Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over vergunningen voor export van militair materieel naar Israël ten tijde van de Libanoncrisis
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Keulen.
De heer Daems heeft het woord.
We kennen allemaal de slogan "wat we zelf doen, doen we beter". Wat onze fractie betreft, gaat dit alleszins niet op voor de regionalisering van de wapenhandel. In 2004, amper een jaar na de overheveling van deze bevoegdheid naar de gewesten, overtrof de totale waarde van de Vlaamse wapenexport voor het eerst die van Wallonië. Vorige week was er de presentatie van het rapport van het Vlaams Vredesinstituut, en nog niet zolang geleden is federaal minister van Buitenlandse Zaken De Gucht misschien nog het felst van alle EU-ministers van leer getrokken tegen de Israëlische invasie van Libanon. Diezelfde minister heeft ook beslist om onder VN-vlag 400 Belgische militairen naar Libanon te sturen, wat wij een lovenswaardige beslissing vinden. Op datzelfde moment geeft de Vlaamse minister van Economie, die bevoegd is voor wapenvergunningen, twee wapenexportvergunningen aan Israël.
Ik citeer even uit een rapport van het Vlaams Vredesinstituut. "Ook voor Israël werden een tijdlang de aanvragen geweigerd op basis van een inhoudelijke afweging. Sinds enkele maanden worden ondanks een verslechterde situatie in de regio weer aanvragen tot uitvoer naar dat land goedgekeurd. De weigering uit het verleden was gebaseerd op 'inhoudelijke redenen' en de administratie weigerde de doorvoer omdat ze van mening was dat deze goederen mogelijk de bestaande spanningen zouden kunnen verergeren of dat ze het gewapend conflict zouden kunnen verlengen, en omdat deze goederen afgeleid of wederuitgevoerd zouden kunnen worden."
De reactie van minister Moerman in de pers van dit weekend heeft ons geenszins overtuigd. Ze zegt dat het om onschuldig materiaal gaat en dat de tussenhandelaar het Amerikaanse leger is. Hetzelfde rapport stelt dat tijdens de zomer tweemaal een uitvoervergunning voor infrarood- en warmtebeeldapparatuur werd goedgekeurd met als eindgebruiker de Israëlische overheid.
Mijnheer de minister, deze regering kan niet ontkennen dat Israël op vele vlakken niet enkel de Europese gedragscode, maar ook flagrant het internationaal humanitair en oorlogsrecht schendt. Het land beschikt niet alleen over nucleaire massavernietigingswapens, maar gebruikte tijdens de invasie in Libanon ook fosfor- en splinterbommen tegen burgerdoelwitten. Dit laatste heeft de voorbije dagen trouwens nog het nieuws gehaald. Dit is voor onze fractie reden genoeg om geen enkele exportvergunning voor wapens, onderdelen van wapens of voor militaire doeleinden bruikbaar materiaal af te leveren.
Ik wil nog een zijsprongetje maken naar een discussie in de subcommissie voor Wapenhandel van een jaar geleden, waar unaniem een voorstel van resolutie werd aangenomen. In punt drie staat: "Dit parlement vraagt aan de Vlaamse Regering met de grootst mogelijke omzichtigheid wapenexportlicenties naar Israël te behandelen en de subcommissie voor Wapenhandel er systematisch over in te lichten." Dit voorstel van resolutie wacht nog steeds op een plenaire behandeling. We vermoeden dat de Israëlische ambassade op het laatste nippertje tussenbeide is gekomen en erin geslaagd is om een stok in de wielen te steken.
Mijnheer de minister, in volle Libanoncrisis wapenexportlicenties aan Israël vergunnen, getuigt wat ons betreft niet van de grootst mogelijke omzichtigheid, zoals het voorstel van resolutie vraagt. Bovendien werd, volgens de heer Glorieux, de subcommissie voor Wapenhandel op geen enkele wijze geïnformeerd over deze beslissing. In het verleden heeft minister Moerman meerdere wapenexportvergunningen geweigerd om inhoudelijke redenen. Wat mij betreft, zijn die er nog altijd. Meer nog, de situatie in het Midden-Oosten is er niet bepaald op verbeterd.
Mijnheer de minister, bevestigt u namens minister Moerman dat er sinds enkele maanden effectief vergunningen zijn afgeleverd voor export naar Israël? Zo ja, waarom werd de subcommissie voor Wapenhandel daarover niet geïnformeerd, zoals is overeengekomen? Hoe verantwoordt u in volle Libanoncrisis, tegen de Belgische wapenexport en Europese gedragscode in, de wapenexportvergunning aan Israël?
De heer Roegiers heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, vrijdag heeft het Vlaams Vredesinstituut, een paraparlementaire instelling, voor het eerst een - inhoudelijk sterk -congres gehouden. Het instituut heeft zich daarmee voor mij op de kaart geplaatst. Ter gelegenheid van dit congres werden twee rapporten voorgesteld, één ervan is een profielschets van de buitenlandse handel in militaire goederen en heeft voor enige opschudding gezorgd. Zoals de heer Daems al zei, zijn er twee wapenexportvergunningen voor Israël afgeleverd middenin de Libanoncrisis.
Ik keer even terug in de tijd, meer bepaald naar 2004, toen vergunningen voor Israël werden geweigerd op basis van inhoudelijke redenen, namelijk dat het mogelijke spanningen kon verergeren of dat materiaal intern kon worden afgeleid of wederuitgevoerd.
Op 12 juli 2006 is Israël Libanon binnengevallen. Volgens de website van het Vlaamse Gewest blijkt dat op 4 en 20 juli twee vergunningen zijn afgeleverd met als eindbestemmeling de Israëlische overheid. Ik ben ervan overtuigd dat deze wapenleveringen een flagrante overtreding zijn van de wapenwet, en meer in het bijzonder van de EU-gedragscode die een integraal onderdeel van die wet is.
In criterium 3 staat het volgende: "De lidstaten staan geen uitvoer van materiaal toe waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd, dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming verergert." Criterium 4 luidt: "De lidstaten verlenen geen uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat het beoogde ontvangende land het bedoelde materieel voor agressie jegens een ander land gebruikt of er kracht mee wil bijzetten aan territoriale aanspraken."
Het is dan ook evident dat we niet te spreken zijn over deze wapenexportvergunningen. Onze vragen zijn duidelijk. Wat heeft de minister ertoe doen besluiten deze vergunningen tijdens de Libanoncrisis goed te keuren? Wat is het verschil met de toestand in 2004, toen vergunningen om inhoudelijke redenen zijn geweigerd? Hoe rijmt de minister deze beslissing met de EU-gedragscode en dus met de eigen wetgeving?
Minister Keulen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, minister Moerman, die bevoegd is voor Buitenlandse Handel, is momenteel op economische zending in Roemenië. Ik beantwoord bij deze de vragen van de heren Roegiers en Daems in haar naam. Ik heb het volgende antwoord ontvangen.
Op 4 en 20 juli werd een exportvergunning verleend voor de uitvoer van elektronische onderdelen van thermische camera's. De onderdelen worden door het bedrijf OIP in Oudenaarde geproduceerd. Ze worden gekwalificeerd als goederen die behoren tot de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen onder categorie ML15d, dus als infrarood- en warmtebeeldapparatuur. Die goederen zijn vergunningsplichtig.
Voor vergunningsplichtige goederen wordt een opportuniteitsafweging gemaakt. Minister Moerman heeft zich voor het toekennen van de exportvergunning op de volgende elementen gebaseerd. De hogervermelde onderdelen waren niet bedoeld voor eindgebruik in Israël. Dat is belangrijk. De onderdelen worden in Israël door het Israëlische bedrijf in thermische camera's voor lange afstand ingebouwd. De afgewerkte camera's - met daarin de onderdelen van OIP waarvoor een exportvergunning werd gegeven - worden vervolgens geleverd aan een Amerikaans bedrijf, gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. De uiteindelijke eindbestemmeling is de Amerikaanse overheid. Opportuniteitsafwegingen op basis van de criteria uit de EU-gedragscode moeten dan ook worden gemaakt ten aanzien van de VS.
Omdat minister Moerman dergelijke dossiers met de grootst mogelijke omzichtigheid en steeds conform de resolutie van de subcommissie voor Wapenhandel behandelt, vermeld ik ter staving een opsomming van de documenten die mee aan de basis lagen van de beslissing. Het zijn er drie: de end-user-statement van het betreffende Israëlische bedrijf; de uitvoervergunning voor de camera's naar de Verenigde Staten van het Israëlische ministerie van Defensie, waarin onder meer staat dat de eindbestemmeling het Amerikaanse bedrijf is en de eindgebruiker de Amerikaanse overheid en de bevestiging van de Belgische ambassade in Israël van de originaliteit van de uitvoervergunning.
De heer Daems vroeg zich af of er ook perioden worden afgebakend waarin niet wordt uitgevoerd. Dat is niet het geval. Elk dossier wordt steeds opnieuw grondig onderzocht met het oog op de eventuele aflevering van een exportvergunning.
Ik dank de minister voor het antwoord. Ik vind het evenwel allesbehalve bevredigend en overtuigend.
Ik verwijs nogmaals naar het rapport van het Vlaams Vredesinstituut en citeer er nog even uit: "In maart 2006 werd militair materiaal van het type ML1D-geluidsdempers, speciale statieven, klemmen, wapenvizieren en vlamonderdrukkers voor kleine wapens - uitgevoerd naar de Israëlische industrie. In de maanden juli en augustus 2006 werd tweemaal een uitvoervergunning voor infrarood- en warmtebeeldapparatuur met als eindgebruiker de Israëlische overheid, goedgekeurd."
Het is inderdaad zeer duidelijk dat de Israëlische overheid de eindgebruiker is. Ofwel is er een fout gemaakt en dan moet dat van nabij worden bekeken in de subcommissie Wapenhandel, ofwel is er een tegenstrijdigheid tussen wat de minister zegt en wat in het rapport van het Vlaams Vredesinstituut staat.
We moeten het fundamentele debat met de bevoegde minister voortzetten. Ik vraag mevrouw de voorzitter om er bij de voorzitter van de commissie Economie op aan te dringen dat de resolutie die in de subcommissie Wapenhandel is goedgekeurd, naar de commissie Economie en desnoods naar de plenaire zitting zou worden gebracht zodat alle partijen en wij als parlement over deze resolutie kleur kunnen bekennen.
Ik dank de minister voor het antwoord, maar het voorgelezen antwoord geeft ons absoluut geen voldoening. Op de website is er sprake van Israël als eindgebruiker. Er staat nergens dat de eindgebruiker de Amerikaanse overheid zou zijn. Als de EU gedragscode ten aanzien van de Verenigde Staten moet worden gecontroleerd, wilde ik graag aan de minister het volgende vragen. Ik verwacht van u persoonlijk geen antwoord. Wat zou de minister hebben gedaan mocht zij een wapenexportvergunning onder ogen hebben gekregen voor een fabriek in Irak, wetende dat er nadien naar de Verenigde Staten wordt uitgevoerd? Ik denk dat ik het antwoord ken. Ik zie het verschil niet tussen Irak en Israël op dit vlak. Ik kan alleen maar besluiten dat deze wapenexportlicentie absoluut niet koosjer is.
Het is raadzaam om inderdaad met de bevoegde minster zelf te overleggen en haar indien dat nodig zou zijn, parlementaire vragen te stellen. De eindbestemmeling is inderdaad de Amerikaanse overheid. Wat ik uit het dossier begrijp, is dat een Israëlische vestiging van OIP in Oudenaarde de onderdelen voor de thermische camera's in Israël monteert. Van daaruit worden ze verder naar de Verenigde Staten uitgevoerd. Zo zit het verhaal in elkaar: eindbestemmeling is een Amerikaans bedrijf en eindgebruiker de Amerikaanse overheid.
Bij mijn weten bestaat er geen embargo tegen de Verenigde Staten. Ieder dossier moet individueel worden benaderd. Ik begrijp uit het antwoord van mevrouw Moerman dat ze dat zeer consciëntieus doet, dossier per dossier.
Het incident is gesloten.