Verslag plenaire vergadering
Voorstel van resolutie betreffende artikel 9, tweede lid, van het wetsontwerp tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidsberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen
Verslag
Bespreking
Dames en heren, de bespreking is geopend.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil u in de eerste plaats bedanken om het agendapunt tot deze namiddag uit te stellen omwille van praktische aangelegenheden.
Mevrouw de voorzitter, collega's, we hebben vorige week een motie betreffende een belangenconflict ingeleid ten aanzien van het wetsvoorstel dat in de Senaat is goedgekeurd en nu in de Kamer wordt behandeld. Het gaat over een wetsvoorstel dat de deontologie van de gezondheidszorgverstrekkers zou willen regelen. Het is een soort overkoepeling van alle bestaande ordes.
Op zich is daar niets mis mee, maar in artikel 9 - en wie de motie heeft gelezen weet dat - komt het faciliteitenprobleem aan bod. Het wetsvoorstel, dat nu wetsontwerp is geworden, zegt in artikel 9 dat degene die zijn beroepsactiviteit hoofdzakelijk in Brussel uitoefent, kan kiezen of hij zich inschrijft bij de Vlaamse of de Franstalige provinciale raad.
In het tweede lid van artikel 9 staat ook "onverminderd andere bepalingen die al van toepassing zijn". In de praktijk komt het erop neer dat wie woonachtig is in Brussel, maar niet alleen in het tweetalige gebied Brussel, maar ook in de zes faciliteitengemeenten en in de gemengde taalgrensgemeente Bever, die ook tot Halle-Vilvoorde behoort, in feite kan kiezen op welke communautaire lijst hij wordt ingeschreven.
Dat betekent in de praktijk dat de faciliteiten, die wat dat betreft al golden, bestendigd worden en blijven. Deze situatie kaarten we aan. Ik heb begrepen uit de uiteenzetting van de heer Caluwé van vorige week dat hij daar ook gevoelig voor is. Dat is dus niet het probleem. Het vreemde is - dat staat ook in onze toelichting bij de motie betreffende het belangenconflict - dat men door omstandigheden die ik nu niet zal uitleggen, terugvalt op de taalwetgeving van 1938, die op dit ogenblik niet meer bestaat. Die zegt heel duidelijk: "In de provincie Brabant worden twee raden der Orde opgericht, de ene met het Nederlands en de andere met het Frans als voertaal. De eerste heeft rechtsmacht over de geneesheren die in de gemeenten waarvan de bestuurstaal het Nederlands is, woonachtig zijn. De tweede heeft rechtsmacht over geneesheren die in de gemeenten waarvan de bestuurstaal het Frans is, woonachtig zijn. De geneesheren die woonachtig zijn in de administratief tweetalige gemeenten van Brabant, mogen zich naar keuze bij deze beide raden aansluiten."
Deze wetgeving bestaat niet meer. Vrij vertaald komt het er in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat in de Senaat is ingediend, concreet op neer dat gezondheidsverstrekkers die in de zes faciliteitengemeenten plus de taalgrensgemeente Bever wonen, de keuze hebben op welke lijst ze zich inschrijven. In feite kan dat niet omdat dat een bestendiging is van bepaalde vormen van faciliteiten, gebaseerd op een wetgeving die niet meer bestaat. Dat is de probleemstelling.
In de Senaat is daar een hartig woordje over gedebatteerd. We hebben het belangenconflict vorige week ingeleid. Ik heb het antwoord gelezen van minister van Welzijn Vervotte op een vraag van de heer Tack vorige week dinsdag. Vorige week donderdag heeft de heer Demesmaeker een identieke vraag gesteld aan minister Vandenbroucke, bevoegd voor de Vlaamse Rand. De twee ministers zeggen in hun antwoorden dat we naar het Arbitragehof zouden moeten gaan. Mevrouw de voorzitter, ik stel vast dat men hier kamerbreed, over alle fracties heen, vindt dat deze regeling niet kan en dat het een bestendiging is van een vorm van faciliteiten waarvan we dachten dat ze allang achter de rug waren. We dachten dat wanneer men een nieuwe raad opricht, men van de gelegenheid zou gebruik maken om aan die anomalie een einde te stellen. Daarover is er een consensus.
De vraag is hoe we verhinderen dat dat effectief in praktijk wordt gebracht. Er zijn twee mogelijkheden. Enerzijds is er het belangenconflict, wat wij voorstellen. Dat betekent in feite preventief optreden, de zaak lamleggen en in overleg gaan met de Kamer waar het wetsvoorstel, dat wetsontwerp geworden is, aanhangig is. Ik heb gelezen dat zowel minister Vervotte als minister Vandenbroucke zeggen dat ze dat niet zullen doen want dat ze ook naar het Arbitragehof kunnen gaan om te vragen die bepaalde passage te laten vernietigen.
Ik stel me volgende vragen. Ik heb in de antwoorden van minister Vervotte en minister Vandenbroucke niet kunnen lezen wat de grond zou zijn waarop men naar het Arbitragehof zou trekken. Enerzijds is het Arbitragehof bevoegd om wetten en decreten te vernietigen wanneer ze hun bevoegdheid overschrijden en anderzijds kan het Abitragehof optreden ten aanzien van alle rechten en vrijheden die in titel II van de Grondwet staan, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Daar stopt het ongeveer.
Ik lees noch in het antwoord van minister Vervotte, noch in dat van minister Vandenbroucke, waarop ze zich zouden baseren om een beroep te doen op het Arbitragehof. Mevrouw de voorzitter, er is hier niemand van de regering aanwezig. Minister Vervotte zei in de commissie dat de regering moet overwegen naar het Arbitragehof te gaan. Minister Vandenbroucke zegt eigenlijk hetzelfde: "Ik ben van oordeel dat we dat moeten doen. Overleg in de schoot van de Vlaamse Regering leert me dat de Vlaamse Regering het met me eens zal zijn om, na de publicatie in het Belgische Staatsblad, een dergelijk vernietigingsberoep in te dienen." Ook daar blijf ik echter op mijn honger. Ik had graag aan de regering gevraagd op basis waarvan er een beroep zal worden gedaan op het Arbitragehof.
De heer Demesmaeker heeft, naar aanleiding van zijn vraag om uitleg in de vergadering van de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand, gezegd dat dit zou kunnen op basis van de schending van het gelijkheidsprincipe. Een aantal gezondheidszorgberoepen kunnen immers niet kiezen op die wijze, en de artsen wel. Ik vind dat een vrij dun argument. Ik betwijfel sterk of we op die basis gelijk zullen krijgen van het Arbitragehof, tenzij men me hier vandaag van het tegendeel zou overtuigen. Daarom houden we vast aan onze motie betreffende een belangenconflict. Dan treden we immers preventief op.
Ik weet ook wel dat een belangenconflict met zich meebrengt dat het hele wetsvoorstel zoals dat nu in de Kamer voorligt, wordt geblokkeerd. Men zegt me dat men dan weer maanden bezig zal zijn. Dat is mogelijk, maar het hoeft niet zo te zijn. Al we vandaag een belangenconflict inroepen, kunnen we overleggen met de Kamer om eventueel dat deel van artikel 9 waarover het in feite gaat, uit de wet te lichten. De ander optie is dat we wachten tot het wetsvoorstel is goedgekeurd in de Kamer en is gepubliceerd, en dit dan aankaarten bij het Arbitragehof. Ik weet echter nog altijd niet op welke grond we dat zullen doen. Dat zal hopelijk blijken uit dit debat. Ik zou dus kiezen voor zekerheid en preventief optreden, en dit belangenconflict goedkeuren.
Ik weet ook dat de meerderheid nu een voorstel van resolutie heeft ingediend, dat de Vlaamse Regering oproept om, eenmaal dit wetvoorstel wet is geworden en is gepubliceerd in het Staatsblad, een beroep te doen op het Arbitragehof. Als dit voorstel hier wordt goedgekeurd, dan neem ik aan dat de Vlaamse Regering dat ook wel zal doen. Ik neem aan dat de Vlaamse Regering uitvoert wat het Vlaams Parlement aanbeveelt door dit voorstel van resolutie goed te keuren. Ik ben daar echter nog altijd niet van overtuigd. Ik sta daar voor open. Ik vind het al goed dat de problematiek hier wordt besproken en dat we tot de conclusie komen dat deze bepaling echt niet meer kan en een anomalie is. Ik vind het jammer dat de Vlaamse Regering hier niet meer is. Ze is een verbintenis aangegaan. Op welke grond denkt men een kans te maken bij het Arbitragehof? Men moet mij daar nog altijd van overtuigen.
Daarom pleit ik voor het goedkeuren van deze motie betreffende een belangenconflict. Dat zal inderdaad heel deze zaak wat uitstellen, maar beter voorkomen dan genezen, zeker als nog niet geweten is op welke basis we een verzoek tot vernietiging bij het Arbitragehof kunnen indienen, en we dus een groot risico lopen om een blauwtje te lopen bij het Arbitragehof. Het Arbitragehof zou dit immers onontvankelijk kunnen verklaren. Dan is het wet geworden. Dan zijn we opnieuw vertrokken voor zo vele jaren. Ik pleit voor de preventieve aanpak, en dus voor het goedkeuren van deze motie. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Caluwé heeft het woord.
Ik herhaal wat ik vorige week heb gezegd: ik betreur ook dat in het wetsontwerp het restant van die wettelijke regeling uit 1938 niet uit de wereld is geholpen. Over die wet zijn er twee thesissen. Ofwel, en dat zegt de heer Van Hauthem, bestaat die wet niet meer. In wezen is er dan geen probleem, want dan kan men er ook niet naar verwijzen. Dan moet men er enkel voor zorgen dat de wet als dusdanig volgens de indeling in taalgebieden wordt toegepast. Ofwel bestaat de wet van 1938 nog. Dan maakt het geen verschil. Als wij vandaag een belangenconflict zouden stemmen, gaat het wetsontwerp niet door. Het wordt dan opgeschort voor een periode die vermoedelijk reikt tot de verkiezingsdatum. Dat betekent dat de wet van 1938 blijft bestaan en dat er aan de huidige situatie niets verandert. Degenen die dit in de Kamer verder behandelen, weten dat men vanuit Vlaanderen naar het Arbitragehof zal gaan om de verwijzing naar de wet uit 1938 te verwijderen, als zij het wetsontwerp zonder amendement stemmen.
Kunnen we ons gelijk halen bij het Arbitragehof? Er zijn verschillende argumenten. Ten eerste is er de indeling in taalgebieden, waarrond het Arbitragehof al rechtspraak heeft gemaakt. Ten tweede speelt de ongelijke behandeling voor inwoners van de faciliteitengemeenten. Als een inwoner uit Kraainem beroep wil aantekenen tegen een arts die is ingeschreven bij de raad van Waals-Brabant, moet hij naar de raad van Waals-Brabant gaan, maar een inwoner van Zaventem moet naar de raad van Vlaams-Brabant. Dat is een ongelijke behandeling, die niet wettelijk verantwoord is. Daarvoor kan men dus naar het Arbitragehof gaan. Er spelen ook onrechtstreekse bevoegdheidsaspecten. Stel dat een inwoner zich bij een arts beroept op de kwaliteitszorg die we vanuit de Vlaamse Gemeenschap in het gezondheidsbeleid bieden. In dat geval is er ook een ongelijke behandeling omdat men zich de vraag kan stellen of onze decreten van toepassing zijn.
We moeten hier niet de volledige juridische discussie voeren. Ik denk deze argumenten voldoende aantonen dat dit bij het Arbitragehof een grote kans maakt. Maar het gaat ver om vanuit het Vlaams Parlement nu al te zeggen dat we naar het Arbitragehof trekken voor een specifiek aspect van een wet die nog gestemd moet worden in het federaal parlement. Ik denk dat dit een duidelijk signaal is en ik hoop dat men hier federaal rekening mee houdt en die wet niet als dusdanig stemt.
De heer Van Eyken heeft het woord.
In verband met de motie van belangenconflict, heb ik gelezen dat er bij de indienende fractie de wil bestaat om het bestaan van de gemeenten met een bijzonder taalstelsel binnen het Vlaamse Gewest te negeren. Het verwondert mij dat er vandaag een resolutie in dezelfde zin voorligt vanuit alle andere meerderheidspartijen. De indieners voelen zich geschaad door artikel 9 van het wetsontwerp. Die bepaling gaat duidelijk over de keuzevrijheid van de inschrijving van de Franstalige geneesheren uit de faciliteitengemeenten. Als je de besprekingen in de Senaat hebt gevolgd, zie je dat de CD&V zich hiertegen heeft verzet, bij monde van mevrouw De Schamphelaere, en zelfs een amendement heeft ingediend.
Ik heb ook kunnen lezen dat de heer Vankrunkelsven van de VLD, die een andere aanpak verkoos, toch de status-quo rechtvaardigde. De meerderheidspartijen in de Senaat hebben het wetsvoorstel goedgekeurd en wellicht gebeurt dat morgen ook in de Kamer met het wetsontwerp.
Ik wens u er ook aan te herinneren, en dat staat ook in het voorstel van resolutie, dat er een arrest is van de Raad van State van 17 oktober 1972, dus van na de invoering van de taalwetten, waarin de taalkeuzemogelijkheid wordt bevestigd. De Franstalige geneesheren kunnen zich dus inschrijven in de Franstalige Orde van geneesheren.
Noch de Grondwet, via artikel 129, paragraaf 2, noch de wetten op het taalgebruik worden geschaad door het wetsontwerp. Ik zal bijgevolg tegen de motie en tegen het voorstel van resolutie stemmen.
Mevrouw de voorzitter, ik ben gemeenschapssenator en heb de debatten in de Senaat gevolgd. We hebben ook amendementen ingediend. De heer Vankrunkelsven en mevrouw Van de Casteele hebben tijdens het plenaire debat toegegeven dat ze er niets aan hebben kunnen doen. Uit de verslagen van de debatten in de Senaat blijkt dat ze een onverholen oproep deden om er desnoods mee naar het Arbitragehof te trekken.
We zijn het er allemaal over eens dat dit niet kan. De heer Caluwé kan me echter niet overtuigen. Ook in het hypothetische geval dat het Arbitragehof na twee, drie of vier jaar het tweede lid van artikel 9 schrapt, zitten we nog met een probleem. Het eerste lid zegt immers dat men zich inschrijft in de plaats waar men zijn hoofdactiviteit heeft. Een arts uit Oostende die zijn hoofdactiviteit in Brussel heeft, kan zelfs na schrapping van het tweede lid van artikel 9 nog altijd kiezen voor de Franstalige lijst van Waals-Brabant. Omgekeerd kan een arts die in Luik woont en zijn hoofdactiviteit in Brussel heeft, kiezen voor de inschrijving op de Nederlandstalige lijst van de provinciale, territoriale omschrijving. Zelfs indien het tweede lid van artikel 9 zou worden vernietigd, staan we één stapje verder, maar nog niet ver genoeg.
Het voorstel van resolutie is goed bedoeld, maar het biedt veel minder garanties op het schrappen van het tweede lid van artikel 9. Als we in deze zaak al via de kapstok van het gelijkheidsbeginsel moeten werken, dan dansen we op een wel bijzonder slappe koord.
Ofwel kiezen we voor die mogelijkheid, ofwel voor zekerheid. Die zekerheid wordt geboden door het belangenconflict, waarmee we op voorhand in overleg treden met het parlement in kwestie - en in dit geval is dat de Kamer, waar de tekst als wetsontwerp werd ingediend omdat hij van de Senaat is gekomen. Dat moet geen 60 dagen duren, tenzij men natuurlijk de onwil van de Franstaligen nu al onderkent, en dat doe ik ook wel, maar dan is dat maar zo. Het betreft een wetsvoorstel "tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidsberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidsberoepen".
Ik ben niet overtuigd door het pleidooi van de resolutie, wel door de goede bedoeling van de indieners ervan. Laten we preventief werken, want ik vrees dat we achteraf op een 'bec de gaz' gaan lopen, zoals men in Brussel zegt, en dan zitten we nog jaren vast. Dus, stem dit belangenconflict. Ik heb te weinig vertrouwen in de argumentatie om het te halen voor het Arbitragehof. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Wille heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid, het verschil van mening tussen de stelling van gemeenschapssenator Van Hauthem en de meerderheid in de Senaat is ingegeven door pragmatisme, namelijk een zeer zorgvuldige afweging van het belang van de hervorming van de Orde.
We hebben vastgesteld dat we dit globaal konden realiseren, maar we zijn gestoten op een njet van de Franstalige partijen op dit punt. De senatoren mevrouw Van de Casteele en de heer Vankrunkelsven hebben onder meer namens de VLD duidelijk gesteld dat de poort die is aangegeven, namelijk om op dit punt bezwaar in te dienen, een mogelijkheid was zoals ze hier nu wordt besproken, en dat we derhalve voor de hervorming 'as such' hebben gekozen en tegelijk kunnen ingaan op het probleem dat de Franstaligen ons hebben voorgeschoteld.
Onze houding is pragmatisch, de houding van de heer Van Hauthem is wat principiëler. Het resultaat aan het einde van de rit is dat in elk geval de bedoelde hervorming niet plaatsvindt.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemmingen over de motie en over het voorstel van resolutie houden.