Verslag plenaire vergadering
Verslag
ONTWERP VAN DECREET
Landschap basisonderwijs
Algemene bespreking
De voorzitter : Aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende het landschap basisonderwijs.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Karlos Callens, verslaggever : Omdat het basisonderwijs al enige tijd met enkele problemen kampt, is minister Vanderpoorten gesprekken gestart met de koepels, vakbonden, directeurs en verenigingen. In de commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid hebben we enkele maanden geleden een constructieve discussie gevoerd over deze aangelegenheid.
Omdat de huidige regelgeving een aantal beperkingen bevat die nieuwe evoluties verhinderen, kondigde minister Vanderpoorten in haar beleidsbrief voor het schooljaar 2001-2002 de hertekening van het landschap basisonderwijs aan met vijf duidelijke doelstellingen : evolueren naar grotere basisscholen, samenwerking tussen basisscholen, vergroten van de professionaliteit, herdenken van de plaats van het basisonderwijs en de regelgeving vereenvoudigen.
De discussie met de koepels, vakbonden, directiecomités en ouderverenigingen leidden tot een visienota over het onderwijslandschap basisonderwijs. In de beleidsbrief voor het schooljaar 2002-2003 werd de nieuwe regelgeving aangekondigd voor 1 september 2003 met als doel scholengemeenschappen vormen zodat kleine scholengemeenschappen evolueren naar levenskrachtige scholen.
Het ontwerp van decreet valt uiteen in zes grote delen : nieuwe oprichtingen, scholengemeenschappen, puntenenveloppes voor ICT, zorg en administratieve omkadering, beleidspersoneel en ondersteunend personeel, wijzigingen aan de rechtspositie en ten slotte nog enkele andere bepalingen.
In het eerste deel wordt een einde gemaakt aan de programmastop. De oprichtingsnormen blijven gelijk. Binnen een bepaalde afstand van een school mogen geen nieuwe initiatieven genomen waardoor splitsingen onmogelijk worden. Omdat de kloof tussen het kleuter en de lagere school te groot is, mogen kleuterscholen en lagere scholen niet meer autonoom opgericht worden.
Het is voorts de bedoeling van de minister om scholen aan te sporen samen te werken in scholengemeenschappen. Belangrijk daarbij is de vrijwilligheid, het behoud van de eigen identiteit, de eenvoudige normen en criteria, de eigen bevoegdheden en de voordelen.
Het werkingsbudget Basisonderwijs is sedert 2000 met 38,18 miljoen euro gestegen. Vanaf volgend schooljaar wordt met die middelen ICT-personeel, zorgpersoneel en administratief personeel betaald, rekening houdend met de specifieke situatie van het buitengewoon onderwijs en met de verschillen tussen het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs.
Alle scholen voor gewoon basisonderwijs krijgen een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid. De minister hoopt dat dit kan uitgroeien tot een permanent zorgbeleid met gebruik van reguliere en aanvullende middelen. Het zorgbeleid zal drie terreinen omvatten, namelijk het coördineren van de zorg op niveau van de school en de scholengemeenschap, het ondersteunen van het handelen van de leerkracht en het begeleiden van leerlingen. De puntenenveloppe voorziet in een getrapt normensysteem zodat een school met 600 leerlingen een voltijds medewerker kan aanwerven.
Ook de ICT-coördinatie wordt in het decreet behandeld. Bovendien wordt ook de ondersteuning voor de directeur en het leerkrachtenteam in het licht geplaatst. Er komen twee nieuwe ambten met een volwaardig statuut, namelijk dat van beleidsmedewerker en administratieve medewerker.
Vanaf 2005 zal de dienstanciënniteit niet meer gebonden zijn aan een schoolbestuur, maar wel aan een scholengemeenschap.
Tijdens de algemene bespreking merkte de heer Luc Martens op dat hij geen tegenstander is van een samenwerking tussen de onderwijsnetten. Hij vreest er echter voor dat meer gemeenten hun onderwijs zullen overdragen aan een ander net. De heer Kris Van Dijck stelde dat ieder onderwijsnet zich terugtrekt in eigen rangen en de samenwerking op lokaal niveau vaak tegenwerkt. Deze visie werd gesteund door de heer Dirk De Cock, die eveneens opmerkte dat de afgevaardigden van 'De Kraal' weliswaar een voorbeeld aanhaalden van samenwerking, maar dat zij wel enkele geografische voordelen hadden die elders niet evident zijn. De heer Pieter Huybrechts wees op de klacht vanuit het basisonderwijs op de toenemende planlast en de lage normen die vernieuwing tegen zouden werken. Namens de SP.A-fractie stelde de heer André Van Nieuwkerke dat dit decreet niet de oplossing brengt van alle problemen maar wel een stap in de goede richting is. Dit werd beaamd door de heer Frans Ramon, die vreest dat netoverschrijdende samenwerking zal uitblijven. Verder betreurt hij dat het groeipad van de zorgverbreding niet werd opgenomen in het decreet.
De minister hoopt echter dat scholen over de netten heen zouden samenwerken. Zij stelt vast dat de wil daartoe wel bestaat op plaatselijk niveau, maar dat de plannen vaak door de onderwijskoepels werden afgeraden. De minister begrijpt de houding van het OVSG over dit decreet niet en vindt dat deze organisatie een belangrijke kans mist om als organisator op te treden. Verder geeft zij toe dat de groeipadstimuli decretaal niet verankerd zijn. Wel is er een engagement om de 1/3 FT-betrekking in 2005 tot een volledige betrekking te laten evolueren.
De heer Gilbert Van Baelen zei het te betreuren dat het vrij onderwijs nog steeds wantrouwig staat tegenover netoverschrijdende initiatieven.
- De heer Norbert De Batselier, voorzitter, treedt als voorzitter op.
De heer Luc Martens antwoordde daarop dat deze houding ook bij de regering en het andere net leeft. De heer Van Baelen merkte daarop eveneens op dat de wil tot samenwerking bestaat aan de basis, maar dat initiatieven worden tegengewerkt door de onderwijsnetten. Hij hoopt dat er een gunstige evolutie zal komen en dat dit decreet geen stap terug zal betekenen.
Inzake begeleiding voor de vorming van scholengemeenschappen, pleitten de meeste commissieleden voor de inzet van extra personeel, waarop de minister zei dat de vakbonden hiervoor reeds personeel ter beschikking hebben. De minister verwees ook naar het departement Onderwijs, dat een goede begeleiding aanbiedt.
Tijdens de gesprekken over het invoeren van de functie van coördinerend directeur werd besloten dat de toekomst moet uitwijzen of de scholengemeenschappen groot genoeg zullen worden om een dergelijke functie te ondersteunen. De meeste commissieleden waren het erover eens dat de gevolgen voor het personeel positief zullen zijn, vooral omdat de administratieve medewerkers een volwaardig statuut zullen krijgen.
Er waren enkele problemen over de CODO's en de verhouding tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs. De minister beweerde dat via amendementen de CODO's zullen kunnen worden verder gezet, dat leerlingen uit het buitengewoon onderwijs zwaarder zullen wegen bij het vormen van samenwerkingsverbanden en dat de problemen bij de ziekenhuisscholen en het blijven bestaan van ION- en GON-projecten een oplossing krijgen.
De heren Luc Martens en Gilbert Vanleenhove vroegen dat de CLB's niet nauwer bij het zorgbeleid zouden worden betrokken en dat de ingangsdatum van de beleidscontracten van de CLB's niet zou samengaan met de contracten van de scholengemeenschappen.
Het ontwerp van decreet en de amendementen werden goedgekeurd met een meerderheid van 8 stemmen bij 5 onthoudingen.
Vandaag wordt nog een amendement ingediend om de problemen bij de CLB's in verband met de CODO's op te lossen. (Applaus)
Het landschap basisonderwijs heeft een lange voorbereiding gekend. Ik heb in het verslag van de heer Callens wel een iets positievere appreciatie gehoord dan wat ik heb opgevangen tijdens de bespreking. Het decreet bevat in zijn algemene oriëntatie inderdaad heel wat positieve elementen. Er wordt een eerste beperkte aanzet gegeven voor een beter en efficiënter gebruik van de middelen en een meer verantwoord pedagogisch beleid. Het decreet geeft ook een aanzet voor de vorming van een kader van beleids- en ondersteunend personeel en houdt het perspectief in van loopbaandifferentiatie. De basisschool wordt gewaarborgd in een zekere kleinschaligheid, waardoor de aanspreekbaarheid gehandhaafd blijft.
Toch staat onze fractie enigszins terughoudend tegenover dit decreet, zowel omwille van de aanpak als om bepaalde fundamentele bepalingen.
Vooreerst heeft de CD&V-fractie een aantal vragen bij de aanpak zelf. Er waren weliswaar visieteksten en hoorzittingen maar toch heerste er, op een bepaald ogenblik, een zekere verwarring. De minister had immers de bedoeling om dit ontwerp van decreet in te schrijven in het programmadecreet. Niettegenstaande het negatieve advies van de Raad van State hield de minister aanvankelijk voet bij stuk. Het was uiteindelijk het uitgebreid Bureau van dit parlement dat ervoor zorgde dat de minister inbond en het ontwerp van decreet zelf indiende.
Intussen werden de scholen echter geconfronteerd met de beruchte omzendbrieven. Deze omzendbrieven zetten het parlement altijd voor een soort van voldongen feiten.
Tevens zorgden deze omzendbrieven ervoor dat er een aantal zaken geforceerd doorgevoerd werden. De gemeenteraad van de stad waar ik woon, nam gisteren bijvoorbeeld al een beslissing over een scholengemeenschap. Voor de beslissing bestaat er echter nog geen decretale grondslag. Dit is geen gezonde situatie.
De voorliggende tekst bevat een aantal anomalieën en zal zeker leiden tot een aantal wrijvingen. Meerderheid en oppositie hebben samen al gewezen op de noodzaak van een coördinerend directeur. In het secundair onderwijs is deze functie noodzakelijk gebleken voor elke scholengemeenschap. Het is dan ook jammer dat dit ontwerp niet voldoende beleidsondersteunende maatregelen voorziet. Zelfs als de minister gedurende deze legislatuur nog een ontwerp van ondersteuningsdecreet zou indienen, zal zij te laat komen met afdoende maatregelen. Elk ontwerp van ondersteuningsdecreet moet overigens, hoe dan ook, losgekoppeld worden van het ontwerp dat hier vandaag voorligt.
De CD&V-fractie stelt zich ook vragen bij de manier waarop men de geografische zones omschrijft. Boze tongen beweren dat bepaalde mensen uit de administratieve diensten ernaar streven om het basis- en het secundair onderwijs te laten samenvloeien. Het secundair onderwijs wordt immers, volgens hen, te veel gesubsidieerd en het basisonderwijs ontvangt, naar hun mening, te weinig middelen. Deze mensen zijn de gedachte dan ook genegen dat men beide onderwijsvormen, door een verplichte samenvloeiing, er kan toe dwingen om de beschikbare middelen efficiënter aan te wenden. Wat de ene te veel heeft, kan overvloeien naar degene die te weinig heeft. Het basisonderwijs moet echter verder als een autonome eenheid kunnen verder functioneren. Het mag niet schatplichtig gemaakt worden aan het secundair onderwijs.
Men kan zich ook de vraag stellen of men, door zones op te leggen, de vrijheid van organisatie en vereniging niet in het gedrang brengt. Deze zones zullen trouwens ook leiden tot vervlakking en nivellering van de diverse bestaande culturen.
Dit ontwerp bevat overigens ook nog een aantal andere anomalieën. Het buitengewone onderwijs bleef oorspronkelijk aan de zijlijn staan. Een aantal amendementen verhelpen dit weliswaar een beetje. Het is echter duidelijk dat men de oorspronkelijke ambitie, om te komen tot inclusie, zeker niet waar weet te maken.
De basisenveloppe van dit ontwerp bestendigt de kleinschaligheid. Een scholengemeenschap van 600 leerlingen beschikt bijvoorbeeld over 26 uren aan administratieve ondersteuning minder dan een scholengemeenschap die bestaat uit 6 keer 100 leerlingen. Dit blijft een reëel probleem. Langs de ene zijde pleit de minister voor een schaalvergroting maar langs de andere kant blijft zij de kleinschaligheid bevorderen.
Het aantal uren dat aan zorgbeleid kan besteed worden, blijft ook ondermaats. Dit wordt bevestigd door diverse organisaties. Deze uren moeten besteed worden door een zorgcoördinator. Deze moet het geheel aan zorg van een school of scholengemeenschap samenbrengen. Verder moet hij of zij het onderwijs personeel steunen. Ten slotte moet de zorgcoördinator ook instaan voor de begeleiding van de leerlingen. Tien procent van de leerlingen heeft echter behoefte aan een meer intense begeleiding. Met het beperkt aantal beschikbare uren ken geen enkele zorgcoördinator zijn drievoudige taak op een goede manier uitvoeren.
De middelen die voorzien worden in dit ontwerp zijn totaal onvoldoende om de diverse knelpunten op te lossen. Eigenlijk zullen de scholen een aantal zaken zelf moeten gaan financieren. De reeds schaarse middelen van het basisonderwijs nemen verder af. Uit een internationale vergelijking blijkt dat het basisonderwijs te weinig middelen ontvangt, terwijl het secundair onderwijs, verhoudingsgewijs, te veel ontvangt. Precies het basisonderwijs wordt met dit ontwerp gedwongen om een deel van de hervormingen zelf te financieren.
De minister kan er zich misschien wel op beroemen dat ze meer personeel in het onderwijs bracht. Ze voorzag echter niet in de nodige middelen voor al dit personeel. Het is dan ook godgeklaagd dat het reeds ondergefinancierde vrije basisonderwijs zo veel zelf moet bekostigen. Ondertussen onderneemt men geen stappen om te komen tot meer gelijke spreiding van de werkingsmiddelen. Dit ontgoochelt ons ten zeerste.
In zijn verslag had collega Callens het ook over een aantal, al dan niet gewenste, effecten die dit ontwerp heeft voor het gemeentelijk onderwijs. Het gemeentelijk onderwijs wordt met dit ontwerp in een verder isolement gedreven. Het was echter precies de bedoeling dat men tot een grotere, net-overschrijdende samenwerking zou komen.
Door de vele provocaties is men tot een tweedeling van het onderwijslandschap gekomen waarbij het officiële onderwijs de vroegere rol van het gemeentelijk onderwijs zal overnemen. Ik vraag me sterk af of dit wel een positieve oplossing is.
Wanneer het gemeentelijk onderwijs verdwijnt zal de gemeente zich ten volle kunnen toeleggen op een flankerend beleid waarbij alle leerlingen op dezelfde voet van gelijkheid zullen worden behandeld. Dit misschien een van de weinige positieve punten van heel deze evolutie.
Ik betwijfel of dit een goede ontwikkeling is. Het enige voordeel zou kunnen zijn dat de gemeente daardoor buitenspel wordt gezet als bestuursniveau in het onderwijs en uiteindelijk zal instaan voor een flankerend beleid dat alle kinderen op voet van gelijkheid behandelt.
De uitspraak dat de Guimardstraat dicteert wat al dan niet kan, is al te makkelijk. Dit ontwerp van decreet voert een nieuwe beheersstructuur in boven het niveau van het schoolbestuur : het personeelsbeleid zal vanaf 2005 vorm krijgen op het niveau van de scholengemeenschap. Een leraar is echter niet zomaar een technicus, maar een drager van ideeën die het project van een school moet ondertekenen. Interveniëren in het personeelsbeleid komt neer op interveniëren in de vrijheid van onderwijs. Vrije katholieke scholen kunnen dus niet toetreden tot netoverschrijdende samenwerkingsverbanden, omdat dit de kern van hun project zou aantasten.
Wij gaan natuurlijk akkoord met het feit dat een ruimere samenwerking tot stand wordt gebracht en dat daar middelen voor worden uitgetrokken, hoe beperkt ook. CD&V zal dit ontwerp van decreet echter niet goedkeuren.
Het valt me op dat de standpunten over de eventuele rol van een gemeentebestuur die mevrouw Heeren in Sint-Truiden heeft verdedigd, enorm verschillen van wat de heer Martens hier vertelt.
Dit ontwerp van decreet is zeer belangrijk. Ten eerste was de betrokkenheid van het veld bij deze hertekening zeer groot. Daarom is nog niet iedereen mateloos enthousiast : dit ontwerp is slechts een aanzet om toekomstige knelpunten aan te pakken. De werkingsmiddelen nemen wat af, maar het niet-statutaire personeel zal eindelijk in een statutair kader werken. Voor de krappe omkadering, het administratieve personeel en de ondersteuning van de directies werd inderdaad nog geen concreet groeipad uitgetekend, maar dit is louter en alleen om budgettaire redenen. De aanzet werd wel al gegeven.
De belangrijkste doelstelling van dit ontwerp is en blijft de aanmoediging van bestuurlijke samenwerking in nieuwe scholengemeenschappen om de autonomie van de scholen te versterken. Het is daarom niet zo correct om in voorspellingen voor 2005 het veld met de vrees op te zadelen dat zal worden ingegrepen in hun pedagogische project. In dit ontwerp van decreet wordt ook niet geraakt aan het principe dat onder elke kerktoren een basisschool moet zijn. Samenwerking gebeurt op vrijwillige basis, met behoud van de eigen identiteit, met naleving van eenvoudige normen en criteria en vanuit de eigen bevoegdheden en voordelen van de school.
Ik noem dit decreet ook wel eens het decreet van de gemiste kans. De vrees bestaat dat de aanzetten die in dit decreet worden gegeven, straks misschien aanleiding zouden kunnen geven om in te grijpen in het pedagogische project en personeelsbeleid van een school. De terreinafbakening is volop bezig. Twee partijen spelen daarbij een belangrijke rol : de Guimardstraat en de gemeenten.
De VVSG maakte ons duidelijk dat ze niet inzag hoe de gemeenten de regisseurrol op lokaal vlak kunnen vervullen. Het voorbeeld van Sint-Truiden bewijst het tegendeel. De stad bleef daar wel een coördinerende en ondersteunende rol spelen voor alle scholen en alle kinderen. De heer Martens heeft deze gemeentelijke rol in het verleden ook steeds bepleit. Ik verwijs daarvoor naar zijn uiteenzetting tijdens het actualiteitsdebat over de hertekening van het landschap van het Vlaamse onderwijs.
Ik ben van mening dat gemeentescholen lokale samenwerkingsverbanden moeten kunnen opstarten. In een lokaal tijdschrift van VVSG schrijft een directeur echter dat een samenwerking met het vrije onderwijs volgens de Guimardstraat alleen maar mogelijk is bij gebruik van de leerplannen van het vrije onderwijs. Dit ontwerp van decreet gaat echter over bestuurlijke samenwerking en autonomie, en niet over leerplannen en pedagogische projecten. Op deze manier knipt de Guimardstraat bestaande lokale samenwerkingsinitiatieven tussen het vrije en gemeentelijke onderwijs door. De gemeente Kinrooi weigert voorlopig een keuze te maken : het vrije onderwijs was daar zeer verheugd over de ICT-inspanningen van de gemeente voor alle kinderen van alle scholen.
Iedereen is voorstander van autonomie aan de basis, maar wat dan met de bepaling in Onderwijs XIV dat gemeentescholen verplicht zijn om leerplannen te gebruiken die verschillen van die van de vrije scholen?
Als men een vermenging krijgt met het personeel van het gemeentelijk onderwijs, dat aan leerplannen is gebonden, dan krijgt men eveneens een vermenging van het pedagogisch project.
Vanaf 1 september 2005 komt het begrip scholengemeenschap in de rechtspositieregeling. Dat betekent dat scholen die van die gemeenschap deel uitmaken, een gemeenschappelijk personeelsbeleid gaan ontwikkelen. Men zal zich niet tot de aanzet beperken. Ook in het secundair onderwijs stellen we vast dat heel wat bevoegdheden naar de scholengemeenschappen worden overgedragen. Als een school in een scholengemeenschap stapt, zal er sprake zijn van integratie, ook van het personeelsbeleid.
Scholen zijn autonome vzw's en beslissen zelf of ze in een scholengemeenschap stappen. Als ze weigeren, kiezen ze er bewust voor om de loyaliteit niet te verbreken. Dat kan men hun niet kwalijk nemen.
Wat u zegt, is onwaar. Tijdens de hoorzitting heeft mevrouw Pletinckx zelf gezegd dat door de Guimardstraat geen enkele opening werd gelaten voor het katholieke vrij onderwijs om samen te werken. Ik ben het volledig eens met de definitie die de heer Martens in een vraag om uitleg gaf. De huidige school moet een open leefschool zijn en ingebed in de lokale samenleving. Dat wil zeggen dat hij aanvaardt dat er in de samenleving een aantal criteria zijn op basis waarvan een pedagogisch project wordt opgesteld.
Dat klopt als het gaat om een uitnodiging tot dialoog. De vraag is wat de begrippen open en pluralistisch betekenen. Ik stel vast dat u er een andere invulling aan geeft dan ik.
U geeft geen definitie van pluralisme en doet alsof ik het begrip pluralisme zeer vaag invul. Als u permanent pleit voor een duidelijk pedagogisch project, dan moeten ook de vrije scholen dat kenbaar maken en toepassen. Dat is heel moeilijk. In een open brief van mevrouw Pletinckx staat dat er in het vrij basisonderwijs al meer dan 700 rechtspersonen zijn en meer dan 200 gemeentebesturen die inrichtende macht zijn. De verscheidenheid binnen de pedagogische projecten van die 700 scholen is groot. Maar er is een bindend element : het begrip katholiek kan alleen door de bisschop worden toegekend aan een school. Daardoor krijgt zij automatisch de verplichting opgelegd om deel uit te maken van de koepel. De vraag is dus hoe vrij een vrije school is.
Het is een gemiste kans. Het vrij onderwijs zou veel baat hebben bij een goede samenwerking met het gemeentelijk onderwijs. Door de houding van de Guimardstraat wordt het omgekeerde gecreëerd van datgene wat in de definitie van de heer Martens staat. Het is niet goed voor een kind dat er samenwerkingsverbanden worden gesloten met gemeenten die niets met elkaar te maken hebben. Ik begrijp niet dat men de lokale autonomie niet heeft laten spelen en dat men aan de vrije basisscholen niet de kans heeft gegeven om in een open geest met het gemeentelijk onderwijs samen te werken.
Ik hoop dat het decreet zal leiden tot samenwerking en netwerking in plaats van concurrentie, en dat de inrichtende machten hun vrees om samen te werken kwijtraken. (Applaus bij de VLD, sp·a, AGALEV en VU&ID)
Het ontwerp van decreet is al uitvoerig besproken tijdens de hoorzitting en in de betrokken commissie. Verschillende sprekers deelden tijdens de hoorzitting dezelfde bezorgdheid als het Vlaams Blok, met name dat het ontwerp op een aantal fundamentele punten tekortschiet.
Zo staat in de toelichting dat het ontwerp het resultaat is van bijna twee jaar overleg met koepels, vakbonden en directeursverenigingen, terwijl de kritiek van die laatste net is dat de besprekingen er werden doorgejaagd en dat er niet werd gestreefd naar een consensus. Daardoor bestaat er nog heel wat onduidelijkheid over een aantal zaken. Ook is in de toelichting nergens sprake van de ongelijke financiering van het vrije katholieke onderwijs tegenover het officieel onderwijs. Het Vlaams Blok stelt vast dat het vrije katholieke onderwijs nog altijd niet krijgt waarop het recht heeft.
Een andere kritiek van het basisonderwijs is de toenemende planlast, met name de omvangrijke regels in verband met gezondheid en veiligheid, de vorming van scholengemeenschappen, de implementatie van de nieuwe leerplannen, de nieuwe rechtstatuten van het personeel en de nieuwe regelgeving.
Een vereenvoudiging van de regelgeving is een van de doelstellingen van de minister. Volgens de directies in het basisonderwijs is de regelgeving de laatste jaren alleen maar toegenomen. Aangezien vele vernieuwingen op de valreep werden doorgedrukt, bestaat de vrees dat er ernstige fouten zullen worden gemaakt.
Verder is de ondersteuning ontoereikend, terwijl er daaraan net behoefte is. Net als in het secundair onderwijs is er in het basisonderwijs coördinatie nodig. Ook zijn er heel wat vragen over de zogenaamde inclusieleerlingen. Kinderen met een zware handicap zijn welkom in het gewone onderwijs, maar dan moeten daarvoor ook de nodige middelen ter beschikking worden gesteld.
Schoolgemeenschappen kunnen positief zijn. De overheid moet aan het basisonderwijs voldoende tijd en middelen geven waarop het recht heeft. Er is een betere omkadering nodig.
Ondanks de interessante perspectieven moet er nog heel wat bijgestuurd worden. De minister moet in de eerste plaats voldoende middelen garanderen (Applaus bij het VB).
Het ontwerp van decreet betreffende het landschap basisonderwijs is niet de oplossing voor alle problemen, maar het is wel een stuk van de oplossing. De basisscholen moeten meer kunnen doen met het beschikbare personeel en met de beschikbare middelen indien ze de krachten bundelen. Voor de basisscholen is dit een grote stap, die perspectieven biedt maar ook vragen oproept. Veel scholen vragen zich af of ze in de scholengemeenschappen wel hun onafhankelijkheid en hun eigenheid zullen kunnen bewaren.
Daarom vinden we het belangrijk dat er niet wordt geraakt aan het basisprincipe van een basisschool onder iedere kerktoren, dat de scholengemeenschappen op basis van vrijwilligheid zullen kunnen worden uitgebouwd, dat er een proefperiode van twee jaar wordt ingebouwd en dat er een duidelijk groeipad wordt uitgetekend.
We hopen alleszins dat de basisscholen de stap naar bestuurlijke samenwerking zullen zetten, dat zoveel mogelijk scholen netoverschrijdend zullen gaan samenwerken en dat ook de scholen voor buitengewoon onderwijs maximaal zullen worden betrokken.
Het ontwerp van decreet bevat ook een aantal positieve elementen op personeelsvlak. De administratieve medewerkers die hun loopbaan zijn begonnen als gesubsidieerde contractuelen en later als gewone contractuelen, krijgen nu eindelijk een volwaardig statuut. Elke basisschool ontvangt voortaan extra uren voor zorgbeleid. In afwachting van de realisatie van ons eigen voorstel met betrekking tot gelijke kansen, beschouwen we dit als een goede aanzet voor een structureel beleid ten aanzien van kinderen met individuele leerproblemen. Basisscholen krijgen nu ook de mogelijkheid om personeel aan te trekken voor ICT-coördinatie.
De financiering van het gelijkekansenonderwijs is evenwel onvoldoende. De discussie rond de CODO's en het CLB bewijst dat men een aantal zaken doorschuift en dat waardevolle projecten verdwijnen. Er zijn ook onvoldoende zorguren. Wij menen dat de financiering die wij voorstellen, namelijk een basisfinanciering en een financiering naar leerlingenkenmerken en zorgkenmerken, de financiering van de toekomst dient te worden in het basisonderwijs.
Mijn fractie is zeer tevreden dat we met amendementen het voortbestaan van waardevolle CODO-projecten hebben kunnen realiseren en dat de betrokkenheid van het buitengewoon onderwijs verhoogd wordt door een weging van de leerlingen van deze leerlingen binnen de scholengemeenschap. De ziekenhuisscholen zullen geen verlies lijden inzake administratieve werking en de CLB's zullen tegen 2006 opnieuw kunnen beschikken over het volledige contingent van 126,85 omkaderingsgewichten, waarvan er nu een veertigtal naar het zorgbeleid in het buitengewoon onderwijs zullen gaan.
Ik hoop dat we later, wellicht in de volgende regeerperiode, nog een stap vooruit zetten inzake de financiering van het onderwijs en van de zorg. (Applaus)
Schaalvergroting is een algemene tendens in de samenleving en nu ook in het onderwijs.
In dit ontwerp van decreet staat de scholengemeenschap centraal, een instrument om beleids- en beheersproblemen beter te kunnen oplossen. Het biedt echter geen antwoord op de problemen van het basisonderwijs, onder meer het gebrek aan werkingsmiddelen, een te krappe omkadering en de beperktheid van de mogelijkheden voor een verdere professionalisering.
Toch menen we dat het ook kansen biedt, omdat het de samenwerking tussen de basisscholen onderling en tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs stimuleert. Infrastructuur, personeel, expertise en middelen kunnen zo beter worden benut.
De volgende punten zijn zeker positief. Kleine basisscholen kunnen blijven bestaan zodat de school deel blijft uitmaken van de leefgemeenschap van kinderen.
Scholen kunnen vrijwillig toetreden en de overdracht naar de scholengemeenschap kan geleidelijk gebeuren. Het respect voor de pedagogische projecten blijft bestaan. De middelen voor administratieve en beleidsondersteuning wordt vanaf het volgende schooljaar ter beschikking gesteld onder de vorm van gefinancierd of gesubsidieerd beleids- en ondersteunend personeel. Er werd een oplossing gevonden voor de kleine onderwijsvertrekkers, voor de ziekenhuisscholen, voor de weging van de kinderen uit het buitengewoon onderwijs en voor waardevolle CODO-projecten. Eén van de voorwaarden voor de oprichting van nieuwe scholen is, naast de afstandsregel, dat de school kleuter- én lager onderwijs moet inrichten, wat vanuit pedagogisch oogpunt een te verdedigen keuze is.
Toch hebben we een aantal bedenkingen. De besteding van de puntenenveloppen wordt erg gedetailleerd geregeld. Men zou ook kunnen voorzien in een globale enveloppe voor de scholengemeenschap die kan worden gebruikt op basis van een aantal grote richtlijnen. Daarover wordt dan achteraf verantwoording afgelegd.
De netoverschrijdende samenwerking is er niet echt uitgekomen en dat is een gemiste kans.
Ik heb tijdens de commissiebespreking al gezegd dat ik de afwezigheid van middelen voor begeleiding betreur. Verandering en vernieuwing voorstellen is makkelijker dan verandering en vernieuwing realiseren. De stimuli om een scholengemeenschap te vormen zijn te beperkt. De belofte dat de eenderde opdracht een voltijdse opdracht zal worden in 2005 werd niet in het ontwerp opgenomen.
Ons basisonderwijs is heel waardevol. Ik hoop dat dit ontwerp van decreet de kwaliteit ervan nog zal verbeteren.
Als covoorzitter van de rondetafelconferentie Onderwijs heb ik de behoeften van het basisonderwijs van nabij leren kennen. Middelen samenbrengen, structureren en saneren zijn echter geen oplossingen voor de problemen vanwege het grote belang dat kinderen, ouders, leerkrachten en directies aan kleinschaligheid hechten. Omdat de nabijheid van de basisschool een fundamenteel recht is, moeten we de plaatselijke basisscholen behouden. Daarom koppelt dit ontwerp van decreet de voordelen van grote groeperingen aan het behoud van de afzonderlijke scholen.
De essentie van dit ontwerp is de scholengemeenschap. Wie zich open en flexibel opstelt, zal gauw merken dat samenwerken meer is dan de som van de samenwerkende delen. De grotere entiteiten zijn geen doel op zich, maar een middel om de samenwerking te stroomlijnen en om de expertise en middelen beter te benutten.
In die zin betreur ik dat de netten zich in hun eigen verzuilde structuur terugtrekken. De huiver om netoverschrijdend samen te werken leeft vooral aan de top. De invloed van het pedagogische project op -12-jarigen is zodanig beperkt, dat ik het eigenlijk niet begrijp. Ik heb respect voor de eigenheid van de scholen, maar zich verzetten tegen netoverschrijdende samenwerking is een gemiste kans. Mocht men de scholen autonoom laten beslissen, dan zouden er vast zulke samenwerkingsverbanden ontstaan waardoor de geografische scholengemeenschap het licht zou zien.
De Kraal in Herent is een ideale samenwerking. Ook zal zijn de omgevingsfactoren er gunstig, dan nog moet men in de eerste plaats bereid zijn samen te werken. Het komt erop aan de mogelijkheden eerst correct in te schatten en vervolgens te realiseren.
De samenwerkingsverbanden met het buitengewoon onderwijs moeten beter begeleid worden. Inclusief onderwijs moet tot een win-winsituatie leiden. De meerderheid heeft amendementen ingediend om de problemen van het ziekenhuisonderwijs en de CLB's op te lossen. De CODO-projecten in het buitengewoon onderwijs kunnen worden voortgezet. Over de plaats van de CODO's binnen de CLB's werd zopas nog een amendement ingediend.
Volgens een commissielid sluiten de scholen tegen beter weten in en met kennelijke tegenzin samenwerkingsverbanden omwille van de puntenenveloppen. Ik geloof dat niet omdat ik ervan overtuigd ben dat alle deelnemende scholen er beter van zullen worden.
Ik had een lang pleidooi voorbereid tegen het schrappen van 30 percent van de CODO's uit de CLB's omdat de zorgwerking van de CLB's daardoor ontregeld wordt. Ik hoef dit pleidooi gelukkig niet te houden dankzij het amendement. Eigenlijk zouden we deze maatregel volledig moeten schrappen, maar ik kan me voorstellen dat de meerderheid haar redenen heeft om niet zo drastisch in te grijpen. Dankzij het amendement worden de 126,95 CODO- omkaderingsgewichten toegevoegd aan de organieke omkadering van de CLB's vanaf 1 september 2006.
Dit betekent dat men in de komende 3 jaar 38,25 omkaderingseenheden zal wegnemen om de projecten voor buitengewoon onderwijs in het gemeenschapsonderwijs mogelijk te maken. Er zijn inderdaad meer middelen nodig om deze projecten te verwezenlijken, maar men mag deze niet verkrijgen door het budget van andere noodzakelijke projecten aan te spreken.
De projecten buitengewoon onderwijs worden na 3 jaar geëvalueerd, waarna ze eventueel kunnen verlengd worden. Op dat moment zal het zeker mogelijk zijn nieuwe middelen voor het buitengewoon onderwijs aan te boren. Zo zou men vanaf 1 september 2006 de totale omkadering van CODO's aan de CLB's kunnen teruggeven.
Ik vernam dat men onlangs beloofde om de personeelsafvloeiing meer geleidelijk te laten verlopen. Graag had ik daarover bevestiging gekregen van de minister. Ook werd beweerd dat de proportionaliteit tussen de centrumnetten vanaf volgend schooljaar ook geleidelijk in overeenstemming zou gebracht worden met het werkelijk gewogen aantal leerlingen per CLB-werkingsgebied. Dit zou tot gevolg hebben dat tegen 2007 de totale linearisering gerealiseerd is. Ook inzake CODO's die in onderwijs werken, heb ik dezelfde vraag. Deze CODO's behoren niet tot een CLB en men heeft ook hier duidelijk behoefte aan linearisering. Gaat u ook hier deze beweging doorvoeren?
De problematiek van het basisonderwijs is genoegzaam gekend. De voorbije jaren was er een intens debat om tot een oplossing te komen in het basisonderwijs, die tegelijk de kwaliteit van het onderwijs verhoogt, de werkdruk verlaagt, extra middelen verleent en de middelen efficiënter aanwendt. De discussie is begonnen met de stelling dat alle basisscholen levenskrachtige scholen moesten worden. Dit betekent dat ze allemaal voldoende kwaliteit en expertise moeten bieden terwijl ze toch dicht genoeg bij de leefwereld van het kind blijven. Wij stelden vast dat er in Vlaanderen zeer veel kleine basisscholen zijn die minder dan 100 leerlingen tellen. Men kan zich afvragen in hoeverre dergelijke scholen kwaliteit en expertise kunnen aanbieden aan hun leerlingen.
Een eerste optie om tot een oplossing te komen was het sluiten van deze kleine scholen. Reeds snel besefte men dat dit geen goede oplossing was, aangezien verschillende ouders bewust kiezen voor een kleine basisschool. Een tweede optie was het organiseren van samenwerking tussen scholen op het materiële en administratieve vlak, waarbij de pedagogische eigenheid van elke school zou gewaarborgd blijven. Deze samenwerking maakt expertise en de efficiënte inzet van middelen mogelijk. In een beginfase zal dit zorgen voor een verhoging van de werkdruk, maar in een latere fase zal deze samenwerking een voordeel worden. Scholen mogen ervoor kiezen op meerdere terreinen actief samen te werken en zullen daar zeker voordeel uit halen.
De belangrijkste punten van dit ontwerp zijn volgens mij de vrijwillige scholengemeenschappen, de administratieve ondersteuning die de voorbije jaren werd opgebouwd en de regularisatie van een aantal nepstatuten. Daarnaast handelt het ontwerp over de zorg. Vanaf 1 september 2003 zal elke school een zorgbrede school moeten zijn. Tot op dit moment liepen er reeds enkele projecten om tot zorg te komen, maar niet alle scholen kregen GOK-uren toegewezen. Iedere school telt nochtans kinderen die extra aandacht nodig hebben.
De redevoeringen van de parlementsleden gaven een genuanceerd beeld. Men is het erover eens dat het ontwerp een belangrijke aanzet geeft, maar dat het werk niet af is. In de komende jaren zal men in de begroting misschien meer middelen moeten uittrekken.
Sommigen beweerden dat het lanceren van discussie- en visieteksten veel verwarring zaaide. Op zich is discussie goed voor het beleid, maar voor de mensen op het veld kwam dit waarschijnlijk verwarrend over. Dit is echter inherent aan het democratisch debat.
Enkele organisaties pleitten ervoor het ontwerp uit te stellen, aangezien de scholen niet klaar zouden zijn om tot het vormen van scholengemeenschappen over te gaan. Gisteren werd echter in Het Belang van Limburg vermeld dat bijna alle scholen op dit moment reeds zijn toegetreden tot een scholengemeenschap. Dit bevestigt dat men op het veld soms veel sneller handelt dan men in het algemeen aanneemt.
Er zijn natuurlijk enkele anomalieën in het ontwerp. Er werd een uitgebreide discussie gevoerd over het al dan niet aanstellen van een coördinerend directeur. De belangrijkste reden om dit niet te doen was niet dat deze functie in het secundair onderwijs later werd ingesteld. Scholengemeenschappen voor het basisonderwijs zijn meestal veel kleiner en geografisch minder verspreid. De stimulans bestaat bovendien voor de scholengemeenschap om de huidige eenderde betrekking te laten uitgroeien tot een voltijdse betrekking in 2005. Het is de taak van de minister van Onderwijs en van het parlement om de samenwerking binnen een scholengemeenschap op te volgen. Indien er grote knelpunten zijn, kunnen deze volgend jaar worden bijgestuurd.
Het was nooit de bedoeling om in het debat rond dit ontwerp de samenwerking tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs in vraag te stellen. Vanuit het veld krijgen wij soms wel de vraag een dergelijke samenwerking mogelijk te maken.
De beperking tot een aantal zones zorgt er voor dat het eigen karakter van de scholen gewaarborgd blijft. Een aantal scholengemeenschappen mogen zich niet laten uitdeinen over heel Vlaanderen omdat de lokale verankering belangrijk blijft.
Collega Martens is, tot mijn grote vreugde, ook een voorstander van de verdere bediscussiëring van de tekst over het maatwerk. Nu het basisonderwijs geregeld is, moet men deze visietekst verder afwerken.
In dit ontwerp worden er ook belangrijke stappen gezet naar samenwerking tussen het gewone en het buitengewone onderwijs. Door deze stappen, kunnen we veel leren zodat een aantal elementen in verband met maatwerk eventueel in het toekomstig regeerakkoord kunnen verwerkt worden.
Een aantal sprekers beweerden dat er in dit ontwerp te weinig uren aan zorgcoördinatie worden toegekend. Men moet echter het volledige verhaal brengen. Met de uren van de zorgcoördinator kunnen verschillende zaken gebeuren. Men mag zich echter niet beperken tot zorg. Elke school zal een zorgbeleid moeten voeren. In een sommige scholen zal men hier de zorguren voor gebruiken. In de meeste scholen zal deze zorg ook geïmplementeerd worden met de GOK-uren, de zorguren en de uren van het lestijdenpakket. Al deze uren samen moeten ervoor zorgen dat elke school een volwaardig zorgbeleid kan voeren. De zorguren zullen overigens geen zware administratieve lasten met zich meebrengen.
Door de toekenning van het zorgpakket werden er overigens ook duizend nieuwe betrekkingen gecreëerd in het basisonderwijs. De mensen die voor deze taak aangeworven worden, moeten echter niet noodzakelijk pedagogisch geschoold zijn. Men zal heel de materie echter nauwgezet blijven volgen. Voor welke mensen opteert men? Wat zijn hun bekwaamheden? Hoe functioneren ze binnen de scholen? Pas als al deze vragen beantwoord zijn, kan men weten of het aantal toegekende zorguren voldoende is.
Als er nieuwe middelen toegekend zullen worden aan het basisonderwijs, zal men ook een nieuwe discussie krijgen over de besteding van deze middelen. Zorg is een mogelijk optie. Persoonlijk ben ik voorstander van. Men vraagt echter ook een betere omkadering en meer kinderopvang. Elke keer er nieuwe middelen ter beschikking zijn voor onderwijs moet men een keuze maken naar welk het niveau. Binnen elk niveau moet men echter ook steeds een prioriteitenlijst opstellen.
Heel wat collega's betreuren dat er geen netoverschrijdende samenwerking bereikt werd. Er werden echter hieromtrent wel een aantal voorstellen ingediend van een aantal scholen die netoverschrijdend wensten te werken. Dit werd hen echter, door de koepel waartoe ze behoren, ten stelligste afgeraden.
Problemen rond leerplannen en personeelsbeleid voor 2005 moeten gedurende de volgende twee jaar opgelost worden. De personeelsstatuten moeten in ieder geval beter op elkaar afgestemd worden. Dit zal de netoverschrijdende samenwerking in ieder geval stimuleren. Het is een beleidsuitdaging om dit te verwezenlijken.
Naast het statutaire gegeven is er echter ook nog het pedagogische gegeven. Ook hiervoor kan er een oplossing gevonden worden. Vijfenzeventig procent van de kandidaten van de vervangingspool opteert er bijvoorbeeld voor om in alle netten tewerkgesteld worden.
Ik heb ook gediscussieerd over de leerplannen. Het is aan de scholen en aan de leerkrachten om deze leerplannen in te vullen. Tegen 2005 moeten alle leerplannen echter op elkaar afgestemd zijn. Iedereen is het hier over eens. In het secundair onderwijs zijn er nu al leerplanmakers, over alle netten heen, actief. Dit is een positieve evolutie.
In het secundair onderwijs bestaan er trouwens ook al netoverschrijdende vormen van samenwerking. Dit alles functioneert op een behoorlijke wijze.
Via het amendement werd het probleem van de CLB's goed opgelost. Er vonden al een aantal gesprekken met de koepels plaats. Ik zal het parlement in ieder geval verder nauwgezet op de hoogte houden.
Het CLB-decreet ligt op kruissnelheid. Volgend jaar moet dit CLB-decreet verder geëvalueerd worden. In de toekomst zal men immers veel nood hebben aan een intense samenwerking tussen de scholen en de CLB's. Vooraleer men conclusies trekt moet echter eerst alles goed evalueren. In de volgende jaren moeten er dan eventueel bijsturingen komen.
Bepaalde knelpunten van het basisonderwijs blijven ook met dit ontwerp bestaan. Men moet dus het laatste jaar van deze legislatuur gebruiken om, over alle partijgrenzen heen, een aantal akkoorden over de toekomst van het onderwijs, te bereiken.
In navolging van de rondetafelconferentie werd de werkgroep financiën en personeel opgericht. Tegen het einde van 2003 moeten er door deze werkgroep een aantal resultaten geboekt zijn.
We moeten echter ook aandacht besteden aan alles wat te maken heeft met kwaliteit. De voorbereidende gesprekken hebben me immers duidelijk gemaakt dat kwaliteit al te vaak onderschat wordt. Zelfs leerkrachten doen dit. Het Vlaams parlement kan een doorslaggevende rol spelen voor de kwaliteit en de kwaliteitszorg. Morgen kunnen hier al een aantal voorstellen over gemaakt worden.
Met dit ontwerp van decreet wil het Vlaams parlement een aantal problemen van het basisonderwijs oplossen. Het basisonderwijs bekleedt een cruciale rol in het onderwijslandschap. Ondanks de schaarste van middelen heeft men er al heel wat vooruitgang geboekt. Het basisonderwijs verdient dan ook ons allergrootste respect. Het werk is echter nog lang niet af.
Ik wil ten slotte iedereen bedanken die aan de besprekingen heeft deelgenomen. Ook de beleidsvoerders moeten immers lessen trekken uit geleverde kritiek. Door de diverse gesprekken werden er immers verbeteringen aan het ontwerp gebracht.
Ik wil ook de leden van de administratie en mijn kabinetsmedewerkers bedanken. Ik ben hen erkentelijk voor al het werk dat ze leverden. (Applaus)
Het antwoord van de minister getuigt van een grote voorzichtigheid. Wellicht is deze houding ingegeven door het pre-electorale klimaat. Het antwoord van de minister is in ieder geval genuanceerder dan dat van collega Van Baelen.
Een boeiden cultuur is noodzakelijk een eenvormige cultuur maar een cultuur waar verschillen kunnen uitgediept worden; iedereen zijn eigenheid kan bewaren en confrontaties niet uit de weg gegaan worden.
Dit antwoord bevestigt mijn wantrouwen. Ik blijf erbij dat de minister gestuurd wordt.
Mijnheer Martens, het is in mijn partij niet de gewoonte mekaar te dicteren. Diversiteit zal ik trouwens altijd verdedigen. Ook nu huisvest één inrichtende macht vaak verschillende scholen met een eigen karakter.
De voorzitter : De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet betreffende het landschap basisonderwijs.
- De stemmingen over de amendementen op de artikelen 61, 74 en 84 en over de artikelen 61, 74 en 84 worden aangehouden.
- De overige artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.