Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, in ieder arrondissement in Vlaanderen en Brussel is er een dienst voor herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen, die een aanbod hebben voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Deze HCA-diensten worden gesubsidieerd door het Agentschap Jongerenwelzijn. De laatste maanden werd een oefening gedaan om een nieuw erkenningskader uit te werken dat meer stabiliteit en zekerheid moet bieden aan de HCA-diensten (herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen).
Het is – laat dat duidelijk zijn – een belangrijke oefening, die een vooruitgang betekent op inhoudelijk vlak. De essentie van de oefening trek ik dus niet in twijfel. De manier waarop de berekening van de enveloppe gebeurt binnen dat nieuwe kader lijkt een stap vooruit. Het is goed dat er een analyse wordt gemaakt van waar er welk aanbod is en of het logisch ineen zit. Dat trek ik niet in twijfel.
Op het moment dat het nieuwe erkenningskader moet worden ingevoerd, zou er echter tegelijkertijd een stevige besparing komen voor het budget van 2016. Die besparing heb ik niet terugvonden in de plannen, noch in de documenten van het regeerakkoord.
De structurele subsidie zou met meer dan 8 procent dalen. Het verschilt natuurlijk van arrondissement tot arrondissement. Bij sommigen gaat dat tot 50 procent, bij anderen is dat 2 procent. Er zit een groot verschil op. Gemiddeld is het 8 procent. De totale som van de middelen zou met 8 procent dalen voor de structurele subsidie. Tegelijkertijd zou er ook zijn aangekondigd dat de middelen voor de innovatie worden stopgezet. Die middelen waren toegezegd voor vijf jaar. Het gaat om een besparing die ook nog eens 3 à 4 procent van de totale som betekent. In totaal zou je aan een besparing van 11 à 12 procent komen van de middelen op die diensten.
Die besparingen hebben natuurlijk een sterke invloed op de budgetten die er zijn. Zoals ik zei, loopt die besparing heel verschillend. Voor sommige diensten loopt het op tot 47 procent van het budget.
Ik herhaal dat ik niet in twijfel trek dat de oefening wordt herbekeken en dat de onevenwichten worden rechtgezet, maar dan moet dat wel gebeuren binnen de beschikbare enveloppe. Dat de enveloppe met meer dan 11 procent daalt, was niet aangekondigd of afgesproken. Het lijkt mij ook niet opportuun. Er heerst nu ongerustheid bij die diensten. Ik denk dat we allemaal wel telefoons of mails hebben gekregen uit verschillende hoeken. Het zal de slagkracht van hun werking bepalen. Het is belangrijk dat die diensten snel kunnen reageren en dat ze een adequaat aanbod hebben.
Vorige week – zelfs gisteren nog in de plenaire vergadering – hebben we het debat gevoerd over de capaciteitstekorten in de gemeenschapsinstellingen. Een rechter kan een kind dat een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, doorverwijzen naar een gemeenschapsinstelling, maar kan het ook doorverwijzen naar een HCA-dienst, dat een soort alternatief is voor die instellingen. Vaak is dat het enige middel dat die jeugdrechters en het parket hebben, omdat ze geconfronteerd worden met gemeenschapsinstellingen die overvol zijn. Ze zeggen zelf dat het voor hun absoluut een alternatief daarvoor is.
Als we besparen op de structurele subsidie en op de middelen voor innovatie, zal dat nefaste gevolgen hebben voor een kwetsbare groep die nu al op verschillende wachtlijsten stoot. Je merkt nu al vaak dat rechters kinderen doorverwijzen naar een gemeenschapsinstelling, dat ze tijdelijk, voor zes à zeven maand terug naar huis gaan vooraleer ze daar binnen komen of naar de cel moeten wanneer ze in een omgeving zitten waarbij het onmogelijk is ze terug naar huis te sturen.
Het gaat dus om een enorm kwetsbare doelgroep. Er is daarop een alternatief. Er zijn instellingen met vernieuwde vormen van werking. Als we daarop besparen, creëren we wellicht nieuwe wachtlijsten.
Minister, klopt het dat er voor het voorziene budget van 2016 op de structurele subsidie 8 procent wordt bespaard en dat de middelen voor innovatie worden stopgezet? Ik hoop dat uw antwoord hierop heel kort is en dat u zegt dat er niets van aan is, dat er niet op wordt bespaard.
Hoe motiveert u dat? Hoe verklaart u dat?
Hoe garandeert u dat deze toch wel heel kwetsbare doelgroep voldoende ondersteuning krijgt? Kinderen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, moeten we niet loslaten. We moeten ze opvolgen en begeleiden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Zoals mevrouw Van den Brandt zegt, zouden die HCA-diensten een besparing opgelegd krijgen van gemiddeld 10 procent. Sommige diensten zouden zelfs een kwart van de middelen verliezen. Nochtans leren ze jongeren omgaan met agressie. Ze begeleiden hen bij het uitvoeren van gemeenschapsdiensten en werken aan herstelgesprekken tussen jonge daders en slachtoffers. Het is meermaals door wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat herstelgericht en constructief werken met jongeren de kans op herval fors vermindert. Het is zelfs zo dat voor jongeren die veroordeeld worden voor geweld de kans op recidive tot een kwart vermindert wanneer ze niet louter worden vastgezet, maar een aangepaste begeleiding krijgen die zich bijvoorbeeld richt op het leren beheersen van agressie.
Het is ook nogal paradoxaal dat wanneer onze gemeenschapsinstellingen overvol zitten en jongeren bij gebrek aan plaats in de cel moeten overnachten, anderen wat abrupt en vroeger hun behandeling moeten afbreken, er net op die vormen van bestraffing die de kans op herval verkleinen en dus de druk op die gemeenschapsinstellingen verminderen, zou worden bespaard. Het is een soort besparingslogica die natuurlijk als een soort boemerang terugkeert. Die jongeren keren namelijk gewoon terug. De kans op recidive is gewoon veel groter zonder die begeleiding.
Ik heb eerder uit uw publieke reactie begrepen dat het gerecht zelf te weinig gebruikmaakt van die alternatieve bestraffingsvormen en te snel overgaat tot bevel tot opsluiting zonder meer. Als dat zo is, dan denk ik dat er ook bij u een taak ligt om het gesprek aan te gaan met uw collega van Justitie, met eventueel de bevoegde diensten ter zake om het gerecht ervan bewust te maken dat ook die alternatieve vormen van bestraffing erg waardevol zijn en dat dat een optie is die moet kunnen worden overwogen. Het zijn namelijk alternatieven die een belangrijke rol kunnen spelen om jongeren op een duurzame manier te re-integreren in de maatschappij, eerder dan de HCA-diensten af te slanken.
U zegt dat er weinig vraag is, dus ik begrijp dat u daar geen budget tegenover stelt. Anderzijds denk ik dat de remedie niet kan zijn deze vorm van bemiddeling gewoon te verminderen, maar wel dat u ervoor zorgt dat er meer gebruik van wordt gemaakt en dat dit alternatief een volwaardiger alternatief wordt bevonden. We willen jongeren namelijk niet laten bestraffen wanneer zij een fout maken. We willen hen helpen hun leven op orde te brengen en opnieuw op het rechte pad te geraken. Dat betekent ook dat we moeten inzetten op die begeleiding en dat we niet mogen opgeven. We moeten dus blijven inzetten op het aanbieden van die kwaliteitsvolle, herstelgerichte en constructieve afhandeling.
Minister, zult u het parket meer bewust maken van de mogelijkheden en de positieve impact van de HCA-begeleiding voor die jongeren? Als u antwoordt dat niet alle organisaties die HCA aanbieden, even performant blijken te werken, zult u dan vooral inzetten op het aanleren van goede praktijken van andere organisaties die dat wel doen, en de middelen binnen de begeleiding van jongeren zelf houden, veeleer dan dit aan te grijpen om een besparing door te voeren die de jongeren en de maatschappij als geheel niet vooruit helpt?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dat bemiddeling en herstelgericht werken belangrijk zijn, dat onderschrijven we allemaal. De redenering van mevrouw Van den Brandt vind ik nogal kort door de bocht, als ze zegt dat als je daar bespaart, dit direct invloed zal hebben op jongeren en wachtlijsten zal veroorzaken. Dan ga je ervan uit dat er momenteel zoveel vraag is bij die diensten dat ze al een grote werklast hebben, maar dat is natuurlijk de vraag. Hoeveel vraag is er vandaag vanuit de magistratuur? Hoe zien we dat evolueren in de toekomst? Wat leveren besprekingen met de magistratuur eventueel op?
Minister, het is best om een en ander ruimer in te passen in de uitwerking van het algemeen jeugdrecht of jeugdsanctierecht, hoe je het ook wilt noemen. Daartoe hebben we in deze legislatuur toch de ambitie in dit parlement.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Vlaanderen investeert sedert ongeveer vijftien jaar in een aanbod inzake de herstelgerichte en constructieve afhandeling van delicten. In een eerste fase gebeurde dit op een experimentele en louter projectmatige basis. Met de juridische verankering van dit aanbod in 2006 in de gewijzigde wet op de jeugdbescherming, zetten we in Vlaanderen gefaseerd de stap naar een reguliere erkenning en subsidiëring van diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling.
Deze diensten bieden de vier afhandelingsvormen – herstelbemiddeling, leerprojecten, gemeenschapsdiensten en herstelgericht groepsoverleg – aan en bedienen heel Vlaanderen en Brussel. De regelgeving werd zo opgebouwd dat dit sinds 2006 geleidelijk en gefaseerd werd ingevoerd. In een eerste fase werd de financiering van deze initieel projectmatig betoelaagde initiatiefnemers bevroren, om vanaf 2009 geleidelijk aan over te gaan naar een enveloppenfinanciering, die mits een bepaalde correctie het aantal doorverwijzingen vanuit de magistratuur zou kunnen volgen. We evolueerden dus gefaseerd naar een financiering per doorverwezen dossier.
Aangezien criminaliteitscijfers kunnen variëren en het vervolgingsbeleid regionaal en lokaal onderhevig kan zijn aan veranderingen, is er altijd een voldoende marge ingebouwd om schommelingen te kunnen ondervangen in de beide richtingen: dus zowel anticiperend op stijgingen als op dalingen.
Nu we over de cijferreeksen van vijf jaar over het aantal doorverwijzingen beschikken, hebben we voldoende stabiele evidentie om de initiële regelgeving aan te passen. Uit deze data kunnen we een aantal opvallende conclusies trekken, waarvan het noodzakelijk is dat ze tot gepaste acties leiden.
Ten eerste stellen we vast dat het aantal dossiers dat door de parketten en jeugdrechtbanken wordt doorverwezen naar de HCA-diensten, over de vijf jaar in het algemeen een dalende tendens vertoont, ondanks herhaalde inspanningen, zowel Vlaams als in de arrondissementen, om het aanbod bij de justitiële actoren onder de aandacht te brengen. Gemiddeld daalde het aantal interventies sinds 2009 met ruim 30 procent. Vooral het aantal gemeenschapsdiensten en herstelgericht groepsoverleg doorverwezen door de jeugdrechtbanken, daalde sterk, respectievelijk met 43 en 47 procent.
Het aantal doorverwijzingen voor herstelbemiddeling bleef het meest stabiel. De financiering van het aanbod volgde deze daling slechts gedeeltelijk. Natuurlijk roept deze daling vragen op. Hierbij zijn de meest gehoorde verklaringen de volgende.
Ten eerste kan de daling van de geregistreerde criminaliteitscijfers, met dus minder zogenaamde MOF-dossiers (als misdrijf omschreven feit) tot gevolg, hier een verklaring zijn. Die daling blijkt uit de cijfers van de jeugdparketten, maar is eveneens een Europese tendens. We moeten hier wel aan toevoegen dat het voor minderjarigen zeker zo is dat we merken dat het aantal MOF-dossiers daalt, maar dat we tegelijkertijd een stijging merken in het aantal dossiers in problematische, verontrustende situaties.
De regelgeving maakt dat de HCA-diensten momenteel enkel in hun reguliere werking kunnen optreden in MOF-situaties, met evenwel de gecreëerde mogelijkheid tot een marge voor flexibele innoverende werking. Dat deze mogelijkheid in de nieuwe regelgeving er niet meer zou zijn, dat klopt niet.
Naast een mogelijke verklaring door een daling in de geregistreerde criminaliteitscijfers, merken we tevens grote regionale verschillen en schommelingen in het doorverwijzingsbeleid van de jeugdmagistratuur en tot slot ook de analyse dat bijvoorbeeld de gewijzigde wet op de jeugdbescherming misschien niet de gepaste ingrepen inhield om bijvoorbeeld de gemeenschapsdienst of het herstelgericht groepsoverleg op die manier procedureel in te bedden, zodat deze in de praktijk konden uitgroeien tot volwaardige alternatieven.
Wat deze redenen betreft, moeten we wijzen op de doorstart van het overleg met alle stakeholders naar een nieuw jeugdrecht in Vlaanderen. Goede afstemming en komen tot structurele afspraken met de diensten, daarbij is de jeugdmagistratuur uitermate belangrijk.
Een gevolg van de dalingen en de huidige financieringstechniek leidde tot de bijkomende vaststelling dat de kostprijs voor eenzelfde interventie tussen de diensten aanzienlijk verschilt en tot 2,3 keer duurder kan zijn, afhankelijk van de dienst die de interventie uitvoert. Dergelijke verschillen voor eenzelfde aanbod creëren een ongelijkheid tussen diensten die we op geen enkele manier kunnen legitimeren. We kunnen dus niet anders dan vaststellen dat het huidige financieringsmodel, gebaseerd op een basiskader met vooraf vastgelegde volumes en een aanvullende financiering per bijkomend dossier, niet langer aan de realiteit voldoet.
Het voorbije half jaar werd daarom in overleg met de HCA-diensten een traject gelopen dat ervoor moet zorgen dat het aanbod op een meer rationele manier wordt gefinancierd, op een wijze dat een stevige basis wordt gelegd voor stabiele diensten in het licht van het uitwerken van dat nieuwe decreet Jeugdrecht.
In dit traject hadden we ook aandacht voor door het werkveld aangebrachte knelpunten inzake het gebrek aan ruimte voor flexibiliteit en innovatie. Het nieuwe financieringsmodel, dat finaal in intensief overleg met de koepelorganisaties en de HCA-diensten werd uitgewerkt, stapt af van de subsidie van basiskaders, maar creëert een erkenning op basis van punten, die flexibel en op basis van de doorverwijzingen van de parketten en de beslissingen van de jeugdrechters over de verschillende afhandelingsvormen kunnen worden ingezet.
Inherent aan het nieuwe financieringsmodel is het inbouwen van sleutels om meer en beter te kunnen anticiperen op schommelingen in het aantal gerealiseerde dossiers door te werken met een minimale bezettingsgraad, zoals dit ook op andere organisaties voor bijzondere jeugdzorg van toepassing is. Hiermee creëren we een grotere zekerheid voor de diensten. We voorzien ook structureel in de mogelijkheid tot innoveren binnen de erkenning en reguliere subsidie. Ook hier creëren we een analogie met ander door Jongerenwelzijn erkend aanbod. De mogelijkheid tot innoveren wordt met andere woorden niet langer geregeld in een aparte bijfinanciering, maar wordt in de reguliere financiering van de diensten opgenomen.
Het resultaat van dit traject is dat we de kostprijs per interventie op Vlaams niveau terugbrengen op het gemiddelde van de jaren 2012 tot en met 2014. Dit betekent dat er, wanneer we 2009 als referentiejaar nemen, 31 procent minder dossiers worden gerealiseerd en dat de subsidie 23 procent lager ligt. We kunnen dus niet anders dan stellen dat de berichtgeving in de media hierover nogal ongenuanceerd en onvolledig was. Er zijn overigens ook diensten die, in tegenstelling tot andere, positief evolueren en stabiel blijven.
Het moet duidelijk zijn dat de stappen die we zetten met het HCA-aanbod in overleg en transparant verlopen zijn en dat ze noodzakelijk zijn indien de HCA-diensten in het HCA-aanbod een cruciale rol willen blijven spelen, ook in het nieuwe decreet Jeugdrecht dat momenteel wordt voorbereid.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u zegt dat de manier van financieren anders moest, dat er meer zekerheid moest komen enzovoort. Het traject dat is gelopen, is een belangrijk en positief traject. De manier waarop het nu wordt gefinancierd, lijkt – eerst zien wat het geeft – op het eerste gezicht beter dan hoe het was. Daarin volg ik u. Dat traject is ook gelopen met de sector. Daarin hebt u gelijk. U hebt in het begin echter nooit aangegeven dat er op het einde zo’n besparing op zou zitten.
En u zegt dat er minder dossiers worden doorgegeven. Ik heb niet de indruk dat daar mensen met hun duimen zitten draaien, dat ze zich vervelen. Ik meen dat ze goed werk leveren, belangrijk werk. Het is een oefening. U zegt dat sommige diensten erop vooruit gaan. Dat is waar, ik heb hier cijfers voor me liggen, en Antwerpen en Brussel gaan er lichtjes op vooruit. Voor de rest gaat het overal achteruit, in Ieper tot 47 procent. Ook Turnhout en Mechelen gaan achteruit. Voor het geheel is er op het einde van de rit 960.000 euro minder budget om naar dit type dienst te gaan.
U zegt dat de hervorming moest. Oké, maar doe dan eerst de hervorming en kijk dan of er ruimte over is om te besparen. Maar op het einde van een hervorming plots als verrassing zeggen “en nu gaan we er 11 procent af doen”, dat gaat niet. Het lijkt me niet serieus ten aanzien van de mensen die in alle oprechtheid mee een traject hebben gedaan, om op het einde van de rit te zeggen dat de beslissing is gevallen dat er nog wel een miljoentje af kan.
Het aantal dossiers daalt voor een aantal dingen. Er zijn een aantal nieuwere trajecten, inzake de ouderenbegeleiding en dergelijke, waar we veel positieve geluiden over horen. De vraag moet zijn wat de hinderpalen zijn. Hoe komt het dat rechters minder doorverwijzen? Hoe komt het dat ze de instrumenten te weinig kennen of niet willen gebruiken? Wat zijn de redenen daarvoor?
En misschien moeten we het aanbod niet afbouwen, maar moet het aanbod bijgestuurd worden. Misschien is het aanbod dat geleverd wordt, niet het juiste aanbod. Dan moeten we zeggen – maar ik twijfel eraan dat het zo is – dat wat ze doen, niet juist is, dat ze andere dingen moeten doen. Zeggen dat er geen nood is aan het begeleiden van kinderen die een MOF hebben gepleegd of zeggen dat er geen ruimte is voor alternatieven voor de gesloten instellingen, dat klopt niet. In die zin sta ik heel sceptisch tegenover deze besparing. We zullen nauwlettend opvolgen wat dit betekent in de realiteit.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u zegt dat er wel degelijk overleg is, dat er bij het gerecht wel degelijk gewezen wordt op het belang van deze mogelijkheid. Mijn vraag is dan hoe het eigenlijk komt dat er minder gebruik van wordt gemaakt dan wenselijk zou zijn. Hoe komt dat dan? Ik neem aan dat u die vraag ook al aan hen hebt gesteld. Is er misschien iets aan het systeem dat anders of beter moet opdat er vaker gebruik van zou worden gemaakt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat dat laatste betreft, kan ik alleen zeggen dat ik er in heel die periode niet bij ben geweest, maar dat men me heeft verzekerd dat er verschillende keren, zowel Vlaams als in de arrondissementen, een voorstelling van het aanbod is gedaan om te bekijken of de magistraten erop willen ingaan.
We krijgen een nieuwe kans, ook als er structureel een aantal zaken aan de orde zijn, met het nieuwe jeugdrecht dat gemaakt zal moeten worden. Het zal dan zeker terug op de agenda komen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ja, ik heb het daarjuist gezegd: we zullen dit opvolgen. Ik geloof niet dat deze diensten onderbenut zijn. De verschuiving zal voor een aantal efficiëntiedingen zorgen, maar de besparing zal een negatieve impact hebben op het geheel.
U zegt dat u een aantal keer het aanbod hebt gedaan, maar dat is geen overleg, dat is geen bevraging, dat is niet checken waaraan het schort, dat is niet bij de magistraten ten gronde bekijken hoe het beter kan en samen een traject opzetten om de alternatieven zo goed mogelijk te benutten.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u hebt niet op mijn vraag geantwoord. Ik vroeg me af of u me misschien verkeerd begrepen had. Ik heb gewoon gevraagd of u van het gerecht ook feedback hebt gekregen over de reden waarom er weinig gebruik van wordt gemaakt. Ligt het aan het systeem waardoor het voor hen een weinig aantrekkelijke optie is? Weet u dat? En mocht u dat niet weten, zou u het dan een keer willen vragen?
Het enige dat ik hoor, mevrouw Van den Bossche, is dat het voor een aantal magistraten geen ernstig alternatief is voor de maatregelen die ze voor ogen hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.