Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de beleidsnota Vlaams Woonbeleid 1999-2004, ingediend door de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden.
De bespreking is geopend.
We hebben lang uitgekeken naar de beleidsnota Huisvesting die de krachtlijnen van het beleid voor de komende vijf jaar moet bevatten. Bij vragen en interpellaties en bij de bespreking van de begroting 2000 werd er immers herhaaldelijk naar verwezen. Op dat vlak ontgoochelt de minister mij en mijn fractie. De beleidsnota is immers een samenvattende herkauwing van het werk van zijn voorganger. De nieuwe accenten worden zonder veel uitleg overgenomen uit het regeerakkoord. Daarbij denk ik onder meer aan het recht van voorkoop. Het gaat dus niet om een trendbreuk.
De minister heeft de beleidsnota opgebouwd rond een aantal hoofddoelstellingen waarmee nagenoeg iedereen akkoord kan gaan. Bij een aantal punten heb ik toch nog vragen.
De verbetering van de kwaliteit van de woningen is terecht een belangrijk uitgangspunt. Daarmee wordt verdergebouwd op de fundamenten die door de vorige regering werden gelegd. De kwaliteit van de woningen wordt echter meer beklemtoond dan de noodzakelijke uitbreiding van het aanbod. De beleidsnota besteedt immers geen aandacht aan nieuwbouw. Nochtans is de huisvestingssituatie in Vlaanderen niet overal dezelfde. Er zijn grote verschillen tussen de regio's op het vlak van samenstelling en leeftijd van de bevolking. In sommige regio's is het woningaanbod voldoende groot, maar zijn er problemen met de kwaliteit van de woningen, zodat er veel nood is aan sanering en renovatie. Elders is het aanbod echter onvoldoende en moet nieuwbouw mogelijk zijn. Ook in de huisvestingssector is maatwerk noodzakelijk. Dit komt in de beleidsnota echter niet voor.
De sociale eigendomssector wordt afgebouwd. De maatregelen voor de eigendomssector moeten in de nota met een vergrootglas gezocht worden. Er wordt wel verwezen naar een stelsel van renteloze leningen voor gezinnen die zich vestigen in een van de 15 kernsteden. Het is niet duidelijk vanwaar het geld daarvoor moet komen.
Moeten de middelen komen van de huisvestingsmaatschappijen die actief zijn in de eigendomssector? Zo ja, dan doet dit nog niets af aan het nut van de renteloze leningen in de strijd tegen de stadsvlucht. Door de manier waarop de minister het stelsel van renteloze leningen wil introduceren, hypothekeert hij de slaagkansen nog voor het in werking is. De verwaarlozing van de eigendomssector is een unicum in het huisvestingsbeleid. Nooit eerder werd er een situatie gecreëerd waarin er voor mensen die een eigen woning wensen te kopen of te bouwen geen enkele tegemoetkoming voorzien is. De prijzen van de bouwgronden stijgen fenomenaal in Vlaanderen.
Daardoor wordt de drempel voor jonge gezinnen om te bouwen nog groter.
De regering ziet wel iets in de sociale en de private huursector. Er wordt verwezen naar de realisatie van 15.000 bijkomende sociale huurwoningen. We zijn het ermee eens dat er nood is aan bijkomende huurwoningen. Voor veel mensen blijft het immers onmogelijk een eigen woning te verwerven. Het aanbod aan sociale huurwoningen moet dan ook voldoende groot zijn. Op het eerste gezicht zou men dan ook kunnen zeggen dat de bouw van 15.000 bijkomende sociale woningen een goede zaak is. De minister beschikt echter niet over de nodige financiële middelen. Door de sociale eigendomssector naar de achtergrond te verschuiven wordt de druk op de sociale huursector groter. Ten slotte wordt er gepromoot dat de huurmaatschappijen in het kader van de sociale mix woningen zouden verkopen. Hierbij rijst een dubbel probleem. Ofwel worden deze woningen als huurwoningen gebouwd en daarna te koop gesteld.
Daardoor gebeurt er een afwending van overheidsmiddelen aangezien de huurwoningen 3,5 maal zwaarder betoelaagd worden dan de klassieke koopwoningen, wat zal leiden tot een verspilling van schaarse overheidsmiddelen. Ofwel dient de kandidaat-koper zich te engageren tot aankoop waardoor men een afwending van middelen voorkomt. Dan rijst echter de vraag waarom deze klassieke taak van de eigendomssector zonder overleg wordt overgeheveld naar de huursector en of er voor deze woningen sociale leningen kunnen worden bekomen en zo ja, via welke weg. Men kan zich dan afvragen welke bestaansreden de sociale eigendomssector in deze context nog heeft, juist nu steeds meer van de vroegere zelfbouwers hun heil zoeken in sociale eigendomsverwerving. Een degelijk uitgewerkt huisvestingsbeleid laat de huur- en eigendomdssector samen evolueren. Dit parallellisme loslaten gebeurt ten koste van de hele sector.
Wie een huurwoning zoekt, zal een beroep kunnen doen op een huursubsidie. Daarvoor heeft de minister wel financiële ruimte voorzien. Het nut van een dergelijke maatregel blijft echter twijfelachtig. Hoe kan de minister garanderen dat dit niet zal resulteren in een subsidiëring van de verhuurder? Er zou gewerkt worden met richthuurprijzen. Dit is echter niet meer dan een indicatie waaraan de verhuurder zich niet veel stoort. De huurder kan alleen de gevraagde prijs betalen.
Ik heb de indruk dat u de Vlaamse Wooncode niet goed hebt gelezen, of dat u de krachtlijnen ervan niet onderschrijft. De Wooncode beschouwt de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en de sociale huisvestingsmaatschappijen als cruciale actoren voor het huisvestingsbeleid. De sociale verhuurkantoren en de sociale huurmaatschappijen moeten complementair werken : in uw beleidsnota geeft u echter de indruk dat u ze tegen elkaar wil uitspelen. Sociale verhuurkantoren mogen slechts hun diensten aanbieden aan wie om de een of andere reden niet aan bod komt binnen de sociale huisvesting.
Als we de criteria voor huisvesting zouden toepassen op onderwijs, dan zou slechts 20 percent van wie het financieel moeilijk heeft, school kunnen lopen. Slechts 20 percent van de Vlamingen wordt rechtstreeks geholpen door sociale huisvesting. Gezien deze enorme nood beschouw ik het bereiken van een evenwicht of het behouden van bepaalde machtsposities dan ook niet als prioritair. De privé-markt kan wel degelijk een grote rol spelen. Via huursubsidies kan het aanbod van woningen aanzienlijk worden verhoogd. De sociale verhuurkantoren zijn helemaal geen concurrenten van de sociale huisvestingsmaatschappijen. De filosofie van de beleidsnota is juist de verschillende partners op voet van gelijkheid te behandelen, in plaats van ze tegen elkaar uit te spelen.
De minister ziet geen verband tussen huur en koop; dat verband bestaat nochtans wel degelijk. Tegenstanders van eigendomsondersteuning wijzen erop dat het aandeel van de sociale huur in Vlaanderen het laagste is in de EU. Dat klopt, maar ze verliezen uit het oog dat het eigenaarschap in Vlaanderen het hoogste is van de EU. Eigendom is de beste vorm van pensioensparen. De rentesubsidies worden echter afgebouwd en huursubsidies slokken een te groot deel van het budget op. Het rapport-D'Hondt heeft aangetoond dat huursubsidies jaarlijks 20 tot 25 miljard frank kosten. Het is beter om die middelen te investeren in de eigendomssector. U hebt de tegemoetkomingen voor rentes afgebouwd omdat u zogezegd de banken niet wilde subsidiëren. Het systeem dat onder voormalig minister De Batselier tot stand werd gebracht, zorgt er echter voor dat de banken geen enkel voordeel hebben bij de rentesubsidie. Als de minister echter niets doet aan de sociale verhuurkantoren zullen Fortis en ASLK worden bevoordeeld. Het systeem voor huursubsidies komt neer op een subsidiëring van de huisjesmelkers.
Het klopt niet dat ASLK en Fortis worden bevoordeeld als ik niets zou doen. Als ik niets doe zullen de sociale kredietvennootschappen verplicht worden om hun activiteiten stop te zetten of om zich tot de VHM te wenden.
Als de activiteiten worden stopgezet, dan gaat het geld naar de aandeelhouders : de ASLK zal er dus wel degelijk beter van worden.
Geen beslissing nemen impliceert dat de sociale kredietvennootschappen onder de mantel van de VHM terechtkomen. De sociale verhuurkantoren willen niets liever dan dat ik een beslissing neem. De VHM wil daarentegen dat ik geen beslissing neem.
U moet duidelijk uw dossiers instuderen
Dat doe ik elke dag. Maar toch zal ik nooit zo slim worden als u
De meeste sociale verhuurkantoren staan niet bepaald te trappelen voor een uitbreiding van hun werkzaamheden tot bijvoorbeeld renovatie.
Ik heb geen nieuwe grote lijnen gevonden in de beleidsnota. Ik stel vast dat er onvoldoende geld is om bepaalde initiatieven te financieren. Deze beleidsnota is een droomboek. Ik vrees echter dat er van deze dromen weinig terecht zal komen. (Applaus bij de CVP)
De beleidsnota Vlaams Woonbeleid 1999-2004 legt op het vlak van de sociale huisvesting de beleidsintenties vast. Bij haar aanstelling heeft de Vlaamse regering duidelijk gesteld dat ze 15.000 bijkomende sociale huurwoningen wil laten bouwen. Uit deze beleidbrief blijkt dat het haar menens is.
De VLD is tevreden omdat op die manier ook een aantal andere doelen bereikt worden : de huursubsidies worden verder uitgebouwd zodat de huurder zelf kan kiezen waar hij zich wil vestigen. Bovendien is het ook een belangrijke stimulans voor de bouwsector. De koopwoningen mogen niet verwaarloosd worden. Een gebrek aan koopwoningen leidt immers tot een verwaarloosde buurt.
De VLD steunt deze beleidsnota, maar wil minister Anciaux toch op een aantal punten wijzen. Sociale huursubsidies zijn voor ons heel belangrijk. Nu is het zo dat de overheid goedkope woningen aanbiedt, maar zo tegelijkertijd voor problemen zorgt. Immers, veel huurders verschuiven van de private naar de publieke markt omdat de huur daar lager is. Daardoor staan nogal wat private huurwoningen leeg en de heffing op leegstand doet niets aan de oorzaak van het probleem.
Ik ben blij dat de VLD achter de sociale huursubsidies staat. Ik vind evenwel dat u verkrotting niet op de rug van de sociale huisvesting mag schuiven. Nogal wat mensen trekken inderdaad naar de publieke markt omdat er een tekort is op de private woningmarkt.
Ik deel de mening van minister Anciaux. Ik dacht vroeger dat de VLD private eigendom steunde, nu blijkt dat die partij huursubsidies wil invoeren.
U wil veel te snel gaan, ik wou dat aspect net uit de doeken doen.
Voor deze regering is huisvesting een absolute prioriteit. Voor ons is het niet : of-of maar wel en-en.
Concurrentie tussen de sociale huisvestingsmaatschappijen en de private markt is niet de oorzaak van verkrotting. De VLD wil voldoende woningen creëren om Nederlandse toestanden te vermijden. Mevrouw Guns stelt dat minister Anciaux er goed op moet toezien dat de verschillende wetgevingen en evaluaties in Vlaanderen hem niet van zijn uiteindelijke doel afhouden. Als investeerders niet langer durven te investeren, komen we automatisch in een of-of situatie terecht. Ik raad de heer Decaluwe het KBC-artikel over de sociale woningen aan.
Huursubsidies kunnen het beleid op een positieve manier bijsturen. Op die manier krijgt iedereen de kans te kiezen tussen een woning in de private of in de publieke sector. Zo wordt de private sector meteen ook aangespoord voldoende kwaliteitsvolle woningen aan te bieden. Dat zal ook de bouwsector ten goede komen.
De VLD streeft naar een ideale mix van huurwoningen en eigendom. De bijkomende sociale huurwoningen zouden niet alleen verhuurd moeten worden. Sociale huurders zouden de kans moeten krijgen een woning aan te kopen. De buurt wordt er beter van, net zoals de sociale huisvestings-maatschappij. Wij pleiten voor een pro-actief beleid terzake.
Wie sociale huurwoningen wil verkopen, pleit er ook voor het sociale huurpatrimonium af te bouwen. Dat is toch in tegenstelling met huursubsidies.
Het is helemaal niet de bedoeling alle sociale huurwoningen te verkopen. In een aantal gevallen kan dat. U heeft daar ook al voor gepleit. Bovendien zullen we de opbrengsten opnieuw investeren : ofwel in de huisvestingsmaatschappij die de woningen verkocht heeft ofwel in het algemene contingent. De discussie daarover is nog niet afgerond.
Mevrouw Guns pleit in haar tussenkomst voor een sociale mix tussen huur- en koopwoningen. Statistieken tonen aan dat dit de goede politiek is. De heer Decaluwe interpreteert alles al te negatief.
Minister Anciaux wil sociale huurwoningen verkopen, maar weet nog niet of hij de opbrengst in de verkopende bouwmaatschappij zal herinvesteren. Als hij dat niet doet, betekent zijn voornemen het einde van een aantal erkende vennootschappen. Sociale bouwmaatschappijen die goed beheerd worden, zullen hun opbrengst moeten afstaan aan bouwmaatschappijen die minder goed gerund worden. Als minister Anciaux dat doorvoert, is hij geen goed minister voor hen.
Het is niet mijn grootste ambitie om een goed minister voor de huisvestingsmaatschappijen te zijn. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Toch is het vanzelfsprekend dat die maatschappijen een belangrijke partner zijn om een goed woonbeleid uit te bouwen. Verder rijst de vraag wie er over verplichtingen gesproken heeft.
De Vlaamse regering heeft de ambitie om het geplande beleid uit te voeren zodat er oplossingen gezocht kunnen worden om betaalbare woningen aan te bieden. De VLD verwacht veel van de uitvoering ervan.
Verder wil ik stilstaan bij het onderdeel stedelijk beleid. De VLD-fractie waardeert het enorm dat de Vlaamse regering veel aandacht besteedt aan het probleem van de steden. Het is immers daar dat onder meer de samenlevingsproblemen, de maatschappelijke en sociale achterstand het meeste voorkomen. Ik ben zeer blij dat de minister een droom heeft. Maar er is een groot verschil tussen droom en realiteit. Mijn tussenkomst is erop gericht om de droom samen met de minister ook effectief te proberen te realiseren. In dat verband wil ik dan ook bijzondere aandacht vragen voor een aantal zaken.
Ten eerste is er de hervorming van het Sociaal Impulsfonds (SIF). Dit is een van de voornaamste instrumenten voor de realisatie van het stedelijk beleid. In de beleidsnota wordt wel een evaluatie ervan in het vooruitzicht gesteld, maar toch had mijn fractie een concretere stellingname verwacht. We moeten ons dringend bezinnen over de verdeling van de SIF-middelen. De vraag rijst of die wel maximaal ten goede komen aan de gemeenten waarvoor ze eigenlijk bedoeld zijn. De SIF-middelen moeten immers in de eerste plaats ten goede komen aan de steden.
Bovendien dient de aanwending van de SIF-middelen door de gemeenten op een uniforme wijze te gebeuren en zowel door het Vlaams Gewest als door de gemeenteraden te controleren zijn. Dat laatste kan alleen door die middelen in de gewone begroting in te schrijven. Het werken via oncontroleerbare VZW's moet daarom vermeden worden. Daarvoor is het nodig dat de Vlaamse regering richtlijnen uitwerkt.
Vervolgens wil ik wijzen op de noodzaak om de SIF-middelen correct te gebruiken, dat wil zeggen resultaatgericht. We moeten dus zoveel mogelijk proberen de mensen zelf te ondersteunen in plaats van instellingen. Ik ben van mening dat in het SIF heel veel energie gestoken wordt in het in stand houden van structuren en administraties. Dat slorpt te veel van de middelen op, die anders voor de minst-begoeden gebruikt kunnen worden. Daarom moet de regering ernstig nadenken over de structuren waarin het grootstedelijk beleid gevoerd wordt.
Daarom vind ik het jammer dat de SIF-convenants met de gemeenten zonder evaluatie door nieuwe vervangen worden. Het was misschien goed geweest om de huidige aflopende convenants met een jaar te verlengen en ondertussen de aangekondigde evaluatie uit te voeren. De nieuwe SIF-convenants kunnen daar dan van profiteren. Ik verwijs in dat verband naar minister Dua die een dergelijke operatie met betrekking tot de gemeentelijke milieuconvenant uitgevoerd heeft. Precies door de vernieuwing van de niet-geëvalueerde SIF-overeenkomsten is trouwens een verscherpt toezicht noodzakelijk.
Stedelijk beleid is een geïntegreerd beleid. De integratie ervan in de beleidsnota's van de overige ministers was dan ook het streefdoel van de regeerverklaring. De minister is erin geslaagd maatregelen te nemen die het stedelijk beleid een rol laten spelen binnen de andere hem toegewezen beleidsdomeinen. Hoewel er een verbetering is ten opzichte van de vorige regering, is de integratie in de andere beleidsdomeinen nog niet ver genoeg doorgedrongen. Onze fractie vraagt dan ook daar zo vlug mogelijk werk van te maken.
Wonen in de stad moet aantrekkelijk worden gemaakt door financiële aanmoediging om woningen te vernieuwen en aan te passen. Daarbij wordt vergeten dat de renovatie van een oude woning snel leidt tot een verhoging van het kadastraal inkomen, wat remmend werkt. Ik hoop dan ook dat u daarvoor spoedig een initiatief neemt. Wonen in de stad moet goedkoper zijn dan in de rand, maar uit de beleidsnota valt niet af te leiden hoe de minister dat wil realiseren. De VLD-fractie wil meewerken aan de invoering van nieuwe parameters om een differentiatie ad hoc op het vlak van de onroerende voorheffing mogelijk te maken.
De VLD zal de beleidsnota uiteraard goedkeuren. Ze heeft de verdienste een duidelijk beeld te geven van de geïntegreerde beleidslijn die de minister wil volgen. We blijven echter aandringen op een snelle evaluatie van het SIF en het opstarten van een parlementair debat over de te nemen maatregelen. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Het blijft niet mogelijk om in deze vergadering een toespraak te houden zonder voortdurend onderbroken te worden met niet terzake doende opmerkingen. Op die manier is het onmogelijk om een uiteenzetting te volgen.
Moet de oppositie dan weggaan? We zitten toch in een parlementaire democratie.
Niet de hele oppositie hoeft weg te gaan, maar misschien wel bepaalde leden.
Dan zal ik de daad maar bij het woord voegen. (De heer Decaluwe verlaat het halfrond)
De SP is het grotendeels eens met de kritiek op het huidige systeem van sociale woningbouwprojecten zoals die in de beleidsnota geformuleerd is. Toch zijn we iets genuanceerder met onze kritiek omdat de maatschappijen in het verleden in zeer moeilijke omstandigheden hebben moeten werken. Het is correct om te stellen dat vele projecten volgens de huidige normen te grootschalig zijn en vooral onoordeelkundig ingeplant zijn.
U spreekt in de nota terecht van een trendbreuk, maar het is een feit dat we nog maar aan het begin van die nieuwe ontwikkeling staan. In Centraal Antwerpen lopen drie grote projecten. In Antwerpen-Noord zijn er op die manier 300 tot 400 appartementen bijgekomen zonder enige vorm van begeleiding. Op die manier krijgt men een zeer labiele bevolking in een reeds geteisterde buurt.
U stelt met enige grimmigheid vast dat de inplanting van sociale-woningprojecten beperkt is tot bepaalde buurten in de steden. We zullen u steunen om dergelijke projecten ook mogelijk te maken in de gemeenten
Vroeger zijn wij al te vaak uitgegaan van een schuldgevoel. Als antwoord daarop leek het te volstaan om woningen te bouwen voor zoveel mogelijk mensen. Dat willen wij veranderen : voortaan mikken wij op kwaliteit. Dat impliceert een hogere kostprijs per wooneenheid.
Om die kwaliteit te bereiken, moeten de projecten kleinschaliger worden en bovendien over heel Vlaanderen worden verspreid. Met het oog op de vermenging van sociale klassen, eigendomstypes en woonfuncties, komt het erop aan dat geen enkele gemeente zijn verantwoordelijkheid kan ontlopen.
Daarnaast moet men ook beseffen dat stenen niet volstaan om een stad te bouwen : men moet de bewoners ook respect en eigenwaarde geven.
Hoe kan men de gemeenten dwingen om sociale woningbouwcomplexen neer te zetten? De beleidsnota wil de gemeenten bovendien een coördinerende rol toebedelen, wat die dwang nog lastiger zal maken. Onze fractie blijft erbij dat de vermenging van huur-, koop- en sociale woningen essentieel is. Men kan de sociale huisvestingsmaatschappijen overigens ook met de huidige regels al tot samenwerking verplichten.
Ook in Sint-Martens-Latem
Ja.
Ik vrees dat het daar toch wat moeilijker ligt : ik ben bang dat de Vlaamse overheid daarvoor onvoldoende gewapend is. De beleidsnota zingt de hulde van de gemeentelijke autonomie, wat mij als jakobijn toch wat verontrust. Er blijft nood aan een centraal bestuur dat de verschillen tussen de gemeenten wegwerkt. Anders dreigt er concurrentie op het vlak van de aanpak van leegstand en verkrotting bijvoorbeeld. De gemeentelijke overheden bedienen dan à la tête du client.
Verantwoordelijkheid geven aan de gemeenten, belet niet dat men kan optreden als zij die ontlopen.
Dan zijn wij het eens.
Wat het stadsvernieuwingsfonds betreft, moet men zich ervoor hoeden verwachtingen te creëren die vervolgens niet ingelost worden. Dat gebeurde in Antwerpen : iedereen richtte zijn hoop op het zogenaamde rollend fonds. Het concept was uitgewerkt en het geld lag klaar, maar er gebeurde niets. In een dergelijk geval moet de minister toch kunnen optreden? Betrokkenheid van de mensen is een nobel ideaal, maar wat betekent het precies? Bedoelt men de bewoners, de buren, de gebruikers of de passanten? Bij die inspraak dreigt bovendien vooral eigenbelang naar voren te domineren.
Wat bedoelt de heer Van Wallendael met de uitdrukking à la tête du client?
Ik bedoel niet dat iedereen persoonlijk op zijn wenken bediend wordt, wel dat de gemeenten naar eigen goeddunken handelen.
In mijn eigen buurt ontstond een groep die inspeelde op het aangekondigde rollend fonds. Wij inventariseerden de krotwoningen - wij telden er 90 - en overhandigden de lijst aan de burgemeester, aangevuld met suggesties voor een nieuwe bestemming. Er gebeurde niets. Inmiddels is één woning aangekocht. Nog 89 te gaan dus.
Die woning werd, geloof ik, trouwens met geld van het Vlaams Woningfonds aangekocht.
Ook het regeerakkoord spreekt over de mogelijkheid van een rollend fonds. Dat moeten we echter degelijk opbouwen. Er blijven nog een aantal onbeantwoorde juridische vragen over. Die worden thans onderzocht : improviseren is uit den boze. De bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenten en de gewestelijke overheid valt gemakkelijk decretaal te regelen, maar de samenwerking met privé-financiers blijft problematisch. Wie wordt precies eigenaar bij PPS?
Het enige effect van samenwerking met de privé-sector dat wij tot nog toe gemeten hebben, is de prijsstijging van de panden die op onze lijst stonden.
De prioritaire doelstellingen van het stedelijk beleid, zoals die geformuleerd worden in de beleidsnota, dragen onze goedkeuring weg. Wie zou het er trouwens niet mee eens zijn? De realiteit is helaas anders : ik heb de indruk dat de verschillende overheden van dit land, in weerwil van de inspanningen van de vorige regering, zich tegen de stad richten. Als wij even de blik zuidwaarts richten, zien wij dat in Frankrijk heel wat meer mogelijk is voor de grootstad Parijs.
Ook met de evaluatie van het SIF en de toename van de middelen ervan zijn wij het eens.
In verband met het SIF zijn wij het allen eens over enkele punten. Ten eerste moet de administratieve procedure eenvoudiger worden. Ten tweede moet het SIF op de stedelijke politiek worden afgestemd. Daarbij verdient het de voorkeur niet langer van achterstelling uit te gaan, maar veeleer van de positieve mogelijkheden die de steden bieden. Ik zou overigens willen evolueren naar een specifiek stedelijk impulsfonds. Het huidige SIF slaat in principe immers op 308 plus 1 steden en gemeenten.
Het is goed dat de minister wonen in de stad goedkoper en aangenamer wil maken via renovatiepremies en bouwpremies. In dat verband heb ik het cijfer van vier miljoen frank gelezen in de krant. Daarover had ik graag wat meer uitleg gekregen.
Er is ook nood aan een andere fiscaliteit. Ik denk daarbij aan een aanvullende personenbelasting en aan een andere vorm van personenbelasting. Moet de fiscaliteit niet veranderd worden in het voordeel van de steden? Op dit ogenblik betaalt men belastingen waar men woont. Moet men niet overgaan naar een gemengd systeem waarbij men een deel van zijn belastingen betaalt waar men woont en een deel waar men werkt? Het is toch onaanvaardbaar dat er in sommige gemeenten rond Antwerpen een aanvullende gemeentelijke belasting is van slechts een percent. Deze gemeenten halen hun inkomsten voor een gedeelte uit de activiteiten van Antwerpen, maar ze hebben zeer weinig uitgaven omdat ze voor veel activiteiten naar Antwerpen gaan. Zo is een kwart van de leerlingen in het stedelijk onderwijs afkomstig van buiten de stad. Op het einde van de jaren 1980 heeft professor De Brabander van de Ufsia berekend dat dit voor Antwerpen leidde tot een verlies van zeven tot acht miljard frank, na aftrek van de bijdrage van het Gemeentefonds en van de inkomsten die gegenereerd worden door het bezoek van buitenstaanders.
Ik ben het ermee eens dat de stad veiliger moet worden gemaakt. Wat we daarvoor nodig hebben is niet meer politie maar een andere politie. Noch de al te sullige wijkagent, noch de brutale mobiele brigades kunnen een ideaalbeeld zijn.
Waar de minister het heeft over cultuur in de stad komen de woorden anders en nieuw volgens mij iets te veel voor. De keuzes mogen niet alleen daarop gebaseerd zijn.
Er worden wanhopige pogingen gedaan om de burger te betrekken bij de hervorming van het stedenbeleid. Drie of vier politieke en administratieve niveaus spelen een rol bij de geringste beslissing. De Antwerpse schepen voor Openbare Werken heeft geprobeerd om de procedure voor werken in de stad te verkorten. Nu duurt die immers 24 maanden. Daardoor is het onmogelijk om op een termijn van vijf of zes jaar een fatsoenlijk beleid te voeren. Men heeft de procedure met enkele weken kunnen verkorten. Dit is evenwel gebeurd ten koste van de provincie. Er waren immers geen provinciale vertegenwoordigers aanwezig op het overleg. Bewoners, gebruikers en andere belangengroepen moeten bovendien allemaal hun zeg hebben. Kan men alle beslissingen niet laten voorbereiden door een permanente raad waar de vier groepen vertegenwoordigd zijn en die beslissingsrecht heeft of dwingend advies kan geven? (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID
Het recht op behoorlijke huisvesting is een grondrecht, dat opgenomen is in de Belgische grondwet. De Vlaamse Wooncode geeft er een betere omschrijving aan. Het is een uitdaging om dit recht via een beleid te realiseren. Goed wonen ligt immers aan de basis van het geluk en het welzijn van vele mensen.
Mijn pleidooi betreft in de eerste plaats diegenen die het moeilijk hebben in onze samenleving. Dit heeft te maken met mijn werkervaring op de sociale dienst van een OCMW. In de praktijk blijkt immers dat het vaak onmogelijk is een betaalbare en kwalitatieve woning te vinden voor kansarme gezinnen.
Sommige gemeenten hebben geen huisvestingsdienst, geen sociale woningen of betaalbare huurwoningen. Deze gemeenten beweren dat ze daar geen behoefte aan hebben, maar in feite sluiten ze hun ogen voor deze problematiek. Ze zien de bestaansonzekere gezinnen liever verhuizen naar de steden. Deze gemeenten zijn vaak ook geen of enkel een papieren lid van een sociale huisvestingsmaatschappij. Vanuit deze bewogenheid vind ik de passage in de beleidsnota over de verantwoordelijkheid van alle gemeenten op het vlak van huisvesting te vrijblijvend. De stimuli worden immers niet genoemd. De gemeenten die hun ogen sluiten, kunnen dat verder blijven doen. Het is niet omdat er SIF-convenants worden afgesloten dat er iets gedaan wordt aan het woonbeleid.
Gezinnen en alleenstaanden met beperkte financiële middelen hebben het moeilijk om eigenaar te worden en daarom zullen ze huren. De huur is voor arme gezinnen een flinke hap uit het budget. In bepaalde streken van Vlaanderen zijn de huurprijzen onbetaalbaar. De huurprijzen stijgen ook het meest voor de slechtste woningen. De huurkosten zijn bovendien altijd sneller gestegen dan de kosten van levensonderhoud. Het voordeel van een sociale huurwoning is dat de huurders een huur betalen die gebaseerd is op hun inkomen. Wanneer elke gemeente een sociaal woningbeleid realiseert, kunnen mensen in hun gemeente van afkomst blijven wonen waardoor sociale gettovorming wordt voorkomen. Zo worden de lasten ook niet afgeschoven op de gemeenten die wel een sociaal woningbeleid realiseren.
Een woonbeleid kan zich niet beperken tot bouwen, er moeten ook zorgtaken worden opgenomen. Daarom pleit ik voor een verweving van het woonbeleid en het beleid van andere sectoren. We moeten werk maken van een betere en volwaardige participatie van de bewoners van deze sociale woningen. Daarom is het spijtig dat in de componenten van het recht op wonen het element participatie niet is opgenomen. In de beleidsnota is wel sprake van het belang van een degelijk informatie- en communicatiebeleid naar de bevolking toe.
Er wordt een apart hoofdstuk gewijd aan het inschakelen van de private huurmarkt in het sociaal woonbeleid. De minister wil een extra programma om via de sociale verhuurkantoren slechte woningen uit de privé-woningmarkt te renoveren. Ik juich deze beleidsoptie toe. De sociale verhuurkantoren, die samen met de huurdersbonden gegroeid zijn uit de wetswinkels, zoeken mee naar structurele oplossingen voor de huisvestingsproblematiek van de zwakke bewonersgroepen. Ze bemiddelen tussen de private huurmarkt en de zwakke bewonersgroepen door het huren en onderverhuren van woningen. Ze doen ook aan huurbegeleiding en leggen zo een link tussen wonen en zorg. Ten slotte nemen ze een actieve rol op in het lokaal beleidsnetwerk van organisaties. Ook de woonwinkels hebben hierin een belangrijke taak. Als eerstelijnsdiensten voor woonproblemen adviseren, analyseren en begeleiden ze. Ook het ondersteunen van kansarme eigenaars met oude, ongezonde woningen ligt binnen hun mogelijkheden.
In de beleidsnota die voorligt wordt, net als in het verleden, een sociaal huisvestingsbeleid via financiële maatregelen gevoerd. Uit een studie die volgende maand zal verschijnen zou echter blijken dat rijkere burgers het meeste profiteren van goedkope leningen.
De heer André Denys, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Eigenaars zijn immers veelal gezinnen met twee inkomens. De slechtverdieners hebben een inkomen dat te onzeker is of te laag en ze hebben geen startkapitaal. Een huisvestingsbeleid dat de armsten centraal stelt, moet dus uitzoeken welke financiële middelen relevant zijn voor deze groep. Systemen van renteloze of goedkope leningen moeten veel meer gerelateerd worden aan inkomens die ook evolueren. Een financieel woonbeleid moet dus gekoppeld worden aan wijzigingen in inkomenssituaties, gezinssamenstelling en zorgbehoeften.
Het voeren van een sociaal woonbeleid is een immense opgave. Agalev wil daar constructief aan meewerken, in de eerste plaats vanuit het standpunt van de mensen die daar het meest nood aan hebben in onze samenleving. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID
Het Vlaamse woonbeleid wil iedereen recht op goed wonen geven. Dat is een belangrijk mensenrecht. De minister voegt er andere doelstellingen aan toe : aangepaste woningen van goede kwaliteit, een behoorlijke woonomgeving, een betaalbare prijs en woonzekerheid voor alle bewoners. Deze beleidsnota is duidelijk, doorzichtig en concreet. De minister gaat uit van zes hefbomen en vijf succesfactoren.
Een harde kern van slechte en onaangepaste woningen zorgt in Vlaanderen voor problemen in de stedelijke centra. Hierdoor verloedert de woonomgeving en wordt de weefselstructuur van de samenleving aangetast. De minister wil de ingeslagen weg verder volgen en leegstand en verkrotting tegengaan. Het is essentieel dat hij er daarom voor kiest om de bestaande panden zoveel mogelijk te hergebruiken. Dat betekent dat hij oog heeft voor inbreiding en renovatie. Eindelijk zullen de kankerplekken in onze samenleving kunnen worden gesaneerd. Het is ook belangrijk dat de minister streeft naar een volledige inbedding van de instrumenten in het lokale woonbeleid. Om de interactie met de lokale besturen vlotter te laten verlopen zal het decreet op leegstand en verkrotting worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd. Het plaatselijke bestuur krijgt daarin een sleutelrol.
De sociale huisvestingsmaatschappijen moeten de ontwaarding van het sociale woonpatrimonium tegengaan. Ze zullen hiertoe met zachte hand gedwongen worden via de beheersovereenkomst tussen het Vlaams Gewest en de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM). Er wordt een stadsvernieuwingsfonds ontwikkeld om het wonen in steden aantrekkelijker te maken. Daarbij zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van PPS.
Vlaanderen heeft te weinig sociale woningen. In het regeerakkoord staat dat er tijdens deze legislatuur 15.000 sociale woningen moeten bijkomen. Er moet een betere spreiding komen volgens objectieve criteria. De sociale woningen moeten gevarieerder en moderner worden. Het milieuvriendelijk bouwen moet worden gestimuleerd. De leefkwaliteit van de bestaande wooncomplexen moet worden geoptimaliseerd. De bewoners moeten daarbij de nodige inspraak krijgen. Zo mogelijk moet gestreefd worden naar de terugkeer van de oorspronkelijke bewoners. Er moet aandacht worden besteed aan sociale vermenging. Kleinschalige projecten moeten de voorkeur krijgen. Ook de allerarmsten moeten de nodige aandacht krijgen.
De minister zal eigendomsverwerving blijven stimuleren en eigenaars aanmoedingen om hun woning te renoveren. Eigenaar zijn van een woning is de beste garantie voor het onderhoud ervan. De minister zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan jonge gezinnen die een woning kopen in de stad, via renteloze leningen.
Ook het systeem van de gratis verzekering tegen inkomensverlies blijft behouden. Bovendien zullen strategieën worden uitgewerkt met de lokale besturen om verhuurders ertoe aan te zetten om hun huurwoning te saneren.
De vele slechte woningen op de private huurmarkt tasten het algemene woonklimaat aan. Wanneer de overheid erin slaagt om het aantal betaalbare en kwaliteitsvolle huurwoningen op de privé-markt te verhogen, dan daalt de vraag naar sociale huur-woningen. Er moet aandacht worden besteed aan de veiligheid van kamerverhuur in universiteitssteden.
De sociale verhuurkantoren kunnen een belangrijke rol spelen bij de renovatie. De bewoners moeten actief kunnen participeren in de renovatie. Via de hervorming van de huursubsidies moeten ouderen met een laag inkomen de kans krijgen om een behoorlijke woning te huren.
Het systeem van richthuurprijzen wil het verhuren van onvolwaardige woningen economisch minder rendabel maken. Het woonquotum is voor vele gezinnen aanzienlijk toegenomen en is voor sommige groepen moeilijk te dragen; een beleid gericht op specifieke doelgroepen, kan hier voor een oplossing zorgen.
De belangrijkste beleidsaspecten uit de beleidsnota zijn : de nadruk op het lokale niveau; het engage-ment om 15.000 bijkomende sociale huurwoningen te realiseren; de aandacht voor bewonersparticipatie; het belang dat gehecht wordt aan de woonomgeving; het betrekken van jongeren bij sociale woonprojecten; de vereenvoudiging van de regelgeving; de klemtoon op milieuvriendelijk bouwen; de nadruk op het belang van inbreiding en renovatie, meer dienstverlening vanwege de VHM en de aandacht voor overleg met de nieuwe wooninitiatieven.
Misschien moeten onze architecten inspiratie halen bij de gisteren overleden Weense architect Friedensreich Hundertwasser. Hij verrichte baanbrekend werk door de eentoningheid in de woonomgeving van sociale woonwijken te doorbreken. Hij wantrouwde de tirannie van de rechte lijn. Eigenlijk wantrouwde hij elke vorm van tirannie : daardoor was hij een Oostenrijker om u tegen te zeggen. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID
Door de heer Vermeiren, door mevrouw Heeren en door de heer Dirk De Cock werden tot besluit van de behandeling van deze beleidsnota met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten uiterlijk donderdag 24 februari 2000 om 17 uur zijn ingediend.
Wij zullen op woensdag 15 maart 2000 om 16 uur de hoofdelijke stemmingen over de moties en de beleidsnota houden.
De algemene bespreking is gesloten.