Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, in de pers verscheen onlangs een artikel over het rapport 'Laaggeletterdheid in de Lage Landen'. Uit het artikel blijkt dat niet minder dan 17 percent van de Vlamingen, of één op zes, laaggeletterd is. Dat wil niet alleen zeggen dat die mensen niet goed kunnen lezen en schrijven, maar dat ze bovendien niet goed overweg kunnen met rekenen. Voor onze fractie is dit enorm alarmerend. In hetzelfde artikel wordt ook gemeld dat het van kwaad naar erger gaat met onze jongeren die ook op het slechte pad zijn. Laaggeletterdheid wordt ook bij hen een groot probleem. Iedereen heeft recht op informatie, maar bij de grote groep laaggeletterden komt dat recht in het gedrang. Dat kan aanleiding geven tot sociale wantoestanden binnen deze groep.
Mijnheer de minister, in uw talennota hebt u het probleem inzake talen al eens aangekaart, maar aangezien het ook over rekenen gaat, valt dat uit de boot. U hebt een lezing gegeven in Nederland, waar u het probleem inzake wiskunde erkent. U zei dat we slimme koppen hebben, maar dat het verschil tussen hen en de minder begaafden in Vlaanderen groot is. U wilt daaraan verhelpen, maar wat gebeurt er met de niet-schoolgaanden? Blijkbaar erkent maar een klein deel van die mensen hun eigen probleem. Het is ook moeilijk om toe te geven dat je laaggeletterd bent, dat begrijp ik. Er zitten heel wat ouderen bij. Ik vraag me dan ook af of we die problematiek niet moeten inpassen in de totale maatschappij.
Mijnheer de minister, kunt u deze schrijnende cijfers bevestigen? Beschikt de Vlaamse overheid over degelijke instrumenten om die evolutie op te volgen, en zo ja, welke? Welke bijkomende maatregelen plant u om aan dit verontrustende probleem tegemoet te komen? En meer specifiek voor de niet schoolgaanden?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil de informatie die hier wordt meegedeeld en die ook in de kranten stond, nuanceren om misverstanden te vermijden. Daarmee kan ik tegelijk aantonen hoe omvangrijk het probleem in werkelijkheid is.
Het gaat niet over analfabetisme in de klassieke betekenis. Vlaanderen telt natuurlijk geen 800.000 analfabeten. Laaggeletterden zijn mensen die onvoldoende vaardigheden hebben om met geschreven of gedrukte informatie overweg te kunnen om goed te kunnen functioneren in de samenleving. Daarover zijn studies gepubliceerd. De Morgen heeft zich gebaseerd op een rapport van de Nederlandse Taalunie uit 2004, dat gebaseerd is op een wetenschappelijk onderzoek uit 1996. Dat onderzoek viel onder de International Adult Litteracy Survey. Mijn huidige kabinetschef, de heer Van Damme, kent die cijfers vrij goed.
Dat onderzoek uit 1996 was behoorlijk alarmerend. Je kunt alleen maar veronderstellen dat de kloof tussen wat de mensen kunnen en nodig hebben, sindsdien is toegenomen. Overigens bevestigt ander onderzoek deze stelling. In vergelijking met 10 jaar geleden is de behoefte om met ICT om te gaan enorm toegenomen.
De International Adult Litteracy Survey maakt een onderscheid tussen 5 geletterdheidniveaus. Om vlot te kunnen functioneren in onze hedendaagse samenleving, moet je minimaal niveau 3 halen. De vraag is hoeveel Vlamingen dat niveau niet halen. Dat zijn er heel wat. Volgens het onderzoek uit 1996 bevindt 17 percent van de Vlamingen zich op niveau 1, 25 percent op niveau 2. Dat betekent dat 42 percent niet op niveau 3 zit. Men zou kunnen denken dat dat streng gedefinieerd is, maar het is een internationaal gehanteerde definitie. Dit is dus bijzonder problematisch.
Op 24 juni 2005 heb ik een strategisch plan geletterdheid laten goedkeuren door de Vlaamse regering. Ik heb daar sindsdien nog niet veel over gecommuniceerd omdat het een waaier van acties is. Ik wil liever concrete zaken op gang krijgen en daarover communiceren. Het strategisch plan geletterdheid omvat 14 doelstellingen die zijn opgesplitst in tientallen concrete lijnen.
De grote krachtlijnen zijn: screening van risicogroepen, zoals laaggeschoolde werkzoekenden die over de vloer komen bij de VDAB, en beter vaststellen wanneer ze echt een probleem van laaggeletterdheid hebben; het optimaliseren van de instrumenten die we hebben - bijvoorbeeld onze sectorconvenants beter inzetten voor laaggeletterdheid; bestaande opleidingen aanpassen, flexibiliseren en opsplitsen in modules, en het aanbod basiseducatie in dat opzicht goed bekijken; meer actieve toeleiding van mensen naar onze geletterdheidstraining; het betrekken in netwerken van allerlei actoren, zoals armoedeorganisaties en sociaal-cultureel vormingswerk; doelgroepenbeleid voor jonge schoolverlaters; gerichte sensibilisering naar intermediairen, wat intussen al aan het gebeuren is. Er zijn dus heel wat acties vastgelegd in dat strategisch plan van 2005.
Hoewel nog lang niet alle acties op kruissnelheid zijn, hebben we er ondertussen al budgettaire conclusies uit getrokken. Ik heb bijvoorbeeld de enveloppe voor basiseducatie verhoogd met 3,2 miljoen euro om jaarlijks een groei van vijf percent mogelijk te maken. Een van de vaststellingen is immers dat basiseducatie zich in de praktijk meer en meer toelegt op Nederlands voor anderstaligen, terwijl de oorspronkelijke opdracht van vele jaren geleden - bezig zijn met laaggeletterdheid en laaggeschoolde mensen - wat in de verdrukking raakt.
Er zijn dus heel wat inspanningen, maar dit blijft inderdaad heel groot en complex probleem waaraan we moeten werken.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben heel blij dat dit zal kaderen in een breed spectrum. Het verheugt mij ook dat de minister inziet dat het tot heel wat sociale wantoestanden kan leiden, nog meer dan nu al het geval is, en dat er iets moet gebeuren.
Ik had wel nog graag vernomen welke oplossing de minister ziet voor de mensen die niet meer schoolgaand zijn. Het gaat immers om een grote groep mensen. Ook bij hen - of ze nu werkzoekend zijn of niet - kunnen er op korte termijn problemen ontstaan, als die er al nog niet zijn.
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de minister refereert terecht aan de discussies binnen de interparlementaire commissie van de Nederlandse Taalunie in 2003 en 2004. Men sprak toen over functioneel analfabetisme, dat goed was voor zeventien percent.
Daar komt nog bij dat heel wat mensen - men schat één derde - niet kunnen omgaan met ICT. Het is een juist denkspoor om de centra voor basiseducatie opnieuw naar hun oorspronkelijke doelstelling te laten werken, of daarop in elk geval een accent te leggen, zodat de doelgroepen beter bereikt worden. Dat gebeurt het best via de centra voor basiseducatie.
De centra voor basiseducatie moeten inderdaad een tweede adem vinden in het aanpakken van laaggeletterdheid. Dat is onder meer de inzet van discussies over de hervorming van het volwassenenonderwijs en de plaats van basiseducatie in het volwassenenonderwijs. Om die reden alleen al is dat een belangrijk en boeiend debat.
Dat debat zal zeker ook hier gevoerd worden als we het decreet over volwassenenonderwijs - dat ik binnenkort hoop in te dienen - bespreken. Daarmee ben ik het dus absoluut eens.
Mevrouw Demeulenaere, u vraagt mij wat de oplossing is voor laaggeletterde volwassenen die niet werkzoekend zijn. De wonderoplossing bestaat natuurlijk niet. Ik zal u mijn strategisch plan over geletterdheid overmaken. U zult zien dat wij op allerlei sporen tegelijk werken.
Wij willen bijvoorbeeld intermediairen in de samenleving, zoals huisartsen, sensibiliseren en ze laten weten waarnaar ze iemand kunnen doorverwijzen die niet kan omgaan met hun geschreven informatie. Daarnaast willen we ook via sociaal-culturueel werk en verenigingen werken.
We moeten vat krijgen op de instanties waar mensen langskomen. Iemand die thuis zit, niet werkzoekend is, niet werkt, niet in een of andere organisaties zit en laaggeletterd is, vind je niet gemakkelijk. We proberen zoveel mogelijk sporen tegelijk uit te zetten. Ik zal u het plan laten opsturen.
Het incident is gesloten.