Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer De Cock, verslaggever, heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, collega's, de minister van Werk, Onderwijs en Vorming gaf een toelichting bij het ontwerp van decreet.
De minister stelt dat de decreetgever met het decreet betreffende herstructurering en flexibilisering van het hoger onderwijs en het participatiedecreet het Vlaams hoger onderwijslandschap volledig heeft vernieuwd. Een dergelijke fundamentele transformatie moet gepaard gaan met een grondige monitoring en evaluatie van de regelgeving door de overheid. De veelheid en de snelle opvolging van decreten blijken geleid te hebben tot een geheel dat niet meer vlot hanteerbaar en/of duidelijk interpreteerbaar is.
Het regeerakkoord en de beleidsnota Onderwijs spreken over het realiseren van een omvattend decreet hoger onderwijs, waarbij de planlast en de administratieve verplichtingen worden teruggedrongen. De minister acht het echter noodzakelijk om verder te gaan dan was vooropgesteld.
Verschillende onderwijsactoren hebben uitvoerig gereageerd op de werktekst. Uit deze reacties blijkt duidelijk dat er nood is aan een grondige revisie van de huidige regelgeving. Er is ook gebleken dat een aantal aanpassingen aan zowel het structuurdecreet als aan het flexibiliseringsdecreet echt heel hoogdringend zijn. Daarom werd geopteerd om als het ware een voorafname op het globale decreet te nemen. De maatregelen die absoluut noodzakelijk op korte termijn genomen moeten worden, vormen het voorwerp van dit ontwerp van decreet.
Dit zogenaamde minidecreet is een verzameldecreet. De maatregelen opgenomen in het ontwerp van decreet zijn heel divers en passen bepalingen uit verschillende decreten op het hoger onderwijs aan. De voornaamste aanpassingen betreffen het structuurdecreet en het flexibiliseringsdecreet. Een nieuw wijzigingsdecreet is niet optimaal. Rechtszekerheid voor de instellingen en de studenten noodzaakt echter tot deze werkwijze.
Bij wijze van inhoudelijke toelichting overloopt de minister vervolgens de voornaamste thema's die aan bod komen in het voorliggende decreet. Er is de studievoortgang op grond van eerder verworven competenties en eerder verworven kwalificaties. Een groot gedeelte van de maatregelen betreffen de toepassing van het flexibiliseringsdecreet. De maatregelen worden doorgevoerd met het oog op vereenvoudiging.
Een aantal uitvoeringsbesluiten creëert nauwelijks meerwaarde en draagt allerminst bij tot administratieve vereenvoudiging. Vandaar dat verschillende uitvoeringsbesluiten worden geschrapt of delen ervan worden opgenomen in het decreet.
Om de implementatie van flexibilisering optimaal te laten verlopen, zijn een aantal grote en kleinere verduidelijkingen en verbeteringen in dit ontwerp van decreet opgenomen. Zo wordt duidelijk gesteld dat flexibilisering wel degelijk bedoeld is om ook van toepassing te zijn op de opleidingen in afbouw. Op vraag van de betrokken instellingen wordt het decreet flexibilisering ook organiek van toepassing op het kunstonderwijs.
Andere belangrijke en dringende wijzigingen zijn een aantal bepalingen die zijn toegevoegd aan het structuurdecreet of het flexibiliseringsdecreet, zoals de mogelijkheid om opleidingen te organiseren buiten het Belgische grondgebied, de opdrachten van de erkenningscommissie, de mogelijkheid tot accreditatie van opleidingen uit het hoger onderwijs voor sociale promotie, afgekort HOSP, en de verfijning van het regelgevend kader voor de accreditatie van gezamenlijke opleidingen.
Tot slot besluit de minister dat dit decreet door het schrappen van een aantal uitvoeringsbesluiten leidt tot een aantal sterke vereenvoudigingen zowel voor de hogeronderwijsinstellingen als voor de overheid. De gehele opgenomen regeling krijgt terugwerkende kracht die onontbeerlijk is voor de goede werking en de continuïteit van de diensten van de onderwijsinstellingen die nog met vele vragen zaten inzake de interpretatie of toepassing van bepaalde delen van de wetgeving.
Wat het procedureel debat betreft op 9 mei in de commissie, vraagt mevrouw Michiels een hoorzitting over het voorliggend ontwerp van decreet en meer specifiek over de bepaling in verband met het HOSP. De commissie beslist om het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen uit te nodigen voor de hoorzitting. Het voorstel om de Vereniging van Vlaamse Studenten uit te nodigen, wordt verworpen omdat de visie van die vereniging ruim bekend is, mede dankzij de uitstekende notities die de leden van de commissie hebben ontvangen. Mevrouw Michiels en de heer Tavernier betreuren dat men niet meer betrokkenen voor de hoorzitting uitnodigt.
Tijdens de bespreking op 11 mei 2006 vraagt mevrouw Morel namens de Vlaams-Belangfractie dat de bespreking van het ontwerp van decreet zou worden verdaagd naar een later tijdstip. De heer Tavernier stelt voor om een einduur te bepalen voor deze vergadering. Hij vraagt de bespreking te beperken tot de algemene bespreking en de artikelsgewijze bespreking uit te stellen naar een volgende vergadering. Mevrouw Michiels sluit zich aan bij dat voorstel. Mevrouw Berx ziet geen reden om de bespreking te verdagen. Zij meent dat de commissie het voorliggende ontwerp van decreet, dat de dinsdag ervoor werd toegelicht, kan bespreken en erover kan stemmen. De heer Sannen vindt dat men kan afwachten hoe de werkzaamheden vorderen. Indien nodig kan er nog altijd beslist worden tot een opschorting. De heer Voorhamme stelt dat een algemene bespreking bij een verzameldecreet toch beperkt zal zijn en daarom stelt hij voor om de artikelsgewijze bespreking toch nog aan te vatten. De commissie beslist om de bespreking van het ontwerp van decreet niet uit te stellen.
Bij de algemene bespreking pleit mevrouw Berx onder meer voor een goede bewaking van de beleidsvoortgang op vlak van het globale decreet. De CD&V-fractie begrijpt en onderschrijft dat het structuurdecreet en het flexibiliseringsdecreet op een aantal punten moeten worden aangepast opdat het volgende academiejaar goed zou kunnen starten. Mevrouw Berx spreekt ten slotte haar waardering uit voor een aantal belangrijke technische aanpassingen.
De heer Tavernier vertrekt vanuit twee belangrijke bekommernissen, namelijk een verdere democratisering van het hoger onderwijs en het belang van levenslang leren. Hij heeft echter de indruk dat sommige artikelen bepalingen bevatten die een tegengestelde richting uitgaan. In het kader van de zogenaamde planlastverlaging heeft men aan de instellingen wat meer autonomie gegeven. Hij vraagt zich af of meer autonomie een compensatie is voor het ontbreken van een goede financiering. Hij denkt dat deze werkwijze de studentenrechten aantast en de democratisering van het hoger onderwijs niet ten goede komt.
De inleiding van de minister heeft bij hem de indruk gewekt dat dit ontwerp van decreet een aantal dingen wil regulariseren. Hij stelt ook vast dat de minister een aantal beslissingsbevoegdheden wil doorschuiven naar instellingen, associaties of naar de Erkenningscommissie. Dit kan ook neerkomen op een afschuiven van verantwoordelijkheid. Bovendien komt dit de doorzichtigheid van het Vlaamse onderwijslandschap niet ten goede. Naast de noodzakelijke technische bepalingen ziet hij in dit ontwerp van decreet een lijn die zeker niet in de richting van een verdergaande democratisering van het hoger onderwijs en van het bevorderen van het levenslang leren gaat.
Mevrouw Morel deelt mee dat haar fractie opmerkingen heeft met betrekking tot het tot stand komen van dit decreet. De betrokkenheid van de commissie is bij de opmaak te beperkt en het decreet wordt volgens haar fractie te vlug door de commissie behandeld.
Bij de artikelsgewijze bespreking en stemming worden een aantal amendementen ingebracht door de meerderheidsfracties, door het Vlaams Belang en door Groen!. De amendementen van het Vlaams Belang en van Groen! worden op één amendement van de heer Tavernier na, niet weerhouden. De amendementen van de meerderheid betreffen in eerste instantie een aantal technische of tekstuele verbeteringen, maar er zijn ook een aantal amendementen met inhoudelijke toevoegingen.
Zo is er door de Vlaamse Regering in de zomer van 2005 in het Limburgplan groen licht gegeven voor een opleiding rechten aan de tUL en voor een opleiding pop- en rockmuziek aan de Provinciale Hogeschool Limburg. De desbetreffende opleidingen moeten nog de toets van de Erkenningscommissie en van de NVAO doorstaan. De meerderheidsfracties bij monde van de heer Sannen, de heer Van Baelen en mevrouw Berx verdedigen dit concept. De heer Luc Martens sluit zich niet aan bij het standpunt van mevrouw Berx. Hij kant zich tegen de oprichting van een opleiding rechten aan de tUL en met betrekking tot de inrichting van een opleiding in de pop- en rockmuziek aan de Provinciale Hogeschool Limburg klinken zijn opmerkingen nog nadrukkelijker.
Mevrouw Morel en haar fractie sluiten zich aan bij de heer Martens. Ook zij stelt dat het om een voorkeursbehandeling gaat, waarbij het gaat over veel geld. Het druist in tegen de rationalisatiegedachte, zo stelt ze, die in het verleden werd verdedigd door de Limburgse parlementsleden die nu het amendement in kwestie indienen.
Mevrouw Heeren benadrukt het unieke karakter van de tUL. De opleiding in de rechten moet volgens haar even uniek zijn als de tUL zelf. De minister is het eens met het voorgestelde amendement, in de geest zoals die door onder meer door mevrouw Heeren werd benadrukt. Hij zal terdege rekening houden met de adviezen van de Erkenningscommissie en de NVAO.
Een andere toevoeging betreft die van een studiegebied nautische wetenschappen, wat tegemoetkomt aan de bekommernissen van de Hogere Zeevaartschool.
Verder wordt het mogelijk gemaakt dat één of meer universiteiten en één of meer hogescholen over de studiegebieden economische en toegepaste economische wetenschappen en handelswetenschappen en bedrijfskunde heen in het academisch onderwijs gezamenlijke bachelor-en masteropleidingen kunnen oprichten die aansluiten bij die bacheloropleidingen, binnen een geografische omschrijving. De betrokken universiteiten en hogescholen reiken gezamenlijk het diploma uit. Via het gewijzigde artikel 34 van het structuurdecreet krijgt de Erasmushogeschool Brussel, door een aanpassing van haar onderwijsbevoegdheid, de mogelijkheid om haar musicaldossier voor te leggen aan de Erkenningscommissie en vervolgens aan de NVAO. Voor het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen kan voor het graduaat in de gezinswetenschappen, waarvan het visitatierapport dateert van 30 juni 2005, de termijn per uitzonderingsmaatregel worden verlengd tot 18 maanden. Op die manier kan het HIG nu al beginnen te onderhandelen en de accreditatie van zijn opleiding uitstellen, om zo onderhandelingstijd te winnen. De overdracht van de opleiding zou dan moeten gebeuren voor 31 augustus 2007.
De heer Voorhamme licht toe dat, om aan het Centrum voor Volwassenenonderwijs een maximale keuzevrijheid te verlenen en toe te laten een instelling te kiezen die het best aansluit bij het eigen onderwijsconcept, de mogelijkheid van een afwijking op het territorialiteitsprincipe kan gelden. Een universiteit kan, binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid, met één of meer universiteiten van de Franse Gemeenschap een gezamenlijk diploma uitreiken en een graad van bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid. Ook kan een hogeschool, binnen de perken van zijn onderwijsbevoegdheid, met één of meer hogescholen van de Franse of Duitstalige Gemeenschap een gezamenlijk diploma van de graad van bachelor of master uitreiken aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid. De inconsequentie dat gezamenlijke diplomering enkel kan met buitenlandse instellingen, maar niet met instellingen van de Franse en Duitstalige Gemeenschap, wordt hiermee weggewerkt.
Bij de tweede lezing vraagt mevrouw Vissers om opnieuw te stemmen over een aantal artikelen waarop amendementen zijn aangenomen, omdat haar fractie ter zake inmiddels een ander stemgedrag heeft aangenomen. De commissievoorzitter stelt dat er niet opnieuw kan worden gestemd. Het Reglement bepaalt immers dat enkel opnieuw kan worden beraadslaagd over de vraag of de verworpen artikelen verworpen blijven dan wel of de tekst wordt hersteld, of over de vraag of de aangenomen amendementen worden bevestigd dan wel of de tekst wordt hersteld. Wel toegelaten zijn die nieuwe amendementen die noodzakelijk zijn om mogelijke distorsies die het gevolg zijn van een amendering in eerste lezing, weg te werken. Alleen over deze nieuwe amendementen kan worden gestemd.
Bij de eindstemming wordt het geamendeerde ontwerp van decreet tot instelling van een aantal maatregelen tot herstructurering en flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen aangenomen met 9 stemmen voor bij 3 onthoudingen.
Mijnheer de voorzitter, in de notulering is nog een foutje geslopen, op bladzijde 33, tweede kolom, vierde lijn. Daar moet het woordje 'niet' worden geschrapt, zodat de ambtenaren die reeds 10 jaar belast zijn met een opdracht als commissaris, in die hoedanigheid wel degelijk pensioensrechten kunnen genereren.
Mijn dank voor de technische verslaggeving, die heel to the point was. (Applaus)
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, wat valt er nog te zeggen na zo'n uitgebreid verslag? Mijnheer De Cock, ik wil u hiervoor danken. Toch wil ik nog drie kleine punten naar voren brengen.
Naar aanleiding van de bespreking van dit ontwerp werd het alweer erg duidelijk dat we ons beter moeten bezinnen over de uitvoering van onze kerntaak: behoorlijke decreetgeving. Reeds nu, kort na de goedkeuring van het flexibiliseringsdecreet aan het einde van de vorige legislatuur, is het duidelijk dat er een vrij grondige aanpassing nodig is. Die moet er bovendien snel komen, alleen al om het begin van het nieuwe academiejaar goed te laten verlopen. Daarom doe ik een oproep - eigenlijk tot onszelf - om te werken met een goede decreetgevingskalender, zodat we de hele decreetgeving over het hoger onderwijs op een goede manier tot stand kunnen brengen, met oog voor kwaliteit en niet zo kort voor het einde van het zittingsjaar en het begin van het reces.
Op de technische punten wens ik niet meer terug te komen. Die zijn zeer omstandig toegelicht door de heer De Cock. Wel wil ik nog iets kwijt over het Limburgdossier. De heer De Cock heeft zeer gedetailleerd de bespreking in de commissie weergegeven, maar de visie van onze fractie en het verschil tussen de visie van de heer Martens en de mijne bleven daarbij wat onderbelicht.
De uitbreiding van de onderwijsbevoegdheid van de tUL met de opleiding rechten en van de Provinciale Hogeschool Limburg met rock en pop wordt door onze fractie gesteund maar niet echt van harte, behalve dan door de Limburgers. Niet van harte, omdat dit moeilijk ligt in relatie tot de rationalisatie van het hoger onderwijs. Ook vandaag wordt daar heel uitvoerig over bericht in de pers. Het is inderdaad cruciaal dat rationalisatie niet gebeurt met het oog op besparingen, maar wel om de middelen efficiënt in te zetten.
Het past ook niet echt in het concept van dit decreet aangezien het de uitvoering is van een beslissing van de regering, waaraan we evenwel loyaal willen meewerken. Het Limburgplan is binnen de regering tot stand gekomen, zodat het eigenlijk thuishoort in het ontwerp van decreet, en niet in een amendement.
Toch zal de overgrote meerderheid van onze fractie dit steunen, en wel om de volgende redenen. We hebben vertrouwen in de strengheid waarmee de macrodoelmatigheidstoets zal gebeuren bij de Erkenningscommissie, evenals de toets nieuwe opleiding bij de NVAO. Zoals mevrouw Heeren heel uitdrukkelijk heeft gezegd, zullen de tUL en de Provinciale Hogeschool moeten bewijzen dat ze een ijzersterk dossier hebben, dat de toets van macrodoelmatigheid bij de Erkenningscommissie kan doorstaan. Ze zullen moeten aantonen wat de uniciteit en de meerwaarde van die opleidingen zijn.
Om deze redenen hopen we dat de minister de adviezen heel ernstig neemt. We willen ook een engagement dat die opleidingen hoofdzakelijk worden gefinancierd met middelen uit het Limburgfonds. Het opzet van het Limburgplan was ook een herbestemming van de daarin besloten middelen.
Het standpunt dat de heer Martens heeft ingenomen, is dan ook principieel. Hij wil aangeven dat we loyaal willen meewerken aan een beslissing die binnen de regering tot stand is gekomen, weliswaar onder de belangrijke voorwaarde dat de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe opleiding ernstig gebeuren en dat met de adviezen zeer goed rekening wordt gehouden. Het is een oproep aan de tUL en de Provinciale Hogeschool om te komen met een keisterk dossier, hier en daar waar het verder moet worden beoordeeld.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ook ik dank de heer De Cock voor zijn uitvoerig verslag. Mijnheer de minister, dit is een vrij technisch ontwerp van decreet, en het is dan ook moeilijk er een groot ideologisch debat over te voeren, maar ik wil u in de plenaire vergadering toch nog enkele vragen stellen omdat ik vrees dat er wat onduidelijkheid is ontstaan over bidiplomering en gezamenlijke diplomering.
Het amendement dat de meerderheid heeft ingediend, en dat ik ook heb gesteund, is legitiem en terecht. De hogescholen en universiteiten moeten meestappen in de uitvoering van de Bolognaverklaring en de creatie van de Europese universitaire ruimte.
Naar aanleiding van het structuurdecreet, dat in 2003 werd goedgekeurd, zijn bidiplomering en gezamenlijke diplomering beide mogelijk gemaakt met universiteiten buiten België.
Een Vlaamse universiteit of hogeschool kan met andere woorden een bidiplomering aangaan met bijvoorbeeld de universiteit van Rijsel of van Luik. Er wordt immers ook in de mogelijkheid tot bidiplomering voorzien met de Franse en Duitstalige Gemeenschap binnen de Belgische federatie.
Wat in 2003 niet mogelijk was, was een gezamenlijke diplomering van een Vlaamse universiteit of hogeschool met een universiteit of hogeschool van de Franse of de Duitstalige Gemeenschap, iets wat wel kon met de universiteiten van Rijsel, Leiden enzovoort. In die optiek bestond er dus een discrepantie. We proberen dit via een amendement recht te zetten waardoor zowel de bidiplomering als de gezamenlijke diplomering kan met alle universiteiten en hogescholen binnen Europa.
De voorbije dagen is er een onduidelijkheid ontstaan, vooral door een interpretatie die door een aantal mensen binnen de academische wereld naar voren wordt geschoven en waarbij wordt gesteld dat het gezamenlijke diploma tussen een Vlaamse universiteit en een universiteit van de Franse Gemeenschap problemen kan opleveren. Als studenten afstuderen met zo'n diploma is er immers geen duidelijkheid over de taalaanhorigheid. Dit betreft inzonderheid de problematiek met betrekking tot de overheidsdienst, want in dit federaal land worden de evenwichten nog steeds per taalgroep vastgelegd.
Mijnheer de minister, ik hoop dat u kunt bevestigen dat er duidelijkheid kan worden gecreëerd met het diplomasupplement. Daarin werd in 2003 ook al voorzien, maar het wordt nu stringenter en meer verfijnd zodat duidelijk wordt aangeduid in welke taal de vakken werden gevolgd en hoeveel punten eraan werden gekoppeld. Op die manier kan de potentiële werkgever, de overheid of de privé-sector, duidelijk te weten komen in welke taal de student zijn of haar opleiding gevolgd heeft. Kunt u dit bevestigen of verduidelijken?
Een titel van een krantenartikel luidde: 'Studenten aan Vlaamse universiteiten dreigen een deel van hun studies in het Frans te moeten doen.' Dat is volgens mij nogal tendentieus gesteld, want iedereen kiest zelf welke opleiding wordt gevolgd: studenten kiezen zelf naar welke universiteit ze gaan en welke richting ze kiezen. Als ik dit alles echter naast de bepalingen leg die we in 2003 in ons Structuurdecreet hebben vastgelegd met betrekking tot de taalregeling en dergelijke, dan zou ik hierover toch graag duidelijkheid krijgen. Hoe moeten we het taalaspect precies duiden? Is het noodzakelijk dat er een equivalent in het Nederlands wordt aangeboden? Wat bepaalt de decreetgeving op dit moment? Op welke manier moet dit worden geïnterpreteerd? Ik kreeg hierover dus graag een verduidelijking en een bijkomende toelichting.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, uiteraard bedank ik de verslaggever voor het heel uitgebreide verslag waarin zelfs werd vermeld dat een lid erop aandrong om het einduur van de vergadering te bepalen. Dat gebeurde niet omdat de commissie niet lang wenste te werken, het betrof het maken van afspraken.
Ik wil me uiteraard aansluiten bij de bemerking van mevrouw Berx dat we er als Vlaams Parlement voor moeten zorgen om goed wetgevend werk te verrichten.
Alleen, mevrouw Berx, u verwijst daarvoor naar het verleden. We hebben de oude wetgeving met dit decreet wat verbeterd en aangevuld, maar het werk in de commissie van twee weken geleden getuigt niet erg van kwaliteit. Er was binnen de meerderheid een nogal hoog oplopende discussie over een belangrijk amendement. Limburg werd plots als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Voor mij vraagt zoiets enige bezinning. Dit amendement werd veel te snel behandeld en goedgekeurd. De meerderheid moet zich ook vandaag vragen stellen over haar wetgevend werk. Met veel moeite werd op mijn voorstel een tweede lezing aanvaard. Dat is nochtans een element van degelijk wetgevend werk. Ik ondersteun uw oproep voor behoorlijk wetgevend werk.
Mijnheer de minister, de verslaggever heeft het al vermeld, we mogen dit ontwerp van decreet niet zomaar beschouwen als een technisch decreet. Er zitten bepalingen in die verder gaan. Daarnaast moeten we elk wetgevend initiatief betreffende onderwijs benaderen vanuit de doelstellingen die u hebt vastgelegd en die wij onderschrijven. Voor ons is een element van de democratisering van het onderwijs, ook van het hoger onderwijs, het levenslang leren. Als ik dit ontwerp van decreet bekijk vanuit die invalshoek, dan vrees ik dat we die doelstellingen eigenlijk niet halen, of dat we geen stappen vooruitzetten met dit ontwerp van decreet.
Ik verklaar me nader. Enerzijds is er het deeltijds hoger onderwijs, creditonderwijs, creditcontracten enzovoort. Via de bepalingen in dit ontwerp van decreet zijn niet alle hogescholen of instellingen verplicht om alle opleidingen in deeltijdse vorm aan te bieden. Bepaalde beperkingen en verplichtingen worden niet meer opgelegd. Het onderscheid tussen een voltijds en een deeltijds leertraject is niet altijd zo duidelijk. We kunnen alleen van een deeltijds traject spreken als er een voldoende verschil bestaat tussen die twee. Een voltijds traject min één vak kunnen we moeilijk deeltijds onderwijs gaan noemen. Wie in het kader van levenslang leren op latere leeftijd een bijkomende opleiding wil volgen, wordt geconfronteerd met een zware cursus. Het moet mogelijk zijn een deeltijdse opleiding te combineren met een job. In dit ontwerp van decreet zitten elementen die die verplichtingen voor de instellingen wegnemen.
De heer Van Baelen heeft het woord.
Mijnheer Tavernier, u weet dat we op dat vlak partners zijn. U suggereert een beperking voor mensen die werken en een deeltijdse opleiding willen volgen. Daarom is bij amendement het woord creditcontract geschrapt. Dat betekent dat er wel flexibiliteit bestaat. Voor de examencontracten bestaat er voldoende mogelijkheid om objectief na te gaan welke vakken een onlosmakelijk onderdeel van een opleiding zijn. het gaat hier duidelijk om opleidingen waarvoor fysieke aanwezigheid verplicht is. Indien de term creditcontract was blijven staan, dan had u gelijk, maar we hebben hem geschrapt. Uw redenering gaat niet op.
Er was een vraag over de examencontracten. De minister heeft een rondvraag opgestart om tegen de zomer zicht te hebben op de stand van zaken.
Mijnheer de minister, u had beloofd om vóór het nieuwe academiejaar na te gaan of er grote problemen zijn. Ik verneem in het veld dat die bevraging bezig is en dat de diverse instellingen en associaties erover nadenken. Ook zij moeten de nodige ruimte krijgen.
Mijnheer Tavernier, ik denk dat uw bemerking wordt geneutraliseerd door het amendement dat we hebben ingediend.
Mijnheer Van Baelen, u hebt gedeeltelijk gelijk inzake de kredietcontracten. Na mijn bemerking en na discussie in de commissie werd dat geschrapt. Het onderscheid tussen een voltijds en een deeltijds traject moet voldoende groot zijn. De verplichting voor het aanbieden van deeltijdse trajecten is nog niet echt een verplichting. Daarom vrees ik ervoor.
Ook de toegangscriteria tot de ManaMa's en BanaBa's zijn belangrijk. In de praktijk wordt daar soms nogal subjectief mee omgegaan. De toegang tot die bijkomende opleidingen is heel belangrijk voor de studenten, niet alleen voor hen die een onmiddellijk aansluitend bijkomend jaar willen, maar ook voor hen die dit op latere leeftijd beschouwen als een nieuw element in het kader van levenslang leren. We moeten daarom een objectief systeem zoeken. De criteria die worden toegepast, moeten duidelijk zijn, om willekeur te vermijden.
Er zijn ook nog problemen voor de EVC's en de EVK's. Mijnheer de minister, ik betreur dat u een aantal taken die de meerderheid als decreetgever had opgedragen aan de Vlaamse Regering, niet uitvoert en overlaat aan de hogescholen. U ontloopt daardoor bepaalde verantwoordelijkheden die u door de decreetgever waren opgedragen. Op het terrein bestaat daarover verwarring, ook over de kostprijs. De filososfie achter de EVC's en EVK's wordt gedeeltelijk onderuit gehaald door de toepassing op het terrein en door de barrière van de kostprijs.
Dit ontwerp van decreet regulariseert een aantal toestanden, zoals de examencommissies, die tegen het vroegere decreet in waren ontstaan. Dat is slecht decreetgevend werk onder druk. Taken worden afgeschoven naar instellingen. Dat tast de doorzichtigheid en de rechten van studenten aan.
Inzake het amendement over het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen blijft de vraag of er voldoende tijd zal zijn om ernstig te onderhandelen over de toekomst van die instelling. Dat blijft een knelpunt.
Dit ontwerp van decreet is technisch niet zo neutraal. Na de bespreking in de commissie is een aantal verbeteringen aangebracht. Ik vrees niettemin dat het minder doorzichtig wordt en dat de rechten van de studenten worden gefnuikt.
We zetten zeker geen stappen vooruit in de richting van de democratisering of het vergemakkelijken van levenslang leren. Ik ben dan ook helemaal niet zo gelukkig met dit ontwerp van decreet.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Ik zal kort reageren op de verschillende uiteenzettingen omdat we een heel goed debat hebben gehad in de commissie. We hebben ook een heel goed verslag gekregen. Ik dank iedereen die daarbij betrokken was.
Mevrouw Berx, ik herhaal nogmaals wat ik, en niet alleen ik, in de commissie heb gezegd. Ik verwijs naar de uiteenzetting van mevrouw Heeren die zei dat we voor de tUL geen garantie bieden, maar hoogstens een mogelijkheid en dat de tUL moet bewijzen dat ze een hoogstaand dossier kan indienen. Ik wil dat bevestigen. We hebben een slot dat op de deur zat opengedraaid, maar we hebben de deur nog niet opengezet. Daarvoor moet men de erkenningscommissie en de NVAO's hun werk laten doen. Ik ga ervan uit dat dat werk ernstig gebeurt. We zullen zeer ernstig rekening houden met hun adviezen. Dat kan trouwens niet anders in het nieuwe hogeronderwijslandschap.
Mijnheer Van Dijck, u had het onder meer over de problematiek van gezamenlijke en bi-diplomering. Daarover wordt soms wel verwarring gezaaid, maar er is volgens mij geen dubbelzinnigheid. Ik wil gewoon herhalen dat we zowel voor de toekomstige taalrol van studenten die bij dergelijke bi-diplomering betrokken zouden worden, als voor de taalregeling tijdens de opleiding, een sluitende oplossing hebben. Over de toekomstige taalrol zullen we een besluit voorleggen aan de Vlaamse Regering waarin op basis van het diplomasupplement kan worden vastgesteld tot welke taalrol iemand behoort.
Wat het taalregime betreft, wil ik het structuurdecreet in herinnering brengen. Artikel 91, paragraaf 1, stelt dat de onderwijstaal voor de initiële bachelors en masters in de regel het Nederlands is. In diezelfde paragraaf staan wel een aantal uitzonderingen en beperkingen op die uitzonderingen zoals taalvakken, gastprofessoren, vakken die aan een andere instelling werden gevolgd. Verder staat er dat de instellingen op gemotiveerde wijze bepaalde vakken die niet onder die uitzonderingen vallen, toch in een andere taal dan het Nederlands aanbieden. Bij de bachelor is het aantal vakken dat wordt gedoceerd door anderstalige gastprofessoren hoe dan ook beperkt tot 10 percent van het curriculum. Bij dit soort vakken hebben studenten altijd het recht om het examen in het Nederlands af te leggen.
Paragraaf 2 van artikel 91 biedt de mogelijkheid om een initiële bachelor of master in een andere taal dan het Nederlands in te richten, op voorwaarde dat er een equivalent in het Nederlands is. Dat equivalent kan mits onderlinge afspraak eventueel worden aangeboden door een andere instelling binnen dezelfde provincie. Als we het hebben over universiteiten, is dat enkel relevant voor de KUL en de VUB. Vlaams-Brabant en Brussel gelden voor deze paragraaf immers als één provincie.
Paragraaf 3 geeft twee uitzonderingen op de verplichting tot een equivalent in het Nederlands, namelijk de 'international course'-programma's in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met vooral een zuiders publiek, gesubsidieerd door de Belgische ontwikkelingssamenwerking via de VLIR, en de Europese masters in het kader van Erasmus Mundus.
Paragraaf 4 stelt dat het instellingsbestuur zelf de onderwijstaal mag kiezen voor banabas, manamas en initiatieven in het kader van permanente vorming.
Dat is het decreet. Het is glashelder. Het geldt ook voor gezamenlijke opleidingen. In die zin is er volgens mij geen enkele dubbelzinnigheid. Een instelling die samen met een niet-Vlaamse universiteit een gezamenlijke opleiding inricht, blijft gebonden aan de verplichting om ook een equivalent in het Nederlands aan te bieden. Voor alle duidelijkheid voeg ik eraan toe dat het bepaalde onderdelen kan bevatten die niet in het Nederlands zijn. We moeten een Nederlandstalige opleiding niet per se voor 100 percent in het Nederlands aanbieden.
Ik zal een voorbeeld geven. Een gezamenlijke opleiding in het Engels met een Deense universiteit veronderstelt dat de Vlaamse universiteit nog steeds een equivalente opleiding in het Nederlands aanbiedt indien het om een master gaat. Overigens is dat een van de redenen, maar niet de enige, waarom men daarvoor naar een ManaMa grijpt. Daar is men natuurlijk veel vrijer.
Ik heb u de regelgeving gegeven. Er zijn voor- en tegenstanders. Destijds werd een gevoelig compromis afgesloten. Ik kan de heer Pieters gerust stellen. Hij was verstrooid. Dat valt voor bij professoren.
Mijnheer Tavernier, u hebt een aantal inhoudelijke bedenkingen gemaakt. Ik ben het met u eens dat het voorliggende ontwerp een inhoudelijk decreet is. Het is ook een belangrijk decreet. Ik zal hier niet herhalen wat de heer Van Baelen al heeft gezegd over het amendement dat we hebben aangenomen. Het heeft toch wel de natuur van de discussie veranderd. Ik het ook aanvaard. U gaat voorbij aan de flexibilisering. Die is er.
U had het over de verantwoordelijkheid die we durven leggen bij de instellingen als het gaat over EVC's en EVK's. U had het ook over een zeer pragmatische en absoluut te verantwoorden versoepeling inzake de examenjury's. Ik weet niet hoe ik dit het best samenvat. Veel van uw bekommernissen zijn ook de mijne. Of het nu gaat over gelijke kansen of andere, wat dat betreft, zijn we op ideologisch vlak neven. U bent echter ook een beetje een regelneef. U moet iets meer vertrouwen geven aan de basis om bepaalde zaken waar te maken.
Met betrekking tot het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen denk ik oprecht dat we genoeg tijd geven. Overigens is de instelling al lang bezig met haar aspiraties betreffende een professionele bachelor. Er is dus genoeg tijd. Ook daar wil ik beklemtonen dat ze, net zoals dat voor Limburg het geval is, via een accreditatie zal moet bewijzen dat ze een professionele bachelor kan aanbieden. Dat geldt voor iedereen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2005-2006, nr. 804/5).
De artikelen 1 tot en met 84 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen omstreeks 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.