juichen dat natuurlijk toe. De sterke stijging van Spanjaarden is wellicht mee te danken aan de vlotte verbindingen. Dat moet nog beter worden uitgespeeld, en op dat vlak moet worden onderzocht wat er met de regionale luchthavens nog meer mogelijk is.
Ik waardeer de promotie als filmlocatie van de kunststeden. Het is wel nodig dat hiervoor een beperkt budget wordt voorzien.
Verder vinden wij het jammer dat de brochure Vlaanderen Vakantieland 2009 wordt afgeschaft. We vragen ons af of dit geen gevolgen zal hebben voor de hotelsector en het gelijknamige tv-programma. De terugval in de hotelsector is ook onze fractie niet ontgaan. We hopen dat het nieuwe Logiesdecreet deze belangrijke sector meer kansen zal geven, bijvoorbeeld in de erkenning van een meer gediversifieerd aanbod, zoals bed and breakfast, charmehotels enzovoort.
Wat de taaltrainingen voor het toeristisch onthaal betreft, hopen we dat men ook aandacht zal hebben voor minder evidente talen als Spaans en Russisch. Het is positief dat de minister werk wil maken van een kwaliteitsvol toeristisch onthaal, en dit niet alleen in de grote steden, maar ook langs de toegangswegen naar Vlaanderen. In eerdere vragen aan de minister werd reeds gewezen op het belang van de aanwezigheid van toeristisch Vlaanderen op treinstations en wegrestaurants. Wij zijn tevreden dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een toeristisch onthaal in de luchthaven van Zaventem. Wel is de bewegwijzering soms ondermaats en we pleiten dan ook voor evaluatie.
Het fietsactieplan is zeer goed, onder andere door de combinatiemogelijkheid met de kusttram.
In het kader van de werkgelegenheid wijs ik met nadruk op het tekort aan horecapersoneel, vooral aan de kust. De kust kampt al jaren met een groot aantal vacatures, dat maar niet ingevuld raakt.
Wat het plattelandstoerisme betreft, is het positief dat plattelandslogies voortaan tot acht verblijfseenheden mogen uitbaten. Het plattelandstoerisme zit immers in de lift, en uitbaters van plattelandstoerisme moeten dan ook maximaal ondersteund worden.
Het is positief dat er een actieplan komt voor zorgvakanties, gezien de vergrijzing. Maar de CD&V-fractie pleit voor een band met de ziekteverzekering, waarover onder andere in Duitsland zeer creatieve ideeën en pistes bestaan.
De opleiding voor gidsen en reisleiders is belangrijk met het oog op professionalisering, maar het mag niet zover komen dat men vrijwilligers beboet, zoals in Italië tot voor kort het geval was. We pleiten dan ook voor een Europese regelgeving.
Het Steunpunt Toerisme voor Allen krijgt 100.000 euro bij, en dat is positief. Volgens onze fractie moet de overheid in samenwerking met de sector blijven zorgen voor een voldoende groot aanbod van sociaal toerisme in eigen land. Ook al werden de reizen naar het buitenland misschien goedkoper en daardoor toegankelijker, heel wat mensen blijven graag in eigen land. We merken dat sinds de afbouw van het sociaal toerisme dit gat in de markt niet werd weggewerkt. Het is belangrijk dat de overheid investeert in kleinschalige en kwaliteitsvolle projecten voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen, jonge gezinnen, zieken, kansarmen en jongeren.
Nog een pluspunt is de stijging van de werkingsdotatie aan Toerisme Vlaanderen, onder andere voor de niet onbelangrijke kantoren in New York, Tokio en Milaan, voor de versterking van de promotie in Rusland en voor de start ervan in India en Zwitserland. We vinden dat we toeristen uit het buitenland naar hier moeten kunnen krijgen. Ik wens de minister succes bij de uitvoering van het beleidsplan Toerisme.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, ik kom vanuit de CD&V-fractie graag kort tussen over de beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking, de eerste beleidsbrief na het gestemde kaderdecreet Ontwikkelingssamenwerking en de eerste die volledig ingeschreven is en afgemeten wordt op de internationaal afgesproken Millenniumdoelstellingen. Voor mijn algemene, lovende tussenkomst verwijs ik naar het schriftelijke verslag. Ik beperk me hier tot enkele kritische, constructieve bedenkingen.
Ontwikkelingslanden zullen de grootste slachtoffers van de klimaatverandering zijn, zo lezen wij in de inleiding van de beleidsbrief. Nochtans is klimaatverandering geen echte prioriteit van ons ontwikkelingsbeleid, eerder van Leefmilieu, bijvoorbeeld via het Fonds Tropisch Bos, en van Duurzame Ontwikkeling.
Het effect van klimaatverandering op de mensen in het Zuiden en de rol die de Vlaamse Regering hierin kan spelen, zou een ideaal project of een proeftuin kunnen zijn om de coherentie in de regering op het gebied van ontwikkelingssamenwerking uit te testen. Het kaderdecreet Ontwikkelingssamenwerking, dat we reeds goedkeurden, heeft als een van de drie doelstellingen een coherente samenwerking in de regering. Dit betekent dat wat er binnen de andere beleidsdomeinen gebeurt, niet mag ingaan tegen de algemene principes en voorwaarden van het Vlaamse ontwikkelingsbeleid.
Tijdens de besprekingen van de andere beleidsbrieven heb ik verschillende ministers ondervraagd over hoe zij hun 'ontwikkelingssamenwerkingsluik' zouden afstemmen op het algemene beleid. Ik moet toegeven dat hier nog wel wat werk is. Ik heb nog maar weinig concrete engagementen tot overleg gehoord.
Daarom wil ik de minister stimuleren en oproepen om de komende maanden werk te maken van een procedure om tot interne coherentie te komen. Het lijkt me het interessants en het makkelijkst om te starten met een concreet project - zoals de klimaatverandering of het handelsbeleid of het energiebeleid - waaruit na evaluatie een vorm van coherentietoets ontwikkeld kan worden. Misschien kan deze coherentietoets ook ingebed worden in een bredere duurzaamheidstoets, wat ook naar voren kwam bij de bespreking van de beleidsbrief Duurzame Ontwikkeling.
De aankondiging van een praktische website, een 'helpdesk' voor de vierdepijlerinitiatieven - dat zijn solidariteitsinitiatieven van burgers of kleine groepen met andere mensen in de wereld - is een goed initiatief waar wij als partij al een tijdje voor pleiten. Er zijn echter nog spelers die plannen hebben voor zo'n helpdesk. Zowel de koepelorganisatie 11.11.11 als de Belgische Technische Coöperatie zijn dit aan het voorbereiden. Het zou dus goed zijn dat de minister overlegt met deze actoren om goed af te spreken waar dat één-loket komt en hoe dit efficiënt georganiseerd kan worden.
Er zijn voor de vierde pijler nog andere noden. Uit het HIVA-onderzoek van 2006 bleek dat de kleine initiatieven vooral nood hebben aan inhoudelijke ondersteuning. Hieronder versta ik een vormingsaanbod voor die vrijwilligers die zich meer willen vormen in projectmanagement, interculturele communicatie, efficiëntie van hun projecten. De overheid zou vormingsinstellingen kunnen subsidiëren om in een cursusaanbod te voorzien. Vorming geven is immers een taak van vormingsinstellingen en niet zozeer van de overheid. In uw antwoord in de commissie leek u hier geen duidelijk standpunt over in te nemen. U zou dit kunnen situeren binnen de subsidieoproep 'ontwikkelingseducatie' en dit breed interpreteren zodat er ook vormingsinitiatieven onder kunnen vallen. Alleen zo kan de overheid deze geëngageerde mensen echt mee helpen ondersteunen en hun projecten optillen naar een efficiënt en duurzaam ontwikkelingsbeleid.
Bij de bespreking in de commissie kondigde u aan dat u het functioneren van het decreet Ontwikkelingseducatie misschien zou herzien. Onze fractie is daar zeker toe bereid. Ik denk dat de middelen voor ontwikkelingseducatie op dit moment niet optimaal gebruikt worden. Dit is wellicht te wijten aan de projectmatige aanpak en de thematische procedure voor het aanvragen van subsidies voor deze subsidielijn. Ik denk dat we dit eens goed moeten bekijken, evalueren en bespreken met de adviesorganen. Ik persoonlijk denk dat er nood is aan een meer duurzame vorm van ontwikkelingseducatie, toch een van de drie hoofddoelstellingen van het Vlaamse ontwikkelingsbeleid.
Het Vlaamse ontwikkelingsbeleid wordt langzaam volwassen. Wij steunen u als CD&V-fractie volledig in uw beleid, niet alleen ten bate van een goed beleid in Vlaanderen, maar vooral ten bate van de mensen in het Zuiden. (Applaus bij de meerderheid)
We gaan over naar Bestuurzaken.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, geachte collega's, ik weet niet waar de minister voor Binnenlandse Aangelegenheden is.
Men gaat hem zoeken.
Mijnheer de minister, het is niet onlogisch dat de voorbije weken, wat betreft het domein Binnenlands Bestuur, in het kader van de begroting en uw beleidsbrief vooral het lokaal fiscaal pact onder de aandacht is gekomen.
Het fiscaal pact, dat u al in uw beleidsnota van 2004 hebt aangekondigd, is in een stroomversnelling gekomen door het feit dat de minister van Begroting heeft aangekondigd dat we een kasoverschot hebben van meer dan 600 miljoen euro. We kunnen dat alleen gebruiken om aan schuldaflossing te doen en men zou dat voor de gemeenten willen gebruiken, op een lineaire basis a rato van 100 euro per inwoner.
De verwarring was groot. Mijnheer de minister, noch het persbericht van de Vlaamse Regering van 30 november, noch de bespreking van de beleidsbrief heeft voor veel duidelijkheid gezorgd. Samengevat komt het erop neer dat de schuldovername zou gebeuren en dat een aantal bijkomende structurele middelen aan de gemeenten en steden gegeven zouden worden. Ter compensatie zou de Vlaamse Regering, in het kader van het lokaal pact dat nog onderhandeld moet worden, een aantal engagementen vragen inzake het niet aangroeien van de schuld in 2008, het niet verhogen van de belastingdruk in 2009 ten opzichte van 2008, het niet meer aanrekenen van forfaitaire huisvuilbelastingen of equivalenten, het niet meer opleggen van nieuwe forfaitaire gezinsbelastingen, het niet meer heffen van belastingen op personeel en kantoren en het voeren van een bedrijfsvriendelijker fiscaliteit.
Mijnheer de minister, als men dat overloopt, blijft de onduidelijkheid groot. Voor de schuldovername is 612 miljoen euro ingeschreven. Uit het persbericht of uit de beleidsbrief kunnen we niet afleiden of het lineair is of niet. Gaat het over 100 euro per inwoner of zal men alsnog andere parameters aanwenden om de schuldovername te realiseren?
Het gaat, wat de schuldovername betreft, om een eenmalige operatie. Dan kom ik tot de conclusie dat het lineair zou moeten zijn. Als we kijken naar het Stedenfonds en het Gemeentefonds, en zien dat ook andere geldstromen naar steden en gemeenten volgens de parameters van het Stedenfonds worden verdeeld, krijgen de centrumsteden terecht veel meer geld. Maar door altijd dezelfde parameters toe te passen, ook voor andere geldstromen dan het Steden- en Gemeentefonds, wordt de kloof tussen kleine en grote gemeenten exponentieel groot.
Dat betekent niet dat ik zeg dat de centrumsteden niet meer geld zouden moeten hebben omwille van hun specifieke functies en de problemen waarmee ze te maken hebben, maar dat mag niet ten nadele gaan van een aantal kleine gemeenten.
Voeg daar ook nog de geldstromen bij die van het federale niveau naar steden en gemeenten gaan. Het federale niveau heeft immers nog altijd een grootstedenbeleid en heeft nog altijd zoiets als de politie. De politiehervorming heeft voor gevolg dat ook centrumsteden en grote steden terecht meer financiële en operationele middelen krijgen. Elke keer zien we dat kleinere gemeenten een beetje in de kou blijven staan. Dit is geen pleidooi om middelen voor centrumsteden en grote steden te verminderen op basis van wat zij effectief moeten doen, ten aanzien van kleinere gemeenten. Het is een pleidooi om te zeggen dat die kleinere gemeenten niet in de kou mogen blijven staan.
Ik zetel hier sinds 1991, toen nog de Vlaamse Raad. Toen zetelde Georges Cardoen, destijds burgemeester van Galmaarden, die elk jaar bij de begroting op deze tribune zei aan de minister van Binnenlandse Aangelegenheden, dat hij ook eens moest denken aan de kleinere gemeenten die ook hun noden hebben. Die hebben ze vooral nu. Hij zou hier nu ook hebben gestaan. Kunnen zij de taken die van boven bijkomend worden opgelegd, financieel nog wel aan? Daar wil ik de aandacht op vestigen. Mijnheer de minister, het is nog altijd niet duidelijk of de schuldovername van 612 miljoen, lineair zal zijn of niet. Ik pleit ervoor om dat lineair te doen, omdat het een eenmalige aangelegenheid is. Straks heb ik het nog over de compensaties.
In het initiële voorstel dat ik heb gelanceerd, staat dat het lineair gebeurt, namelijk a rato van 100 euro per inwoner. De 612 miljoen zal geventileerd worden over de 308 gemeenten, a rato van 100 euro per Vlaamse inwoner.
Dat is zeer duidelijk en ik ben daar tevreden mee, mijnheer de minister. Geef toe dat het niet in uw beleidsbrief stond, maar het kon er nog niet in staan, want die was al gedrukt en rondgedeeld. Het stond als dusdanig ook niet in het persbericht.
Ik denk dat er nooit iets anders is gecommuniceerd. Ik heb er ook een actuele vraag over gekregen. Er is nooit een andere indruk gewekt. Wat me van het hart moet, nu ik de laatste dagen de media lees, is hoe lamentabel ik het vind dat we er in Vlaanderen in slagen om een grote overwinning voor de gemeentebesturen - drie maanden geleden konden de kleintjes en de groten er alleen maar van dromen - om te zetten in een halve nederlaag. Er wordt de indruk gegeven dat mensen geld verliezen. Dit is al te gek. De communicatie is bovendien altijd heel duidelijk geweest. Op dit ogenblik hebben we contacten met de VVSG om te komen tot de uitwerking in detail. We spreken met de gemeenten, en niet over de gemeenten, om het idee van minister Van Mechelen te implementeren. We hebben ook altijd gezegd dat de gemeenten dat in hun voorjaarsbegrotingswijziging van het 2008 daadwerkelijk kunnen invoeren. Ze hebben ondertussen al een beeld in welk kader en in welke orde van grootte we spreken. Het moet me van het hart dat op het eerste gezicht verstandige mensen, dit naar buiten voorstellen als een vergiftigd geschenk. Dat is unfair en niet correct.
Mijnheer de minister, we hebben het daar deze voormiddag ook over gehad. Ik blijf nog altijd bij de stelling, en dat heeft de heer Van Hauthem ook gezegd, dat er ten aanzien van de plattelandsgemeenten in feite geen correctie gebeurt. Dat is ook wat de heer Sauwens heeft gezegd: de rijke gemeenten worden rijker gemaakt en de arme blijven arm. Er bestaat zoveel materiaal. Het idee is plots gelanceerd, de regering heeft er snel op ingespeeld en heeft een financieel pact gemaakt.
Vandaag krijgen we van de studiedienst van de Vlaamse Regering een schitterend overzicht van de gemeentelijke profielschetsen. Men kan daarin perfect zien hoe de situatie van de gemeenten in Vlaanderen is, en waarbij men eindelijk eens een correctie zou doorvoeren bij een aantal plattelandsgemeenten. Ik pleit niet voor mijn gemeente, maar er zijn een aantal plattelandsgemeenten die het, ondanks hoge belastingvoeten, financieel heel moeilijk hebben.
Daar had u een correctie kunnen doen. Nu gaat u de rijkere gemeenten extra geld geven, terwijl de arme gemeenten niet worden geholpen in hun situatie van armoede. Dat vind ik jammer aan dat hele systeem.
Mijnheer Peumans, we moeten weten waarover we het hebben. De evaluatie van de parameters van het Gemeentefonds is gepland voor het najaar van 2008. Dat zal geen eenvoudige opdracht worden, want heel vaak gaat het over communicerende vaten. Dan kan iedereen wat dat betreft zijn zaak bepleiten. Hier gaat het eigenlijk over een buitenkans als gevolg van de goede staat van de Vlaamse financiën. In plaats van dat geld op een spaarrekening te zetten of er iets mee te doen op het Vlaamse niveau, heeft minister Van Mechelen het goede idee gehad dat geld beschikbaar te stellen voor een schuldverlichting, dus voor meer financiële ademruimte voor de lokale besturen. Ook wat de parameters van het Gemeentefonds betreft, zitten we mooi op schema.
Mijnheer Van Hauthem, er is altijd aangekondigd in 2004 dat het fiscaal pact in 2008 zou worden uitgevoerd. Er is nooit een andere datum voor de implementatie vooropgesteld. Ook in de financiële meerjarenbegroting was pas vanaf die datum voorzien in geld. Dat is mooi op schema. Er zijn geen vertragingen ter zake.
U antwoordt al op een aantal dingen die ik nog niet heb gezegd. De Vlaamse Regering zegt een deel van de schulden van de gemeenten en steden te zullen overnemen, maar verwacht dan wel dat de gemeenten en steden niet opnieuw schulden zullen maken. Daar kan ik deels inkomen, maar u maakt hiervan gebruik om te zeggen dat ze - bijvoorbeeld - hun forfaitaire huisvuilbelasting moeten opgeven. Ik ben geen fetisjist wat die huisvuilbelasting betreft. Daar gaat het vandaag eigenlijk niet over, maar als u vandaag terecht een deel van die schuld overneemt, dan vind ik dat u die voorwaarde daar eigenlijk niet aan kunt koppelen. In 2000 hadden nog 194 van de 308 gemeenten een forfaitaire huisvuilbelasting, en daarnaast nog eens een retributie voor het aantal huisvuilzakken, al naargelang de categorie. We weten allemaal dat gemeenten zelfs daarmee niet genoeg hebben om de hele afvalverwerking te betalen. Die gaan dat dan ook via algemene belastingen doen, en dat is ook volgens draagkracht.
Ik pleit hier niet voor of tegen een forfaitaire huisvuilbelasting. Ik vraag me alleen af waarom u, als u een schuldovername doet, dat debat daaraan koppelt. Waarom laat u de gemeenten niet zelf de wijze bepalen waarop ze dat eventueel doen? Dat maakt deel uit van de lokale autonomie, op de eerste plaats van de lokale fiscale autonomie. In de ene gemeente werkt het op een bepaalde wijze, in de andere op een andere wijze.
Dat was het oorspronkelijke voorstel van minister Van Mechelen.
Ik zie eerlijk gezegd niet in hoe de regering aan de gemeenten kan opleggen geen forfaitaire huisvuilbelasting meer te heffen, tenzij u de gemeenten zegt dat die schuld wordt overgenomen op voorwaarde dat ze via een gemeenteraadsbesluit die huisvuilbelasting afschaffen. Anders krijgen ze die niet. Ik zie het verband eerlijk gezegd niet, mijnheer de minister.
Dat verhaal is al meermaals gedaan. Het is een kwestie van het responsabiliseren van de burger, volgens het principe dat de vervuiler betaalt. U kunt daar niet omheen. Deze Vlaamse Regering, maar ook de vorige, heeft veel gedaan om de voorwaarden te verlichten voor het verkrijgen van Vlaams geld. Er is nooit meer gebeurd ter zake dan de jongste jaren, ook in dit verband. Het voorwaardenkader om Vlaams geld te krijgen, is superlicht. Wat het principe dat de vervuiler betaalt betreft, wie kan daar nu tegen zijn? Ik kom zelf uit een gemeente waar een diftarsysteem is geïmplementeerd. We zien meteen dat de rekening daar lichter wordt: gezinnen en burgers beginnen zich plots met verantwoordelijkheidszin te gedragen. Ze denken tweemaal na over hoe ze omgaan met de afvalberg in hun huishouden.
Dat is een lichte voorwaarde. Het debat hierover wordt trouwens al jaren gevoerd in dit parlement.
Mijnheer de minister, u noemt dat een lichte voorwaarde, maar ik ben het niet met u eens. Ik begrijp niet waarom u het afschaffen van een forfaitaire huisvuilbelasting koppelt aan een stuk van de schuldovername. Ik begrijp dat niet, want een gemeente steekt meer geld in de huisvuilverwerking dan ze via een forfaitaire belasting of via retributie kan genereren. Laat dit over aan de autonomie van de gemeenten!
Mijnheer Van Hauthem, de piste werd gelanceerd om de schuldovername te doen. Ik blijf erbij dat het een oplossing van het gezond verstand is.
Over het fiscaal pact wordt al twee jaar gepraat met de VVSG en tenzij ik me vergis, zal die nooit met één voorstel van haar kant naar de Vlaamse Regering komen. U hebt terecht aangegeven waarom dat zo moeilijk is.
Deze regering heeft aan de vooravond van 2008 een belangrijke beslissing genomen met betrekking tot de fameuze Eliaheffing. Wij zullen in 2008 en 2009 de financiering van de Eliaheffing, die normaal door burgers en ondernemingen gebeurt, overnemen en de compensatie doorstorten aan onze gemeenten. Iedere gemeente zit er natuurlijk mee in zijn maag dat er in de meerjarenbegroting vanaf 2010 nul moet staan. In 2010, 2011 en 2012 moet er nul euro staan. We hebben daarom beslist om de Eliaheffing door te trekken, ook in 2010, in 2011 en in 2012. Dat is dus een recurrente compensatie.
We hebben ook beslist om het saldo, nodig voor de compensatie van materieel en outillage, beschikbaar te stellen als een bijkomende dotatie aan de gemeente, via de verhoging van de compensatie voor de Eliaheffing. Het gaat dus om 83 plus 25 in 2008, en plus 41,5 in 2009 en 2010. Het saldo verdwijnt in 2011 omdat het op dat ogenblik volledig wordt ingezet voor de compensatie op materieel en outillage. Theoretisch zou het kunnen dat de gemeenten in 2011 uit de Eliaheffing maximaal 83 miljoen euro mogen inschrijven. Ik maak me sterk dat degenen die ons mogen opvolgen in 2009, voldoende verstand zullen hebben om de inspanning van 41,5 ook door te trekken in 2011 en de volgende jaren.
We doen dus niet alleen een schuldherschikking, maar we doen ook een heel zware rechtstreekse financieringsinjectie ten voordele van de gemeenten. Voor volgend jaar is dat, buiten de Eliaheffing, plus 30 percent. In 2009 is dat plus 50 percent. In 2010 is dat in plaats van nul, het gecumuleerde bedrag.
Op basis daarvan hebben we in de regering het gesprek gevoerd dat we ook in de commissie voor Financiën van dit parlement voeren. Fiscaliteit dient ook om beleid te voeren. Ik sta er dus voor 250 percent achter dat we met fiscaliteit ook proberen om beleidsdoelstellingen door te trekken. Het idee werd gelanceerd om tegen 1 januari 2008 de forfaitaire huisvuilbelasting af te schaffen en te vervangen door een retributie op basis van het principe dat de vervuiler betaalt. In het fiscaal pact dat we willen sluiten met de Vlaamse steden en gemeenten, staat dat we voorstellen om dat te doen vanaf 1 januari 2009. Ik wil dan ook alle collega-burgemeesters oproepen om daar nu eens werk van te maken en om ervoor te zorgen dat een forfaitaire belasting vervangen wordt door een belasting op het reëel vervuilen. Dat is niet moeilijk hoor, er zijn drie of vier mogelijke systemen. Er moet een keuze worden gemaakt en een systeem worden ingevoerd. De gemeenten die het hebben moeten doen, ik kan u verzekeren, dat is niet zo plezant om het uit te leggen, zeker als degenen die ervoor pleiten in dit parlement er dan oppositie tegen gaan voeren. Dat houdt ons niet tegen om te doen wat we moeten doen.
Mijnheer de minister, ik kan uw logica voor een stuk volgen, maar ik weet niet hoe de gemeenten hun fiscaliteit, specifiek voor de huisvuilbelasting, binnenbrengen, wetende dat er ook vanuit de algemene middelen enorm moet worden bijgepast. Ze winnen het immers niet terug, noch door een forfaitaire belasting, noch door een retributie op zakken.
De gemeenten steken daar nog geld in via de algemene belastingen, naargelang hun draagkracht. Nogmaals, ik ben geen pleitbezorger voor of tegen forfaitaire belastingen. Ik vind alleen dat men dit item niet moet koppelen aan het feit dat men aan schuldovername doet. Wat u daar wel aan moet koppelen, dat is dat men niet opnieuw schulden moet maken. Dat lijkt me nogal logisch: als de overheid de schulden verlaagt, moet men niet besluiten om opnieuw schulden te maken. Dat is een logische compensatie, maar dat andere niet.
U had in uw beleidsbrief 83 miljoen euro ingeschreven voor de compensatie van de Eliaheffing. Daar komt in 2008 25 en in 2009 41,5 miljoen euro extra bij. Volgens de verdeelsleutel voor de Eliamiddelen bleek dat die 83 miljoen euro al lang niet meer voldoende was voor de compensatie van de afschaffing van de Eliaheffing. Het grote tekort door het verlies van de dividenden blijft bestaan. Dat wint men niet terug.
Mijnheer Van Hauthem, u getuigt van die typisch Vlaamse mentaliteit. Normaal gezien was het eind juni 2010 compleet gedaan met de compensatie. We hebben daar in het begin van de legislatuur vaak over gediscussieerd. Leden van alle fracties hebben mij ondervraagd en geïnterpelleerd. Ze wilden dat ik dit in de gaten hield omdat dit echt een probleem was. Ondertussen hebben we op de laatste ministerraad voor het zomerreces een extra budget uitgetrokken voor de Eliacompensatie. Het bedrag van 83 miljoen euro verstrekken we blijvend, onbeperkt in de tijd. Voor 2008 hebben we voorzien in 25 miljoen euro, voor 2009 en 2010 telkens in 41,5 miljoen euro. Dat is een enorm surplus. Dat is een smak geld. Dat is een overwinning. Maar nee, men slaagt erin om het beeld van een halve nederlaag op te hangen. Dat is niet fair, en het klopt niet.
Mijnheer de minister, ik zeg niet dat de Vlaamse Regering geen inspanningen doet. Maar men komt van 200 miljoen euro. Men dreigde op nul te vallen, en de regering zorgde voor 80 miljoen euro. En nu zouden wij allemaal en ook de steden en gemeenten natuurlijk moeten applaudisseren omdat ze dat stukje kunnen compenseren. Dat is ook geen correct verhaal. Het slot van de zaak blijft hetzelfde, los van de inspanningen van de Vlaamse Regering, de compensatie voor de afschaffing van de Eliaheffing is slechts gedeeltelijk. Ze wordt nu verhoogd, zelfs recurrent, maar het zou er nog maar aan mankeren. Er is een structurele onderfinanciering van de steden en gemeenten. Dat weten we allemaal. Ik weet in alle geval nu dat de schuldovername lineair zal zijn. Verder zal er nog bijzonder veel moeten gediscussieerd worden met de steden en gemeenten om het fiscaal pact rond te krijgen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, ik zal inzoomen op het steden- en inburgeringsbeleid. De heer Verfaillie zal straks uitvoerig ingaan om het beleid Binnenlandse Aangelegenheden.
Het stedenbeleid kreeg de laatste jaren - zeer terecht - een sterke structurele onderbouw. Het beleidsvoorbereidend werk oogt indrukwekkend: beleidsnota's en -brieven, het zeer interessante Witboek Stedenbeleid, de stadsmonitor, de stedelijke monografieën enzovoort. Vlaanderen zoekt en vindt hiermee de noodzakelijke aansluiting bij een internationale tendens: de stad is hot, de stad is in. Wij zeggen 'het stad', maar dat ligt aan ons!
Het Stadsvernieuwingsfonds en het Stedenfonds werden uitgebouwd. De visitatiecommissie verrichtte puik en sterk gewaardeerd werk. Kortom, er werd niet op een inspanning gekeken om de specifieke noden van de steden in kaart te brengen en een beleid te ontwikkelen dat het de steden mogelijk maakt zich verder te ontplooien. CD&V ondersteunt die initiatieven volop.
Onze steden zijn immers Vlaanderens uithangbord bij uitstek. Ze zijn plaatsen van creativiteit en vernieuwing. Ze zijn economische groeipolen en vormen de grootste toeristische aantrekkingspolen van Vlaanderen. Dit beleid sluit terecht aan bij wereldwijde tendensen. Ook op het vlak van het stedenbeleid moeten openheid, geen zelfgenoegzaamheid en een blik op de wereld de uitgangspunten zijn, zonder blind te zijn voor de moeilijkheden en uitdagingen.
Het verheugt ons dat de meeste inwoners tevreden zijn over de stad waar ze wonen en leven. Bovendien is de stadsvlucht min of meer onder controle. Ik zeg min of meer en pleit voor alertheid omdat de realiteit achter de cijfers erg genuanceerd is en ons waakzaam moet houden. Nog steeds verlaten meer beter verdienende tweeverdieners met jonge kinderen de stad, dan dat ze naar de stad verhuizen. De stad is wel hip voor jongeren die het nest uitvliegen en blijft het toevluchtsoord voor inwijkelingen - mensen met een migratieachtergrond en illegale verblijvers.
Wat dit betreft, mijnheer de minister, zullen we ons de komende maanden sterk blijven concentreren op de studies en beleidsconclusies die ter zake waren aangekondigd. Over de illegale verblijvers vind ik ten onrechte niets terug in uw beleidsbrief, ook niet over inburgering. Niettemin, de initiatieven die de laatste jaren door en voor de steden werden genomen, werpen, godzijdank, toch wel hun vruchten af. En dat is goed, niet enkel voor de steden, maar voor heel Vlaanderen.
Dit stedenbeleid moet de komende jaren op een slagkrachtige wijze verder worden uitgebouwd. Het behoud van het Stedenfonds is een must. Dit instrument liet immers toe om belangrijke initiatieven te realiseren. Het is goed dat de steden deze middelen hebben ingezet om structurele veranderingsprocessen te realiseren en hun organisatie te professionaliseren. Kortom, ze werden een hefboom voor een toekomstgericht en zeer strategisch beleid. Eigenlijk zou Vlaanderen een even strategisch beleid moeten ontwikkelen in de beleidsbrieven en het verdere beleid.
Het op punt stellen van de samenwerking met het Kenniscentrum Vlaamse Steden kan de ingeslagen weg enkel verdiepen en versterken. Dit kenniscentrum werd door de
Vlaamse centrumsteden zelf in het leven geroepen. Eigen initiatief op zich verdient al aanmoediging. Het zal ongetwijfeld een belangrijke rol vervullen als instrument om de verdere groei van de steden als centra van creativiteit, cultuur en tewerkstelling te begeleiden en aan te moedigen.
Mijnheer de minister, eerder dit jaar bespraken we het belangrijke rapport van de visitatiecommissie. Dat is belangrijk omdat het tot stand kwam via een zeer sterke inbreng van al wie in de steden een belangrijke bestuursverantwoordelijkheid draagt. Het rapport is dus geen louter theoretische oefening maar een zeer deskundig begeleide open benchmark en spiegel voor het beleid van alle steden. Bij die bespreking kwam de volgende belangwekkende vaststelling aan de oppervlakte: actieve steden botsen steeds meer op grenzen. Hun daadkracht en dynamiek worden voor een stuk geremd door bovenlokale overheden die hen te zeer in procedures vangen. Begrijp: de steden moeten te veel achterom kijken om te zien of de hogere overheid het tempo nog wel kan volgen. Hiervoor moet u een antwoord aanreiken.
Een overheid, een hogere overheid mag geen hindermacht, maar moet een motor, een facilitator zijn. Het Vlaamse Gewest en de stad moeten samen, in hetzelfde tempo, vooruit kunnen gaan.
Vorige vrijdag was er een belangrijke regeringsvergadering, zeker inzake het stedenbeleid. We hebben onder meer de beleidsovereenkomsten voor de dertien centrumsteden en de grote steden van Vlaanderen goedgekeurd. Dat gaat over strategisch samenwerken over een periode die zich uitstrekt van 2008 tot en met 2013.
We hebben ook de stadscontracten goedgekeurd, waarin wordt afgesproken om een of twee grote stadsprojecten samen uit te voeren, precies om te vermijden wat u terecht aanklaagt, mevrouw Berx. We hebben goedgekeurd dat een stad in de dynamiek en vanuit een gezonde bestuurscultuur van integraal denken, alle functies die in een bepaalde wijk worden aangepakt, bundelt in een project en probeert op te lossen. Dat beantwoordt aan wat ik bij mijn veelvuldige bezoeken aan de steden vaststel. Ze willen veranderen, maar Vlaanderen bekijkt alles door een sectorale bril.
De goede projecten die vanuit het lokale beleid komen, worden daar met andere woorden telkens door de mangel gehaald. Vlaanderen reageert zeer tegendraads op de goede bestuurscultuur die zich lokaal ontwikkelt om zaken integraal aan te pakken, door alles sectoraal uit elkaar te halen. Niet alleen de spirit, maar ook de samenhang binnen de projecten valt daardoor uit elkaar.
De 'Thuis in de stad'-prijzen waren uitstekende voorbeelden van stadsbeleid. Het infrastructurele aspect, maar ook de participatie van burgers én het stedelijk ondernemen zijn daarbij in de verf gezet. Dat geeft aan dat het stedenbeleid per definitie een horizontale beleidstak is, die door de hele Vlaamse Regering gedragen wordt.
Alle decreten die een onderbouw geven aan het beleid, moeten van dezelfde dynamiek getuigen die men op contractbasis organiseert. Het stedenbeleid gaat in elk geval de goede kant op. Tijdens de commissiebespreking van de begroting voor het stedenbeleid klonk op alle banken terecht een positieve ondertoon. Het draagvlak is dus groot, wat op zich al een gigantische evolutie is. De inspanningen ten aanzien van de steden worden door bijna iedereen verwelkomd. Het gaat er nu om om dat beleid onverdroten verder te zetten. Op onze steun kunt u in elk geval rekenen.
Die steun krijgt u ook voor het inburgeringsbeleid, mijnheer de minister. Voor onze fractie staat inburgering niet los van de grondgedachte van het Vlaamse regeerakkoord, 'vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen'. Leven in een westerse en diverse samenleving is voor de christendemocraten niet vrijblijvend. Het is een verhaal van rechten en plichten, van vrijheid en verantwoordelijkheid, van wederzijds respect en van klare lijnen. De Vlaamse Regering doet haar deel: nooit eerder werden meer middelen uitgetrokken voor inburgering en diversiteit. De meeste inwijkelingen doen dat ook. Voorbije zondag was de Dag van de Inburgeraar, waaruit niet enkel de inzet maar ook de maatschappelijke waardering voor het behaalde inburgeringattest blijkt. Het is met andere woorden een verhaal van kansen geven en kansen grijpen.
Collega's, het inburgeringsbeleid heeft zich uiteraard niet uit te spreken over bijvoorbeeld de wijze waarop gelovigen hun godsdienst dienen te beleven, voor zover dat niet vloekt met de openbare orde. Mensen die hier leven, mogen - neen, móéten - de samenleving en het beleid redelijke verwachtingen stellen. Het spreken van het Nederlands is slechts een van die verwachtingen.
Ik stel vast dat ook nu, vanuit Onderwijs, middelen worden uitgetrokken voor een bijkomend aanbod van cursussen Nederlands als tweede taal (NT2). Er moet wel meer ingespeeld worden op de vraag van de VDAB om het standaardniveau NT2 op te trekken. De richtgraad 1.1 ligt veel te laag, we moeten ambitieuzer zijn. De inwijkelingen, de mensen die onder de inburgeringsplicht vallen, smeken erom. We moeten daar een positief antwoord op geven.
Wat het reeds eerder aangekondigde handboek 'Maatschappelijke Oriëntatie' betreft, blijven we op onze honger zitten, maar de beleidsbrief belooft soelaas. Dat is wat ons betreft onvoldoende of zelfs niet het geval voor de problematiek van de illegale verblijvers.
De Dag van de Inburgeraar ging vooraf aan de Dag van de Migrant op 18 december, vandaag dus. Van een minister van Inburgering verwachten wij ook een horizontaal beleid en goede instrumenten om de maatschappelijke positie van mensen met een migratieachtergrond op een correcte manier in beeld te brengen. Alleen zo kunnen we inschatten of het beleid op de verschillende beleidsdomeinen leidt tot vooruitgang, dan wel tot achteruitgang.
De opdracht aan het Steunpunt Gelijke Kansen om een integratiekaart te ontwikkelen is nuttig, maar zal pas echt zin hebben als ze structureel en longitudinaal wordt ingezet en een volledig beeld geeft. Zo moeten we, in samenwerking met de federale overheid, zicht krijgen op ons migratiebeleid en de effecten ervan, met inbegrip van de illegale migratie, de motieven van inwijkelingen, wie slaagt, wie faalt en hoe kan dat worden verklaard en/of bijgestuurd. We kunnen niet blind blijven varen. Ook de krant Le Soir kopt vandaag: "Migrants en hausse, statistiques en panne." We hebben met andere woorden niet de nodige beleidsinstrumenten. En die opmerking geldt voor alle beleidsdomeinen. Voor Vlaanderen, mijnheer de minister, is het uw taak om hierin het voortouw te nemen.
Ik stel overigens vast dat zowel vanuit inburgering als vanuit gelijke kansen middelen gaan naar het Steunpunt Gelijke Kansen. Kan tussen de ministers geen hogere graad van afstemming worden bereikt? Beide ministers steunen immers in niet geringe mate projectinitiatieven over diversiteit waardoor het geheel misschien wat disparaat oogt. De vraag rijst bovendien hoe dit ooit zal en kan worden vertaald in het beleid.
Toen we in 2004 begonnen, was er niets. Vandaag wordt er over inburgering gesproken alsof we daar al decennialang mee bezig zijn. We zijn vanaf nul gestart. In 2004 waren er 1800 inburgeraars. In 2006 waren er 7000. Eind 2007 zijn dat er 14.000. Tegen het einde van deze legislatuur zullen er op jaarbasis 24.000 inburgeraars zijn. Op heel korte tijd is er dus gigantisch veel werk verzet met een heel licht apparaat. Er moet op het terrein nog een en ander worden gefinetuned. Intussen kunnen we de machinerie echter niet stilleggen. Daar wil ik enig begrip voor vragen.
Waar dat in het buitenland leidt tot polarisatie en scherpe tegenstellingen, slagen we er in Vlaanderen in om dat nagenoeg geruisloos te doen en toch resultaten te boeken. De cijfers bewijzen dat. Het ultieme cijfer voor mij is dat de inburgeraars zelf uitermate tevreden zijn dat wij die inspanning doen. Ze staan daar massaal achter. Ik stel dan ook voor om op die weg verder te gaan en niet zelfgenoegzaam te worden. We mogen echter fier zijn op wat we op korte termijn hebben gerealiseerd.
Ik ben de eerste om daar erg trots op te zijn. Mijn opmerking betrof niet het reguliere inburgeringsbeleid maar het op elkaar afstemmen van projecten over gelijke kansen enerzijds en inburgering anderzijds.
Mijnheer de minister, u liet een audit uitvoeren bij de integratiesector, en terecht. De resultaten vielen heel goed mee voor de integratiediensten en -centra. In uw beleidsbrief geeft u enkele indicaties voor de bijsturing van het decreet Etnisch-Culturele Minderheden van 1998. Het blijkt echter uitkijken naar een totaalbeeld van de plannen. Zo blijft de afstemming op het inburgeringsbeleid in het vage zweven.
Mijn fractie wil een nieuwe omschrijving van het begrip etnisch-culturele minderheid. Wellicht moeten we ook die term verlaten. Deze definitie is immers stigmatiserend, pint mensen vast en zet een gelijkheidsteken tussen enerzijds personen met een migratieachtergrond die behoren tot een etnisch-culturele minderheid en anderzijds achterstelling. Een inburgerings- en diversiteitsbeleid dat migratieachtergrond en diversiteit identificeert met 'het kost geld en betekent dus last', zit conceptueel fout. Ik zeg niet dat u dat in uw beleid doet. Het geeft ongewild een alibi voor slachtofferschap en slaat elk nochtans noodzakelijk draagvlak weg.
Niet pamperen, niet ophemelen, maar met een open vizier problemen aanpakken, uitdagingen omzetten in kansen, de lat hoog leggen voor iedereen, afrekenen op resultaten en bijsturen waar nodig, dat is ons devies. Welke rol elk van de partners en actoren daarin moet spelen, is een kwestie van organisatie en uitvoering. We beseffen dat de vooropgestelde hervormingen leiden tot een zekere ongerustheid bij de sector, in het bijzonder bij de integratiecentra. We hebben daar ook begrip voor. Via overleg kan en moet een draagvlak worden gecreëerd voor een hedendaags, ambitieus, zeer resultaat- en effectgericht en taboeloos diversiteitsbeleid. Dit staat of valt met een sterk federaal migratiebeleid. Dat is een open deur. Ook hiervoor, mijnheer de minister, hebt u onze volle steun. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, aangezien de spreektijd beperkt is, zal ik geen opsomming geven van alle beleidsinitiatieven die al zijn genomen of die nog genomen moeten worden. Ik ga graag wat dieper in op twee onderwerpen die voor onze fractie prioritair zijn binnen de beleidsdomeinen Bestuurszaken en Binnenlands Bestuur. Concreet gaat het enerzijds over wetgevingskwaliteit en administratieve vereenvoudiging gekoppeld aan e-government, en anderzijds over de ondersteuning van de lokale besturen en de lokale economie.
Voor het eerste punt verwijs ik naar het voorontwerp van decreet inzake e-government waaraan momenteel wordt gewerkt. De volgende zaken worden hierin geregeld: het principe van de eenmalige gegevensopvraging; het principe van de authentieke gegevensbronnen; het beschermen van de persoonlijke levenssfeer.
Inzake wetgevingskwaliteit en administratieve vereenvoudiging zijn er daarnaast opnieuw concrete projecten in 2008. Men wil blijkbaar komen tot concrete en ambitieuze vereenvoudigingen. Het is in dit algemeen kader van e-government en wetgevingskwaliteit dat ik een lans zou willen breken voor het voorstel van resolutie betreffende slimme wetgeving dat ik samen met de heer Gatz heb ingediend. Dit voorstel beantwoordt zowel aan de mogelijkheden die geboden worden door de e-revolutie als aan de noden inzake betere wetgeving.
Al enkele jaren probeert de Vlaamse overheid werk te maken van een betere kwaliteit van haar wetgeving. De beleidsbrief geeft terzake overigens een goed overzicht. Meer en meer groeit immers het besef dat landen en regio's onder andere door de kwaliteit van hun wetgeving het economische verschil moeten helpen maken. Vandaag de dag schiet de regelgeving nog vaak te kort, loopt ze de feiten achterna, is ze te ingewikkeld en inconsistent en vaak ook onnodig.
Het tijdperk van de overregulering is zeker nog niet voorbij. Wetgeving kan echter ook 'slim' worden gemaakt, indien een aantal correcte uitgangspunten worden gehanteerd. We denken daarbij aan volgende principes: het integreren in de bestaande reguleringsimpactanalyses (RIA's) van een uitvoerings- en handhavingstoets; de organisatie van een brede consultatie bij het voorbereiden van regelgeving met belangrijke impact op burgers, bedrijven of organisaties, onder meer door de techniek van groenboeken en door het gebruik van ondernemerspanels; het besteden van de nodige aandacht aan de aparte noden van kleine ondernemingen; het gericht gebruikmaken van de zogenaamde avondroodclausules, die een beperkte levensduur van regelgeving stipuleren; het beperken van het aantal data waarop nieuwe regelgeving in werking treedt; meer en systematischer zorgen voor tijdige en goede informatie en communicatie over nieuwe regelgeving; de regel 'leg je erbij neer of leg uit' invoeren, waarmee bedoeld wordt dat ondernemingen de keuze krijgen om, hetzij de regelgeving in haar geheel te volgen en er zich bij neer te leggen, hetzij de methode voor het realiseren van de doelstelling van een bepaalde regelgeving zelf te kiezen, maar die methode dan ook uit te leggen; meer eenduidigheid creëren in de interpretatie van regelgeving en in de inspectiecriteria; burgerparticipatie niet alleen als democratische doelstelling nastreven, maar ook als instrument voor een toekomstgerichte wetgeving; onderbouwde experimenten organiseren met zogenaamde informatiemarkten, die het beleid een betere mogelijkheid geven om bepaalde trends en evoluties te detecteren met het oog op toekomstgerichte wetgeving.
Dit laatste punt is zeker niet onbelangrijk. Op dat vlak werd nauwelijks of geen vooruitgang geboekt. Er wordt nog steeds geen gebruik gemaakt van dergelijke informatiemarkten. Op andere punten is er wel vooruitgang, maar het zou goed zijn om een en ander ook decretaal verder te verankeren.
Het volgende onderdeel waar ik even bij wil stilstaan, betreft de lokale besturen. Op dit vlak werd het belangrijkste decreetgevende werk geleverd via de goedkeuring en implementatie van het Gemeentedecreet. Dit was de belangrijkste wijziging in de organieke gemeentewetgeving sinds de eerste Gemeentewet van 1836. Er werden tal van nieuwe principes ingevoegd, waarbij maximaal rekening werd gehouden met de lokale autonomie en de mogelijkheid tot lokaal maatwerk.
Sinds de goedkeuring van het Gemeentedecreet in 2005 zijn reeds tal van uitvoeringsbesluiten genomen. Het Gemeentedecreet heeft de bestuurlijke bakens uitgezet en heeft de contouren voor het verloop van de andere bestuurlijke hervormingen uitgetekend. Ik denk hierbij onder meer aan het Provinciedecreet van december 2005 en aan de besprekingen van het ontwerp van OCMW-decreet, die in de loop van 2008 zullen aanvatten. Bij de redactie van het ontwerp van OCMW-decreet is van bij het begin duidelijk gesteld dat met betrekking tot de grote lijnen de regels van het Gemeentedecreet moeten worden gevolgd. Dat betekent uiteraard niet dat die regels klakkeloos moeten worden gekopieerd. Het OCMW is immers een instelling met een eigen geschiedenis en met een specifieke taak en eigenheid. Gelijklopend hiermee moeten nog een aantal wijzigingen aan het Gemeentedecreet worden doorgevoerd.
Ook op financieel vlak is in de loop van de voorbije jaren veel gebeurd. Eerst en vooral is de groeivoet van het Gemeentefonds en van het Provinciefonds op 3,5 percent vastgelegd. Verder is voor het fiscaal pact in 25 miljoen euro voorzien. De compensatie voor de Eliaheffing, ten belope van 83 miljoen euro, is aan het Gemeentefonds toegevoegd. Tot slot heeft minister Van Mechelen twee weken geleden beslist om een gedeelte van de schulden van de Vlaamse gemeenten ten bedrage van ruim 600 miljoen euro over te nemen. Deze schuldovername doorbreekt de vicieuze cirkel van de schuldopbouw door de gemeenten en creëert bijkomende financiële ademruimte voor recurrent lokaal beleid. Het Vlaamse Gewest zal in één klap 6,9 percent van de 8,8 miljard euro aan gemeentelijke en stedelijke schulden overnemen. Voor de meeste lokale besturen gaat het zelfs om meer dan 6,9 percent. Als gevolg van deze beslissing zullen de steden en gemeenten jaarlijks 33,4 miljoen euro minder rentevergoedingen moeten betalen. Dat levert hen een jaarlijks weerkerende vrij in te vullen beleidsruimte op.
Vervolgens juich ik toe dat voor het opstarten van de externe audit kredieten worden uitgetrokken. De externe audit is een van de belangrijkste innovaties in het Gemeentedecreet. De overgrote meerderheid van de lokale besturen levert goed werk, past de regels toe en gaat correct met gemeenschapsgelden om. Desondanks is de externe audit een instrument om eventuele misbruiken of wantoestanden tijdig te detecteren en weg te werken.
De invoering van het nieuwe financiële luik in het Gemeentedecreet moet in deze context worden gezien. De invoering van de dubbele handtekening creëert een bijkomende schakel om mogelijke malversaties uit te sluiten of toch minstens te bemoeilijken.
Een laatste belangrijk dossier betreft de evaluatie van het decreet betreffende de intergemeentelijke samenwerking. Ik hoop dat voor het einde van de legislatuur in dit verband een initiatief zal worden genomen.
Mijn conclusie is duidelijk. Wat de lokale bestuurlijke hervorming betreft, is in de loop van deze legislatuur al een hele weg afgelegd. Het Lambermontakkoord heeft Vlaanderen een aantal bijkomende bevoegdheden toegekend. De Vlaamse overheid heeft deze bevoegdheden maximaal benut en ingevuld. Mijn fractie zal de voorliggende begroting en beleidsbrieven dan ook goedkeuren.(Applaus bij de meerderheid)
De heer De Loor heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik heb de besprekingen van de beleidsbrief Binnenlands Bestuur en de bijbehorende begroting uiteraard met veel aandacht gevolgd. Ik doe de waarheid allicht geen geweld aan wanneer ik stel dat de voorliggende beleidsbrief weinig tot geen nieuwe initiatieven bevat. De beleidsbrief snijdt evenwel een aantal onderwerpen aan die zo snel mogelijk moeten worden behandeld.
Ik denk aan het OCMW-decreet, een evaluatie van de criteria van het Gemeentefonds, het fiscaal pact en de planlastreductie. In naam van de sp.a-spirit-fractie wens ik me aan te sluiten bij de opmerkingen en de vragen die door mijn partijgenoten in de commissie werden opgeworpen. Zelf zal ik stilstaan bij een aantal ervan.
Ik wil het eerst hebben over het OCMW-decreet. De organieke wet betreffende de OCMW's moet door een Vlaams decreet betreffende de bestuurlijke organisatie van de OCMW's worden vervangen. Het is de bedoeling de uitgangspunten van het Gemeentedecreet op de OCMW's toe te passen en beide lokale besturen maximaal op elkaar af te stemmen. Ik hoop dan ook dat we zo spoedig mogelijk dit ontwerp van decreet kunnen behandelen in de commissie en in de plenaire vergadering.
Mijnheer de Minister, hoewel het een federale materie is, wens ik toch van de gelegenheid gebruik te maken om te pleiten tegen het afschaffen of integreren van de OCMW's in de gemeenten. We dienen er wel voor te zorgen dat de OCMW- en gemeentebesturen dichter bij elkaar worden gebracht, maar het OCMW dient als een aparte juridische entiteit te blijven bestaan.
Minister Keulen heeft het woord.
Dit is een heel belangrijk punt. Ik blijf herhalen dat ik voor zelfstandige OCMW's ben. Dat is een schijngevecht dat sommigen permanent met me proberen te voeren. Ik ben er ook tegen dat de OCMW's zouden opgaan in de gemeentelijke structuur. Laat ze apart bestaan. Zoals ik in het Gemeentedecreet heb opgenomen en ook in het toekomstige OCMW-decreet zal opnemen, moet er meer synergie mogelijk zijn, moeten er meer mogelijkheden van samenwerking zijn tussen het gemeentebestuur enerzijds en het OCMW-bestuur anderzijds. Ik denk dan aan personeelsbeleid, boekhouding, de technische diensten en alle mogelijke gespecialiseerde diensten die vaak op de twee niveaus bestaan. Dat kan soms voor problemen zorgen. Een goede jurist op het OCMW bijvoorbeeld heeft vaak onvoldoende werk om zich een hele week te kunnen bezighouden. Hij moet dan bijvoorbeeld ook de verzekeringsportefeuille beheren om aan een volledige dagtaak te komen. Op de gemeente kunnen juridische vraagstukken niet altijd deskundig genoeg worden behandeld, net bij gebrek aan een dergelijk jurist. Ik stel dan ook voor dat er wordt samengewerkt. Hetzelfde geldt voor de boekhoud- en poetsdiensten bijvoorbeeld. Dit moet wel gebeuren op basis van autonome lokale beslissingen. We zullen het niet opleggen vanuit Brussel. Dit is een instrument om meer synergie tussen de twee te creëren. Het is niet mijn agenda, niet publiek of geheim, om het OCMW af te schaffen. Ik heb dat ook nooit anders beweerd.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw pleidooi. Het is belangrijk dat we op dezelfde golflengte zitten.
Dan ga ik dieper in op het politiek en administratief management. In uitvoering van het Gemeente- en Provinciedecreet heeft de Vlaamse Regering een beslissing genomen over de voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeente- en provinciepersoneel. Dit besluit biedt de lokale bestuurders veel mogelijkheden om zelf invulling te geven aan het personeelsmanagement en geeft ruimte voor autonomie en flexibiliteit bij het personeelsmanagement. Dit kan voor onze fractie niet betekenen dat de deur voor uitzendarbeid bij de lokale besturen op een kier wordt gezet. Zoiets is onaanvaardbaar.
Zowel de Vlaamse overheid als de lokale overheden hebben immers een voorbeeldfunctie en het aanwerven van werkkrachten met tijdelijke en gemakkelijk opzegbare contracten zonder veel sociale rechten en toekomstperspectieven behoort niet tot hun taak. Het feit dat uitzendkrachten goedkoop zijn, mag niet primeren boven de plicht van elke overheid om haar werknemers werk- en rechtszekerheid te bieden. Het gros van de uitzendkrachten dat geen vast contract krijgt, verkeert in een voortdurende staat van jobonzekerheid. Een overheid mag dat niet mee in de hand werken.
Wat het Gemeentefonds betreft, wil ik wijzen op het belang van de jaarlijkse groeivoet van 3,5 procent van het Gemeentefonds en ook het Provinciefonds. Deze positieve maatregel wordt snel als een verworven recht en bijgevolg ook als vanzelfsprekend beschouwd, maar die biedt de steden en de gemeenten toch financiële standvastigheid. Dat is broodnodig, want de kosten van alle gemeenten en steden zijn groter geworden. De basisfinanciering voor gemeenten en steden moet dan ook continu worden versterkt. De evaluatie van de criteria van het Gemeentefonds is voorzien voor de tweede helft van 2008. Dat wordt een moeilijke discussie en oefening, aangezien er een rechtvaardige verdeling moet gebeuren voor de verschillende gemeenten, elk met hun grootte en gewicht.
Wat de planlastreductie betreft, wordt in het regeerakkoord gesproken over twee decretale initiatieven: namelijk een schrappings- en een stroomlijningsdecreet. Op het terrein is echter nog niet veel te merken van deze planlastverlaging. Ik nodig u uit om een kijkje te nemen in de gemeenteraden van december. U bent trouwens zelf voorzitter van een gemeenteraad. Naast de budgetten 2008 en de strategische meerjarenplanning 2008-2012, staan ook dikwijls het lokaal sociaal beleidsplan, het beleidsplan kinderopvang, het jeugdbeleidsplan, het ouderenbeleidsplan en het sportbeleidsplan geagendeerd. Ze hebben alle specifieke inhoudelijke en vormvereisten. Het is dus hoog tijd voor een stroomlijning van die planlast. Er wacht ons dus nog veel werk tijdens het laatste anderhalf jaar van deze legislatuur. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Craemer heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, ik wil even stilstaan bij de beleidsbrief van minister Keulen over inburgering. De aanwezigheid van veel mensen met diverse achtergronden stelt de sociale samenhang op de proef. Het behouden van een sterk en homogeen burgerschap, beleefd door alle Vlamingen, ongeacht hun origine, is dan ook een enorme uitdaging. De N-VA weigert echter de ogen te sluiten voor deze opdracht en voor de moeilijkheden ervan. De politiek-correcte taboes over vreemdelingen en nieuwkomers brengen immers averechtse effecten teweeg. De samenlevingsproblemen moeten bij naam worden genoemd, maar de aangebrachte oplossingen moeten ook correct en haalbaar zijn.
Sinds de inwerkingtreding van het decreet, op 1 april 2004, is er al heel wat gerealiseerd. De beleidsbrief van minister Keulen is dan ook zeer degelijk te noemen. Maar er is nog veel werk aan de winkel. Het komt erop aan de ingeslagen weg te blijven volgen en ook de komende jaren verder gestalte te geven aan de uitwerking én professionalisering van het inburgeringsbeleid. Overtuigd van het belang van een degelijk inburgeringsbeleid heeft de N-VA steeds constructief meegedacht over en meegewerkt aan die ontwikkeling. Door knelpunten aan te kaarten, voorstellen te doen en kritische vragen te stellen, heeft de N-VA het beleid mee vorm gegeven. Ook in de toekomst willen wij dat blijven doen. Dossiers zoals diplomagelijkschakeling, het civiele effect van het inburgeringsattest en de Inburgeringsdag zijn daarvan sprekende voorbeelden.
Het uiteindelijke doel is de inburgeraar de vaardigheden bij te brengen die hem in staat stellen actief aan de samenleving te participeren. Inburgering en participatie zijn dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds bevordert inburgering het participeren; anderzijds heeft de inburgeraar een grotere kans op slagen als hij of zij ook participeert. Cruciaal hierbij is een voldoende kennis van de Nederlandse taal. Immers, communicatie is dé voorwaarde om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen.
Samen met respect voor normen en waarden, vormt taal de basis voor het inburgeringsbeleid. De N-VA blijft ook in de toekomst zwaar inzetten op taal.
Collega's, het inburgeringsbeleid is een beleid van kansen, maar dat wordt jammer genoeg niet altijd zo ervaren. Rond inburgering hangt vaak een negatieve sfeer. Het debat kent soms een verkeerde inzet. Inburgering mag geen verhaal zijn van 'voor of tegen de islam' of 'voor of tegen de multiculturele samenleving', maar moet gaan over reële samenlevingsproblemen als taal, arbeidskansen en armoede.
Zo moet de discussie over de hoofddoeken niet gevoerd worden op basis van symbolen maar gaan over het begrip neutraliteit of over de vraag naar een neutraliteitsgebod voor mensen in openbare dienst. De N-VA kiest voor harmonieus samenleven in diversiteit en meent dat ook een pluriforme en veelkleurige ambtenarij als vertegenwoordiger van de overheid gebonden is aan het neutraliteitsgebod. Samenleven in diversiteit betekent concreet dat er grenzen mogen worden gesteld aan de historische, politieke en religieuze traditie van nieuwkomers.
Zoals gezegd is er op korte tijd al een hele weg afgelegd, maar blijven belangrijke knelpunten bestaan. Zo moet er dringend werk worden gemaakt van het onderdeel Maatschappelijke Oriëntatie. De differentiatie binnen MO is immers te beperkt. Dit gaat vooral ten nadele van de zwakste groepen, zoals analfabeten en laaggeschoolden. Zij kunnen het tempo van de cursus niet volgen. Voor hooggeschoolden gaat de cursus dan weer te traag. Daarnaast is er ook nood aan concrete eindtermen die tevens kunnen worden getoetst. Zo wordt het niet alleen mogelijk de kwaliteit te controleren maar ook de mate waarin de cursisten de eindtermen halen.
Het onderdeel Loopbaanoriëntatie vraagt eveneens bijkomende aandacht. Er moeten bijvoorbeeld voldoende instapmomenten worden voorzien. Vooral in intergemeentelijke gebieden is dat nog een probleem door te weinig instroom. En ook wat LO betreft, is er een gebrek aan differentiatie naar geschooldheid. We moeten meer oog hebben voor knelpunten zoals het variërende taalniveau en de moeilijkheidsgraad.
Een derde werkpunt, collega's, is de uniformering van de werking van de onthaalbureaus. Vandaag verschillen de criteria om al dan niet een inburgeringsattest uit te reiken naargelang het bureau. In het ene onthaalbureau heeft men dus meer kans om het attest te behalen dan in het andere. Deze ongelijkheid moet zo snel mogelijk worden weggewerkt.
Trajectbegeleiding vormt de rode draad doorheen het inburgeringstraject. De trajectbegeleider volgt en ondersteunt de inburgeraar van bij het aanmelden doorheen de verschillende fasen. Vreemd genoeg vindt er nergens systematisch een eindgesprek plaats na het beëindigen van het primaire traject. Wij pleiten voor een minimumkader waarbij systematisch een afsluitend gesprek wordt georganiseerd bij het afronden van het traject, maar waarbij voldoende ruimte gelaten wordt voor de trajectbegeleider.
Een aantal weken geleden wees ik in de commissie al op de nood aan een secundair traject voor nieuwkomers met een educatief of sociaal perspectief. Er zijn op dit vlak nog serieuze inspanningen te leveren. We moeten daarbij voldoende aandacht hebben voor welzijn, onderwijs, cultuur en ondernemen. Daarnaast moet het taalniveau verhoogd worden om in te stappen in het secundaire traject.
Ten slotte vraagt de N-VA bijzondere aandacht voor de realisatie van een sluitende aanpak alsook de uitbreiding van de doelgroep met oudkomers.
Collega's, het concept inburgering blijkt moeilijk vatbaar, te abstract en onbekend. Er is nood aan een duidelijk concept met duidelijk geformuleerde einddoelen, zowel voor MO als voor het behalen van een inburgeringsattest. We pleiten voor een meer resultaatgericht inburgeringsbeleid. Het resultaat is hier de mate van inburgering of wat de inburgeraar kent als hij MO heeft gevolgd of een attest heeft behaald. We moeten dit resultaat kunnen meten en opvolgen.
Mijnheer de minister, u hebt de volle steun van de N-VA. Om echter een echt Vlaams beleid rond integratie te kunnen voeren, is het noodzakelijk om Vlaanderen op het vlak van asiel en migratie de volledige bevoegdheid te geven.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, ik wil het even hebben over twee domeinen waarover de minister bevoegd is, namelijk inburgering en erediensten.
Het inburgeringsbeleid is sinds de decreetswijziging van juli 2006 een belangrijke nieuwe richting ingeslagen, een richting die deels onze goedkeuring kon wegdragen. Inburgeren werd niet alleen een recht maar ook een plicht, en dat voor een uitgebreide groep mensen. Sinds de decreetswijziging wordt nu gewerkt om dat nieuwe beleid op kruissnelheid te krijgen. Dat gaat trager dan wij zouden willen, maar een vrij substantiële uitbreiding van het aantal inburgeraars zit er toch aan te komen. De middelen die naar inburgering gaan, stegen de jongste jaren in verhouding.
Toch blijven wij fundamentele kritiek hebben op het inburgeringsbeleid. Ik ga de discussie integratie of assimilatie niet opnieuw openen. Maar ik wil op twee punten toch wat dieper ingaan: de vraag naar het resultaat van de inburgeringstrajecten en het niet sporen van het lakse federale immigratie- en naturalisatiebeleid met ons Vlaams beleid.
Wat is een inburgeringsattest waard? Wat betekent het? In feite betekent het dat de inburgeraar op regelmatige wijze de cursus heeft gevolgd. Op welke wijze de inburgeraar omgaat met de kennis die hem werd aangereikt, daar hebben we het raden naar. We kunnen enkel maar hopen dat hij of zij na zo'n traject definitief de weg naar aanpassing aan onze samenleving is ingeslagen. Ik vrees dat die hoop in vele gevallen ijdel zal blijken te zijn. Om nog te zwijgen over de loyaliteitsvraag die nu op geen enkel moment aan de immigrant wordt gesteld.
Het Vlaams Belang heeft daarom steeds gepleit voor een echt inburgeringsexamen en voor een loyaliteitsverklaring om op die manier meer zekerheid in het beleid in te bouwen en het attest een veel grotere civiele waarde te geven. Het slagen in zo'n examen moet voor ons ook de voorwaarde zijn voor een eventuele naturalisatie op termijn.
Dat brengt ons bij het federale niveau. Ik ga de open deur wel even intrappen. Wie nog bestrijdt dat de federale overheid al jaren een laks immigratiebeleid voert, wordt vandaag - uitgerekend maar niet toevallig op de Dag van de Migrant - met de cijfers van een UCL-onderzoek om de oren geslagen. Sinds 1984 is de immigratie continu gestegen tot de recordhoogte van 90.000 legale immigranten in 2005. 40 percent daarvan zijn niet-Europese vreemdelingen.
Het aantal vreemdelingen, het aantal mensen met de Belgische nationaliteit die als vreemdeling werden geboren en de mensen van wie minstens een van de ouders van vreemde origine is, bedraagt samen 2 miljoen. Dat zijn onthutsende cijfers die de 'officiële' statistieken volledig in de schaduw stellen. Zulke hoge aantallen op een relatief kleine autochtone bevolking kan men eigenlijk geen immigratie meer noemen, dat lijkt meer op een bevolkingsvervanging. In de grote steden is dat inderdaad al een tijd de realiteit.
Als we deze cijfers plaatsen tegenover een inburgeringsbeleid dat nog veel gebreken vertoont, dan is de rekening gauw gemaakt. Het beeld dat wij altijd hebben gebruikt - het 'dweilen met de kraan open' - is dan ook meer dan terecht. En nu het er naar uitziet - al blijf ik voorzichtig met voorspellingen over een toekomstige federale regering - dat de PS weer aan de federale tafel mag aanzitten, is de noodzakelijke ommezwaai een illusie. Dat op die federale ontsporing vanuit de Vlaamse overheid niet of nauwelijks wordt gereageerd, is onverantwoord. De divergentie van het Vlaamse en federale vreemdelingenbeleid dreigt ons nochtans zeer zuur op te breken, niet in de laatste plaats financieel.
Vanuit de bevoegdheid van Binnenlandse Aangelegenheden probeert de minister uitvoering te geven aan het decreet op de erediensten. Zeer tegen onze zin is in dat decreet ook de islam opgenomen. Wij blijven van mening dat de islam in dat decreet niet thuishoort en ik heb dan ook vorige week een voorstel tot wijziging in die zin ingediend.
In de commissie heb ik wat betreft de uitvoering van het decreet twee opmerkingen gemaakt. De eerste betrof de rol van de moslimexecutieve die door allerlei malversaties in het oog van een juridische storm is beland. Sindsdien wordt de representativiteit van de executieve betwist, vooral door de moslims van Marokkaanse origine. Omdat de executieve een decretale rol is toebedeeld, vroeg ik de minister naar zijn oordeel, maar hij antwoordde naast de kwestie.
De vraag is nochtans pertinent: hoe kan een orgaan, waarvan de werking in feite in puin ligt en waarvan de autoriteit wordt betwist, zijn decretale rol nog vervullen?
Mijn tweede opmerking ging over de procedure tot erkenning van een achttal lokale islamitische gemeenschappen. De lokale overheden spelen in de adviesverlening daaromtrent een cruciale rol. Wij moesten evenwel vaststellen dat nogal wat lokale besturen die taak niet ernstig hebben genomen, met als gevolg dat hun adviezen in feite waardeloos zijn. Ik ga de flagrante voorbeelden die ik in de commissie heb aangehaald, niet herhalen.
Ook wat de dossiers ten gronde betreft, stelden wij vast dat de meeste niet aan de criteria uit de regelgeving voldoen. De minister vond het onoorbaar dat wij over lopende dossiers interrumperen. Dat hij niet vooruit wil lopen op zijn uiteindelijke beslissing, kunnen we nog begrijpen. Maar dat de minister zich geen vragen stelt bij het gebrek aan verantwoordelijkheid van de lokale besturen, vind ik te betreuren.
Dat vind ik nu getuigen van kwade intenties. Ik ben iemand die in de commissie, maar ook in de plenaire vergadering, nooit een vraag uit de weg gaat. Ik vind wel dat we de timing moeten respecteren en er is nog altijd een regel in het parlement dat men niet peilt naar intenties. Als er beslissingen zijn genomen, is het uw soeverein recht om vragen te stellen, en voor een minister is dat altijd een kans om naar het parlement te komen om ondervraagd te worden over beslissingen.
Ik zal beslissingen nemen. Op het ogenblik dat ik die heb genomen, ben ik bereid om daar tekst en uitleg bij te geven, zowel bij de inhoud van de beslissing als bij de procedure. Dat heb ik ook geantwoord in de commissie, dus u moet niet zeggen dat ik naast de kwestie antwoordde. Ik heb op dezelfde manier een antwoord gegeven.
Kwade intenties heb ik niet, maar ik zal een aandachtige toehoorder zijn als u tekst en uitleg komt verschaffen.
We zijn drie jaar ver met deze Vlaamse Regering. Over twee jaar kunnen we de balans opmaken en ons afvragen of er tijdens de vijf jaar dat deze regering aan de macht was, grote stappen vooruit zijn gezet op het vlak van de aanpassing van grote groepen vreemdelingen aan onze samenleving, aan onze cultuur en aan onze waarden en normen.
Ik zal niet kunnen zeggen - dat zou intellectueel niet correct zijn - dat er geen inspanningen werden gedaan, maar ik zie ondertussen de vervreemding, vooral in onze steden, alleen maar toenemen. Ik zie de conflicten met een agressieve religie als de islam alleen maar toenemen. Ik zie te weinig weerwerk, te weinig wil om de immigranten voor de keuze te plaatsen: aanpassen of terugkeren. Ik zie integendeel nog veel taboes, pleinvrees en ideologische geborneerdheid. Tot op heden is er geen zicht op een echte trendbreuk. De cijfers van vandaag bewijzen nochtans dat zo'n trendbreuk, die er wel kwam in vele van de ons omringende landen, zeer dringend nodig is. Het is niet vijf maar één voor twaalf. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Wat is dan die trendbreuk waar we ons aan moeten spiegelen?
Die trendbreuk is er bijvoorbeeld in Denemarken en Frankrijk, maar ook in Duitsland, waar men de wetten op het vlak van immigratie, naturalisatie en asiel gevoelig heeft verstrengd. Die trendbreuk heb ik in Vlaanderen en in België nog niet gezien.
Als u verwijst naar Frankrijk, naar Parijs en omgeving, waar op zekere ogenblikken per nacht 5000 auto's in brand werden gestoken, als de referentie en het beeld waar wij ons aan moeten spiegelen, zeg ik in naam van heel Vlaanderen: neen, bedankt. (Applaus bij de meerderheid en Groen!)
De heer Verfaillie heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, heren ministers, de lokale besturen - en meer bepaald hun financiële situatie - zijn de voorbije weken niet uit de belangstelling geweest. Die belangstelling komt dan ook niets te vroeg.
Het Gemeente- en het Provinciefonds kennen een decretaal ingeschreven stijging, waardoor het voor het Gemeentefonds al gaat om 1,8 miljard euro. Dat kunnen we een fors bedrag noemen, maar niemand kan ondertussen betwisten dat de toestand van de gemeentelijke financiën verre van rooskleurig is. Er zijn structurele oplossingen nodig om de financiële toestand van de lokale besturen van groter onheil te behoeden.
Op dit vlak heeft de discussie van de voorbije weken een voor de gemeenten gunstige wending genomen. De financiële problemen van de gemeenten en hun structurele onderfinanciering, zijn vooraan op de politieke agenda gekomen. Het is niet langer een gegeven dat alleen maar de zorg wegdraagt van mensen die op het lokale niveau verantwoordelijkheid dragen, maar ook de Vlaamse Regering erkent vandaag dat er dringend structurele oplossingen nodig zijn. CD&V kijkt dan ook met grote verwachtingen uit naar de verdere concretisering van dit pact en met name naar de verdere invulling van de wederzijdse rechten en plichten. Zoals iedereen in dit halfrond weet, zijn er de afgelopen weken bij de lokale besturen immers heel wat vragen opgedoken over dit pact.
Dat de regering de toestand van de gemeentelijke financiën ernstig neemt, blijkt ook uit de in de begroting voorziene aanvullende dotatie ter compensatie van de afschaffing van de Eliataks. CD&V is het volmondig eens met de afschaffing van die taks, laat dat duidelijk zijn. Meer zelfs, het feit dat de Vlaamse Regering voorziet in een compensatie, kan eigenlijk als voorbeeld dienen van hoe de Vlaamse Regering met de lokale besturen moet omgaan: minder inkomsten ten gevolge van een regeringsbeslissing worden door diezelfde regering gecompenseerd.
Het Gemeentefonds kent opnieuw een toename met 3,5 percent. Meer dan 1,8 miljard euro zal via het Gemeentefonds in 2008 naar de gemeenten gaan. Er kondigt zich evenwel een zeer moeilijke discussie aan. In de tweede jaarhelft van 2008 zullen de verdelingscriteria van dit fonds immers aan een evaluatie onderworpen worden. Die verdelingscriteria zijn al herhaaldelijk onderwerp geweest van een vaak zeer geanimeerd debat in dit parlement. Elk criterium roept wel vragen op, heeft zijn voor- en tegenstanders, levert meer of minder middelen op voor de ene of de andere gemeente.
Een ander belangrijk punt dat de komende maanden zijn beslag moet krijgen, is de uitwerking van een nieuw OCMW-decreet. Dat belooft een delicate aangelegenheid te worden. De OCMW's zijn alvast op hun hoede, getuige de vele reacties die er reeds werden geformuleerd op basis van de door de Vlaamse Regering uitgewerkte conceptnota. De OCMW's vrezen blijkbaar dat hun onafhankelijkheid zal worden ingeperkt. Het moet duidelijk gemaakt worden, en u hebt dat reeds gedaan, mijnheer de minister, dat die vrees totaal onterecht is. Het is niet omdat er getracht wordt om zoveel mogelijk de werking van gemeente en OCMW op elkaar af te stemmen en om samen te werken waar mogelijk, dat het voortbestaan van de OCMW's in het gedrang komt.
Mijnheer de minister, de beleidsbrief stelt ook de evaluatie van het decreet op de intergemeentelijke samenwerking in het vooruitzicht. Die evaluatie werd ook al in vorige beleidsbrieven als aandachtspunt naar voren geschoven, maar raakt blijkbaar moeilijk afgerond. Met het decreet van 6 juli 2001 op de intergemeentelijke samenwerking, werd de intercommunale samenwerking grondig gewijzigd. Intercommunales werden vervangen door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en het aantal mogelijke samenwerkingsvormen werd uitgebreid tot vier: de interlokale vereniging, de projectvereniging, de dienstverlenende vereniging en de opdrachthoudende vereniging. Tevens werd de principiële keuze genomen om private partners uit de samenwerkingsverbanden te weren, het aandeel van de provincies te reduceren en een regeling uit te werken voor de aanwezigheid van raadsleden van de oppositie in de bestuursorganen van de samenwerkingsverbanden.
Een ander, meer specifiek aandachtspunt, betreft het elektronisch stemmen. Vlaanderen blijkt op dat vlak een verdeeld land te zijn. Bepaalde kantons hebben bij wijze van spreken al een generatie stemcomputers versleten, zoals mijn eigen kanton, mijnheer de minister, en in andere kantons moet men de eerste stemcomputer nog zien verschijnen. De computers zijn versleten, we mogen ze zelfs niet meer gebruiken, maar we mogen ze voorlopig ook niet wegwerpen, heeft de minister ons gezegd. Dat is een situatie die niet langer kan worden geduld.
Wel kunnen we nu in de beleidsbrief lezen dat er een provisie zal worden aangelegd om de stemcomputers te vervangen. Meer nog dan aan de vervanging moet er echter worden gewerkt aan het veralgemenen van de invoering van het elektronisch stemmen.
Met voorwaarden.
Dat valt te bespreken.
Mijnheer de minister, er staan het komende jaar nog heel wat belangrijke uitdagingen op het programma. Er is het uitwerken en implementeren van het lokaal pact. Er zijn de aangekondigde evaluaties van belangrijke regelgevingen. Er is de normalisering van de relatie met de vakbonden, die enigszins vertroebeld raakte bij de onderhandelingen over de rechtspositieregeling. Er is de verdere inspanning tot schrapping van bepaalde planlasten enzovoort. Het zijn allemaal elementen die heel wat aandacht en inzet zullen vergen. CD&V zal zich alvast inzetten om dit, in het belang van de gemeenten en de provincies, tot een goed einde te brengen. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
De heer Penris heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, ik ga het hebben over het stedenbeleid. Ik ga niet flauw doen, mijnheer de minister: de cijfers die u ons voorlegt, zijn niet slecht. Er gaat 119,2 miljoen euro naar het Stedenfonds, en 10,6 miljoen euro naar het Stadsvernieuwingsfonds. Daar kunnen we enigszins mee leven. Het mag altijd meer zijn. Ik kijk dan naar mijn rechterflank, vooral dan naar de mensen van Lennik en omgeving. Het mag voor de grootsteden altijd meer zijn. Ik ben een verdediger van dat standpunt, maar ik kan leven met de cijfers die u ons hebt voorgelegd.
Ik zal u zeggen waarom het meer had mogen zijn, namelijk omdat ik geloof in de stad en in stedelijkheid. Ik heb dat in de commissie al herhaaldelijk gezegd. In een gemeenschap als de onze, die beschikt over een beperkte ruimte en ernaar streeft om het aantal verplaatsingen tot een minimum te herleiden, concentreren we best een aantal activiteiten zo veel mogelijk, en waar kan dat beter dan in een stad?
Ik had vandaag, en ook in de commissie die over dit onderwerp gaat, graag de degens gekruist met oud-minister Sauwens. Hij stelt dat grote steden te veel krijgen. Ik mis hem echter vandaag. Na het plegen van zijn artikel gaat hij het debat ten gronde uit de weg. Dat betreur ik. Ik denk immers dat hij ten gronde ongelijk heeft. Ik hoop dat hij in eigen naam heeft gesproken, en niet namens zijn partij. Ik heb al aanwijzingen dat dit zo is. Onder meer Antwerps schepen Van Peel heeft zijn geestesgenoot Sauwens ter zake terechtgewezen en op zijn plaats gezet.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer Penris, het is niet aan mij om de heer Sauwens te verdedigen, hoewel hij een voormalig partijgenoot is van mij. Ik ben zelfs nog zijn adjunct-kabinetschef geweest. Er moet me echter iets van het hart. Ik heb een schriftelijke vraag gesteld aan alle ministers over de inspanningen die ze vanaf 2000 hebben gedaan voor de steden en voor de plattelandsgemeenten. Ik nodig u uit dat eens te lezen. Dan zult u zien dat er sprake is van een gigantische discriminatie. Hoewel plattelandsgemeenten open ruimte betekenen, die ook in stand moet worden gehouden, is de aandacht van deze regering heel sterk gericht op de steden, en dan ook nog eens op de twee grootsteden Antwerpen en Gent, en de elf andere steden die Vlaanderen telt. Die vormen trouwens een heel goede lobbyclub. Ze weten heel goed waar ze voor staan, terwijl die plattelandsgemeenten veel minder aan bod komen. Daar blijf ik bij. Het ware goed mocht, in navolging van die visitatiecommissie die er is geweest voor het stedenbeleid, de minister van Binnenlands Bestuur eens een visitatiecommissie naar een aantal plattelandsgemeenten sturen, om te horen wat daar de problemen zijn qua leefbaarheid en dergelijke. Die problemen zijn er net zo goed. Daarmee doe ik geen afbreuk aan het gevoerde stedenbeleid, maar als men de ene bevoordeelt, moet men ook de andere bevoordelen.
Mijnheer Peumans, ik weet dat u een dossiervreter bent en dat u uw dossiers doorgaans goed kent, maar ik wil u toch uitnodigen om, voor wat dit dossier betreft, onze commissiewerkzaamheden door te nemen. Dit dossier hebben we al lang behandeld en we hebben het met bijna eenparigheid van stemmen goedgekeurd, over alle politieke fracties en over verkozenen uit een landelijk of een stedelijk gebied heen. Ik denk dat u in dit dossier - ik spreek alleen over dit dossier - een beetje achter de feiten aanholt.
Mijnheer de minister, in steden kunnen we niet genoeg investeren. We hebben u het voordeel van de twijfel gegeven toen we uw beleidsbrief hebben geanalyseerd en erover hebben gestemd, omdat de problemen in de steden nu eenmaal van een andere orde zijn dan in landelijke gebieden.
U hebt in uw beleidsbrief onder meer het voorbeeld aangehaald van de veiligheid en van de verkleuring van onze samenleving, twee problemen waardoor uitgerekend de stedelijke omgeving met uitdagingen geconfronteerd wordt en waarop een adequaat antwoord moet worden geformuleerd.
We zijn u tegemoet getreden in de aankondiging van uw goede wil om het veiligheidsprobleem in de stad aan te pakken. U deed dat voor het eerst. Tijdens de begrotingsbesprekingen gaf u zelfs aan dat veiligheid voor een stuk het levensverzekeringscontract is van de stedelingen. Wie niet meer in een fysiek veilige omgeving kan wonen, verlaat die omgeving. Een groot aandeel van de stadsvlucht is op het conto van de toenemende onveiligheid te schrijven. Het is goed dat u dat inziet en onderkent, en eraan wilt remediëren.
Collega's, de minister wees ook op de uitdaging van wat hij de verkleuring noemt - een politiek correcte term. Ik heb dat de vervreemding van onze stedelijke samenleving genoemd, want heel wat stedelingen verlaten onze steden omdat ze zich niet meer thuis voelen in hun eigen stad, omdat ze hun wijk of omgeving zien vervreemden.
Ik geef u het voorbeeld van Antwerpen, mijn stad. Er zijn waarschijnlijk gelijkaardige voorbeelden te vinden in andere grootsteden of centrumsteden. In 2005 hebben 4291 Vlamingen mijn stad verlaten, in 2006 waren het er 4333. Er zijn vreemdelingen bij gekomen: 7014 in 2005 en 7524 in 2006. Ik spreek nu alleen over vreemdelingen: mensen met een niet-Belgisch paspoort.
Ook heel wat jongeren verlaten de steden. Het afgelopen jaar verlieten 340 stedelingen uit de categorie van 30- tot 34-jarigen en 358 uit de categorie van 35- tot 39-jarigen de stad Antwerpen. Bij de kleine kindjes is het nog erger. Het negatief migratiesaldo van kinderen tussen 0 en 4 jaar bedraagt voor Antwerpen 674, dat van kinderen tussen 5 en 9 jaar bedraagt 384.
We hebben in onze steden dus een probleem: jonge Vlaamse gezinnen trekken weg. Dat betekent dat de stad onaantrekkelijk wordt en dat heeft zo zijn redenen.
Mijnheer de minister, ik heb u gezegd dat ik het probleem dat u de verkleuring en ik de vervreemding noem, bijzonder belangrijk vind en dat ik erop reken dat u wat u hebt aangekondigd in uw beleidsbrief Stedenbeleid als een heel klein begin, verder zult uitwerken.
Ik ben van mening dat er, ondanks uw inburgeringsinspanningen, in de grootsteden ook een uitburgeringsbeweging aan de gang is. Het is niet omdat we vorige week een aantal kandidaat-Vlamingen in onze gemeenschap hebben verwelkomd, dat we aan de andere kant niet mogen vaststellen dat mensen die zogezegd al ingeburgerd waren, het Vlaamse karakter van hun manier van leven aan het opgeven zijn.
Ik heb in de begrotingsbespreking het voorbeeld aangehaald van de grote winkelassen waar de grote ketens die voorheen Vlaams waren, nu een uitgesproken exotisch karakter krijgen. Dat wijst erop dat steeds meer nieuwe Vlamingen het signaal geven dat ze niet langer Vlaming willen blijven, maar terug de identiteit willen aannemen van die gemeenschap waaruit ze afstammen. Die beweging, mijnheer de minister, betreur ik. Die beweging moeten we tegengaan, willen we leven in aantrekkelijke steden en dat zo houden. Verder krijgt u van ons het voordeel van de twijfel, dat weet u. Wij volgen u, zij het op een - opbouwend - kritische manier. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister Keulen heeft het woord.
Ik wil iets zeggen over de timing. Het OCMW-decreet wordt zoals aangekondigd behandeld in het voorjaar 2008. De evaluatie van het decreet intergemeentelijke samenwerking is voor het einde van 2008. Het fiscaal pact wordt ingeschoven in het lokaal pact en daarmee ook geïmplementeerd. Ik doe een oproep aan de meerderheidsfracties om mee werk te maken van de planlastreductie voor de lokale besturen. Dat betekent natuurlijk dat sectoraal bevoegde ministers zich moeten scharen achter die reductie. Ze moeten eens een lokale bril opzetten.
Inzake de inburgering wordt 2008 een belangrijk jaar. We gaan nog grotere groepen oudkomers - mensen die hier langer dan één jaar zijn - verplichten tot inburgering. De hervorming van de integratiesector is eveneens voor volgend jaar. Dat gaan we zeker en vast aanpakken. Dat moet worden omgevormd tot een diversiteitssector waar iedereen met samenlevingsproblemen terecht kan: autochtoon en allochtoon.
U weet dat de Vlaamse Regering gewonnen is voor de algemene elektronische stemming. Alle 308 steden en gemeenten moeten elektronisch kunnen stemmen. Nu is dat maar de helft. We hebben daarvoor geld ingeschreven in de begroting 2008. We moeten nog een samenwerkingsakkoord sluiten met de federale overheid en met de andere gewesten. We worden op dat punt dus afgeremd door het ontbreken van een volwaardige federale regering. We moeten de toekomstige interim- of nood- of wat dan ook regering daar zo snel mogelijk over aanspreken.
Dames en heren, we behandelen nu het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, dames en heren, Vorig jaar op ditzelfde moment tijdens de begrotingsbespreking, had ik het over het feit dat het regeringswerk ook wat betreft Wonen op een scharniermoment zat. Halverwege de legislatuur hadden reeds heel wat beleidsintenties en voornemens plaats gemaakt voor concrete beleidsrealisaties. Vandaag, twaalf maanden later, mogen we zeggen dat de realisatiegraad nog groter is. Het wordt de minister van Wonen wel eens aangewreven dat hij in zijn beleidsbrieven de gewoonte heeft op te sommen wat er al is gerealiseerd. Nu, het is inderdaad niet min: er was de inwerkingtreding van het overdrachtenbesluit, er was de wijziging van de Vlaamse Wooncode en straks, in uitvoering hiervan, het kaderbesluit sociale huur en het nieuwe financieringssysteem.
Nog nooit zijn er zoveel sociale woningen gebouwd, nooit tevoren zijn meer Vlamingen in staat geweest om een eigen woning te verwerven. Maar toch moeten we ons hoeden voor een hoerastemming. Een minister van Wonen zal nimmer op zijn lauweren kunnen rusten: het zal immers nooit goed genoeg of voldoende genoeg zijn. Er blijft veel werk op de plank, heel veel werk.
Want alle maatregelen ten spijt, is kwaliteitsvol en betaalbaar wonen anno 2007 voor een hele groep mensen nog steeds meer theorie dan realiteit. Het is in het bijzonder voor die groep dat we ons blijvend moeten inzetten, ook op het vlak van huisvesting.
Mijnheer de minister, u hebt het tijdens de commissiebespreking zelf al aangegeven: voor 2008 zijn de inwerkingtreding van het nieuwe socialehuurbesluit, dat dringend nodig was om een antwoord te kunnen bieden op de diverse maatschappelijke problemen, en de invoering van het nieuwe financieringssysteem van groot belang. We zijn verheugd dat dit nieuwe socialehuurbesluit en het nieuwe financieringssysteem op 1 januari in werking zullen treden. We hopen dat de sociale huisvesting hiermee een nieuwe start kan nemen en dat er veel meer sociale huurwoningen zullen worden gebouwd. De sector zal het nu moeten waarmaken en heeft in elk geval geen redenen meer om de investeringen uit te stellen, zoals de afgelopen jaren.
Het nieuwe financieringssysteem garandeert nu dat elk nieuwbouwproject zonder verlies kan worden gerealiseerd. We blijven erop hameren dat het aantal sociale huurwoningen hoe dan ook drastisch moet worden opgetrokken. Want ondanks de inhaalbeweging en het huidige bouwvolume, blijven alle volgehouden inspanningen van de voorbije jaren ontoereikend om de woningnood te lenigen en de wachtlijsten in de sociale huisvesting weg te werken. Een sociale huurwoning is en blijft de beste garantie om het recht op wonen voor iedereen te waarborgen, zeker voor wie over weinig middelen beschikt.
We mogen in elk geval de gemakkelijke excuses van lokale besturen om hun verantwoordelijkheid inzake sociale huisvesting niet op te nemen, niet langer tolereren.
We zijn eveneens zeer opgetogen over het voornemen van de minister om te komen tot minder, maar grotere en vooral sterkere socialehuisvestingsmaatschappijen. We moeten inderdaad komen tot een nieuwe fusieoperatie om de capaciteit te versterken. Fusies creëren onmiskenbaar financiële schaalvoordelen en hebben effect op de rationele inzet van personeel. De schaalvergroting moet grote projecten en een vlugger bouwtempo mogelijk maken.
We hebben al vaker gepleit voor sterkere huisvestingsmaatschappijen, een betere regulering van de sector en een streven naar meer efficiëntie en beter beheer door fusies. We zijn dan ook blij dat er een nieuwe erkenningronde wordt georganiseerd in 2008. Enkel sterke socialehuisvestingsmaatschappijen - voor ons zijn dat de maatschappijen die voldoende activiteiten en bouwvolume aan de dag leggen - mogen een erkenning krijgen.
Om de druk op de sector van de sociale huisvesting deels weg te nemen, zullen hoe dan ook bijkomende inspanningen moeten worden geleverd om de privéhuurmarkt weer aantrekkelijk te maken. Mijnheer de minister, u noemt de privéhuurmarkt het zieke broertje. We zijn vooral verheugd dat u de problemen erkent en de privéhuurmarkt nieuwe impulsen wil geven en opnieuw aantrekkelijker wil maken.
De afgelopen jaren zijn er heel veel inspanningen geleverd om het woningbezit in Vlaanderen te stimuleren. We hebben die beleidskeuze altijd ten volle gesteund, uit de overtuiging dat een eigen woning de beste garantie is voor een zorgeloze oude dag. Het resultaat is dat straks bijna 80 procent van de Vlamingen eigenaar is van zijn woning. Maar dit succesverhaal heeft spijtig genoeg ook een keerzijde.
Precies door de hoge woning- en grondprijzen is er een segment van de woningmarkt onder druk komen te staan. Heel veel jonge gezinnen, voor wie nieuwbouw onhaalbaar is geworden, hebben zich de jongste jaren immers gericht op de oudere en goedkope woningen in de steden. Ze werden hiertoe aangemoedigd door diverse premies. Dat is allemaal positief, want daardoor heeft het renovatiebeleid in de steden de voorbije jaren veel aan slagkracht
gewonnen. De woningkwaliteit is verbeterd. Het had ook een invloed op de energiezuinigheid van de woningen. Iedere woning die wordt gekocht en gerenoveerd, is natuurlijk wel een goedkope woning minder op de privéhuurmarkt. Het aanbod betaalbare huurwoningen is op die manier stilaan gemarginaliseerd, waardoor een bepaalde groep mensen, de meest kwetsbare groepen, nog nauwelijks aan een betaalbare en kwaliteitsvolle woning kan komen.
Het is voor deze groep van mensen dat we ons blijvend moeten inzetten, dat we voor een aantrekkelijke en beter gereglementeerde privéhuurmarkt kunnen ijveren, waarbij rechten en
plichten van huurders en verhuurders duidelijk afgebakend zijn. Daar hebben we te maken met enkele handicaps omdat het huisvestingsbeleid niet volledig tot onze bevoegdheid behoort. We zijn alvast voorstander om dat volledige beleid naar de gewesten over te hevelen. Het zal nog te zien zijn of dat aan ons zal liggen. (Opmerkingen van minister Keulen)
We hebben het over een aantal maatregelen gehad die de privéhuurmarkt moeten stimuleren, zoals de huursubsidies. Wij zijn daar voorstander van, zeker van de verruiming die we daar nu doorgevoerd hebben, al blijft het voor ons nog te veel een verhuissubsidie. U weet dat, mijnheer de minister, we hebben het daar al vaker over gehad.
Voor de sociale verhuurkantoren is een niet te onderschatten rol weggelegd op de privéhuurmarkt om daar een nieuwe impuls aan te geven. Om echt te remediëren en om de huurmarkt weer aantrekkelijk te maken, zijn echter meer en drastischer maatregelen noodzakelijk. Ik denk aan het idee van de woonbevak, de paritaire huurcommissies en het huurwaarborgfonds. U weet dat we wat dat laatste betreft op een andere golflengte zitten, mijnheer de minister. Hoewel we allebei de intentie hebben om van de privéhuurmarkt een aantrekkelijke markt te maken, ben ik het niet eens met uw argument dat een huurwaarborgfonds een nieuwe aanslag zou betekenen op de rechten van verhuurders. Ik ben ervan overtuigd dat het zowel voor huurders als verhuurders een zekerheid kan betekenen, en dat we met die middelen inderdaad een flankerend woonbeleid op poten kunnen zetten. Ik hoop u daarvan nog te kunnen overtuigen.
Het woonbeleid van de laatste jaren is vooral een positief verhaal, maar er is ook een groep van mensen voor wie wonen en betaalbaar wonen vandaag nog meer theorie dan realiteit is. Het is voor die groep van kwetsbare mensen, die zich om welke reden dan ook aan de onderkant van de samenleving bevinden, dat wij ons als sp.a prioritair willen blijven inzetten. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, het is hier vandaag al enkele keren gezegd dat de Vlaamse Regering bij haar start een goed en ambitieus regeerakkoord onderhandeld heeft. Het regeerakkoord is en blijft onze leidraad binnen de meerderheid.
Deze Vlaamse Regering heeft nog zo'n 500 dagen te gaan. De tijd dringt dus. In het hoofdstuk 'Een rechtszekere ruimtelijke ordening' staan tien speerpunten die deze regering zou verwezenlijken. De studiedienst van de Vlaamse Regering heeft een oplijsting gemaakt van het aantal punten uit het Vlaamse regeerakkoord. Daarbij werd vastgesteld dat van het hoofdstuk 'Ruimtelijke ordening' tot nu toe het minst uitgevoerd is. Ik zou dan ook willen vragen aan de minister van Ruimtelijke Ordening om volgend jaar een tandje bij te steken.
Ik wil niet brutaal zijn, mevrouw Schauvliege, maar wilt u misschien aan mijn collega's in de Vlaamse Regering die deel uitmaken van uw partij ook willen vragen om een tandje bij te steken? (Gelach)
Die opdracht geldt uiteraard voor de hele regering, die nog een aantal punten moet realiseren. Dit zijn echter niet mijn woorden, mijnheer de minister, het is de studiedienst van uw eigen Vlaamse Regering die dat heeft vastgesteld.
Ik luister naar uw woorden, mevrouw Schauvliege. Als u ook naar de mijne wilt luisteren, dan raken we er wel.
Ik wil dat heel graag doen, mijnheer de minister, en dat weet u. Wij leveren in de commissie constructief werk. Ik kan echter alleen maar vaststellen dat volgend jaar heel belangrijk wordt. Een aantal zaken moeten echt wel gerealiseerd worden, u hebt dat trouwens zelf gezegd bij de bespreking van uw beleidsbrief.
Ik wil een aantal punten uit het Vlaamse regeerakkoord nog eens uitdrukkelijk bespreken.
Het eerste is het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Daarin wordt uitdrukkelijk gesteld dat de bindende bepalingen en de ruimteboekhouding zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd. Samen met de Confederatie Bouw, Natuurpunt, landbouworganisaties en bedrijfsleiders stellen we vast dat de uitvoering te traag verloopt. Dat ligt niet alleen aan u, mijnheer de minister.
In het regeerakkoord staat ook dat er een herziening moet worden voorbereid van het RSV. Daarover moet een maatschappelijk debat op gang worden gebracht. Het kan niet de bedoeling zijn dat de herziening uitsluitend gebeurt door studiebureaus. Ook het parlement en alle maatschappelijke actoren moeten inspraak krijgen.
Een ander punt dat in de commissie meermaals ter sprake is gekomen, is de rechtszekerheid inzake handhaving. We worden geconfronteerd met een aantal oude bouwmisdrijven. Er zijn nieuwe betekeningen waardoor mensen niet goed weten waar ze nu staan. U hebt de ambitie om daar duidelijkheid over te creëren. Wij steunen u daarin. Volgend jaar wordt op dat vlak cruciaal.
Een volgend punt uit het regeerakkoord betreft het grondbeleid, de planlasten en de planbaten. Er moeten nog een aantal instrumenten worden uitgewerkt zodat er sturend kan worden opgetreden met het oog op betaalbaar wonen en op zekerheid voor bedrijven en landbouw. Verder is het ook de bedoeling in Vlaanderen meer natuur te realiseren. Daar zal een decreetswijziging voor nodig zijn. U bent daarmee bezig. U zult die in het voorjaar aan het parlement voorleggen. Ik dring erop aan dat u zich aan die timing houdt.
Ik heb vandaag al meermaals het woord armoede horen vallen. Een van de pijlers van het armoedebeleid is een betaalbare woning. Het is voor veel mensen moeilijk om nog een woning te vinden. Ruimtelijke Ordening moet ondersteuning bieden aan andere sectorale beleidsdomeinen. Dat geldt ook voor het betaalbaar wonen. Ik verwijs naar de resolutie die in het Vlaams Parlement is ingediend door alle meerderheidspartijen en waarin een aantal belangrijke instrumenten staan. Er moet een voldoende groot aanbod van bouwgronden zijn. In geval van verkaveling moet een minimumpercentage bestemd zijn voor sociale woningen. De lokale besturen smeken om deze instrumenten. Ik hoop dan ook dat die resolutie wordt uitgevoerd.
Wat het aanbod van percelen betreft, hebt u in de commissie tijdens de bespreking van uw beleidsbrief gezegd dat er in woongebied nog een potentieel bestaat voor 910.000 woongelegenheden in Vlaanderen. Toch heeft iedereen het gevoel dat er een kunstmatige schaarste heerst. Er moet dus worden geactiveerd. Activering zal zorgen voor een beter aanbod en zal de prijs drukken. Daarnaast kan de schaarse open ruimte in Vlaanderen behouden blijven.
Mijnheer de minister, heel wat mensen hebben u vandaag al een pluim op de hoed gestoken. Ik hoop dat ook ik volgend jaar kan zeggen dat u een pluim verdient. Ik vraag u om op een sportieve manier een tandje bij te steken zodat u in 2008 de top kunt bereiken op het vlak van ruimtelijke ordening.
De heer Penris heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, naar aanleiding van een studiedag van de uitgeverij die Keure over tien jaar Vlaamse Wooncode, heeft de commissie voor Wonen vorige week een bezoek gebracht aan Gent. Mijnheer de minister, het was een ongemeen interessante studiedag, al was het maar omdat we daar een overzicht kregen over de stand van zaken. Het was, bij wijze van spreken, een opfrissingscursus. Tegelijkertijd werden we geconfronteerd met de uitdagingen die ons door het zogenaamde middenveld werden aangereikt.
Met een aantal collega's heb ik vastgesteld dat we op bepaalde vlakken goed zitten. Inzake eigendomsverwerving doen we het in Vlaanderen niet slecht. Stilaan bereiken we het vooropgestelde doel van 80 percent. Ook mijn fractie blijft daarin geloven.
Een ander onderdeel ging over de huisjesmelkerij. Het was opvallend dat de hoofdcommissaris van Antwerpen, die zich bezighoudt met het bestrijden van de huisjesmelkerij, samen met een aantal assistenten aanwezig was op die studiedag. Dat geeft nog maar eens aan dat ook die mensen het onderwerp belangrijk genoeg vinden en vonden.
Tegelijkertijd werden we echter geconfronteerd met de uitdagingen voor morgen. Eerst en vooral was er op het juridische vlak goed nieuws te vernemen. Het socialehuurbesluit is ook afgekondigd in het Belgisch Staatsblad. De mensen die het huurbesluit moeten analyseren, hebben echter wel een aantal kritische vragen in de marge gesteld.
Ik zal het niet hebben over de proeftijd. Mijnheer de minister, op dat vlak ben ik het met u eens: asociale huurders moeten zo veel mogelijk uit onze socialehuurmaatschappijen geweerd kunnen worden als ze echt onaangepast gedrag vertonen. Toch wijs ik er u op dat er in de zaal een vrederechter zat die kritische geluiden liet horen. We moeten waakzaam en kritisch blijven.
Ook over de taalvereisten waren er kritische opmerkingen. Wat dat betreft, steunt mijn fractie u. Misschien moeten we wel de kleine kantjes van het verhaal bijvijlen. Op mijn sociaal dienstbetoon was er een oud dametje zonder enig diploma, zelfs niet van de lagere school. Er bestaan dergelijke mensen. Ze moet verhuizen van een privé- naar een sociale woning. Ze kwam me vragen hoe ze aan die voorwaarden moet voldoen.
Het probleem van de prijsberekening is ernstiger.
Minister Keulen heeft het woord.
Daar is al heel wat heisa over geweest. Uiteindelijk bleek het meer om een mediastunt te gaan dan wat anders. De persoon in Brugge die het verhaal op VTM en in een aantal kranten heeft gedaan, bleek na zijn eerste bezoek aan de huisvestingsmaatschappij al meteen te weten dat hij op de door hem gewenste datum - begin februari 2008 - zijn intrek kon nemen in een woning.
Een andere zaak is de taalbereidheid en de vrijstelling voor mensen die in Vlaanderen of Nederland les hebben gevolgd. Dat is een heel delicate materie. De bedoeling is de leefbaarheid in de woonblokken en appartementsgebouwen te verbeteren. De taalbereidheid geldt niet alleen voor mensen van buiten de Europese Unie maar ook voor een Duitser, voor een Fin, voor een Portugees, voor iedereen. Het gaat om een sociale maatregel.
Als decretaal bepaald zou worden dat Vlamingen of mensen die in België geboren en getogen zijn niets moeten bewijzen, dan wordt onmiddellijk komaf gemaakt met de hele Wooncode. We mogen daar niet simplistisch over praten.
We hebben wel aan de huisvestingsmaatschappijen gevraagd om zich klantvriendelijk op te stellen. Als diploma's of attesten moeten worden opgevraagd, kan men bij centrale instanties terecht. De overheid bewaart meer gegevens over ons dan we zouden denken. Zeker als het over onderwijs gaat, bestaat er een heel mooi archief van bijna ieders schoolcarrière. Wat dat betreft, zijn we ook soepel. Dat gold ook voor die brave man uit Brugge, die nochtans in de media werd opgevoerd als slachtoffer. Als de kandidaat een attest kan voorleggen van een avondcursus of weekendonderwijs, dan volstaat dat.
We mogen dit niet dramatiseren. We moeten dit in zijn context zien. Ik sta open voor goede voorstellen. We mogen ons evenwel niet simplistisch opstellen. We mogen het kind niet met het badwater weggooien. We mogen niet het risico lopen het Europees Hof op onze weg te ontmoeten.
Mijnheer de minister, op dat vlak kunt u op onze steun rekenen. We zullen, samen met u, naar constructieve oplossingen zoeken.
De aanhoudende onduidelijkheid inzake de prijsbepaling blijft evenwel een ernstig probleem. Mevrouw Hanselaer, de assistente van de Vlaamse Ombudsman, heeft hierover een aantal kritische vragen gesteld. De sector heeft aangegeven dat het socialehuurbesluit aan verfijning toe is. Ik reken erop dat de commissie voor Wonen hier volgend jaar een parlementaire toets aan zal kunnen geven. We hebben hier in elk geval lang genoeg om gevraagd. Ik weet overigens dat u geen enkel debat uit de weg wilt gaan. Gewapend met de informatie die ons tijdens de studiedag is verstrekt, zullen we u een paar constructieve voorstellen overmaken.
We zijn goed op weg om een eigendomsmarkt bij uitstek te worden. We moeten hier blij om zijn. Mijn fractie ondersteunt deze evolutie alvast. Ongeveer 80 percent van de Vlaamse gezinnen is eigenaar van de eigen woning. Dit betekent dat 20 percent van de Vlaamse gezinnen om een of andere reden moet of wil huren. Hiervan vindt 6 percent zijn weg naar de socialehuurmarkt.
We weten allemaal dat de socialehuurmarkt te krap is om alle gegadigden op te vangen. We slepen dit oud zeer al generaties lang mee. De socialehuurmarkt is interessant en moet interessant blijven. Ik geloof alvast dat de socialehuurmarkt in de eerste plaats met de volkshuisvesting begaan moet zijn. Ik ben op dit vlak misschien wat ouderwets. Ik vind dat de socialehuurmarkt open moet staan voor de korporaal, voor de postbode en zelfs voor de onthaalmedewerkers van het Vlaams Parlement, hoewel die allicht genoeg verdienen om hier geen beroep op te moeten doen. De socialehuurmarkt kan in de tweede plaats ook een aantal mensen in noodsituaties opvangen. Dit is evenwel niet de primaire opdracht van de socialehuurmarkt. We stellen vast dat dit eigenlijk de momenteel geldende visie is. De heer Vermeulen, directeur van de socialehuisvestingsmaatschappij De Mandel, heeft dit tijdens de studiedag nog duidelijk verwoord.
Aangezien we met tekorten zitten, moeten we een beroep doen op de privéhuurmarkt. Over de manier waarop we hier een beroep op kunnen doen, moet zeker nog worden gediscussieerd. Ik heb de indruk dat hieromtrent kamerbreed een consensus groeit. We moeten naar een uitgebreider stelsel van huursubsidies. Ik heb de indruk dat dit standpunt niet enkel in het werkveld, maar ook bij alle fracties in dit halfrond leeft. We moeten deze intellectuele en politieke uitdaging in januari 2008, tijdens de bespreking van het Vlaams huurbesluit, aangaan.
Mijn laatste punt betreft het amalgaam aan wetgeving inzake huren en wonen in Vlaanderen. Tijdens de studiedag is ons een lijst van alle regelgeving overgemaakt. Vlaanderen heeft de ambitie de algemene bevoegdheid voor het gemenehuurrecht te verwerven. Indien de politieke evolutie de logica der dingen volgt, ziet het ernaar uit dat Vlaanderen die bevoegdheid binnen afzienbare tijd zal verwerven. Dit zou ons in staat stellen het hele woonbeleid definitief en overkoepelend te codificeren.
Nu zitten we met een amalgaam aan wetgevingen. Een decreetje hier, een decreetje daar, een uitvoeringsbesluitje hier, een uitvoeringsbesluitje daar. Het is een politieke uitdaging om het hele woonbeleid - ook als we gemenehuurrecht tot onze bevoegdheden konden rekenen - definitief, voor lange tijd en zeer duidelijk te codificeren. Het middenveld is daar vragende partij voor. Dat is een interessante uitdaging die ik met mijn commissie wil aangaan en die misschien de periode van één legislatuur zal overstijgen. We moeten toch minstens de aanvang maken met deze interessante opdracht, want het is van de tijd van Napoleon Bonaparte geleden dat we de gelegenheid hebben gehad om dergelijk belangwekkend wetgevend werk te verrichten. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mijnheer Penris, we hebben in 1995 en 1996 die inspanning gedaan met de start van de Wooncode. Vergeet niet dat er aan het begin van de jaren negentig heel wat wetenschappelijk onderzoek en juridisch werk is verricht om te komen tot die Wooncode.
We zijn nu tien jaar later, en ik was ook verrast op de studiedag te vernemen dat heel veel mensen de Wooncode tien jaar later nog altijd beschouwen als hét juridisch wetgevend werk bij uitstek. Er is de voorbije jaren uivoering gegeven aan de Wooncode. Het decreet op de studentenkamers en kamers zou inderdaad geïncorporeerd kunnen worden in de Wooncode. Voor alle duidelijkheid, de Wooncode blijft voor onze partij de basis. Laat ons hopen dat we snel de bevoegdheid krijgen over de federale huurwetgeving. Dan kan de Wooncode worden opgefrist, maar ik pas voor volledige nieuwe wetgeving.
Dat bedoel ik zeker niet. Het moet niet volledig nieuw zijn, maar wel leesbaar worden gemaakt. Wij zijn specialisten, net als de mensen op die studiedag en we vinden soms de weg nog. De gewone man in de straat echter vindt de weg er niet meer in terug.
Het is de taak bij uitstek van elke wetgever om duidelijke wetgeving te schrijven. We zullen politiek inhoudelijk misschien geen nieuwigheden meer moeten uitvinden, maar we zullen wel het amalgaam aan bestaande wetgeving in een goede, vlot leesbare code moeten stoppen. Dat is een uitdaging die we allemaal moeten aangaan. We zullen dat in elk geval met veel plezier doen.
Ik ben niet zo pessimistisch als u. Ik zetel ook in de commissie voor Onderwijs. Als u dat zou zeggen over onderwijs, dan geloof ik u volkomen. Ik vind eerlijk gezegd dat de regelgeving inzake wonen en ruimtelijke ordening best nog leesbaar is - getuige daarvan ook de twee boeken die we vorige week op de studiedag hebben gekregen. In het bronnenboek, een dun boekje, kan alles over wonen teruggevonden worden. In het beleidsdomein onderwijs is dit onmogelijk.
We zijn wel bereid om na te denken op welke manier we het nog leesbaarder kunnen maken.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, wat het woonbeleid betreft, ben ik het eens met mijn voorgangers: we hebben een hele weg afgelegd. We hebben niet stilgezeten en heel veel uitgevoerd. Is dat een reden om te juichen? Neen, het is wel een reden om te zeggen dat na meer dan halfweg in de legislatuur de balans positief is. Er wachten nog uitdagingen op ons, en daar moeten we nog aanzetten voor geven. Die zullen dan in de volgende legislatuur verder moeten worden uitgewerkt.
Ik wil vijf punten belichten. Ten eerste zijn we het erover eens dat het aanbod aan betaalbare woningen moet worden verhoogd. We zijn het er ook over eens dat dit versneld moet gebeuren. We moeten dan ook de doorlooptijd kunnen verkorten.
Zo willen we ervoor zorgen dat niet alleen socialehuur- en socialekoopwoningen worden gerealiseerd, maar ook de privéhuurmarkt wordt gerevitaliseerd. Ik sluit me aan bij de heer Penris en bij wat vorige week op de studiedag aan bod is gekomen: inzake wonen moeten we een geïntegreerd beleid kunnen voeren. Iedereen weet dat de privéhuurmarkt belangrijk is, maar de toestand ervan baart ons zorgen. We zullen extra impulsen moeten geven.
Ik ben er niet van overtuigd dat we onmiddellijk moeten kiezen voor een verhoging van de huursubsidies. Er is aan de bestaande huursubsidies gesleuteld. Verder is er de renovatiepremie waar ook eigenaars een beroep kunnen doen. En we zien nog meer heil in de erkenning van nog meer socialeverhuurkantoren. In de begroting is daartoe in steun voorzien. De verhuurders zullen op een of andere manier opnieuw moeten worden geactiveerd. Het moet opnieuw interessant worden om te investeren in vastgoed. Vandaag zijn er enkele hinderpalen die verklaren waarom men niet verhuurt aan socialeverhuurkantoren, zoals de negenjarige termijn. De vraag is gesteld of daaraan moet worden gesleuteld.
In het debat over de paritaire huurcommissies is de vraag over de blokkering van de huurprijzen gesteld. Wij denken niet dat dergelijke blokkering de eigenaars zal motiveren om te investeren in de verhuurmarkt. Een ander aspect is de huurwaarborg. Het regeerakkoord stelt een onderzoek over het centrale huurwaarborgfonds in het vooruitzicht. Het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid heeft ondertussen onderzoek verricht. Er worden een aantal voorstellen gedaan die echter op het eerste gezicht niet veel enthousiasme opwekken. Nochtans is de betaling van een huurwaarborg een probleem voor veel kandidaat-huurders. Er is dus nood aan werkbare oplossingen.
Er is op federaal vlak gesleuteld aan de huurwetgeving. Dat leidde ertoe dat veel verhuurders hebben afgehaakt en ook dat grote kantoren woningen opkopen om ze nadien te huur aan te bieden, met alle gevolgen voor de kwetsbare mensen. Er zijn opportuniteiten. Samen met u hoop ik dat de huurwetgeving wordt geregionaliseerd. Ook op fiscaal vlak zouden we een aantal tools in handen moeten kunnen krijgen. In de commissie en daarbuiten, en misschien ook met wat studiewerk, moeten we ons op dat debat voorbereiden. Ook uit wetenschappelijke hoek moet er steun komen. Onze Vlaamse Ombudsman zal ons weliswaar verlaten, maar hij heeft ooit een doctoraalscriptie geschreven over huisvesting. Ik hoop dat er in zijn departement rechtssociologie ruimte wordt vrijgemaakt voor wetenschappelijk werk op dat vlak.
Een derde zaak is de socialehuisvestingssector, een nieuw socialehuurstelsel en een bijbehorend financieringssysteem. In dat nieuwe socialehuurbesluit staan belangrijke zaken. In de Wooncode stond ingeschreven dat de lokale besturen dé regisseur van het woonbeleid moeten zijn. Tien jaar later krijgen ze een forum en ook de middelen om dat te doen. De Vlaamse Gemeenschap steunt veel gemeenten, maar er zijn ook veel kleine gemeenten, vooral in plattelandsgebieden, waar initiatieven zoals Stebo bijzonder waardevol werk verrichten. Limburg vervult vaak een voortrekkersrol, ook op dit vlak, en ik hoop dat Vlaanderen dit overneemt.
Niet alleen Limburg heeft kleine plattelandsgemeenten. Niet elke gemeente kan een huisvestingsambtenaar betalen.
Even belangrijk is het invoeren van de proefperiode. Jammer genoeg moest het onder dergelijk gesternte van start gaan. We hopen dat het een succes wordt. Ik betreur de verhalen die ik intussen hoor over de implementatie van het socialehuurbesluit. Mijnheer de minister, in de commissie heb ik gezegd dat ik moet toegeven dat ik het socialehuurbesluit niet goed begrijp. Ik kijk ernaar uit dat degene die het geschreven heeft op het departement, het ons eens verstaanbaar komt maken in de commissie.
Het decreet is twee weken geleden verschenen in het Staatsblad. De Vlaamse Ombudsdienst heeft al bijna 30 klachten ontvangen van Vlamingen die huurder zijn en zich vragen stellen bij de briefwisseling die ze krijgen. Blijkbaar heeft het departement als uitleg een nota van vier bladzijden overgemaakt aan bouwmaatschappijen. Eerlijk gezegd, mijnheer de minister, zelfs die vier bladzijden zijn onverstaanbaar. Ik nodig zowel u als het departement uit om op de website Bouwen en Wonen en op de website van de VMSW in één of twee pagina's uit te leggen wat de kerntaken en de veranderingen zijn van het socialehuurbesluit. Zo kunnen we misverstanden vermijden. Een van de misverstanden was het inburgeringsattest. Ook zijn er veel onduidelijkheden over de berekening van de sociale huur.
Mijnheer de minister, ik slaag er niet in om de mensen een begrijpelijke uitleg te geven, omdat ik het zelf niet versta. Ik hoop dat het departement die taak op zich neemt. 132.000 Vlamingen hebben die brief ontvangen, en er zullen dus nog vragen volgen. Ik wil vermijden dat we in januari in het parlement maar ook op tv de verhalen moeten horen over de implementatie van het socialehuurbesluit.
Het financieringssysteem gaat hand in hand met het socialehuurbesluit. Het is een Siamese tweeling. Het moet de aanzet zijn om bijkomende woningen te realiseren. Het debat over de woonmaatschappijen zal een dankbaar debat zijn met het oog op de toekomst. Woonmaatschappijen moeten die opdracht ook kunnen opnemen in de private huurmarkt.
Ik verwijs naar de resolutie over betaalbare bouwgronden. Wonen gaat niet zonder Ruimtelijke Ordening. Ik hoop dat wat daarin verankerd staat, kan worden uitgevoerd en dat we een eind kunnen maken aan de minimale sociale sleutel in grote verkavelingen. Zo kan betaalbaar wonen voor Jan Modaal in Vlaanderen haalbaar worden. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
Minister Keulen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, 2008 is een mijlpaal. Het nieuwe socialehuurbesluit en het nieuwe financieringsstelsel schieten uit de startblokken. Men verwijst altijd naar wat ik daarover vertel sinds ik in 2003 in functie ben getreden. Ondertussen begrijp ik van de echte oud-strijders dat men er al tien tot vijftien jaar over spreekt. Nu landen we en kunnen we een en ander toepassen op het terrein.
Spijtig genoeg hebben we voor de nieuwe wooncode een jaar verloren door procedures van de overzijde van de taalgrens. Taalbereidheid gaat over meer dan louter de bereidheid om Nederlands te leren. Ook daarvan kan nu werk worden gemaakt.
Die drie - het nieuwe socialehuurbesluit, het nieuwe financieringsstelsel en de bijgewerkte Wooncode met het aspect taalbereidheid - zijn instrumenten om de sector van de sociale huisvesting stimulansen en extra zuurstof te geven. Zo kunnen we de toekomst verzekeren.
Ik geloof wel in de huursubsidie. De regering trekt het bedrag op tot 30 miljoen euro. In 2008 komt er 12 miljoen euro bij. Het zal altijd weinig zijn, maar toch blijft het een smak geld. Ik hoop de volgende jaren hetzelfde groeipad te kunnen aanhouden. We kunnen dat geld goed gebruiken om de tekorten op de markt van de sociale huisvesting voor een deel te ondervangen door ook op de privéhuurmarkt in sociale huisvesting te voorzien.
Ten slotte, het defederaliseren van de huurwetgeving is geen tovermiddel. Maar vanuit louter bestuurskundig oogpunt is huisvesting een regionale materie. Het is dus onbegrijpelijk dat we niks te zeggen hebben over een van de belangrijke sturende aspecten voor een van de belangrijke sectoren van de huisvesting, namelijk de huurwetgeving voor de privéhuurmarkt. De jongste federale maatregelen hebben die sector zeker niet geholpen. Het zou dus goed zijn mochten we ook dat instrument in handen krijgen.
Ik doe dus een oproep aan alle collega's hier die toch ook lid zijn van partijen die ofwel in de federale regering ofwel in het federale parlement vertegenwoordigd zijn, om stemmen te leveren om die huurwetgeving te kunnen defederaliseren. Dat zou goed zijn vanuit het oogpunt van goed bestuur. (Applaus bij CD&V, Open Vld en de N-VA)
Dan schakelen we nu over naar het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie.
Mevrouw De Lobel heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, de heer Creyelman is vanavond verhinderd, en ik zal zijn betoog voor mijn rekening nemen. In de commissie zei de heer Creyelman reeds dat de beleidsbrief Wetenschap en Innovatie duidelijker gestructureerd is dan het beleid op zich. Dat is niet alleen de conclusie van nieuwelingen zoals hijzelf en ik, maar ook een van de conclusies van het rapport-Soete.
Volgens dat rapport is "het Vlaams innovatie-instrumentarium onthutsend complex, in die mate zelfs dat slechts insiders of expert-subsidiologen een volledig inzicht hebben in het volledige gamma aan instrumenten dat bedrijven en instellingen in Vlaanderen ter beschikking hebben."
Het rapport zelf hebben we nog niet in zijn geheel ter inzage gekregen, maar u hebt beloofd dat we in de nabije toekomst nog wel de gelegenheid zullen krijgen om het in te kijken.
Er zullen aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd om tegen 2010 de Lissabonnorm van 1 percent voor de overheid te halen. Als gevolg van onder andere het wegvallen van eenmalige kredieten daalt het overheidsaandeel in onderzoek en ontwikkeling van 0,73 naar 0,68 percent van het bruto binnenlands product. Dat is op Italië en Ierland na het slechtste van Europa. Vlaanderen zal tot 2010 600 miljoen euro extra moeten investeren om de 1-percentnorm te halen. De jaarlijkse stijging van 60 miljoen euro extra zoals bepaald in het Innovatiepact is te laag. Onze fractie pleit voor meer middelen en voor het aanwenden van eventuele begrotingsmeevallers voor onderzoek en ontwikkeling.
In vergelijking met de eerste invulling van die 11 kernindicatoren in 2005 verliest Vlaanderen terrein zowel op de totale onderzoeks- en ontwikkelingsintensiteit als op de publieke onderzoeks- en ontwikkelingsinvesteringen. Daarbij komt nog dat de Europese Commissie geen al te optimistisch beeld geeft voor Europa in het algemeen en Vlaanderen zich bijgevolg niet tevreden mag stellen met een plaats in het midden van het peloton.
Onze fractie is uiteraard voorstander van een competitief en evenwichtig wetenschaps- en innovatiebeleid, waarmee Vlaanderen zich kan positioneren in een mondiale kenniseconomie. Dat is een absolute vereiste om onze welvaart en ons welzijn te kunnen behouden en versterken. In die zin is het aanvaarden van de Lissabondoelstelling een stimulans geweest om de overheid en de bedrijven te laten investeren in onderzoek en ontwikkeling. We kunnen er dus best alles aan doen om de opgelegde norm te halen en het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid te volgen.
Als we ervoor pleiten de Lissabonnorm te halen en de onderzoeksuitgaven jaarlijks te laten stijgen, dan moeten we natuurlijk ook aantonen dat die fondsen goed worden gebruikt. Een nieuw meetinstrument dat niet alleen de input meet, maar ook de efficiëntie van de output, zou meer dan welkom zijn.
De Lissabonnorm is belangrijk en een goede stimulans voor meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling, maar anderzijds mogen we de norm ook niet als fetisj gebruiken. Ierland scoort zeer slecht als het op publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling aankomt, maar is toch een van de landen waarnaar wordt opgekeken als economisch voorbeeld. Dat bewijst dat fiscale stimuli minstens even belangrijk, zo niet belangrijker zijn dan pure investeringen.
Een van de andere doelstellingen van de Lissabonagenda is de beschikbaarheid van hooggekwalificeerd talent en de groei van het aantal onderzoekers. Als we Vlaanderen willen uitbouwen als een van de topregio's voor O&O-talent, dan volstaat het creëren van een aantrekkelijke onderzoeksomgeving niet, maar moeten we ook onze loonkosten competitief maken op internationale schaal.
Hier heeft Vlaanderen natuurlijk weinig troeven zelf in handen en moet op federaal vlak gemarchandeerd worden. De al dan niet komende staatshervorming zou op fiscaal vlak minimaal die bevoegdheden in Vlaamse handen moeten brengen, willen we op lange termijn onze kenniseconomie verder kunnen uitbouwen en meer onderzoek en vooral onderzoekers aantrekken. Met andere woorden: het in handen nemen van de vennootschapsbelasting is een absoluut minimum. Als het van de federale overheid afhangt, kunnen we natuurlijk nog lang wachten. Een algemeen gunstig fiscaal klimaat is uiteindelijk beter dan allerlei programma's zoals Odysseus en Methusalem.
Als we er voorlopig niet in slagen om voldoende wetenschappers naar Vlaanderen aan te trekken, zouden we er op zijn minst voor moeten kunnen zorgen dat de Vlaamse wetenschappers hier blijven en nog belangrijker, dat er een voldoende grote instroom van Vlaamse wetenschappers uit het onderwijs komt.
We zien dat ondanks de vrij grote inspanningen van de voorbije jaren het aantal gediplomeerden in wetenschappen en technologie hetzelfde blijft. Hoewel de Vlaamse twintigers vrij hoog geschoold zijn - zelfs in internationaal perspectief -, blijft het aandeel hogere diploma's wiskunde, wetenschap en technologie relatief laag. Er is nu al, zowel aan de universiteiten als in het bedrijfsleven, in sommige domeinen een gebrek aan jonge wetenschappers. Aangezien de competitiviteit van onze economie staat of valt met de kennisintensieve en hoogtechnologische bedrijven, zou dit een belletje moeten doen rinkelen. Dit is dus niet het geval: de budgetten voor wetenschapsinformatie en popularisering van wetenschap en technologie blijven status-quo ten opzichte van 2005 en 2006.
Ook op het gebied van investeringen in risicokapitaal scoren we niet al te best. Met 0,031 percent van het bruto binnenlands product moeten we binnen de Europese Unie alleen Italië, Polen, Tsjechië en Griekenland achter ons laten. Ook hier zien we al jaren geen verbetering. Ik geef toe dat een aantal nieuwere maatregelen nog niet te zien zijn in deze cijfers, maar toch noopt ons dit tot enige bezorgdheid.
In het verlengde daarvan wordt er in ons land ook minder geïnvesteerd in startende beloftevolle ondernemingen. In andere landen raken bedrijfsleiders van een nieuwe onderneming veel gemakkelijker aan financiële ondersteuning. Het ARKimedes-Fonds en het Vlaams Innovatiefonds moeten dit verhelpen, maar we vrezen dat ook deze fondsen niet meer blijken dan 'kurieren am Symptom'. Veel verder gaat dat allemaal niet, en dat is natuurlijk enkel en alleen doordat de essentiële bevoegdheden worden verdeeld tussen het federale en het Vlaamse niveau.
Tot daar onze commentaar bij de beleidsbrief Wetenschap en Innovatie. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, vandaag is al enkele keren gezegd dat we niet zelfgenoegzaam moeten zijn. Deze boodschap hebben we in de commissie al gebracht bij de discussie over de beleidsbrief Economie, Wetenschap en Innovatie, en terecht.
Die boodschap is heel sterk doorgedrongen in dit halfrond en in de regering. Gisteren hebben we de boodschap van de minister-president gehoord op de conventie in het kader van Actie in Vlaanderen. Een aantal economische indicatoren wijzen uit dat Vlaanderen het al bij al niet slecht doet. We zijn natuurlijk een rijke regio in Europa. Als je een aantal kernindicatoren bekijkt, zowel de economische groei als de werkgelegenheidsgraad, of innovatie-indicatoren, de besteding van het overheidsbudget aan innovatie, dan blijkt daaruit dat we in het beste geval tot de kopgroep van het peloton behoren, maar absoluut niet tot de koplopers in het totaalbeeld.
De minister heeft die boodschap ook goed begrepen. Haar beleidsbrief geeft daar uiting aan. Ik ben enorm blij dat het een geïntegreerde beleidsbrief is geworden, waar heel het economische beleid en de innovatie samen wordt bekeken omdat het ene domein nauw verbonden is met het andere. Een sterk economisch beleid is verbonden aan innovatie, internationalisering en ondernemerschap.
Ik sta stil bij de eerste indicator. Mevrouw De Lobel heeft de cijfers 0,73 en 0,68 percent al genoemd. We moeten niet aan cijferfetisjisme doen, maar daaruit blijkt dat we niet aan 1 percent zitten. We zitten ietwat boven het Europese gemiddelde, maar we moeten absoluut doorgroeien naar 1 percent. De inspanning van 75 miljoen euro die deze regering levert, volstaat dan inderdaad niet. Er is nu eventueel een extraatje in het verschiet via overschotten die mogelijk kunnen worden gerealiseerd. Als het FFEU bediend is met 125 miljoen euro, zou er nog iets extra uit de bus vallen. We zijn nieuwsgierig of dat effectief lukt.
Belangrijk zijn niet alleen de imputindicatoren. Er moeten inderdaad voldoende budgettaire middelen op een goede manier worden besteed en op een efficiënte en performante manier worden benut. Daar heb je de eerste vraag van de absorptiecapaciteit. Er werden een aantal vragen gesteld in de discussie met de VRWB. Het gaat er niet alleen om het budget blindelings te verhogen, maar ook het budget op een goede manier te besteden. Dan kom je tot de noodzaak om niet alleen te werken met inputindicatoren, maar - zoals de minister in een vorige discussie al heeft aangegeven en daar ben ik enorm blij over -, er moet ook voldoende aandacht gaan naar outputindicatoren, meer dan in het verleden, alsook naar een duidelijke evaluatie van het instrumentarium. Daarvoor krijgt de minister al onze steun. Hier wringt het schoentje in Vlaanderen: is er wel voldoende capaciteit en denkkracht? Het moet worden gevaloriseerd. Daarvan moeten we meer dan ooit een prioriteit maken de volgende jaren.
Inzake het instrumentarium van het innovatiebeleid zelf zijn de voorbije jaren enorme grote stappen voorwaarts gezet. Dat is een verdienste van minister Moerman. Denken we maar aan het Odysseusprogramma, het Methusalemprogramma, Vinnof, het starterskapitaal en risicokapitaalfondsen die zijn opgericht. Nu is het tijd voor evaluatie. Daar moeten we de volgende jaren een prioriteit van maken. We moeten nagaan of dat brede en complexe instrumentarium nog volstaat voor de uitdagingen van morgen. We worden daarin geholpen door het rapport-Soete. De belangrijkste opmerking in het rapport-Soete is dat het Vlaamse innovatie-instrumentarium volledig is, maar te complex, en dat er een te gebrekkige complementariteit is met de fiscale instrumenten.
Het instrumentarium is niet overzichtelijk en daardoor weinig toegankelijk. Vooral de KMO's, die gewoon geen tijd en geld hebben voor administratieve rompslomp, komen hierdoor weinig aan bod. Het rapport-Soete bevat daarom dan ook een innovatieplan dat specifiek gericht is op KMO's. Vlaanderen is en blijft immers een KMO-land. Het innovatiebeleid van de overheid moet deze KMO's dan ook verder helpen, want zij dragen het Vlaamse economische leven. Het is dan ook van economisch belang om die KMO's te betrekken bij de kenniscentra. De verworven kennis moet soepel haar weg vinden naar de KMO's. Deze kennis moet als het ware leven worden ingeblazen door de KMO's, die er op een economische manier mee aan de slag kunnen. Een transparante communicatie is een belangrijk aspect hiervan. Dat de middelen voor het Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap & Technologie in Vlaanderen, kortweg IWT, werden opgetrokken, is in dit kader een goed begin.
In het rapport van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, kortweg VRWB, wordt, net als in de beleidsbrief, een onderscheid gemaakt tussen gericht en niet-gericht onderzoek. Ook daarover bestaat wat discussie. De VRWB pleit duidelijk voor een evenwicht. Mevrouw de minister, u hebt ook gezegd dat u dat wilt behouden. Nochtans zou ik willen vragen dat te evalueren. Is dat evenwicht de juiste houding? Er zijn immers buitenlandse voorbeelden waar meer wordt geïnvesteerd in gericht onderzoek, zodat de overgang tussen de kenniscentra en de industriesectoren wordt versterkt.
Dan kom ik tot het innovatieve aanbesteden. Dat lijkt me een mooie mogelijkheid om innovatie vooruit te helpen. We steunen dan ook zeer sterk het initiatief om daartoe een contactpunt op te richten bij het IWT.
Ten slotte wil ik nog paar woorden wijden aan het economisch beleid. Ook hier mogen we niet zelfgenoegzaam worden. De voorbije jaren is er een uitgebreid instrumentarium uitgebouwd, maar ook daar moet er worden geëvalueerd. Er zijn een aantal aanpassingen gedaan. Dan denk ik aan het Budget voor Economisch Advies, kortweg BEA. Enkele jaren geleden stonden mensen in de rij voor opleidingscheques. Na een paar seconden waren de cheques uitgeput. Nu zien we dat het BEA-budget onderbenut is. Dat wijst erop dat er iets schort aan de huidige procedure. Daarom vragen we dat het BEA, maar ook andere instrumenten zoals de waarborglening en de Winwinlening, een voor een op hun waarde zouden worden geëvalueerd, en met durf worden bijgestuurd waar nodig.
Ik wil eindigen met enkele aandachtspunten. We zijn blij dat de bedrijventerreinen in deze beleidsbrief meer dan ooit aan bod komen. De voorbije jaren werden ze minder sterk in de verf gezet in de beleidsbrieven Economie. Gelet op de economische expansie in ons land moet er niet alleen worden geïnnoveerd en ondernomen: er moet ook ruimte zijn om te ondernemen. Dat verklaart de noodzaak om in voldoende bedrijventerreinen te voorzien. De minister van Economie moet hier een stimulerende rol spelen. Ze moet de minister van Ruimtelijke Ordening voldoende duwtjes in de rug geven om daar aandacht voor te hebben bij het actualiseren van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
Een ander puntje betreft de rondetafels met enkele spitssectoren in Vlaanderen. Daar vragen we blijvende aandacht voor. In het verleden is gebleken dat dit goede stimulansen biedt, dat er een goed overleg is, en dat op basis daarvan, bottom-up, vanuit die sectoren zelf een goed beleid kan worden gevoerd. Ik wil vragen dat u daar, net als uw voorganger, de nodige aandacht voor zou hebben.
Dan is er nog het ondernemerschap zelf. Ik ga geen citaten voorlezen om te staven hoe goed of slecht het gesteld is met de ondernemerszin van de Vlamingen, en vooral de jonge Vlamingen en de studenten. Enkele weken geleden hebben we daar nog iets over kunnen lezen. De Vlaamse Regering moet ter zake voldoende sensibiliseringscampagnes opzetten. Dat moet met durf gebeuren, maar niet al te flashy. Ook daar telt het resultaat. Er mag sprake zijn van enige diepgang. Dan zullen we ook daar stappen voorwaarts kunnen zetten.
Kortom, ik denk dat in deze beleidsbrief heel wat juiste klemtonen worden gelegd. Ik zou zeggen, mevrouw de minister, ga met durf de uitdaging aan en durf ook het instrumentarium te evalueren en bij te sturen waar nodig. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, collega's, gisteren bogen de 'captains of society' zich over de economische toestand en de economische toekomst van Vlaanderen. De algemene toon die we konden opvangen bij de deelnemers en die terecht ook door de Vlaamse Regering werd aangeslagen, was er een van bescheidenheid en waakzaamheid.
De toon was bescheiden omdat we lang niet op alle vlakken zo goed scoren als we zelf wel zouden willen, en de toon was ook waakzaam omdat de wereld rondom ons in een duizelingwekkend tempo verandert en zich steeds sterker ontwikkelt, zeker ook op de vlakken waar vandaag onze sterktes liggen. We scoren goed op productiviteit en flexibiliteit, maar we moeten toegeven dat we op veel vlakken wellicht onze limiet hebben bereikt en dat anderen ons snel aan het inhalen zijn. We scoren niet goed op werkzaamheid, permanente vorming en opleiding, ondernemerschap en innovatie.
Het is dan ook jammer dat we de doelstellingen van de Lissabonstrategie en de Barcelonanormen inzake innovatie blijkbaar niet zullen halen tegen 2010. Ondertussen zal misschien ook blijken dat Lissabon voor een stukje achterhaald is en dat de rest van de wereld ons op het vlak van innovatie heeft ingehaald. Europa, en zeker het Europees gemiddelde, volstaan niet langer als doelstelling.
Het bedrag dat Vlaanderen uittrekt voor innovatie ligt zowel in relatieve als in absolute cijfers lager dan vorig jaar, en het groeiritme zal niet toelaten om tegen 2010 3 percent van ons bruto binnenlands regionaal product aan innovatie te besteden. Noch de overheid, noch de privésector halen de doelstelling.
Mevrouw de minister, u reageerde hierop met de woorden dat we geen innovatiegeweten mogen kopen en dat de echte uitdaging de valorisatie van investeringen is. Dat laatste onderschrijven wij zeker, maar u zult het ongetwijfeld met me eens zijn dat we nog veraf staan van de innovatiegedreven economie waarvan u in uw beleidsbrief melding maakt. Nochtans beschikken wij over een uitgebreid gamma aan beleidsinitiatieven en onderzoeksinstellingen, waardoor bedrijven en onze gehele maatschappij moeten kunnen worden omgebouwd tot een echte innovatieve economie waarvan we de meerwaarden kunnen aanwenden om de grote uitdagingen waar we voor staan, effectief aan te gaan. Dat roept vragen op over de absorptiecapaciteit en afstemming. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, VRWB, roept op om volgehouden inspanningen te blijven programmeren en om een betere afstemming te realiseren tussen gericht en niet-doelgericht onderzoek.
Daarnaast is er ook het rapport-Soete. Het legt toch wel heel fijn de vinger op de wonde. Vlaanderen beschikt niet over te weinig middelen, maar ze worden niet goed op elkaar afgestemd. Vlaanderen heeft voldoende talenten, maar heeft blijkbaar schrik om de constructieve confrontatie met de rest van de wereld aan te gaan. Blijkbaar is Vlaanderen ook niet transparant genoeg, want wie in Vlaanderen wil innoveren, zou, dixit Soete, een subsidioloog in dienst moeten nemen.
Ik wil hierbij opmerken dat onze minister-president het rapport-Soete deze week in Trends wel heel selectief citeerde - alsof alleen lagere vennootschapsbelastingen onze economie de kwalitatieve sprong die we nodig hebben, zouden laten maken. Het rapport-Soete stelt heel duidelijk dat voor nieuwe activiteiten, meer doelgerichte ondersteuning betere garanties op succes biedt. Dat gaat zowel over nieuwe sectoren als over nieuwe initiatieven bij bestaande projecten. Om een beeld uit de landbouw te gebruiken: meer bemesten, uiteraard binnen de normen, doet de planten groeien, maar ook het onkruid. Bovendien hebben sommige planten veel meer nood aan voeding via een doelgerichte druppelteller.
Vaak horen we ook de roep naar nieuwe instrumenten. Nieuwe bijkomende instrumenten zouden alle problemen van de baan vegen. Het lijkt mij dat het rapport-Soete, als we het in detail lezen, ons in de eerste plaats oproept om wat reeds bestaat te evalueren, beter af te stellen en performanter te maken.
Misschien moeten we in de eerste plaats onze instrumenten beter stemmen. Misschien hebben we in de eerste plaats nood aan een goede partituur en een goede dirigent. Daarom ook roepen wij de regering op om verder te werken aan een eenduidig en performant innovatie-instrumentarium. Dat moet het ons mogelijk maken om van Vlaanderen ook in de toekomst een topregio te maken inzake welvaart en welzijn.
We kijken in dezen dan ook uit naar het aangekondigde basisdecreet Wetenschap en Innovatie. Innovatie en economie kunnen niet los van elkaar bekeken worden. Daarom vinden wij het jammer dat enkel de innovatie-initiatieven zijn doorgelicht. Wij blijven vragende partij om de ondersteuning aan het bedrijfsleven op zijn marginaal effect integraal door te lichten, ook in functie van de valorisatie die wij zo belangrijk vinden, met name de tewerkstelling. We blijven het jammer vinden dat werk te weinig aan bod komt in het economische beleid. De rondetafels waarbij de minister alle stakeholders van een bepaalde sector rond de tafel brengt om een langetermijnvisie te ontwikkelen, is een nuttige techniek maar niet alle partners nemen in gelijke mate hun verantwoordelijkheid. Ik heb het in de commissie al gezegd: de rondetafel staat scheef omdat niet alle poten even lang zijn. We vragen dan ook naar engagementen inzake werkgelegenheid in de toekomst.
Mevrouw de minister, Vlaanderen kent talloze manieren en maatregelen om bedrijven te ondersteunen. We pleiten ervoor om de rest van de legislatuur te gebruiken om net zoals bij het beleidsdomein Innovatie de onderlinge afstemming te verbeteren. Daar zijn mogelijkheden voor beschikbaar.
In de beleidsnota vinden wij heel wat initiatieven die zich richten op starters. Men zou het effect van die campagnes moeten nagaan. Terecht stelt u in uw beleidsbrief 2008 een evaluatie van het budget voor economisch advies (BEA) voorop. Wat moeten we echter denken van de rentetoelage hinder openbare werken? Vanaf de invoering zijn welgesteld zes dossiers behandeld. Het is ironisch dat in de beleidsbrief gesproken wordt van de kruissnelheid van deze maatregel. Wellicht heeft ook een schildpad een kruissnelheid.
We praatten in de commissie reeds uitgebreid over VLAO, over de betere afstemming ervan, over de verbetering van de relatie met het middenveld en over een meer exacte meting van de prestatie van VLAO. We hopen dat u deze aanbevelingen ter harte neemt, mevrouw de minister.
Ik zou willen afronden met een stokpaardje van mij: het preventieve bedrijfsbeleid. We moeten immers vaststellen dat ondanks een volgehouden hoge economische groei, ook de faillissementen in ons land blijven stijgen. Elk faillissement vormt eigenlijk een abrupte verstoring van het economische proces. Het brengt heel wat trauma's mee voor de betrokken werkgevers en werknemers. U kondigt in uw beleidsbrief aan dat u daar werk zou van maken. Wij zullen u daarop afrekenen. Sp.a pleit vooral voor volgehouden maar optimaal gerichte inspanningen waarbij we iedereen responsabiliseren en zo de voorwaarden creëren om ook in de toekomst Vlaanderen welvarend te maken en de basis te leggen voor meer welzijn.
De heer Vrancken heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, als laatste spreker heb ik het gemakkelijk want heel veel punten zijn al aan bod gekomen, zowel positief als negatief.
Mevrouw de minister, in uw beleidsbrief geeft u een correct overzicht van de sterktes en zwaktes van het beleid. Een deel van de zwaktes wordt echter verklaard door de onvolledige regionalisering van de bevoegdheden, een principe waarop het Vlaams Belang voortdurend blijft hameren, en dat in het licht van de laatste politieke ontwikkelingen in dit land steeds meer aandacht krijgt. Zelfs de belangenorganisaties, Voka bijvoorbeeld, zijn hier voorstander van.
In uw beleidsveld denk ik dan bijvoorbeeld aan de overheveling naar de deelstaten van de vennootschaps- en personenbelasting, alsook van de parafiscale lasten zoals de socialezekerheidsbijdragen. Door deze overheveling zou Vlaanderen eindelijk de instrumenten in handen hebben voor het sturen van zijn economisch beleid, waardoor Vlaanderen bijvoorbeeld meteen een pasklare oplossing zou kunnen bieden voor het probleem van de daling van de koopkracht.
De overheveling zou Vlaanderen bovendien voldoende ademruimte bieden om economisch echt door te groeien, zijn concurrentiële positie op de internationale markt te verstevigen en een volwaardig sociaaleconomisch beleid te voeren, dat garant kan staan voor onze welvaart en ons welzijn.
Mevrouw de minister, ik ga nu wat nader in op enkele pijnpunten uit uw beleidsbrief. Onze economische activiteit is direct gerelateerd aan de ontwikkeling van goede bedrijfsterreinen, en met goede bedoel ik terreinen die zowel economisch, ecologisch als sociaal goed ontwikkeld zijn. En hier speelt het lokaal economisch beleid een belangrijke rol.
Een bedrijf is zo sterk als zijn werknemers, en dit betekent dan ook dat mobiliteit naar en van de bedrijven een belangrijke rol speelt. Personenvervoer van en naar het werk kan dus in samenwerking met het departement van minister Van Brempt geïntensifieerd en waar mogelijk verbeterd worden. Goederenvervoer is dan weer afhankelijk van de snelle bereikbaarheid via snelweg, het spoor en desgevallend, waar het kan, het waternetwerk.
Wij pleiten er dus voor, mevrouw de minister, dat u de nodige initiatieven zou nemen om de bestaande bedrijfsterreinen beter toegankelijk te maken.
Wij zijn ervan overtuigd dat ruimte schaars is en optimaal moet worden benut. De heractivering van de brownfields is in de ontwikkeling van bijkomende bedrijfsterreinen een belangrijk gegeven. In dezen worden de kandidaat-kopers echter al te dikwijls geconfronteerd met de onverantwoord lange en dure OVAM-procedures om de bedrijfsterreinen op vervuiling te controleren en desgevallend te saneren. De rem op de economische ontwikkeling moet worden weggewerkt.
Bij de ontwikkeling van de brownfields, maar ook bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen, blijft het aspect van de mobiliteit voor de werknemers en het economisch transport zeer belangrijk en menen wij bijgevolg dat deze deel moeten uitmaken van toewijzingscriteria.
Werknemers moeten vlot gebruik kunnen maken van een aangepast en flexibel openbaar vervoer, met oog voor de kantooruren en in voorkomend geval de diverse ploegendiensten. Bij het economisch transport denken we aan de snelle toegankelijkheid van de goederen via het snelwegennet, spoor en waterweg. We gaan dus uit van het principe dat brownfields en andere ingekleurde gebieden voor uitbreiding laag moeten worden gequoteerd en zelfs moeten worden uitgesloten, indien ze onmogelijk aan de toegankelijkheidscriteria beantwoorden.
Over de rentetoelagen voor ondernemingen die lijden onder verstoorde bereikbaarheid ten gevolge van hinder door openbare werken, wat in juli jongstleden door het uitvoeringsbesluit van het betreffende decreet werd goedgekeurd, menen we dat dit slechts een druppel op een hete plaat is. Indien hinder door openbare werken van die aard of grootteorde is dat een winkelier gedurende langere tijd dan verwacht zijn omzet ziet slinken, dat het voor hem bijna niet meer leefbaar zou zijn, is een rentetoelage voor hem natuurlijk ruimschoots onvoldoende om het hoofd boven water te houden.
In zulk geval dringen zich andere, meer doortastende maatregelen op. We denken bijvoorbeeld aan het inschrijven van een schadepost voor gederfde omzet en winst in een bijzonder bestek van de lastenboeken voor openbare werken, al was het maar om de desbetreffende aannemer later onder druk te kunnen zetten om zijn werken tijdig op te leveren. Dit zou u met de minister van Openbare Werken in overweging moeten nemen.
In verband met de compensaties voor de Airbus A350 noteren wij dat u minister Marcourt van antwoord diende, toen hij verklaarde dat hij akkoord kon gaan met 56 percent voor de A350, maar dat het saldo van de A380 dan weer naar Wallonië en Brussel zouden moeten gaan. Wij dringen dus aan op een harde houding in deze dossiers en het principe van de 56 percent door te trekken naar alle dossiers, zodat Vlaanderen krijgt waarop het recht heeft.
Mevrouw de minister, we wensen u veel succes met de realisatie van uw beleid. Het Vlaams Belang zal de evolutie van de diverse dossiers kritisch op de voet blijven volgen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
We hebben de discussie in de commissie erg grondig gevoerd. Ik voel heel wat waardering en weinig controverse over wat we ons voor 2008 en 2009 hebben voorgenomen. Ik heb aan de commissie voorgesteld om in januari te beginnen met een hoorzitting met professor Soete, zodat hij een toelichting kan geven van de doorlichting van het innovatie-instrumentarium. Dat zal voldoende stof opleveren om het debat ten gronde aan te gaan.
Er is uiteraard altijd veel aandacht voor de 3 percentnorm. Ik ben blij dat de experten gisteren op het 'Vlaanderen in Actie'-forum heel nadrukkelijk mijn discours overgenomen hebben om naast de inputindicatoren ook werk te maken van outputindicatoren. Ik hoor nu dat dat ook hier grote steun krijgt.
Met betrekking tot de bedrijventerreinen moeten we inderdaad nog een tandje bij steken. Ik hoor van heel wat ondernemers dat zij heel graag gebruik maken van onze instrumenten om te groeien en verder te kunnen ondernemen, maar dat het in Vlaanderen nog altijd een uitdaging blijft om ruimte te krijgen om te ondernemen.
We gaan zeker verder werken aan het innovatief aanbesteden. Het preventieve bedrijfsbeleid is vorige week opnieuw aangekaart bij de VESOC-partners. Men is blij met de stappen die we daar nu zetten. Men kon zich ook vinden in wat ik in de commissie gezegd heb, namelijk dat we het subcomité kunnen opnemen in het huishoudelijke reglement. We hebben afgesproken dat ik hun in de eerste helft van januari nog een toelichting geef over de precieze instrumenten die we hebben om dat bij VLAO uit te rollen. Zo kan dat op 18 januari zijn formele goedkeuring krijgen bij VESOC. Als het zover is, zal ik in de commissie uiteenzetten welke tool we weerhouden om dat te doen.
Mijnheer Van Malderen, uw bewering dat faillissementen de economie verstoren, klopt niet helemaal. Faillissementen zijn natuurlijk altijd te betreuren, maar onze economie is een creatief proces, wat betekent dat er af en toe 'creative destruction' is. Soms moet er eens iets falen om iets niet onmogelijk te maken. Dat neemt niet weg dat er meer aandacht komt voor de menselijke drama's die voorkomen bij zelfstandigen. Er wordt mij meer en meer gevraagd om daarop toe te zien. Als we menselijke drama's kunnen voorkomen, moeten we dat zeker doen, maar wanneer in een economisch proces bepaalde zaken ophouden te bestaan, hoeft dat niet de facto nefast te zijn voor dat economische proces. In een goed economisch proces zijn er altijd intreders en uittreders, en dat geeft net wat zuurstof aan het hele proces.
Er bestaan al een aantal stukken van de evaluatie van het economische instrumentarium. Ik heb gevraagd dat men mij duidelijk zegt wat bijvoorbeeld al een evaluatie zou kunnen zijn van de groeipremie, zodat we niet alles opnieuw in rapporten moeten krijgen, maar dat we ook een paar beslissingen kunnen nemen.
Collega's, we gaan een boeiend jaar tegemoet. Ik heb niet de ambitie om nieuwe zaken op te richten of vorm te geven. De grote uitdaging bestaat er nu in om te vereenvoudigen, en de dingen die er al zijn, optimaal te doen werken.
Dames en heren, dan komen we nu tot het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
De heer Strackx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, het was dit jaar de dertiende begrotingsbespreking op rij waaraan ik als lid van de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin deelnam. Als ik de situatie van vandaag vergelijk met die van 1995, mijnheer de minister, stel ik vast dat er op sommige vlakken veel, en op andere vlakken maar weinig veranderd is.
De grootste en opvallendste verandering deed zich voor op financieel vlak. In 1995 was er maar heel weinig mogelijk. De witte woede begon om zich heen te schoppen. We moesten de toenmalige minister bijna op onze blote knieën smeken om de vaccinatie tegen hepatitis B te verkrijgen. Dat is vandaag wel even anders. De financiële ruimte waarover Vlaanderen vandaag beschikt, is weliswaar niet onbeperkt maar maakt een beleidsruimte mogelijk waar de ministers van Welzijn en Gezondheid in 1995 alleen maar van konden dromen.
Toch zijn er een aantal problemen die er in 1995 ook al waren en waarin zo goed als geen verbetering is gekomen. Er zijn zelfs een aantal problemen bij gekomen waarvan in 1995 nog geen sprake was. Zo behoorde de term wachtlijst in 1995 niet tot de courante woordenschat van een lid van de commissie Welzijn en Gezondheid.
Ik begin met de zaken waarin de afgelopen dertien jaar zo goed als geen verandering is gekomen. In 1995 klaagden wij, zowel parlementsleden als ministers, in de commissie regelmatig over de verdeling van de bevoegdheden die een homogeen en consistent welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid onmogelijk maakten en nog steeds maken. We klagen daar vandaag nog altijd over.
Vlaanderen kan nog altijd geen echt gezinsbeleid voeren aangezien we niet bevoegd zijn voor de kinderbijslag en de geboortepremie. Vlaanderen kan nog altijd geen fatsoenlijk armoedebeleid voeren omdat we niet bevoegd zijn voor de uitkeringen, de fiscaliteit en de economische hefbomen om een echt tewerkstellingsbeleid te voeren. Vlaanderen kan geen gestroomlijnd gehandicaptenbeleid voeren omdat we niet bevoegd zijn voor de invaliditeitsuitkeringen en de terugbetalingen door het RIZIV. Vlaanderen kan geen doeltreffende jeugdhulp ontwikkelen zonder een eigen Vlaams jeugdrecht met daarin geïntegreerd een Vlaams jeugdsanctierecht. Vlaanderen kan geen efficiënt en coherent gezondheidsbeleid voeren omdat er nog altijd een kunstmatige scheiding is tussen de preventieve en curatieve gezondheidszorg. Hoe kan men een degelijk preventief Vlaams gezondheidsbeleid voeren terwijl de eigenlijke ziekteverzekering, de nomenclatuur en de terugbetalingen volledig in handen zijn gebleven van de federale staat? Vlaanderen kan geen coherent ouderenbeleid voeren aangezien we niet bevoegd zijn voor de pensioenen.
Het is toch wel godgeklaagd dat we op het moment dat we tegenover een van de grootste uitdagingen van de komende decennia staan, die van de vergrijzing van de bevolking, afhankelijk zijn van een ander niveau om de maatregelen te nemen die moeten worden genomen. We weten ons momenteel redelijk te redden met een Zorgfonds dat er goed bij zit maar dat uiteindelijk toch maar een lapmiddel is voor iets wat eigenlijk door de sociale zekerheid moet worden geregeld. Ik vraag me trouwens af of we niet daar de oorzaak moeten zoeken van het nog altijd hoge aantal wanbetalers. Niemand, ook de minister niet, schijnt te weten waarom zoveel mensen hun premie niet betalen. Omdat ze niet kunnen? Omdat ze niet willen? Misschien zijn ze gewoon van mening zijn dat ze voor hun sociale zekerheid al betaald hebben.
We moeten toegeven dat Europa het daar bij het rechte eind had. De Vlaamse zorgverzekering is inderdaad een stuk sociale zekerheid dat de ondermaatse Belgische pensioenen en uitkeringen aanvult. Wanneer de pensioenen echter nog meer zullen achterblijven op de rusthuisfactuur, dan zal ook de zorgverzekering snel ontoereikend zijn om dat tekort te compenseren.
Is het nu echt de bedoeling dat Vlaanderen blijft sparen om de Belgische tekortkomingen te compenseren?
Wat de homogene bevoegdheidspakketten betreft, moeten we vaststellen dat we na al die jaren geen millimeter vooruitgang hebben geboekt. De laatste die zich nog illusies maakte dat daar met overleg iets aan te veranderen viel, zal ondertussen ook wel van zijn wolk gevallen zijn. Gisteren was het 'non', vandaag is het 'non' en morgen zal het ook 'non' zijn. Zelfs de grootste dromers moeten ondertussen voor zichzelf tot het besef gekomen zijn dat de enige manier om ooit over deze bevoegdheden te beschikken, de splitsing van het land is.
In welke dossiers is er in al die jaren nog geen of nauwelijks vooruitgang geboekt? De versnippering in het Vlaamse welzijnslandschap: we klagen dat al jaren aan. Ieder zijn project, ieder zijn doelgroep, ieder zijn eiland. Hoeveel efficiënter en kosteneffectiever zou het niet zijn, mochten alle organisaties geïntegreerd worden in één Vlaamse Welzijnsdienst, die voor alle Vlamingen binnen een bereikbare afstand ligt en niet alleen voor wie in een grote stad woont.
In dat verband willen we toch nog eens de achterstand in bepaalde regio's ter sprake brengen, meer bepaald in Halle-Vilvoorde. Toen wij, als leden van de commissie voor Welzijn, onlangs een bezoek brachten aan de provincie Vlaams-Brabant, werden we daar de mantel uitgeveegd omdat we ons niet genoeg zouden inspannen voor het wegwerken van deze achterstand. Dat is een onterecht verwijt. Het parlement interpelleerde hierover in 1995 en zelfs veel vroeger ook al. Als hier iemand het boetekleed moet aantrekken, dan zijn het de opeenvolgende ministers van Welzijn.
Het tekort aan opvangplaatsen in de gesloten instellingen van de Vlaamse Gemeenschap is eveneens een oud zeer. Wanneer we vergelijken met het buitenland, dan moeten we vaststellen dat de capaciteit zeer beperkt, veel te beperkt is. Als gevolg hiervan worden criminele jongeren veel te snel, zo niet onmiddellijk, weer vrijgelaten, wat totaal onverantwoord is.
In de loop van de jaren zijn er weliswaar mondjesmaat plaatsen bij gekomen. Die zijn echter absoluut onvoldoende. Om de capaciteit van de gesloten gemeenschapsinstellingen op korte termijn gevoelig te verhogen, moet er dringend werk worden gemaakt van een ernstige inhaalbeweging inzake infrastructuur.
Mijnheer de minister, er zijn ook een aantal problemen bij gekomen waar in 1995 nog geen sprake van was. En dan kunnen we niet naast de wachtlijsten kijken. Ik weet dat u een beetje kregelig wordt als we daarover spreken. Ik beweer niet dat u verantwoordelijk bent voor het ontstaan van die wachtlijsten en ik zeg ook niet dat u geen inspanningen doet voor het verminderen ervan. Maar uw partij heeft van het wegwerken van deze wachtlijsten nu eenmaal een verkiezingsbelofte gemaakt. Het is ook niet meer dan normaal dat wij daar vanuit de oppositie kritiek op leveren wanneer dit niet blijkt te lukken. Wij doen dit zonder leedvermaak, zelfs met een zekere appreciatie voor de geleverde inspanningen. Toch kunnen we niet anders dan vaststellen dat het echt niet goed genoeg is.
Mevrouw de voorzitter, collega's, de tijd is te kort om hier al onze opmerkingen en voorstellen te bespreken. U vindt ze netjes opgelijst in onze motie van aanbeveling, stuk 1405, nummer 1, waarvan ik iedereen de lectuur van harte aanbeveel.
Toch wil ik van de gelegenheid gebruik maken om even te spreken over een problematiek die in dit parlement zo goed als nooit aan bod komt: het hoge aantal abortussen in Vlaanderen. Het lijkt wel alsof men dit probleem wil verdringen en doen alsof het niet bestaat. Daarom spreek ik erover telkens de gelegenheid zich voordoet. Het aantal abortussen daalt niet, wat betekent dat nog steeds een op acht zwangerschappen in Vlaanderen wordt afgebroken. Dit is een onwaarschijnlijk hoog cijfer en een beschaafd land onwaardig. Wij roepen u op daar iets aan te doen. We hebben daarvoor zelf enkele voorstellen.
We vinden dat het grote publiek en vooral de jongeren beter en blijvend over het correct gebruik van anticonceptiva moeten worden geïnformeerd. Bovendien willen we dat de Vlaamse overheid zwangerschapsbegeleidingscentra opricht. Deze centra moeten onverwacht zwangere meisjes en vrouwen psychologisch, materieel, sociaal en praktisch begeleiden bij het uitdragen van hun zwangerschap en bij het opvoeden van hun kind. Samen met de reeds bestaande initiatieven moeten deze centra bij het grote publiek in het algemeen en bij de huisartsen in het bijzonder worden gepromoot. De minister zou hier tijdens de kerstdagen al eens over kunnen nadenken. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Dehaene heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zou me eerst en vooral tot u en tot de minister van Financiën willen richten. Ik wil een bekommernis uiten die tijdens de commissiebesprekingen reeds door anderen naar voren is gebracht. Ik heb het hier over de complexiteit van onze begrotingsdocumenten. De beleidsbrief Welzijn is een duidelijk document. Met de begrotingsstukken hebben we wat moeten worstelen. Ik onderschrijf de vraag van mijn fractievoorzitter om al deze stukken eens onder de loep te nemen en eventueel leesbaarder te maken. Een benchmarking van buitenlandse parlementen zou eventueel een paar goede ideeën kunnen opleveren.
Aangezien ik de hele beleidsbrief en de bijbehorende begroting op negen minuten onmogelijk kan behandelen, beperk ik me tot een paar belangrijke onderwerpen. Voor het overige verwijs ik naar het schriftelijke verslag van de commissiebesprekingen.
Ik moet me in feite verontschuldigen bij de leden van de commissie voor Welzijn. Ik heb dit jaar namelijk nog geen zin gekozen die de uitstraling van de beleidsbrief in mijn ogen het best typeert. Bij dezen kies ik voor deze zin op pagina 34 van de beleidsbrief: "Periodes van residentiële zorg en periodes van thuiszorg en zelfzorg kunnen elkaar afwisselen op een wijze die best het antwoord biedt aan de individuele zorgnood van de oudere en aan zijn woonwens." Deze zin verwijst naar het op stapel staande werk, met name de herziening van de decreten betreffende thuiszorg en residentiële zorg.
Volgens de heer Strackx verandert er weinig in de zorgsector en blijven alle actoren naast elkaar werken. De daarnet door mij geciteerde zin toont aan dat we de muren tussen de sectoren trachten neer te halen. Bovendien zullen we volgend jaar werk maken van het woonzorgconcept.
We zijn verheugd ook dit jaar weer een belangrijke stijging van het budget van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin te mogen vaststellen. De stijging bedraagt 102 miljoen euro of 4,16 percent. In vergelijking met andere beleidsdomeinen gaat het hier alvast om een aanzienlijke stijging. Tijdens de begrotingscontrole zou nog eens 10 miljoen euro aan dit budget worden toegevoegd. Bovendien is bij deze berekening nog geen rekening gehouden met de centrale provisie voor indexeringen.
Dat is dus een belangrijke stijging.
Daarnaast gaat meer dan 39 percent van de bedragen die zijn gereserveerd voor de alternatieve financiering naar deze sector. Het gaat over 14,2 miljoen euro voor 2008. We mogen rustig zeggen dat de alternatieve financiering voor welzijn op koers is. Mevrouw Dillen zei deze morgen dat pps op de lange baan wordt geschoven. Ik veronderstel dat ze het niet heeft over dit beleidsdomein maar eventueel over andere beleidsdomeinen. Wat welzijn betreft wordt de VIPA-wachtlijst wel degelijk weggewerkt. Er zijn een heel aantal dossiers klaar om te worden uitgevoerd. Het is wachten op de aannemer.
In deze legislatuur is er meer dan 500 miljoen euro bij gekomen voor dit beleidsdomein. Zij die beweren dat deze Vlaamse Regering geen oog heeft voor welzijn, zijn van kwade wil. Dit is een zeer belangrijke stijging waar we fier op mogen zijn.
We zijn tevreden dat we het vooropgestelde plan voor het wegwerken van de discriminatie tussen de residentiële zorg en thuiszorg in de Vlaamse zorgverzekering kunnen volhouden. In 2008 voorzien we daarvoor in 14,5 miljoen euro extra. De mensen die thuis verblijven, zullen een bedrag krijgen van 115 euro per maand. In 2009 zal dit 125 euro zijn, net zoals voor mensen die in een rusthuis verblijven. Het is stilaan tijd om erover te denken om die bedragen te indexeren. Uit het rusthuisrapport blijkt dat de prijzen van de rusthuizen dermate zijn gestegen dat de uitkering vooral voor de residentiële zorg ondertussen is opgesoupeerd. Indexatie moet zeker in overweging worden genomen.
Het is opvallend dat er dit jaar in geen groei is voorzien voor het Reservefonds. Gelukkig hebben we ondertussen vernomen dat er in de gevonden schatten wellicht wat ruimte zal zijn voor een groei van de reserves. We kunnen dat alleen maar toejuichen.
Ook dit jaar plannen we een uitbreiding van het urencontingent voor de gezinszorg. Het gaat over 2,5 percent of 9,3 miljoen euro. Het is niet de 4 percent waarop ook wij tijdens de vorige legislatuur hebben gehamerd. Ik heb wel onthouden van de bespreking in de commissie dat door op tijd het urencontingent te verdelen, de minister hoopt wel degelijk een stijging van 4 percent te realiseren in 2008. We zijn hoopvol dat dit lukt.
2008 zal ongetwijfeld een zeer belangrijk jaar worden voor de thuiszorg en de residentiële zorg. We zijn alvast vragende partij om de twee decreten te actualiseren en om het kader te creëren voor de volgende vijftien jaar. Het is voor ons essentieel dat we werk maken van de splitsing van de woon- en zorgkost. Dat gaat dan specifiek over de residentiële zorg. Als dit kader is gecreëerd, zullen de nodige financiële middelen worden vrijgemaakt. Uit het rusthuizenrapport is gebleken dat we dringend de normen onder de loep moeten nemen. Ik heb uit de discussie begrepen dat we daar allemaal vragende partij voor zijn.
We zijn blij dat er middelen zijn vrijgemaakt voor een Vlaams expertisecentrum voor dementie. Dit lijkt een klein bedrag, maar het is een belangrijk signaal. We weten allemaal dat er meer mensen met dementie bij zullen komen. Het is dus geen overbodige luxe om meer middelen vrij te maken voor het verspreiden van informatie.
Wat kinderopvang betreft, blijven we streven naar een meersporenbeleid. Sinds 2004 zijn er 11.489 plaatsen extra gecreëerd. Ik geef toe dat de meeste van die plaatsen gaan naar mensen die een ouderbijdrage betalen die niet inkomensgebonden is. We vragen ook dat de volgende jaren voldoende budgettaire ruimte wordt gecreëerd om ervoor te zorgen dat er voldoende plaatsen voor inkomensgebonden ouderbijdragen worden gecreëerd.
De 1200 fulltime-equivalente plaatsen die dankzij het Generatiepact extra zullen kunnen worden ingezet voor de voor- en buitenschoolse kinderopvang zijn erg welkom. Ik denk dat we de nodige middelen en tijd moeten vrijmaken om de mensen goed op te leiden.
Wat de personen met een handicap betreft, moeten we vaststellen dat er nog steeds een lange lijst met zorgvragen bestaat. Dat is zo, ondanks het feit dat de budgetten elk jaar aanzienlijk stijgen: met 2,5 miljoen euro dit jaar en volgend jaar zelfs met 32,5 miljoen. Hoewel we in deze legislatuur al 14.000 zorgvragen hebben beantwoord, blijft de lijst dus lang.
Zoals de minister willen we vraag en aanbod verfijnen. We staan helemaal achter het Zorgregieproject, en ook het PGB-project verdient steun, want zo kunnen we onderzoeken of dit voor geheel Vlaanderen een optie is.
We blijven ook rekenen op een versnelde afhandeling van de dagprijsdossiers. Dit jaar is daarvoor 5,3 miljoen euro uitgetrokken. Dat is een belangrijk signaal voor de sector, en we danken de minister daarvoor.
Ten slotte nog drie zaken. 2008 wordt een zeer belangrijk voor opvoedingsondersteuning, want dan kan het decreet ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Antwerpen krijgt extra middelen, en ook de opvoedingswinkels in de centrumsteden krijgen middelen. De rest zal ongetwijfeld volgen. 2008 wordt ook een belangrijk jaar voor de schuldbemiddeling. De registratie is gestart. Ik voorspel nu al dat velen achterover zullen vallen van de cijfers die te voorschijn zullen komen. Ik raad iedereen trouwens aan om morgen naar VTM te kijken: uit die uitzending zal blijken dat het niet langer alleen de stereotiepe arme is die bij het OCMW moet aankloppen om rond te komen, maar dat ook de modale Vlaming dat soms moet doen.
Een laatste puntje is wat de minister ook in de commissie heeft gezegd: bij de verdeling van de extra middelen, zoals de zestien fulltime-equivalente plaatsen voor de CGG's, zal hij rekening houden met specifieke omstandigheden in bepaalde regio's, in Vlaams-Brabant bijvoorbeeld.
Het zal u niet verwonderen dat we deze beleidsbrief en deze begroting volmondig steunen en dus zullen goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de begroting Welzijn van 2008 wordt aanzienlijk verhoogd. Dat staat toe om in te spelen op veel noden. De beleidsbrief geeft een gedetailleerd inzicht in wat er met dat geld volgend jaar zal gebeuren. In de begroting is ook in een vrij te besteden bedrag van ongeveer 7 miljoen euro voorzien.
Dat is geen klein bedrag. De minister zegt ons dat hij hiermee dingen zal financieren die in de loop van het jaar noodzakelijk blijken. Hij verwijst bijvoorbeeld naar inhaaloperaties wanneer na overleg met de federale overheid beslist wordt een vaccin op te nemen in de vaccinatiekalender. En uiteindelijk kan deze beleidsruimte nog worden ingevuld door de overschotten toe te kennen aan het Reservefonds.
Mijnheer de minister, ik sta nogal huiverachtig ten aanzien van deze werkmethode, zeker omdat niet gebruikte middelen nogal eens worden ingezet om voorop te lopen op maatregelen die men later structureel wil inbedden. U zult begrijpen dat dit het politieke debat achteraf niet ten goede komt.
Voor weinig sectoren in Welzijn weten we zo goed wat ons te wachten staat als voor de bejaardenzorg. De vergrijzing komt op ons af. Het is een vaststaand feit. Er zijn geen voorbeelden in de geschiedenis waaruit we lessen kunnen trekken voor een te volgen beleid. De welzijnssector moet zich voorbereiden. Daarbij moet zowel geïnvesteerd worden in de thuiszorg als in de residentiële en semiresidentiële opvangvormen. Met betrekking tot de thuiszorg hebben we in de commissie de discussie gevoerd over de groeinorm. Feit is dat men ons vanuit het werkveld blijft wijzen op een tekort aan uren, waardoor men niet ten volle kan ingaan op alle vragen die worden gesteld.
Ik wil ook blijven herhalen dat we als Open Vld hopen dat ook gezinnen met kinderen, op ogenblikken dat zij nood hebben aan ondersteuning, beroep zouden kunnen doen op gezinszorg. Gezinszorg moet meer zijn dan alleen maar bejaardenzorg en kraamzorg. Jonge gezinnen verkeren soms in moeilijke situaties wanneer een van de ouders geconfronteerd wordt met een zware ziekte en de jonge kinderen moeten worden opgevangen. Vandaag doen zij geen beroep op de dienst gezinszorg omdat die te duur is. Dat is zeker zo wanneer jonge gezinnen een inkomen zien wegvallen of moeten terugvallen op een vervangingsinkomen, een huis aan het afbetalen zijn, kinderopvang moeten financieren en ook nog geconfronteerd worden met de kosten van gezondheidszorgen.
Inzake de residentiële en semiresidentiële opvang staan we voor een zo mogelijk nog grotere uitdaging. De cijfers die de minister in zijn beleidsbrief heeft meegedeeld, maken duidelijk dat de programmatienormen voor de verschillende opvangvormen nog niet zijn ingevuld. Onze fractievoorzitter heeft het ook al aangekaart: in de commissie vroegen meerdere sprekers om het rustoordrapport aan te grijpen om de discussie breed te voeren. Mijnheer Dehaene, ik ben ook blij dat we die discussie gaan voeren. Dat is deze morgen duidelijk gebleken. Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijke bespreking op zijn plaats is.
Het rapport heeft mij vooral geleerd dat geen van de drie organisatievormen aanmerkelijk superieur is ten opzichte van de andere en tegelijkertijd dat geen enkele organisatievorm zwaar onder de lat gaat. Dat is opmerkelijk gezien de frappant verschillende subsidiëringsstromen die gaan naar de verschillende organisatievormen. Ik denk aan de bouwsubsidies, de animatiefunctie of de subsidies voor centra voor kortverblijf.
Mijnheer de minister, neem me niet kwalijk dat ik nog eens vraag wanneer we de uitvoeringsbesluiten van het goedgekeurde besluit inzake de centra voor kortverblijf mogen verwachten. Het is al een halfjaar geleden dat het decreet hier in de plenaire vergadering unaniem werd goedgekeurd.
Vanuit de zonet geschetste vaststellingen durf ik een oproep doen aan iedereen om met open blik en zonder taboes na te denken over wat de commerciële initiatieven kunnen betekenen voor de ouderen. Tijdens de ochtendvergadering vandaag hebben we het ook even gehad over marktwerking in de zorg. De diabolisering van de profitsector is al te gemakkelijk. Wij denken dat deze groep een bijdrage kan leveren in het creëren van voldoende aanbod in de diverse residentiële en semiresidentiële opvang. Daardoor zouden ouderen daadwerkelijk een keuze kunnen maken uit het aanbod en niet langer gedwongen worden zich tevreden te stellen met het eerste het beste bed dat hun wordt aangeboden.
Een voldoende aanbod zal leiden tot diversificatie, dus meer zorg die aansluit bij de noden en de wensen van ouderen, maar ook tot een aanbod dat kwalitatief moet concurreren. Weigeren het debat op zijn intrinsieke waarde te voeren, zal er alleen toe leiden dat men de controle over het veld zal verliezen, want de toekomstige generatie is meer dan vandaag kritisch, veeleisend en zal zijn eigen kwaliteitseisen stellen los van die van de overheid.
Ik ben blij met de uitspraak van de minister op het overleg van de zelfstandige zorgverstrekkers van de bij UNIZO aangesloten Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen, waar hij stelde dat zelfstandige zorgenverstrekkers een rol te spelen hebben in het Vlaamse gezondheidsbeleid. Ik vind het positief dat we dit debat kunnen voeren.
Inzake palliatieve dagcentra zou ik willen aandringen op de snelle totstandkoming van een subsidiëringsregeling. Via het derde protocol is er een voorlopige oplossing geboden. Het is nu aan Vlaanderen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen.
Inzake kinderopvang werd ik tijdens de afgelopen weken getroffen door heel wat artikelen waarbij een groot tekort aan opvangplaatsen wordt vastgesteld. Inmiddels is dit tekort ook onderschreven door Kind en Gezin. Vlak voor de grote vakantie werd eenzelfde vaststelling gedaan met betrekking tot de buitenschoolse opvang. Verschillende steden zoals Antwerpen en Gent hebben een kinderopvangplan uitgewerkt nu de schaarste zich zo openlijk aftekent.
We moeten vaststellen dat de groei van het aantal plaatsen zich vooral situeert bij de zelfstandige opvanginitiatieven. Naast een jarenlange gestage groei van opvangplaatsen in minicrèches en zelfstandige opvanginitiatieven, hebben we de afgelopen week in de pers kunnen lezen dat het gemeenschapsonderwijs hiertoe ook een belangrijke bijdrage heeft geleverd. Ik lees dat zij in anderhalf jaar tijd 650 opvangplaatsen hebben gecreëerd. Ik ben dan ook blij dat de minister in deze begroting in bijkomende middelen heeft voorzien voor deze sector, en ook bereid is bij de begrotingscontrole meer middelen uit te trekken indien het voorziene miljoen euro onvoldoende zou zijn.
Daartegenover staan een aantal problemen waarmee de sector wordt geconfronteerd. Door het tekort aan opvangplaatsen en de druk die opvanginitiatieven ondervinden van werkende ouders, doet zich zeer regelmatig een overbezetting van opvangvoorzieningen voor. Indien dit vastgesteld wordt door de inspectie, kan dit leiden tot mogelijke intrekking van erkenningen en subsidies. Bijkomend stelt zich nog het probleem van het vinden van voldoende geschoold personeel.
In ons streven naar een oplossing moeten we een gezond evenwicht vinden tussen enerzijds terechte eisen die we inzake kwaliteit stellen, maar anderzijds ook realistisch zijn in de regels en normen die we opleggen aan onthaalouders en opvangvoorzieningen. Telkens opnieuw aan opvanginitiatieven nieuwe eisen stellen, blijkt op het terrein niet langer houdbaar te zijn en leidt ertoe dat mensen afhaken en initiatieven stoppen.
Ik had graag nog iets gezegd over de sector van personen met een handicap, maar het is al laat. Het was wel alleen maar positief nieuws dat uiteraard ook verteld mag worden.
Mevrouw Roex heeft het woord.
Mijnheer de minister, geachte collega's, ik vond het voor de eerste keer een zeer duidelijke beleidsnota. Ik heb er veel uit bijgeleerd en dat kon ik de vorige keren niet zeggen. Het is een solide begroting die wel niet veel verrassingen bevat: geen echte uitbreiding in de kinderopvang, geen grote vernieuwingen in de ouderenzorg en niet echt het wegwerken van de wachtlijsten. Maar ze is goed onderbouwd en geeft een goede argumentatie.
We vinden in de beleidsnota een heleboel eenmalige kredieten. Daarnaast is er ook een nieuwe basisallocatie, getiteld 'Vrije beleidsruimte'.
Die basisallocatie bevat 6,9 miljoen euro. Het is voor mij de eerste keer dat ik een basisallocatie zie als vrije beleidsruimte, die nog niet is toegewezen aan een specifiek beleid. Maar ik veronderstel, mijnheer de minister, dat u nog wat tijd nodig hebt om alles op poten te zetten.
Voor de kinderopvang is er geen echte uitbreiding. We zien wel een sterke stijging van het budget, onder andere voor de regioverpleegkundigen en de minicrèches. We vinden dat heel goed, maar er is geen echt uitbreidingsbeleid in de reguliere opvang. Mijnheer Dehaene, u hebt al gerefereerd aan het budget dat komt in het kader van het Generatiepact, maar we vinden het daarnaast nog altijd noodzakelijk om ook het reguliere beleid verder uit te breiden. Mijnheer de minister, ik veronderstel dat u voor die reguliere plaatsen wilt vechten bij de begrotingscontrole. Misschien zult u vandaag duidelijkheid geven, maar vandaag zijn die plaatsen niet gepland.
Mijnheer Dehaene, wij vinden die opleiding ook belangrijk. We horen een aantal kreten uit de sector, alsof in de toekomst enkel nog ongeschoold personeel kinderen zou opvangen. Wij vinden het belangrijk dat personeel kan worden ingezet dat beschikt over elders verworven competenties of personeel dat in kwalificerende trajecten kan stappen om een opleiding te krijgen tijdens de tewerkstelling. We kennen daar heel mooie voorbeelden van en zijn dan ook verheugd dat het overleg met de minister van Onderwijs daarover voortgang boekt. We verheugen ons op de uitkomst en de implementatie.
Ook inzake ouderenzorg wordt een degelijk beleid gevoerd. We zien grote verschillen binnen de provincies in de realisatiegraad van rusthuizen, gezinszorg enzovoort. Ik blijf me afvragen hoe we die verschillen gaan wegwerken. In Limburg kennen we het Limburgplan, waarin een aantal doelstellingen zijn ingeschreven. Ik denk dat we zo'n plan nodig hebben voor elke provincie, want elk gebied heeft zijn eigen problemen en de eigen drempels om tot een volledige invulling van de programmatie te komen.
Mijnheer de minister, voor de ouderenzorg is er een opmerkelijk verschil tussen uw beleidsbrief en het regeerakkoord. In het regeerakkoord staat een nieuw Woonzorgdecreet, maar deze piste is blijkbaar verlaten. Wij geloven dat een vernieuwing van de ouderenzorg echt aan de orde is. In welk decreet dat gebeurt, is misschien niet zo belangrijk, maar de uiteindelijke doelstelling is belangrijk. De doelstelling voor ons is een toegankelijke, moderne, goed verspreide en betaalbare ouderenzorg. We willen de initiatieven daaraan toetsen.
Mijnheer de minister, we lezen in uw beleidsbrief dat u geen werk wilt maken van een nieuw Woonzorgdecreet, maar wel werk wilt maken van een nieuw Thuiszorgdecreet en een nieuw Ouderenzorgdecreet. Dat kan allicht een oplossing bieden. Als we die doelstelling toetsen aan uw doelstelling van een nieuw Thuiszorgdecreet en een nieuw Ouderenzorgdecreet, zeggen wij dat een nieuw Thuiszorgdecreet moet samengaan met een gefaseerde invoering van de maximumfactuur in de zorg.
In het regeerakkoord staat dat er een controle moet komen op de gebruikersprijzen. Mijnheer Dehaene, u pleit voor een indexering van de zorgverzekering. Wij pleiten voor een controle van de gebruikersprijzen, want we geloven dat we indexeringen kunnen blijven doorvoeren, maar als de gebruikersprijzen niet gecontroleerd worden, zal de indexering tot niet veel dienen.
Binnen het Thuiszorgdecreet pleiten we voor een breder en duidelijker systeem van sociale tarifering. Ondertussen, zoals we merken uit e-mails en gesprekken met lokale mandatarissen, horen we heel wat bekommernissen over het voorontwerp van Thuiszorgdecreet dat momenteel circuleert. De openbare poetsdiensten vinden dat ze in hun bestaan bedreigd worden. De lokale dienstencentra zouden hun kracht verliezen, onder andere door het wegvallen van de sociaal-culturele opdrachten. Mijnheer de minister, ik denk dat het tijd geworden is dat u deze bekommernissen wegneemt en ik hoop dat u ons daarover duidelijkheid kunt geven.
We willen ook nog een pleidooi houden voor een modernisering van de programmatienormen. We zien dat er in bepaalde provincies heel veel thuiszorg en minder residentiële zorg is en in andere provincies is het omgekeerde het geval. Dat kan gebonden zijn aan regionale factoren. Het is dan ook nodig om de programmatienormen te verfijnen en te moderniseren.
Tot slot wil ik nog iets zeggen over personen met een handicap en het beleid voor het wegwerken van de wachtlijsten. U hebt tijdens de begrotingsbespreking gezegd dat u een nieuwe meerjarenplanning zult opmaken. We zijn daar blij voor want we denken dat een meerjarenplanning ons duidelijkheid kan verschaffen over hoe u dat zult aanpakken. We willen evolueren naar zorgzekerheid. We hopen dat we dat in die nieuwe meerjarenplanning terug zullen vinden. (Applaus)
Mevrouw de voorzitter, het verwondert me bijzonder dat mevrouw Roex niet heeft gesproken over de zorgverzekering.
Dat heb ik al gedaan.
Mijnheer de minster, u zult u herinneren dat we vorige keer een uitvoerige en interessante bespreking hebben gehad over de begroting in de commissie Welzijn, waar de vertegenwoordigers van sp.a zeer vaag bleven over hun standpunt. De volgende ochtend hoorden we op alle nieuwsberichten en lazen we in alle kranten het grote nieuws dat sp.a ervoor pleit om de zorgverzekering te betalen uit de algemene middelen, en sterker nog, om de boetes van de wanbetalers kwijt te schelden. Mijnheer Sannen, dat is een weinig correcte houding tegenover al die Vlamingen die altijd eerlijk hun bijdragen hebben betaald. Ik heb vanmorgen al gezegd dat ik me vragen stel over de cohesie binnen deze regering. Mijnheer Sannen heeft vanmorgen niet hetzelfde gezegd wat de voorzitter van sp.a heel uitvoerig in de media op een vrij populistische wijze heeft verkondigd. De minister zal me bijtreden dat daar tot op de avond voordien in de commissie op geen enkel ogenblik en met geen woord over werd gerept. Ik zou nu eens heel duidelijk willen weten wat het standpunt is.
Ik heb in de commissie gezegd - u kunt het verslag erop nalezen - dat ons partijstandpunt de afschaffing van de bijdragen voor de Zorgverzekering en de financiering uit de algemene middelen blijft. Dat standpunt bestaat al heel lang en is nooit veranderd. Ik heb in de commissie er ook voor gepleit om te bekijken wat we met de geldboetes gaan doen. We zien dat de deurwaarderskosten voor de geldboetes even hoog zijn als de opbrengsten. Ik wilde geen debat starten dat lang zou duren. Ik wil daar gerust een uitgebreid debat over voeren in de commissie, maar ik wilde vermijden dat we hier zouden komen tot een situatie waar men weer zou zeggen dat het voor Brussel onmogelijk is. Ik heb daar een ander standpunt over. Ik denk niet dat we dat in 5 minuten uitgepraat krijgen. Daarom heb ik dat deel overgeslagen.
Mevrouw de voorzitter, de tijd is beperkt. Iedereen moet bepaalde prioriteiten stellen in wat hij zegt. Mevrouw Dillen, vanmorgen heb ik heel duidelijk gezegd dat we blijven pleiten voor de afschaffing van de forfaitaire bijdragen voor de Zorgverzekering. Ik heb dat ook geplaatst in het koopkrachtverhaal en ten opzichte van de 150 euro lastenverlaging voor de werkenden. In dat kader blijven we ervoor pleiten. Ik heb duidelijk gesteld dat forfaitaire bijdragen zeker niet sociaal en rechtvaardig zijn. De heer Dehaene heeft er trouwens op gereageerd door de vraag over Brussel te stellen.
Mijnheer Sannen, de tijd hier is inderdaad beperkt. Ieder heeft zijn spreektijd en legt zijn prioriteiten. In de commissie was die spreektijd niet beperkt. Daar heeft mevrouw Roex heel vaag iets gezegd, maar niet op dezelfde kordate manier waarop het de volgende morgen werd gezegd. Mevrouw Van der Borght zal wel bijtreden dat iedereen van alle fracties, met uitzondering van uw fractie, geschandaliseerd was. 's Avonds wordt er niets gezegd in de commissie voor Welzijn en de volgende ochtend komt er groot nieuws en een groot spektakel. Op dat ogenblik was het al een officieel standpunt dat gecommuniceerd was aan de media, want het stond in alle kranten. In de commissie was de spreektijd niet beperkt en het standpunt werd niet op een even duidelijke manier als in de kranten verwoord. Ik vind het vrij populistisch om in de media een groot spektakel te maken. Mevrouw Gennez is daarin geslaagd. Ze heeft heel veel persaandacht gekregen. Maar de commissie is de plaats om dat standpunt te vertolken en te verdedigen, en dat is niet gebeurd.
Mevrouw de voorzitter, ik zal die discussie hier niet voeren. Ik ga ervan uit dat we dat nog uitvoerig zullen doen in de commissie voor Welzijn. Ik wil echter de aanwezige leden iets geven om over na te denken. We betalen vandaag allen 25 euro voor onze zorgverzekering. Dat bedrag van dertig jaar lang 25 euro zal opgesoupeerd zijn als we zes maanden in een rustoord vertoeven. Meer zeg ik daarover niet.
Ik zie de relevantie van dat laatste niet in. Het gaat erover wat mensen bijdragen voor gemeenschapsvoorzieningen. We hebben heel wat gemeenschapsvoorzieningen die met algemene middelen worden gefinancierd en heel wat kosten. Het gaat over de vraag hoe we dat in de toekomst financieren. Wat betreft, wil ik heel duidelijk zijn: financieren met algemene middelen is voor ons rechtvaardiger dan financieren door middel van een forfaitaire bijdrage.
Mevrouw Dillen, het kan misschien wel zijn dat het u stoort dat iets door de partijvoorzitter werd meegedeeld en niet door een fractievertegenwoordiger in de commissie. Erger lijkt het me dat op een commissievergadering waarop de minister aanwezig was, niets werd meegedeeld, terwijl er de dag erop in de pers breedvoerig wordt gecommuniceerd over begrotingscijfers. De minister had immers al de kans dat mee te delen in de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting.
Voor alle duidelijkheid: ik heb er geen bezwaar tegen dat mevrouw Gennez dat standpunt verdedigt. Dat is haar volste recht. Dat mag ook het sp.a-standpunt zijn. Ik heb er wel bezwaar tegen dat, na de mededeling in de media, dat standpunt niet werd verdedigd in de commissie. Bovendien heeft mevrouw Gennez zelf heel gratuit gepleit voor het kwijtschelden van boetes. Daarover is met geen enkel woord gerept in dit parlement, en al evenmin door u deze ochtend, mijnheer Sannen.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte ministers, geachte leden, Welzijn en Volksgezondheid zijn heel belangrijke beleidsdomeinen. Het budget ervoor stijgt aanzienlijk: met 4,16 percent. Het zijn ook beleidsdomeinen die een naadloze overgang hebben gekend van minister Vervotte naar minister Vanackere. Dat mag hier vandaag toch even worden benadrukt. Ik feliciteer u daarvoor, mijnheer de minister. Het zijn ook belangrijke beleidsdomeinen en bevoegdheden omdat de Vlamingen ze belangrijk vinden. Als bij om het even welke enquête aan om het even welke Vlaming de vraag wordt gesteld wat hij belangrijk vindt voor zijn leven, dan antwoordt hij dat hij gezond wil zijn en zich goed wil voelen.
Het is dus belangrijk dat het budget stijgt, maar ook dat er telkens opnieuw aandacht is voor nieuwe noden. Op het gebied van Welzijn en Volksgezondheid zullen we nooit klaar zijn. Misschien is dat vrij frustrerend. Daarom wil ik een aantal kleinere aandachtspunten belichten. De heer Dehaene heeft aangegeven welke elementen mijn fractie wil benadrukken, maar ik wil een aantal zaken die ik zelf volg binnen de commissie aanhalen, namelijk het armoedebeleid, het preventieonderdeel van gezondheidszorg, intrafamiliaal geweld en technologie in de zorg.
We merken dat bij het armoedebeleid de ervaringsdeskundigen erg belangrijk worden. We moeten er immers in slagen ons algemene beleid af te stemmen op wat de armen zelf ervaren. We merken dat vaak onvoldoende vanuit onze positie. Daarom is het erg belangrijk ervaringsdeskundigen in te schakelen.
Qua gezondheidszorg moet er extra aandacht worden gegeven aan de kansarmen. Onze preventieve gezondheidszorg bereikt de modale Vlaming goed, maar we merken dat telkens opnieuw dezelfde doelgroep uit de boot valt. Daarom wil ik het parlement, maar ook vooral de minister, wijzen op het volgende. Mijnheer de minister, ik weet dat u niet erg voor een doelgroepenbeleid bent, maar het lijkt me erg belangrijk dat we qua preventieve gezondheid extra aandacht besteden aan die groep die we telkens opnieuw niet bereiken. We moeten extra methodes ontwikkelen, zoals buurtgerichte acties, zodat we die doelgroep die hier het meest nood aan heeft, toch kunnen bereiken.
Op het vlak van intrafamiliaal geweld zijn er een aantal goede voorbeelden. In onze provincie, Limburg, hebben we de voorbije weken een prijs gekregen omdat er een heel goede link wordt gelegd tussen welzijn, justitie en politie. Misschien kunt u bekijken, mijnheer de minister, of deze methodiek ook toepasbaar is in heel Vlaanderen. Als burgemeester merk ik toch wel dat heel veel politieoptredens te maken hebben met hulpverlening. Vandaar dat de link tussen politie, hulpverlening en justitie zo belangrijk is. Daders en slachtoffers hebben vaak veeleer hulp nodig dan straf.
Ik wil ook een pleidooi houden voor technologie in de zorg. Ik weet dat u in 4 miljoen euro voorziet voor ICT. Als we dat van naderbij bekijken, gaat het vooral over een uitbreiding van ICT om mogelijk te maken dat de sector communiceert met de administratie of dat de sector onder elkaar communiceert. Het is belangrijk dat de technologie ook haar intrede doet in de hulpverlening op zich. We moeten bekijken op welke manier we een ook technologische vernieuwing mogelijk kunnen maken in de zorg voor ouderen, voor gehandicapten en in andere sectoren.
Dat waren de aandachtspunten waarop ik u wou wijzen tijdens mijn spreektijd. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vanackere heeft het woord.
Dames en heren, na een toch wel bijzonder rijk debat in de commissie, worden nu op een kort tijdsbestek een aantal aandachtspunten opnieuw in herinnering gebracht. Ik ben niet van plan om op alle elementen terug te komen, maar ik wijd wel één woord aan het debat over de zorgverzekering.
Mijnheer Strackx, u zei dat het een vorm van sociale zekerheid is, dat minstens Europa dat vindt. U stelt dat de zorgverzekering een soort lapmiddel is voor een sociale zekerheid die vandaag naar uw smaak onvoldoende bestaat op Vlaams niveau. Wat u er ook bij vertelde, is dat de huidige situatie volgens u leidt tot te weinig participatie aan de betalingen. Dat wil ik in dit halfrond nog eens duidelijk tegenspreken. Van alle mensen die werden geconfronteerd met een boete, heeft inmiddels 96 percent de bijdrage voor 2007 betaald. Dat de zorgverzekering een prima systeem is, maar dat er niet wordt betaald, klopt niet. Ik vraag aan de mensen die de publieke opinie beïnvloeden, zoals hier in het parlement, dat niet de indruk wordt gewekt dat de Vlamingen niet aan het meebetalen zijn. Vlamingen begrijpen massaal dat participeren aan de zorgverzekering door het betalen van 25 euro per jaar, of minder wanneer men zich in een sociaaleconomisch zwakkere situatie bevindt, om een uitkering te krijgen die in 2009 ook voor de thuiszorg op een gelijk niveau van 125 euro zal komen, een prima investering is.
Over de kleine discussie die we hadden over de keuze om dit te financieren met algemene middelen of met een bijdrage, wil ik nog eens herhalen dat de Vlaamse Regering uiteraard vindt dat men moet nagaan op welke manier men ervoor kan zorgen dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Dat is geen enkel probleem. Ik wil ten aanzien van de sp.a-fractie ook erkennen dat financieren met algemene middelen theoretisch een goede manier is om de solidariteit te realiseren. Ik heb dat standpunt trouwens ook zelf ingenomen, maar ik blijf op mijn honger zitten: ik krijg geen antwoord op de vraag hoe alles dan heel precies zou worden geregeld voor dat stuk van de Vlaamse Gemeenschap dat niet in het Vlaamse Gewest is gelegen. Ik wacht op de dag dat men mij een mooi voorstel aan de hand kan doen waarbij de zorgverzekering ook kan functioneren zonder op eender welke manier aan de mensen in Brussel te vragen tot welk systeem van welke gemeenschap ze wensen toe te treden. Zolang zo'n voorstel er niet is, kunnen we de bijdrage niet afschaffen en vervangen door de algemene middelen. Een open uitnodiging ten aanzien van 1 miljoen Brusselaars om mee te doen als ze daar zin in hebben, kan niet de bedoeling zijn.
Het kwam hier niet zo vaak aan bod vandaag, maar we zullen het er ongetwijfeld nog over hebben. We moeten een adequaat antwoord bieden op de zorgvraag van personen met een handicap. En dat zijn er niet weinig. Ik definieer het debat graag in termen van het aanbod dat we extra realiseren. Hoe fier kunnen we zijn op de capaciteit van Vlaanderen om extra plaatsen, zorg en omkadering te geven?
Ik vind dat een goede barometer. Sinds 2004 zijn rond de 14.000 zorgvragen beantwoord. Tegenover 2003 zijn er ongeveer 5500 wachtenden. Ik vind dat we de afgelopen jaren prima gewerkt hebben. We zullen de precieze zorgvraag nog accurater moeten formuleren. Daarom zijn de projecten met verschillende interveniënten zo belangrijk: zorgregie, het PGB en zorg op maat. Ik neem het niet dat men zich louter en alleen baseert op de wachtlijsten en dat men iedereen met een zorgvraag gaat optellen. Vandaag kennen we een garantie op onderwijs. Wie leerplichtig is, kan naar school, er zijn geen wachtlijsten in het onderwijs. Ik vind dat wij een zorggarantie moeten realiseren. Zo lang we dat niet kunnen bieden, moeten we doorgaan. Dat vergt niet alleen de inzet van extra geld. Deze zomer hebben we afgesproken om 32,5 miljoen euro in te zetten in plaats van 22,5. Het vergt ook een zorg op maat. Ik kan u verzekeren dat ik zinnens ben dat absoluut te doen.
Mevrouw Claes, ik ben zeer blij dat u verwijst naar het belang van het armoedebeleid. Dat is inderdaad een van onze grote pijnpunten. Ik ben ook blij dat u dat linkt aan een ander bevoegdheidsdomein, namelijk Gezondheid. De levensverwachting van de Vlaming is in de afgelopen zeven jaar voor een man met twee jaar gestegen en voor een vrouw met 1,4 jaar. Als die gestegen levensverwachting niet geldt voor mensen in een sociaaleconomisch zwakkere situatie, zitten we met een totaal onrechtvaardige gezondheidszorg. Als gezondheid en lang leven niet eerlijk verdeeld zijn, moeten we daar blijven aan werken.
We behandelen nu het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
De heer Callens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, ik wil een en ander kwijt over de begroting en de beleidsbrief Landbouw.
De letterlijk en figuurlijk grootste uitdaging waar onze landbouw voor staat is mondialisering. Sommigen beginnen spontaan te kokhalzen als ze het woord horen, maar zelf willen we daar niet principieel negatief tegenover staan. Als we kijken naar de structuur van de Vlaamse landbouw, merken we dat die op zijn sterkst staat in marktconforme sectoren. Vlaanderen tekent voor ruim driekwart van de nationale eindproductiewaarde in de land- en tuinbouw en voor 71 percent van de toegevoegde waarde. Het is hoopgevend dat, ondanks vele onheilstijdingen over mondialisering, het Belgische agrarische handelssaldo in 2005 verder gestegen is en dat België in 2007 als zesde genoteerd staat op de lijst van 'leading countries of the world export ranking'. Hoopgevend, maar we moeten waakzaam blijven.
Daarom is het een goede zaak, zelfs een noodzaak dat de Vlaamse Regering in deze legislatuur opnieuw vertrekt vanuit het economische belang van de landbouw, zonder de sociale, ecologische en andere maatschappelijke uitdagingen uit het oog te verliezen, zoals ruimtelijke ordening en dierenwelzijn. Het blijft gezonde boerenlogica. Er moet eerst brood op de plank komen, voor je iedereen zijn portie kunt garanderen. Laat die portie dagelijks brood de afgelopen maanden net behoorlijk duurder geworden zijn.
Voor buitenstaanders zijn gestegen voedselprijzen geen slecht nieuws voor de landbouwer-producent, maar het mag niet tot een collectief idee leiden dat landbouwers de poen maar voor het scheppen hebben. Bovendien betekent een stijging van de graan- en zuivelprijzen niet dat het in alle subsectoren van de landbouw een vetpot is.
De combinatie van hoge voedselprijzen met een prijsdaling voor levende biggen maakt de sector momenteel sterk verlieslatend. De landbouw prioritair benaderen als economisch gegeven is ook van belang omdat op deze manier de noodzaak aan investeringen duidelijk wordt om een toekomst voor onze landbouwers uit te bouwen. Van hen wordt meer professionalisering verwacht, want investeren betekent specialiseren, verbreden en diversifiëren.
De maatschappelijke verwachtingen van landbouwers zijn er dan ook niet minder op geworden: een breed gamma van hoogwaardig, veilig voedsel produceren binnen een almaar sterker geliberaliseerde en gemondialiseerde markt met respect voor het dierenwelzijn, de strengste ecologische criteria en de Kyotonormen, rationele inpassing in onze ruimtelijke ordening, die daar bovenop moeten worden gecombineerd met een sociale en toeristische functie.
Dat is een moeilijke puzzel voor een sector die langsom meer vergrijst. Jonge landbouwers zijn dus ingevolge de vergrijzing en de economische evolutie aangewezen op schaalvergroting. Dat is niet evident want jongeren worden geconfronteerd met een dilemma: hun drang naar vernieuwing is groter, maar hun financiële mogelijkheden zijn beperkter. In dat verband zijn we verheugd dat de werkingsmiddelen van het VLIF blijven stijgen en dat de nadruk ligt op wetenschappelijk onderzoek en initiatieven om de samenwerking tussen de landbouwers te bevorderen.
Tegelijk willen we de minister vragen om een extra inspanning te doen voor de loonwerkers. In zoverre het gaat om pure landbouwinvesteringen moeten ook zij volgens ons kunnen genieten van VLIF-steun. Nieuwigheden uitvinden is één zaak, ze op het veld toepassen een andere. In dat verband is het geruststellend te kunnen vaststellen dat de landbouwers alsmaar beter geschoold zijn. Hoe groter de bedrijven, hoe beter de scholing van de bedrijfsleiders. Deze evolutie is positief, want meteen een garantie op een goed bedrijfsbeheer en dus een factor die bijdraagt tot het verkleinen van risico's op falingen of problemen.
Helaas wordt de land- en tuinbouwsector, evenals de visserij geconfronteerd met de hoge energieprijzen. Die vreten aan de winstmarges. Ook de gezondheid van de veestapel is een blijvende bezorgdheid. De problematiek van blauwtong heeft aardig wat schade toegebracht in de schapen- en rundersector en bij het pluimvee blijft een latente dreiging van aviaire influenza.
Naast de economische schade lijdt ook het imago van de landbouw onder zulke zaken. Vandaar onze oproep tot een assertief promotiebeleid in binnen- en buitenland. Bijzondere aandacht dienaangaande willen we vragen voor de Europese erkenning van streekproducten en de actieve promotie ervan.
Het maakt de noodzaak aan een gedegen landbouwbeleid er niet kleiner op, temeer omdat er het volgende jaar enkele belangrijke uitdagingen wachten. Het stappenplan voor de afbouw van de melkquota en de besprekingen in de WTO, de Doha-ronde, zijn van primordiaal belang voor de verdere uitbouw van een marktconforme en vrije handel inzake landbouw.
Dat wil allerminst zeggen dat 'vrijheid, blijheid' een doel op zich is. Integendeel, vrije wereldhandel impliceert dat er kan worden gestreden met gelijke wapens. De Vlaamse landbouw is in se een familiale landbouw en die willen we ondersteunen in de transformatie naar een aangepast Europees en geliberaliseerd mondiaal landbouwbeleid. Bijgevolg is het evident dat beslissingen met een brede impact steeds goed omkaderd worden en via een overgangsregeling worden geïmplementeerd. Naast de economische prioriteit in het landbouwbeleid verheugt het ons dan ook dat u tevens oog hebt voor andere problemen of ontwikkelingen in de landbouwsector. De zorgboerderijen, de paardenhouderijen en de bijensector zullen daar in de toekomst zeker bij moeten horen.
Ik wil ook nog uw aandacht vragen voor de noodzaak aan een blijvende administratieve vereenvoudiging.
Tot slot wil ik het nog even hebben over de visserij. Als we spreken over landbouw en visserij, lijkt het soms alsof de visserij een rol op het tweede plan toebedeeld krijgt. Dat is onterecht, want de problemen in de sector zijn dezer dagen zeer ernstig: hoge energieprijzen, ongunstige veilingprijzen en quota die systematisch worden ingeperkt. We steunen uw voornemen om wetenschappelijk onderzoek een brede praktijktoepassing te laten krijgen, om nieuwe vangtechnieken te ontwikkelen, personeel beter te scholen of de promotiemogelijkheden te verhogen, maar fundamenteel verandert dat niets aan het economische gegeven dat produceren te duur is en de omzet te beperkt en te weinig winstgevend. Daarom houden wij een pleidooi om met de sector de mogelijkheden tot verbreding en differentiatie te bekijken. De uitbouw van aquicultuurprojecten, een efficiënte aanwending van de bestaande vlootcapaciteit en een rationeel quotabeheer zijn belangrijke uitdagingen om de visserij het hoofd boven water te laten houden.
Mijnheer de minister, de Vlaamse landbouw heeft een aantal subsectoren die mits de juiste omkadering overeind kunnen blijven in een mondiale, geliberaliseerde context. Maar aan de andere kant worden een aantal subsectoren geconfronteerd met zware problemen. Binnen de mogelijkheden en bevoegdheden die we op Vlaams niveau hebben, moeten we die verzachten en kordaat aanpakken. Alles begint echter bij een goede algemene en moderne context voor de sector in zijn geheel. We geloven dan ook dat de voornemens in deze beleidsbrief daartoe een goede aanzet vormen. We zullen u dan ook met veel plezier steunen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Mijnheer Callens, ik dank u voor uw tussenkomst. U hebt de uitdagingen van de Vlaamse landbouw zeer beknopt maar volledig weergegeven. We hebben daar in de commissie uitvoerig van gedachten over kunnen wisselen. De problematiek van de voedselprijzen belangt ons allemaal aan. Sommige subsectoren in de landbouw worden op het eerste gezicht beter van de stijgende graanprijzen, maar andere, zoals de biggen- en de varkenshouderijen, dragen daar de zware gevolgen van.
We hebben daarover gesproken en ik heb toegezegd dat we met betrekking tot de VLIF-dossiers die worden aangeboden aan ondernemingen in moeilijkheden, zeer bereidwillig zijn om tegemoet te komen aan die hopelijk tijdelijke problematiek.
Ook op Europees niveau zijn al een aantal maatregelen genomen. Ik denk aan de problematiek van de braaklegging om meer graangewassen te kunnen verbouwen. U hebt ook terecht de problematiek van de jonge landbouwers en de evolutie naar schaalvergroting geschetst. Die jonge landbouwers moeten voldoende kansen krijgen. De stijgende VLIF-middelen en de investeringen die in 2007 zijn gedaan, tonen aan dat er in de landbouw een echte dynamiek aanwezig is. U hebt ook gewezen op de problematiek van de energieprijzen. Dat is niet alleen een probleem voor de land- en tuinbouw maar ook voor de visserij. Met de middelen die in de beleidsbrief zijn opgenomen maar ook op Europees niveau moet daar een antwoord op gegeven worden.
We gaan verder met het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie.
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, bij de aanvang van deze legislatuur was het duidelijk dat deze nieuwe meerderheid een oplossing zocht voor het geldverslindende Aquafin, dat Vlaanderen maar niet volledig gezuiverd kon krijgen. Dat was een doelstelling die ons door twee Europese richtlijnen wordt opgelegd tegen 2015. Uiteindelijk werden de drinkwatermaatschappijen niet enkel verantwoordelijk voor de aanvoer van drinkwater maar ook voor de sanering ervan, waardoor de aanleg van riolering voortaan niet meer door de gemeenten moet worden georganiseerd.
De kosten voor de aanleg van riolering worden doorgerekend in de drinkwaterfactuur, waardoor die factuur de laatste jaren in sommige gemeenten bijna verdubbeld is. Vele inwoners betalen intussen een maximum van 1,6 euro per kubieke meter drinkwater. Tijdens de komende zeven jaar worden nog nieuwe prijsstijgingen verwacht. Onze fractie vraagt zich af waar dit zal eindigen. Water is een levensnoodzakelijk middel waar zuinig moet mee omgesprongen worden. Het doorvoeren van prijsverhogingen om de gebruiker aan te zetten tot besparing is aanvaardbaar, maar tegen welke prijs? Het steeds doorschuiven van kosten naar lokale overheden, en daarmee ook rechtstreeks naar de burger is onaanvaardbaar.
Sinds 2002 trachtten verschillende opeenvolgende ministers zoneringsplannen op te stellen. Die moeten aantonen in welke gebieden riolering kan worden aangelegd, maar vooral welke woningen in individuele waterzuivering moeten voorzien. We zijn intussen vijf jaar verder. Eind 2007 hebben de eerste gemeenten hun gemeentelijke zoneringsplannen goedgekeurd. Hiervoor is niet alleen deze maar ook de vorige, paars-groene, regering verantwoordelijk. Er is inzake waterbeleid veel te lang getalmd.
Intussen blijkt uit de zoneringsplannen dat 70.000 gezinnen niet kunnen worden aangesloten op het rioleringsstelsel. Volgens de Europese richtlijn zijn deze burgers verplicht om individueel hun afvalwater te zuiveren. Wie zal echter deze factuur voor een individuele waterzuivering betalen? Deze eigenaars hebben wel een bouwvergunning gekregen, ook al is er geen riolering in hun straat. De ene gemeente subsidieert een individuele behandeling van afvalwater (IBA), de andere doet dat niet. Nog een andere gemeente betaalt de volledige IBA. Het is duidelijk dat het gelijkheidsbeginsel wordt aangetast als niet elke inwoner dezelfde nutsvoorzieningen krijgt aangeboden.
Mevrouw de minister, u legt verplichtingen op maar u hebt nog steeds geen pasklare oplossing voor de financiering ervan. Een studie zou duidelijkheid moeten brengen.
Ik ben blij dat intussen ook twee collega's van uw partij begrepen hebben dat Vlaanderen niet klaar zal zijn met de implementatie van de Europese richtlijn tegen 2015. Wij zullen dan ook hun voorstel van resolutie tot uitstel van de implementatie steunen.
Wat het afvalbeleid voor 2008 betreft, is niet duidelijk hoe een en ander het komende jaar zal worden georganiseerd. Zowel het ontwerp huishoudelijk afvalstoffenplan als de samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenten en het Vlaamse Gewest loopt vertraging op. De ministerswissel ligt ongetwijfeld aan de basis van de vertraging. Wij vinden dit een vorm van onbehoorlijk bestuur.
Deze week worden in nagenoeg alle gemeenten in Vlaanderen heffingen, belastingen en begrotingen ter goedkeuring voorgelegd. Voor de gemeentebesturen maar eveneens voor de burgers is onduidelijk hoe het afvalbeleid de komende jaren zal worden gestuurd.
Onze fractie dringt ook al enige tijd aan op een herziening van het Jachtbesluit. Ondertussen werd deze herziening wel aangekondigd en zullen de eerste besprekingen in januari in de commissie voor Leefmilieu worden gevoerd. Het Vlaams Belang heeft alvast een lijst klaar met een aantal bekommernissen. Het opstellen van een nieuw Openingsbesluit en de betrokkenheid van wildbeheerseenheden en jagerij bij dit besluit zijn van groot belang. Daarnaast menen we dat wildbeheerseenheden dezelfde erkenning, rechten en plichten moeten krijgen als de natuurbeheerders.
Mevrouw de minister, onze fractie betreurt dat de unaniem goedgekeurde decreetswijziging van het Jachtdecreet in verband met de wildschade nog niet werd omgezet in een uitvoeringsbesluit. Sommige kwade tongen spreken dat een anti-jacht- en antilandbouwlobby aan het werk is. Dit maakt ons argwanend tegenover de opmaak van een nieuw Jachtdecreet en Openingsbesluit. Aan u om ons van het tegendeel te overtuigen.
Mevrouw de minister, met betrekking tot het soortenbeleid meent onze fractie dat een gezond pragmatisme en géén dogmatische benadering noodzakelijk is. Steeds opnieuw de natuur willen herstellen in de vroegere waarden, door stelselmatig op een kunstmatige manier te willen ingrijpen, kan ook averechts werken. Pragmatisme betekent voor ons ook: willen erkennen dat er problemen zijn bij overpopulatie van verschillende soorten, die dus in de toekomst bejaagd zouden moeten worden, of minstens bestreden kunnen worden? Ik denk dan aan de kauw, ganzen, vossen, evers, roofvogels op bepaalde plaatsen, enzovoort. Verscheidene collega's in de commissie hebben dat ook aangegeven.
Pragmatisme, mevrouw de minister, collega's, is ook aangewezen bij het bestrijden van de zogenaamde exoten. Er zijn bepaalde exoten nodig om het bijenbestand in Vlaanderen in leven te houden. Onze houding naar gezond pragmatisme en geen dogmatisme is duidelijk. Maar ik denk dat dit onderwerp ook kan zorgen voor een boeiend debat in de commissie.
Collega's, we weten maar al te goed dat dit land een zeer ingewikkelde beleidsstructuur heeft. Ik vraag me echter wel af hoeveel keer ik nog op deze tribune moet vragen naar een oplossing voor de verontreiniging ten gevolge van lekkende stookolietanks. Er werd steeds gesproken over een plan B, maar ondertussen blijkt uw coalitiepartner met een plan C te schermen. Mevrouw de minister, het is me allemaal niet meer duidelijk. Maar langs uw kant blijft het stil. Is het wachten op de paasregering? Neem nu toch eens zelf de verantwoordelijkheid, en reik oplossingen aan!
Collega's, wat het klimaatbeleid betreft, wil ik nogmaals duidelijk stellen dat het Vlaams Belang pleit voor een sociaaleconomisch verantwoord klimaatbeleid. De uitstootproblematiek zal een blijvend aandachtspunt voor de Vlaamse overheid vormen. We blijven echter van mening dat dit op middellange en lange termijn niet mag leiden tot een afscheid van de industrie aan Europa. Wij stellen vast dat de Europese Unie inzake klimaatbeleid steeds ambitieuzer wordt. Ze kondigt nu reeds aan dat wanneer er een internationaal akkoord is dat het Kyotoprotocol opvolgt waaraan ook de VS meedoet, de Europese engagementen voor CO2-reductie nog zullen worden opgeschroefd.
In het nieuw Klimaatverdrag gaat Europa voor de 20-20-20-regeling: tegen 2020 de CO2-uitstoot met 20 percent verminderen, het energieverbruik met 20 percent terugdringen en het aandeel hernieuwbare energiebronnen opdrijven tot 20 percent. Er moet rekening worden gehouden met de nationale omstandigheden en de startpositie en het potentieel van de lidstaten. Een lineaire aanpak en verdeling zouden tot onhaalbare doelstellingen leiden.
Mevrouw de minister, we hopen althans dat de Vlaamse Regering goed weet wat er boven ons hoofd hangt. Die 20 percent hernieuwbare energie als Europees reductiepercentage is voor ons gekkenwerk. We zijn er nu al van overtuigd dat op die manier België, maar ook Vlaanderen, dé grote verliezer zal worden. Er wordt geen rekening gehouden met ons beperkt potentieel in vergelijking met de andere landen. Het staat vast dat België op Europees niveau het kleinste potentieel op het gebied van hernieuwbare energie heeft. Het is, met andere woorden, in België het duurst om energie afkomstig van hernieuwbare energiebronnen te produceren. Wij zijn benieuwd wat u voor - jammer genoeg België - de volgende jaren op Europees vlak uit de brand zult slepen.
Er staan ons in ieder geval nog grote uitdagingen te wachten inzake energiebeleid. Jammer genoeg zal de Vlaamse Regering enkel nota kunnen nemen van een aantal feitelijkheden en ontwikkelingen, omdat een deel van het energiebeleid onze bevoegdheid overschrijdt. Toch worden heel wat minder gegoede Vlamingen geconfronteerd met stijgende brandstof- en elektriciteitsprijzen. Energiearmoede is meer dan ooit actueel en het aantal mensen dat zijn facturen niet meer kan betalen, stijgt. Het is jammer dat we vanuit het Vlaams Parlement enkel maar kunnen vaststellen dat er te weinig marktwerking is in de elektriciteitssector omdat alle instrumenten hiervoor zich op federaal niveau bevinden.
Mevrouw de minister, ondanks de inhoud van de voorliggende beleidsbrief is het niet duidelijk waar u met betrekking tot een aantal van uw verantwoordelijkheid heen wil. U bepaalt nog volop uw eigen koers. Ik wil u wat goede raad geven. Werk aan een vernieuwend, realistisch, pragmatisch en niet-dogmatisch milieubeleid. Werk aan een milieu- en energiebeleid waaraan de Vlaming op een positieve wijze kan meewerken. In dat geval zult u in het Vlaams Belang een medestander vinden. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Glorieux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijn uiteenzetting zal een andere teneur dan die van de vorige spreekster hebben. Dat zal allicht niemand verbazen.
De Vlaamse Regering gaat er vlotjes van uit dat het met het energiebeleid vrij goed zit. We stellen nochtans vast dat de twee grote strategische doelstellingen van de Vlaamse Regering allesbehalve zijn gerealiseerd.
De Vlaamse Regering slaagt er niet in een echte vrije energiemarkt tot stand te brengen. Electrabel/Suez blijft een dominante positie in het energielandschap innemen. Hierdoor gaan de voordelen van een vrije energiemarkt gedeeltelijk aan ons voorbij. Dit geldt zeker voor mensen met een laag inkomen of voor mensen die in armoede leven. Om het falende beleid van de Vlaamse Regering bij te sturen, heeft het Vlaams Parlement recent besloten de vorig jaar op initiatief van Groen! opgerichte ad-hoccommissie Energiearmoede weer te activeren.
De Vlaamse Regering is er al evenmin in geslaagd de verbintenissen in het Kyotoprotocol na te leven. De uitstoot van broeikasgassen is eindelijk tot onder het niveau van 1990 gebracht. Vorige vrijdag, tijdens de voorstelling van het recentste rapport van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad), hebben we vernomen dat we nog een hele weg moeten afleggen om de kloof met de Kyotodoelstellingen te dichten. Het blijft overigens onzeker of we die doelstellingen uiteindelijk zullen halen.
De Zweedse regering heeft vandaag aangekondigd dat Zweden op dit ogenblik al 9 percent beter scoort dan het Kyotoprotocol voorschrijft. Ondertussen is het energieverbruik in de energie-intensieve sectoren in Vlaanderen met 5 percent toegenomen. De bedrijven die onder de benchmarkconvenant vallen, blijken voor het tweede jaar op rij te weinig inspanningen te hebben geleverd om hun energieverbruik te reduceren. De vraag is overigens waarom ze dit zouden doen. Ze krijgen van de Vlaamse Regering immers gul gratis uitstootrechten toebedeeld.
Op zich is het Energierenovatieprogramma 2020 een goed initiatief. Het is althans een goede intentie. Indien we tegen 2020 alle woningen in Vlaanderen van de nodige dak- of zolderisolatie, van verbeterd dubbel glas en van een energiezuinige verwarmingsinstallatie willen voorzien, zullen we vanaf nu jaarlijks 100.000 woningen moeten renoveren. Concrete maatregelen of budgetten worden evenwel naar een volgende legislatuur doorgeschoven.
Ondertussen gebruikt de Vlaamse Regering de flexibele mechanismen om voor miljoenen euro's uitstootkredieten en hete lucht in het buitenland aan te kopen. Het heeft natuurlijk niet veel zin grootse klimaatconferenties te organiseren indien een hele resem aanbevelingen dode letter blijven.
De heroriëntatie van de ecologiepremie laat de warmtekrachtkoppelingsector (WKK-sector) verweesd achter. De in het Vlaams regeerakkoord opgenomen doelstelling om tegen 2010 25 percent van onze elektriciteit door middel van hernieuwbare energie en van WKK op te wekken, is nog lang niet gerealiseerd. De doelstelling om 6 percent van onze elektriciteit door middel van hernieuwbare energie op te wekken, ligt wel binnen bereik. De vorige Vlaamse Regering heeft in dat verband al initiatieven genomen en een tijdspad uitgetekend. Deze doelstelling is dan ook eigenlijk al drie jaar lang bereikbaar. Minister Crevits laat, net als haar voorganger, voormalig minister Peeters, na om deze ondertussen gemakkelijk haalbare doelstelling op te trekken. Bovendien laat ze de sector in het ongewisse over concrete doelstellingen met betrekking tot hernieuwbare energie.
In plaats van concrete initiatieven uit te werken om het aandeel hernieuwbare energie tegen 2020 op te trekken tot minstens 20 percent, tekent deze Vlaamse Regering verzet aan tegen deze door Europa opgelegde doelstelling. Ondertussen plaatst de Franse multinational Electrabel/Suez paginagrote advertenties over hun zogenaamde groene stroom die ze opwekken door enkele percenten olijfpulp in oude en vervuilende steenkoolcentrales bij te stoken.
Dames en heren, Vlaanderen blijft inzake energieverbruik zowel per hoofd van de bevolking als per eenheid economisch product, tot de slechtste van de klas behoren. Ook inzake de broodnodige invoering van decentrale en hernieuwbare energie blijven we het kneusje van Europa, zelfs als we de 6 percent hernieuwbare-energiedoelstelling in 2010 zouden halen. Het gebrek aan ambitie van deze regering in deze is dan ook tergend. Groen! heeft met betrekking tot de beleidsprioriteiten 2007-2008 een motie met twaalf aanbevelingen ingediend. We hopen dat door het goedkeuren van onze motie het voortschrijdend inzicht van deze regering verder vorm kan krijgen. (Applaus bij Groen!)
De heer Callens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, ik wil een aantal elementen in het milieubeleid benadrukken die voor Open Vld belangrijk zijn. Ten eerste is er de verdere uitvoering van het nieuwe MAP, dat op kruissnelheid is gekomen. Zonder op de resultaten van de recente metingen te willen vooruitlopen, ziet het ernaar uit dat we nu eindelijk een oplossing zullen krijgen waarmee zowel de landbouw- als natuursector tevreden is.
Na de lange voorgeschiedenis van dit dossier en de problemen die we met Europa hebben gehad, lijkt dit de laatste kans om de kwaliteitsdoelstellingen te halen. Aan de uitvoeringsbesluiten van het MAP moet nog een beetje gesleuteld worden, nu een aantal praktische problemen opduiken. Bovendien is de rol van bemiddelaar en raadgever die de Mestbank is toebedeeld, nog voor heel wat verbetering vatbaar. Verdere informatie en sensibilisering is meer dan ooit noodzakelijk.
Een ander dossier waar de minister tot ons groot genoegen werk van maakt, is dat van de bodemsaneringen. Het nieuwe decreet is duidelijk een motor voor een hernieuwd beleid. De minister trekt dan ook terecht meer middelen uit voor de ambtshalve saneringen dan vorig jaar, alhoewel het niveau van het begin van de jaren 2000 nog niet wordt gehaald. Dat moet ook niet. Door het nieuwe decreet is immers een andere hiërarchie van verantwoordelijkheden gecreëerd en wordt participatie van de sectoren door middel van bodemsaneringsorganisaties ook mogelijk. Dit is voor Open Vld een voorbeeld van een beleid dat oog heeft voor medeverantwoordelijkheid van alle betrokkenen.
Wat ons ook tot genoegen stemt, is de permanente aandacht voor en het hoog niveau van het budget voor de aanleg van gemeentelijke rioleringen. Ondertussen is de wijziging in het beleid waarbij de drinkwatermaatschappijen een grotere rol spelen, op kruissnelheid gekomen. We willen er bij de minister op aandringen om de inspanningen die de gemeenten leveren, beleidsmatig te blijven ondersteunen. Toch moeten we ons ernstige vragen stellen over de reorganisatie van de watersector en meer bepaald de financiering ervan. Het is duidelijk dat de dotatie die aan de drinkwatermaatschappijen wordt gegeven, oploopt tot bijna 170 miljoen euro. De rest van de benodigde fondsen wordt door deze maatschappijen aangerekend aan hun klanten en bedraagt 220 miljoen euro. Het totaalbedrag dat uiteindelijk aan Aquafin moet worden betaald, wordt op ongeveer 430 miljoen euro geraamd.
Dat is een pak meer dan de laatste 'normale' Aquafinfactuur van 2004. Dat wijst erop dat het wegwerken van de watervervuiling niet enkel een werk van lange adem maar ook en vooral zeer duur is. Na het goedkeuren van de zoneringsplannen zal het daarenboven hoe langer hoe duidelijker worden wie voor welke bedragen zal moeten opdraaien. Dat onderwerp is hier al besproken. Het is immers niet alleen onmogelijk om tegen 2015 alle afvalwater te saneren, maar ook om deze saneringsplicht op een zo korte termijn te financieren. Niet enkel om financiële maar ook om operationele redenen dringt zich vooreerst een verlenging van de uitvoeringstermijn op. Daarom lijkt het aangewezen een realistischer tijdschema aan te houden, waarbij de werken over een ruimere tijd worden gespreid.
2027 lijkt een meer haalbare datum dan de nu vooropgestelde datum van 2015. Volgens ons is het dus onvermijdelijk dat we aan de Europese Commissie een afwijking voor tweemaal een periode van 6 jaar aanvragen. Verder moeten we ook met de reeds geleverde inspanningen van bepaalde gemeenten rekening houden. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) deelde op de hoorzitting mee dat zij perfect in staat is een doorlichting van de gedane inspanningen, zowel op financieel als op operationeel gebied, te maken. De gemeenten, die al heel wat financiële inspanningen op het vlak van de waterzuivering hebben geleverd, mogen niet worden benadeeld in vergelijking met de gemeenten die nog vrijwel niets hebben gedaan om aan de doelstellingen van de Europese richtlijn stedelijk afvalwater te voldoen. Zo kan de hoogte van de subsidiëring bijvoorbeeld van de hoogte van de inspanningen afhankelijk worden gemaakt.
Verder staat de herziening van de VLAREM-wetgeving op het getouw. Deze regelgeving werkt reeds geruime tijd en heeft, niettegenstaande de talrijke wijzigingen, zijn nut bewezen. De tijd is evenwel gekomen om na te gaan of de procedures niet verder kunnen worden vereenvoudigd en ook of op een aantal vlakken geen andere of nieuwe milieuvoorwaarden noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld op het inspelen op nieuwe milieuproblemen zoals de CO2-uitstoot. Verder verdient de verdere afstemming van de milieuvergunnings- en de stedenbouwkundige procedures op elkaar de nodige aandacht.
In 2008 moet er ook een nieuw Jachtbesluit worden opgesteld. Zonder aan het decreet te willen raken, lijkt mij dit het goede moment om een breed overleg tussen alle betrokken partijen te organiseren en zo een aantal tegenstrijdigheden en onzinnige maatregelen weg te werken. We zijn ervan overtuigd dat de jacht een bijdrage kan leveren tot een goed natuurbehoud. Daarvoor moeten we dan wel bereid zijn om de jacht als een partner bij de uitvoering van dit beleid te beschouwen, wat op termijn tot een win-winsituatie kan leiden. De jagers zijn duidelijk vragende partij om ook op het terrein aan het natuurbeleid mee te werken.
Dit brengt mij tot slot bij hét milieuthema van de afgelopen jaren en ook dat van de toekomst: de bestrijding van de opwarming van de aarde. Wegens het toenemende belang van de Kyotoproblematiek, waarbij de laatste weken nog bleek dat België het mondiaal bekeken helemaal niet slecht doet, moeten we met onze bevoegdheden en mits de gebruikmaking van alle tot onze ter beschikking staande instrumenten onze uiterste best doen om onze doelstellingen te halen. We moeten ernstig nadenken over het decentraliseren van onze energie-infrastructuur. Daarvoor dient onze huidige centralistisch georganiseerde energie-infrastructuur te evolueren naar een soort 'internetstructuur', waarbij een veelheid en diversiteit van producenten via een slim netwerk worden verbonden.
Tot slot kan ik nog meedelen dat we de begroting voluit en met veel goede wil zullen goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Martens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, beste collega's, de opmaak van een begroting vraagt het beoefenen van de deugd van de zuinigheid. Hetzelfde geldt voor een goed energiebeleid. We zullen werk moeten maken van zuiniger gebouwen, toestellen, industriële processen, wagens en noem maar op.
Tot onze tevredenheid stellen wij vast dat het Energieprestatiedecreet, dat vorig jaar rond deze tijd werd gestemd, ertoe geleid heeft dat nieuwe woningen in Vlaanderen een pak zuiniger zijn dan die uit het verleden. Wat dat betreft, mevrouw de minister, rekenen wij erop dat we nog deze legislatuur een aanscherping van de energieprestatienorm zullen zien. In uw beleidsbrief wordt melding gemaakt van een aanscherping van de norm met 20 percent. Dat is een voorstel van de Vlaamse klimaatconferentie. In onderzoeken van onze universiteiten lezen wij dat de E60-norm, 40 percent zuiniger dan de huidig geldende norm, overeenstemt met het economische optimum. Dat betekent dat de bij dergelijke woningen de initiële meerkost snel wordt terugverdiend door de lagere energiefacturen.
Wij willen u vragen om bij de aanscherping meteen ver genoeg te gaan en geen kansen te laten liggen. Het is in ieders belang dat we nu woningen bouwen volgens dat economische optimum en dat we geen facturen doorschuiven. Vandaag bouwen we de woningen van 2050.
We hebben ook begrepen dat u een evaluatiestudie hebt gevraagd die onze energieprestatienormen vergelijkt met die van de ons omringende landen. Die studie zou nog deze maand worden opgeleverd. Wij hopen dat we op basis van die studie een ambitieuze aanscherping krijgen van de energie-eisen die aan nieuwe woningen worden gesteld.
Uiteraard moeten we ook de energieverliezen in de bestaande woningen terugdringen. De energieprestatiecertificaten die vanaf volgend jaar moeten worden afgeleverd voor de verkoop van bestaande woningen en vanaf 2009 voor nieuwe huurcontracten, kunnen ons daarbij sterk helpen. Wij hopen dat het Vlaamse Gewest maximale afstemming kan bereiken met de certificaten, de softwareprogramma's en de erkenning van de energieauditors die in de andere gewesten van toepassing worden. Dat kan de markt voor de energieauditors verruimen en de prijs van de energiecertificaten verlagen. Een uniform of afgestemd systeem maakt dat de federale fiscale stimuli beter op het resultaat kunnen worden afgestemd.
Na het in kaart brengen van het potentieel aan energiebesparing moeten we alle instrumenten in stelling brengen om het potentieel ook werkelijk te realiseren. De fiscale aftrek is maar één instrument. Tot ons grote genoegen hebben we kennis genomen van het voornemen van de Vlaamse Regering om ook voor mensen die geen belasting betalen de fiscale aftrek onder de vorm van een premie toe te kennen. Er moet nog verder worden gegaan. Ook voor verhuurders van woningen moeten we stimuli inbouwen om hun woningen energiezuiniger te maken. Dat kan door de onroerende voorheffing die dergelijke verhuurders momenteel betalen, te verlagen als zij hun woning omvormen tot een lage-energiewoning.
Daarover heb ik samen met de heer Sannen een voorstel van decreet ingediend. In het kader van het globaal pact met de lokale besturen gaat de Vlaamse Regering de inkomensderving van de lokale besturen compenseren bij toepassing van de verlaagde onroerende voorheffing. Dat hebben wij tot onze tevredenheid vastgesteld. Wij hopen dat we hier snel vooruitgang kunnen boeken met de goedkeuring van dat voorstel van decreet. Personen die momenteel plannen om te bouwen, krijgen best nu al zicht op de eventuele verlaagde onroerende voorheffing waar ze straks al dan niet op kunnen rekenen.
Uiteraard is het ook aan de lokale besturen om hun besparingspotentieel in hun overheidsgebouwen te realiseren. Vanaf 1 januari 2009 zal ook het patrimonium van lokale besturen aan een energieprestatiecertificaat onderworpen worden. Zo krijgen ze ook een zicht op het besparingspotentieel in de eigen gebouwen. We hopen dat de samenwerkingsovereenkomst die vrijdag ook op de agenda van de Vlaamse Regering staat, incentives gaat inhouden en aanmoedigingen voor lokale besturen om dat energiebesparingspotentieel in de eigen gebouwen te kunnen waarmaken.
Energie besparen in de industrie vraagt natuurlijk een goede toepassing van het systeem van emissiehandel. We weten dat er in de Europese Unie gewerkt wordt aan een herziening van het systeem van de CO2-emissiehandel zoals we dat vandaag kennen. Het zou goed zijn dat ons land op Europees niveau aandringt op een systeem waarbij de rechten Europees worden toegewezen aan alle sectoren die eronder vallen. Zo kunnen we vermijden dat lidstaten hun eigen bedrijven gaan overbedelen met emissierechten zoals we dat vandaag zien. Achteraf moet de Europese Commissie dan in de toewijzingsplannen van alle lidstaten rechten terugnemen. Zo kunnen we ook vermijden dat de ons toegemeten rechten, na een heel moeilijke procedure tussen de verschillende gewesten in ons land, verdeeld moeten worden. Er is het probleem dat Arcelor in Luik zijn hoogovens langer wil openhouden. Wallonië had dat niet voorzien in zijn toewijzingsplan voor CO2-emissierechten. Dat schept een heleboel problemen die vermeden kunnen worden als de Europese Unie kan komen tot een Europees veilingsysteem van emissierechten aan de sectoren die daaronder vallen.
Energie besparen is één zaak, maar we moeten de energie die we nodig hebben, veel duurzamer gaan opwekken door sterker in te zetten op warmtekrachtkoppeling, decentrale energieproductie, groene stroom enzovoort. In het regeerakkoord lezen we dat we in 2006 al een aanscherping van de groenestroomdoelstellingen tot 2018 zouden vastleggen. We hebben daar voorlopig nog niets van gezien. Toen nog minister Peeters heeft zich vorig jaar in de plenaire vergadering geëngageerd om de groenestroomdoelstelling tegen 2015 te verdubbelen van 6 percent in 2010 tot 12 percent in 2015. We wachten nog altijd op een voorstel van de regering. U hebt in de commissie gezegd dat u wilt wachten op een ontwerprichtlijn die de Europese Commissie op 23 januari zou indienen. Maar we denken dat de tijd toch gekomen is om zeer snel duidelijkheid te scheppen voor de investeerders in hernieuwbare energie over de doelstellingen die de Vlaamse Regering zichzelf oplegt voor de periode na 2010 en de minimale prijs die ze zullen krijgen voor hun groenestroomcertificaat. Dat is essentieel voor het garanderen van een goed investeringsklimaat.
Tot slot, mevrouw de minister, denken we dat uw beleid op het vlak van energiebesparing en rationeel energiebeleid ook moet bijdragen tot het realiseren van onze doelstellingen op het vlak van leefmilieu. En niet omgekeerd, namelijk dat de beslissingen die we zouden nemen, onze luchtkwaliteitsdoelstellingen in het gedrang zouden brengen.
We zijn ongerust over de plannen van een Duitse stroomproducent voor de bouw van een gigantische steenkoolcentrale in de haven van Antwerpen. Niet alleen wij zijn ongerust maar blijkbaar ook de havenautoriteiten. Als we zo'n gigantische investering in vuile steenkooltechnologie zouden toestaan, zou de milieugebruiksruimte voor het industrieel wezen meteen opgesoupeerd zijn. Dergelijke steenkoolcentrales stoten per kilowattuur geproduceerde stroom veel meer stikstofoxide en CO2 uit dan bijvoorbeeld een performante gascentrale. Dat maakt dat we die extra milieudruk natuurlijk elders in onze economie zouden moeten compenseren door de rest van onze economie met duurdere reductiemaatregelen te confronteren. Of we zullen die extra uitstoot moeten compenseren door extra emissierechten aan te kopen in het buitenland.
Ik denk, mevrouw de minister, dat we dergelijke plannen niet mogen laten doorgaan. Uiteraard moeten we nieuwe capaciteit creëren om de vervuilende steenkoolcentrales en de te sluiten kerncentrales te compenseren, maar laat ons dan alstublieft inzetten op duurzame energie, ook performante gascentrales, in plaats van op de steenkoolcentrales.
Ik wil nog twee dingen zeggen over leefmilieu. Het vraagstuk van onze rioleringen en de zuivering van ons afvalwater werd al opgerakeld. Ik denk dat er snel duidelijkheid moet komen over de plichten die de burgers nu krijgen opgelegd. Moeten nu alle burgers die in een zone wonen die niet zal worden gerioleerd, verplicht een individuele afvalwaterzuiveringsinstallatie bouwen of niet? Zal die collectief worden aangeboden door de gemeenten of de drinkwatermaatschappijen? Gaan burgers die een riool voor hun deur hebben, verplicht worden om hun afvalwater van het hemelwater te scheiden? Dat zijn allemaal vragen die leven bij de burgers en waar we vooralsnog geen duidelijk antwoord op hebben. We zijn in de commissie bezig met hoorzittingen hierover. Ik hoop dat we die kunnen laten uitmonden in een goede resolutie die ook uw beleid, mevrouw de minister, kan inspireren.
Mevrouw de minister, wat natuur betreft, rekenen we erop dat u snel voortgang maakt in het realiseren van ons natuurnetwerk, in het realiseren van de 38.000 hectare bijkomende natuurgebieden die in het regeerakkoord staan en de 10.000 hectare bijkomende bosgebieden. Het is goed dat ook minister Van Mechelen aanwezig is, want we zullen meer dan één tand moeten bijsteken in de afbakeningsprocessen van ons buitengebied. Ik hoop dat we nog deze legislatuur nieuwe groene ruimtelijke uitvoeringsplannen mogen verwachten, om ook die doelstelling van het regeerakkoord een stapje dichterbij te brengen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik heb het al meer meegemaakt, ook in de commissie, dat men een uiteenzetting houdt en dan vertrekt en niet meer luistert naar de antwoorden.
In de commissie voor Leefmilieu hebben we over deze beleidsbrief al een zeer boeiende discussie gevoerd. Parallel aan wat in de beleidsbrief staat, wordt trouwens ook gediscussieerd over het waterbeleid. Na de hoorzittingen zal er wellicht een resolutie komen, maar tegelijkertijd komt er ook een subsidiebesluit, waarin ook duidelijkheid zal komen over de wijze waarop het riolerings- en afkoppelingsbeleid de komende jaren gesubsidieerd zal worden.
Het is van belang dat we niet over één nacht ijs gaan. De zoneringsplannen zijn pas opgemaakt. Het is van groot belang dat we volgend jaar in alle gemeenten komen tot een goede opmaak van de uitvoeringsplannen, waarin ook de prioriteiten bepaald worden. Wat de prioritering betreft, is het van belang dat eerst wordt gefocust op de projecten die het meest rendabel zijn. Het subsidiëringsbeleid zal daarmee sporen.
Mevrouw Van den Eynde, u hebt een paar opmerkingen gemaakt over de plannen. U zegt dat het Afvalstoffenplan en de samenwerkingsovereenkomsten er nog altijd niet zijn. Ze zijn wel vastgesteld door de regering, maar dan komen er adviezen. U zult met heel veel genoegen kunnen vaststellen dat de gemeenten volgend jaar vier of vijf maanden de tijd krijgen om te beslissen of ze al dan niet zullen intekenen. We zitten dus mooi op schema, want beide worden dit jaar definitief vastgesteld.
Er werden door iedereen opmerkingen gemaakt over het klimaat en het energiebeleid. We zijn het allemaal eens, denk ik, over het feit dat duurzaam moet worden omgesprongen met wat we hebben. Ik wil de uitspraak van de heer Glorieux nuanceren, die zegt dat Vlaanderen te zwak bezig is. Als ik de resultaten bekijk, zoals blijkt uit de cijfers van Mira-T, dat vorige vrijdag werd voorgesteld, zitten we op dit ogenblik op schema ten opzichte van 1990.
Geachte leden, als we de balans opmaken tussen 2003 en 2007, hebben we 6 percent reductie gerealiseerd en zetten de dalingen zich door sinds deze legislatuur. Ook de Europese Commissie heeft duidelijk gesteld dat België als 'on track' wordt beschouwd. Het is de eerste keer dat we die vermelding krijgen. Niemand kan eromheen dat de vorderingen om de Kyotodoelstellingen te bereiken, op goede tot zeer goede weg zijn.
Er zijn vragen gesteld over de flexibiliteitsmechanismen. Indertijd, toen het Kyotoprotocol, waarvan het instrument emissierecht deel uitmaakt, werd goedgekeurd, bestond er unanimiteit over. Het is dan ook evident dat ter zake alles wordt uitgevoerd.
Wat het rationeel energieverbruik betreft, deel ik de bezorgdheid van de heer Martens. Er zijn heel wat suggesties gekomen uit de klimaatconferentie. Er is een duidelijk energiebesparingsplan tot 2020. We hebben een heel mooi kader uitgewerkt waarbinnen alle maatregelen uitgevoerd kunnen worden.
Wat betreft de opmerkingen over natuur, is het net of het enige wat in het natuurbeleid van belang is, de extra oppervlakte die moet worden gerealiseerd. Ik stel tot mijn verbazing vast dat we tot op vandaag niet beschikken over een geïntegreerd soortenbesluit en dat we niet beschikken over goede doelstellingen over hoe we de beschermenswaardige zones specifiek moeten aanpakken. Ik stel ook vast dat 2007 een zeer goed jaar is wat betreft de oppervlakte aan erkend reservaat. Ik hoop het volgend jaar nog een stukje beter te doen. We proberen doelgericht te werken aan het realiseren van doelstellingen. Doelstellingen uitzetten is uiteraard zeer mooi en respectabel, maar het is ook van belang, en dat geldt voor alle beleidsdomeinen, om het prijskaartje ernaast te hangen en een realistisch tijdpad uit te werken waarbinnen gestelde doelen kunnen worden gerealiseerd.
We besluiten met Financiën en Begroting.
De heer Verougstraete heeft het woord.
Mijnheer de minister, u mag zich een gelukkig man noemen, want vele ministers van Financiën en Begroting, en meer speciaal uw toekomstige federale collega, zouden graag in uw plaats vertoeven. Inderdaad, het is niet de taak van de oppositie de lof van de meerderheid te zingen, maar we moeten toch erkennen dat het blijkbaar goed gaat in Vlaanderen en dat er een nieuw Vlaams record gevestigd wordt inzake beleidsruimte, gezien die in 2008 met maar liefst 5,4 percent of met 1,2 miljard euro toeneemt. Tevens stevenen we eind 2008 af op een nulschuld.
Als verstandige minister springt u met deze beleidsruimte voorzichtig om, aangezien u deze extra beleidsruimte niet meteen volledig omzet in nieuwe uitgaven, maar deels gebruikt voor verdere schuldafbouw en deels ook om de nodige reserves aan te leggen om het hoofd te bieden aan mogelijke toekomstige onzekerheden. Inderdaad, de economische groei stagneert rond de 2,1 percent, door de sterke verhoging van de prijs van energie en voeding stijgt de inflatie met rasse schreden en de economische vooruitzichten zijn onzeker, wat zich uit in de schommelende financiële markten. Als Vlaams-nationale partij stellen we echter vast dat de fiscale autonomie nagenoeg onbestaande is, aangezien die amper 20 percent van onze inkomsten inhoudt, wat bijzonder weinig is. Vlaanderen toont dat het bekwaam is een positief beleid te voeren met de fiscale bevoegdheden die het is toegekend.
We hopen dan ook dat deze bevoegdheden bij de aanstaande staatshervorming sterk zullen worden uitgebreid, wat alleen in het voordeel van Vlaanderen kan uitdraaien.
In het kader van de voorgestelde aanwending van de kasoverschotten om de leninglasten van de gemeenten te verzachten, stelde u eerst er voorstander van te zijn geen voorwaarden te verbinden aan die gemeentelijke lastenverlaging. Blijft u bij deze stelling? Zo niet, welke voorwaarden zult u stellen om deze belastingsverlaging te verkrijgen? Laten we immers niet vergeten dat we de derde grootste belastingdruk in Europa kennen, wat onze economie sterk bezwaart. Het is precies de taak van de Vlaamse Regering deze belastingdruk te verminderen. U hebt reeds meerdere stappen in deze goede richting gezet, onder meer door de forfaitaire belastingskorting van 150 euro voor 1 miljoen Vlaamse werkenden.
Ook op andere domeinen stelt u het voorbeeld. Zoals u zegt, heeft de Vlaamse Regering op het vlak van successie-, schenkings- en registratierechten al heel wat in beweging gebracht. Inderdaad, het doorvoeren van belastingverminderingen en belastingvrijstellingen op het vlak van registratierechten, schenkingsrechten en successierechten hebben niet geleid tot een daling van de ontvangsten, maar integendeel geresulteerd in een substantiële toename ervan. Deze visie bewijst maar al te duidelijk dat de Vlaming, die de Europese koploper was qua belastingontduiking, bereid is belastingen te betalen, op voorwaarde dat de tarieven redelijk zijn.
De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning ten voordele van de langstlevende partner wordt door de bevolking vrij positief onthaald. Op dit vlak blijven we echter bij onze reserves, in die zin dat we op termijn willen komen tot een volledige afschaffing van successierechten tussen echtgenoten en samenwonenden. Successierechten tussen echtgenoten en samenwonenden zijn in onze visie een onrechtvaardige belasting, omdat die reeds het voorwerp zijn geweest van allerlei belastingen die werden geheven tijdens het verwervingsproces. We ervaren successierechten als een afstraffing voor personen die door sparen een patrimonium hebben opgebouwd. We blijven dan ook voorstanders van de volledige afschaffing ervan. We hopen dan ook dat in de toekomst de beleidsruimte het mogelijk zal maken deze afschaffing door te voeren.
Ook het verlagen van de schenkingsrechten voor roerende goederen, namelijk tot 3 percent in de rechte lijn en tussen echtgenoten en tot 7 percent tussen vreemden, kent een blijvend succes, aangezien de opbrengsten verder stijgen. Dit sterk verlaagde tarief heeft ertoe geleid dat heel wat vroegere constructies, zoals de klassieke handgift en andere die zich in een grijze sfeer van verdokenheid bevonden, thans rechtszekerheid verschaffen voor de overdracht van roerende goederen.
Ook op het vlak van registratierechten hebt u al heel wat verwezenlijkt: de vereenvoudiging van de meeneembaarheid van de registratierechten, de verlaging van de registratierechten van 12,5 percent naar 10 percent en van 6,5 percent naar 5 percent bij klein beschrijf, de invoering van het abattement van 15.000 euro bij de eerste koop en het onlangs ingevoerde bijzonder vast recht bij de minnelijke ontbinding van verkoopovereenkomsten. Het regeerakkoord voorziet tevens in een beperkte vrijstelling van het registratierecht op hypotheekvestigingen bij de verwerving of renovatie van een eerste woning. Dat registratierecht bedraagt thans 1 percent op de waarde van het ontleende bedrag plus de aanhorigheden, wat uiteraard een duidelijke fiscale meerkost betekent bij het aangaan van een lening. Wanneer plant u deze maatregel en volgens welke modaliteiten? Gaat u over tot een vrijstelling van registratierechten tot een bepaald bedrag van de lening, of niet?
Jammer genoeg moeten we in dit huidige staatsbestel alweer het volgende concluderen. Door de beperkte bevoegdheden kan op meerdere vlakken geen echt Vlaams beleid worden gevoerd. Ik denk maar aan de verkeersbelastingen, aan de differentiatie van de onroerende voorheffing en aan de vennootschapsbelasting. Een sterke uitbreiding van onze bevoegdheden op korte termijn en een volledige zelfstandigheid van Vlaanderen op lange termijn zijn dan ook een grote noodzaak om te kunnen komen tot een efficiënt Vlaams beleid ten dienste van de Vlamingen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ondanks het late uur sta ik er vanavond op om een betoog te houden omdat in het verslag, op bladzijde 66, gewag wordt gemaakt van een historische begroting. De minister heeft dat eveneens gezegd.
Ik ben al 22 jaar lid van de commissie voor Financiën en Begroting. Ik heb Gaston Geens en Hugo Schiltz nog meegemaakt als ministers, en ook minister Demeester en minister Van Mechelen. De voorbije 25 jaar was de functie van minister van Financiën een van de meest stabiele ministerfuncties in de Vlaamse Regering. Gaston Geens voerde die functie bijna acht jaar uit, Wivina Demeester bijna zeven jaar en ook minister Van Mechelen is al lang in functie.
Een van de belangrijkste tabellen staat op pagina 37 van het rapport. De tabel toont dat de schuld die in 1995 8 miljard euro bedroeg, nul euro is geworden. Dat is eigenlijk een tabel om in te lijsten. Mijn generatie trad binnen in de politiek in het midden van de jaren tachtig, ten tijde van de fantastische federale schuldenlast, iets waarvan wij zeiden: "dit nooit meer!".
In die 25 jaar tijd werd, met alle coalities die er geweest zijn, woord gehouden. Vlaanderen is erin geslaagd om het schuldvrije Vlaanderen te realiseren. Een van de dingen die we de Belgische staat enorm hebben verweten, was de schuldenlast die op een bepaald moment groter was dan het BNP. Op 12 jaar tijd, van 1995 tot nu, zijn we erin geslaagd om er 8 miljard euro af te doen.(Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Dat gebeurde niet alleen omdat we de centen hadden, mijnheer Van Hauthem, maar ook omdat we de centen goed beheerd hebben en omdat we de juiste prioriteiten gesteld hebben. Een van de dingen die wij naast de evenwichtige begroting in het oog hebben gehouden, is dat wij nooit een beleid van subsidiëring hebben gevoerd. In Wallonië is dat wel het geval, daar is sprake van subsidiëring van het bedrijfsleven, van allerhande vzw's, van gemeenten enzovoort. Het geld werd in Wallonië slecht besteed, terwijl wij prioriteiten stelden.
De begroting toont ook dat de helft van de 23 miljard euro wordt besteed aan onderwijs en aan welzijn. Wallonië heeft enorme problemen gekend omdat het de verkeerde prioriteiten heeft gelegd en omdat het met gewest en gemeenschap zat. Herinnert u zich de grote onderwijsstaking tegen mevrouw Onkelinx in het midden van de jaren negentig? Ook de welzijnssector werd veel minder goed uitgebouwd dan hier. Wij hebben de zorgverzekering tot stand gebracht.
We hebben de juiste prioriteiten gelegd. Nu zijn de grote keuzes gemaakt, ook in deze begroting. Onderwijs en welzijn zijn enorm gevoelige sectoren, maar de middelen die we erop inzetten zijn omvangrijk. Als we onze uitgaven voor het onderwijs in Europees verband bekijken, zitten we heel goed. Dat geldt ook voor de welzijnssector. Dit jaar wordt bijna 2,8 miljard euro aan welzijn besteed. In de commissie heb ik al verteld dat ik de beginjaren van het parlement nog heb meegemaakt. Toen was mevrouw Rika Steyaert minister van Welzijn. Ze beschikte over een paar miljard oude Belgische frank. Nu zitten we met een begroting voor welzijn van bijna 120 miljard. Dat is een vertienvoudiging op een aantal jaren tijd.
Dit is dus een historische begroting. We kunnen er als Vlamingen fier op zijn.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, mag ik u eventjes onderbreken? Wat u zegt, is natuurlijk juist, we hebben bijzonder veel geld gekregen via de Financieringswet en bijkomend ook via Lambermont. We hebben dat geld inderdaad niet besteed zoals in het zuiden van het land.
Dat neemt niet weg dat u in de vorige legislatuur als oppositieleider altijd tegen de minister van Begroting hebt gezegd dat zijn cijfers niet klopten, dat hij niet genoeg aan schuldafbouw deed en zo meer. Nu is er een beetje een ommekeer.
In de grond hebt u gelijk. Laten we niet vergeten dat we die middelen vooral aan schuldafbouw hebben gespendeerd. Dat is juist. Laat ons niet vergeten dat het ook ons geld is. daardoor is de hele financiering van de Belgische staat in onevenwicht geraakt. Momenteel - in de huidige politieke constellatie - spreekt men ook al over het faillissement van de Belgische staat. Zij heeft geen middelen meer om al haar taken te vervullen, sociale zekerheid en veiligheid bijvoorbeeld. Wij hebben ons geld goed besteed. Maar wat met de rest? Wat moet er gebeuren met fiscale autonomie? Gaan we de federale overheid vanuit de gewesten financieren? Sommigen vragen dat. De Lambermontakkoorden hebben nu eenmaal veel geld overgeheveld naar de gemeenschappen en gewesten zonder dat er grootse bevoegdheden tegenover stonden. Ik ga heel ver in uw logica mee, maar uw kritiek uit uw oppositieperiode is toch niet helemaal opgelost?
Het is de taak, mijnheer Van Hauthem, van de oppositie om de regering het vuur aan de schenen te leggen. Ik heb toen gezegd: de kas is leeg. We gaan het daar nu niet over hebben, maar er was toen een probleem. De regering zei toen zelf dat ze een tekort had. Inmiddels is de situatie geëvolueerd, zijn de middelen van Lambermont overgeheveld en zijn er eenmalige maatregelen genomen. Bij de start van de regering-Leterme heeft men eenmalige maatregelen moeten nemen om de tekorten te overbruggen.
Het is de taak van de oppositie om de cijfers te betwisten. Ik mis dat momenteel.
De heren Verrijken en De Reuse waren er destijds tegen dat de schuld zo snel werd afgebouwd. De heer Verrijken zei dat we geen overschotten nodig hadden omdat we daarmee meer dan ons aandeel deden. Hij zei dat we dat geld moesten uitgeven. Juist door die overschotten hebben we de schuld op nul gebracht. Dat was de eerste keer dat ik de oppositie hoorde pleiten om meer schulden tot stand te brengen.
Wij, en wij alleen, en dat weet u zeer goed, droegen bij tot het resultaat van België ten opzichte van de Europese Unie wat betreft het Stabiliteitspact.
Minister Van Mechelen heeft tientallen keren uitgelegd dat dat niets te maken had met bijdragen tot België, maar dat we door die schuldpolitiek 400 miljoen euro beleidsruimte hebben gecreëerd die we aan andere zaken kunnen besteden.
De heer Strackx heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy, u mag de waarheid geen geweld aandoen. U vertelt maar een deel van het verhaal. De heer Verrijken had het over de verkoop van gebouwen. De Vlaamse Gemeenschap heeft toen een groot deel van haar gebouwenpatrimonium verkocht om het daarna terug te huren. Op termijn valt dat natuurlijk duurder uit. Dat was de kritiek van de heer Verrijken.
U bent een specialist in het uit zijn verband rukken van bepaalde uitspraken.
Dat is de kunst van de oppositie. Ik zit niet meer in de oppositie. De grote keuzes zijn gemaakt,vandaar deze begroting. Nu kunnen we nog discussiëren of er 10 of 20 miljoen euro bij moet in de welzijnssector. Dat is het politieke debat van het moment zelf. We mogen niet uit het oog verliezen welke enorme middelen naar bepaalde sectoren gaan. We hebben de juiste keuzes gemaakt. We geven veel meer aan gemeenschapsbevoegdheden dan aan gewestbevoegdheden. Dat is een keuze die al jaren geleden werd gemaakt. Het is de maatschappelijk juiste keuze.
Voor de gewestbevoegdheden hebben we de investeringen uit de begroting gelicht. Dat is een belangrijk punt voor de volgende jaren: de 4 miljard euro die in pps-constructies zal worden gerealiseerd. Ik ben verheugd dat de commissie voor Financiën de resolutie van mevrouw Eeckhout heeft goedgekeurd. Er is nu een discussie aan de gang over de BAM in de commissie voor Openbare Werken. In de volgende jaren zal dat ook gebeuren als we op een andere manier zullen financieren in sectoren als Onderwijs, Sport, Cultuur en De Lijn. We hebben heel wat pps-constructies. Het is van het grootste belang dat het Vlaams Parlement daar controle op uitoefent.
Een negatief punt is dat we aan de minister van Financiën hebben moeten vragen om de beschikbaarheidsvergoedingen in de begroting op te nemen. Dat is achteraf gebeurd. Gelukkig heeft het Rekenhof ons daar attent op gemaakt. De pps-constructie is economisch noodzakelijk, maar het vraagt een grote alertheid van het Vlaams Parlement. We moeten kritisch zijn. De oppositie moet het vuur aan de schenen leggen en zeker in de commissie voor Financiën en Begroting.
Mijnheer Van Hauthem, u spreekt over fiscale autonomie. Dat is de grote opgave in de komende jaren. We kunnen niet blijven leven met een begroting van 80 percent dotaties, zeker niet nu die zijn gekoppeld aan groeivoeten die de centrale staat aan de rand van het faillissement brengen. Willen we een evenwicht bewaren tussen de centrale staat, de gemeenschappen en de gewesten, dan moet er een grote fiscale autonomie komen. Dat is een middel van responsabilisering. Het mag geen ideologisch dogma zijn. Het mag geen argument zijn om de lasten te verlagen, zoals de liberalen soms stellen.
Ik ben voor een gerichte belastingverlaging zoals inzake de vennootschapbelasting, aftrek voor wonen of fiscale stimuli voor energie. We hebben een goede politiek gevoerd inzake successierechten en registratierechten.
Gaan we de personenbelasting volgend jaar met 200 euro verlagen, en met 400 euro voor gezinnen? Op termijn kan men die richting wel uitgaan, maar de marges in de begroting die we besteden aan personenbelasting zijn mijns inziens te hoog. In 2009 gaan we 500 miljoen euro gebruiken voor lastenverlaging, en ook dit jaar is de grootste beleidsruimte ingenomen door die lastenverlaging, namelijk 125 tot 130 miljoen euro.
In die zin ben ik ervan overtuigd dat we niet te veel geld hebben. Als we denken aan het probleem van de vergrijzing en aan de maatschappelijke noden op diverse terreinen, zullen we alle middelen nodig hebben om die problemen aan te pakken. Wij zijn immers bevoegd voor een aantal heel belangrijke sectoren. Onderwijs, mobiliteit, leefmilieu en dergelijke zijn groeisectoren waar de behoeften groter zijn dan het bruto nationaal product.
We moeten het regeerakkoord uitvoeren, maar ik vind niet dat in de volgende jaren 30 tot 35 percent van de beleidsruimte naar belastingverlaging mag gaan, zoals dat nu het geval is. Op termijn is dat geen goede piste, want we zullen alle middelen nodig hebben in de genoemde sectoren.
Mijnheer de minister, ik ben positief en ik feliciteer u met het feit dat we de doelstelling die we in 1995 vooropgesteld hebben, hebben kunnen bewaren. Deze begroting heeft ook de juiste prioriteiten. In de toekomst moeten wij echter voorzichtig zijn. Het hele verhaal van de 600 miljoen euro staat in contrast met uw beleid waarbij u 350 miljoen euro in een toekomstfonds stopt en allerlei provisies hebt. U countert uw voorzichtigheidspolitiek met de mededeling dat er een berg geld is waarvan u niet weet wat ermee te doen. U zei toen ook dat het eenmalig was en dat het een historisch moment was. Zo ontstaat het beeld dat de overheid geld te veel heeft en dat dingen gratis kunnen zijn. Dat is niet de sfeer waarin we de komende jaren aan de Vlaamse begroting mogen werken.
We hebben nog enorme behoeften, en het feit dat we nu pps-constructies gebruiken, wijst erop dat we met deze begroting een aantal maatschappelijke noden niet kunnen financieren. Ik hoop dat we, nu we bijna schuldenvrij zijn, geen nieuwe schulden zullen opbouwen door die pps-constructies. Dat is een groot gevaar. De schulden die we daar opbouwen, zijn dikwijls zeer ondoorzichtig. De controle is daar immers veel moeilijker dan als we iets enkel met belastinggeld financieren. Je zit bovendien in risicovolle constructies waarbij je inkomsten vooropstelt die er misschien niet zullen zijn. Je zit daar dus in een schemerzone. We moeten daar oog voor hebben. Dat is een belangrijke opdracht voor het Vlaams Parlement. (Applaus)
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Op basis van de teneur van dit debat kunnen we zeggen dat deze begroting technisch een goed werkdocument van de Vlaamse Regering is. Vooral de meerderheid onderschrijft dat hier de juiste prioriteiten worden gelegd. Als ik enigszins heb bijgedragen tot het beeld dat Vlaanderen zwemt in het geld, dat wil ik me daarvoor verontschuldigen. Dat is absoluut niet het geval. Ik ben daar dagelijks een ervaringsdeskundige in. Vorige week was er een vergadering van de Vlaamse Regering met bijna tweehonderd agendapunten. Het ging voor 80 percent over punten met begrotingsakkoord. Over elke euro wordt gebikkeld, geknokt en gediscussieerd. Het gebeurt regelmatig dat het licht op rood wordt gezet om te vermijden dat we gemakzuchtig zouden zijn.
Dit is inderdaad een historische begroting. Ik behoor tot die generatie die in 1981 aan politiek begon te doen op kabinetsniveau. Ik was medewerker op het eerste kabinet-Geens. Het was toen een complete chaos. De Nationale Maatschappij voor Huisvesting was leningen aangegaan in Zwitserse frank op een moment dat de Belgische munt ontwaardde en de Zwitserse munt revalueerde. Dat was toen eigenlijk een moment om met politiek te stoppen. Er kwam toen een enorme verantwoordelijkheid op ons af. Ik heb toen beslist dat zoiets nooit meer mocht gebeuren. Laten we onze kinderen besparen dat ze enkel over besparen moeten praten. Dat is wat wij sinds 1981 hebben gedaan.
Die schuld is in Vlaanderen nagenoeg afgelost. We halen dat zonder enig probleem eind 2008. We hebben een eenmalige kasoperatie voorgesteld met de Vlaamse gemeenten. Wat mij betreft, is dat voorwaardenloos. Ik vind immers dat steden en gemeenten intelligent genoeg zijn om zelf hun beleid te voeren. In het kader van een verruiming van het lokaal pact zijn daar bijkomende voorwaarden aan gekoppeld. Zij zullen het voorwerp uitmaken van een grondig overleg met de VVSG. Dit moet een volwaardig overleg zijn. Daarbij stelt Vlaanderen geen imperatieven. We moeten met een open oor naar de VVSG gaan om dit debat zo snel mogelijk te finaliseren.
De Hoge Raad van Financiën heeft laten weten dat hij uiterlijk tegen 15 januari klaar zal zijn met zijn advies. Dat opent het onderhandelingskader met de VVSG. De bedoeling is dat we de tweede week van januari de gesprekken opstarten. Op dit ogenblik zijn er formele en informele contacten tussen het kabinet en de administratie enerzijds en de VVSG en haar medewerkers anderzijds om over de technieken te praten. Daaruit is gebleken dat het lokaal pact en de schuldenverlichting niet enkel voor de gemeenten maar ook voor de OCMW's zouden kunnen gelden. Soms is het voordeliger om OCMW-schulden in de gemeente af te lossen dan gemeenteschuld. We bekijken momenteel mechanismen waarbij de gemeenten gebruik maken van een soort clic-lening. Daarbij zijn de data vastgelegd waarop aflossingen, eventueel vervroegde, kunnen gebeuren. Dat is een heel technisch debat. Het is de bedoeling daar zo snel mogelijk uit te geraken.
We zijn een dotatieregering: 75 percent van de middelen komt uit de samengevoegde en gedeelde belastingen. Ondanks het afschaffen van het kijk- en luistergeld hebben we het aandeel van onze eigen gewestbelastingen opgekrikt tot iets meer dan 20 percent. Met registratierechten, successierechten en schenkingsrechten deed de federale overheid niets. In Vlaanderen bewijzen we sinds 1 januari 2002 dat we daar een heel dynamisch beleid mee kunnen voeren. Zoals de heer Verougstraete terecht stelt, leidt dit tot fiscal compliance. Burgers zijn bereid belastingen te betalen op voorwaarde dat ze redelijk zijn.
Mijnheer Van Rompuy, in een interview dat ik samen met minister-president Peeters heb gedaan voor Gazet van Antwerpen, heb ik gezegd dat het misschien geen slecht idee zou zijn de fiscale stroom om te draaien en de gewesten en gemeenschappen de personenbelasting te laten innen. Een deel daarvan zou als dotatie aan de federale overheid gestort kunnen worden. Dan zou natuurlijk ook een debat over de schuldovername moeten worden gevoerd. Geef me echter even het genoegen in 2008 de teller op nul te zetten vooraleer we in 2009 onze verantwoordelijkheid op dat vlak opnemen.
Moeten de middelen dienen voor blinde lastenverlagingen? U zult me niet kunnen betrappen op dergelijke uitspraken. Tijdens de regeringsvorming heb ik heel wat discussies gevoerd met mezelf, met Karel De Gucht en Yves Leterme. We zijn toen tot het besluit gekomen een slimme lastenverlaging door te voeren, via het stimuleren van werk. Dat is heel belangrijk. De maatregel is heel traag van start gegaan. Het gaat nu over een bedrag van 150 miljoen. In 2008 volgt er een beleidsuitbreiding van 25 miljoen. In 2009 komt er natuurlijk een boost van 500 à 550 miljoen. Toch gaat het maar om een zesde - 500 miljoen op een bedrag van 3 miljard euro - van de beleidsruimte die we tijdens deze legislatuur zullen realiseren.
We zullen 15 à 18 percent besteden aan de lastenverlaging voor mensen die met hun arbeidsinkomen heel de dynamiek van deze samenleving voor een deel mee sturen. Die maatregel is dan ook verdedigbaar.
Kunnen we nog verder gaan? Ik zou wel willen. We zullen dan wel op onze eigen grenzen stuiten. De volgende regering moet die zaak bekijken. We hebben alleszins onze verantwoordelijkheid genomen, ook op het vlak van de vergrijzing. In het Zorgfonds is nu 700 en morgen 800 miljoen euro gereserveerd. In 1999 was het bedrag 0 euro.
Het Toekomstfonds werd parallel daaraan opgericht. Het heeft een iets bredere definitie. Indien nodig kunnen we daar ook geld uit putten voor kapitaalsverrichtingen in het kader van de uitdagingen waarvoor, onder andere, Kyoto ons stelt. We hebben de schuld afgelost en gezorgd voor reserveringen.
Soms is kritiek heilzaam. Ik heb mijn lessen getrokken uit de kritiek van de heer Van Rompuy. Degenen die de begroting aandachtig lezen, zullen dat ook merken. Ik geloof sterk in het FFEU-mechanisme, het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven, op voorwaarde dat er geen onderbenutting is die wordt ingeschreven in de begroting. Als men niet oplet, wordt het geld dan twee keer uitgegeven. Na een goede discussie tussen het parlement en de regering hebben we op dat vlak veel kunnen leren.
Ik deel de mening van de heer Van Rompuy, de heer Peumans en vele andere vrienden. De pps-constructie is voor mij geen wondermiddel. Het is veeleer een paardenmiddel om snel te zorgen voor investeringen in sectoren waar het echt nodig is. We moeten daar zeer omzichtig mee omgaan, zorgen voor monitoring.
Ik heb me vorig jaar ten overstaan van de commissie en van het Rekenhof geëngageerd. Zodra we de beschikbaarheidsvergoedingen kennen, schrijven we ze in. De noordelijke ontsluiting is een goed voorbeeld. Nu de aanbestedingsprocedure achter de rug is, kennen we het precieze bedrag. We hebben dit bedrag bijna tot op de eurocent ingeschreven. Ik engageer me alvast om deze handelwijze ook in de toekomst toe te passen.
Mevrouw de voorzitter, wat de schenkings- en registratierechten betreft, ben ik niet in detail getreden. In afwachting van mijn finale repliek, die ik morgenmiddag naar voren zal brengen, heb ik me nu tot enkele bedenkingen beperkt. (Applaus bij de meerderheid)