Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, de Stichting Innovatie & Arbeid (StIA) van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) deed op basis van de werkbaarheidsmonitor 2013 een analyse naar omvang, risico’s en impact op het welzijn en de gezondheid van werknemers. Uit het rapport, ‘Grensoverschrijdend gedrag op het werk’, blijkt dat één op de zeven mensen de afgelopen twaalf maanden op het werk wel eens werd geconfronteerd met een of meerdere vormen van lichamelijk geweld, ongewenst seksueel gedrag of pestgedrag. Dat is 14 procent van alle werknemers in Vlaanderen. Zowel collega’s en leidinggevenden als klanten, patiënten, leerlingen of passagiers kunnen dader zijn.
Ik stel hier mijn vraag omdat uit die studie blijkt dat vrouwen en werknemers met een zorgberoep een hoger risico lopen om blootgesteld te worden aan grensoverschrijdend gedrag. Bij de zorgmedewerkers werden bijna drie op de tien slachtoffer. Dit hoge cijfer is, aldus de StIA, vooral toe te schrijven aan het feit dat zij, veel meer dan anderen, persoonlijk geconfronteerd worden met lichamelijk geweld en ongewenst seksueel gedrag. Hierbij is het waarschijnlijk belangrijk om in het achterhoofd te houden dat omgaan met mensen met een bepaalde problematiek die bijzonder gedrag in de hand kan werken, behoort tot het wezen van een job in de zorgsector, of het nu gaat om ouderenzorg, jeugdzorg, zorg voor mensen met psychologische en psychiatrische problemen enzovoort.
Het viel me vooral op dat het hoogste percentage slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag werd gevonden in de sector van de jeugdbijstand, de gehandicaptenzorg en het welzijnswerk, namelijk 31,8 procent. Ook in ziekenhuizen en in rusthuizen liggen de percentages hoog. De StIA vindt het niet toevallig dat het gaat om sectoren waar het interpersoonlijk contact een belangrijk deel uitmaakt van de taken van de werknemers. Vooral het hoger aandeel van werknemers die slachtoffer werden van lichamelijk geweld, is in deze sectoren verantwoordelijk voor de hogere cijfers. Ten opzichte van een gemiddelde van 4,6 procent voor de volledige populatie gaat het in de sector van jeugdbijstand, gehandicaptenzorg en welzijnswerk om 27,7 procent. Voor ongewenst seksueel gedrag worden ook hoge cijfers opgetekend in de gezins- en bejaardenhulp: 5,8 procent.
Deze cijfers blijven niet zonder gevolgen. Het aandeel werknemers dat vaak door ziekte afwezig was, is bij werknemers die het slachtoffer werden van grensoverschrijdend gedrag dubbel of zelfs meer dan dubbel zo groot: 14,1 procent tegenover 6,8 procent. Hetzelfde geldt voor werknemers die een andere job zoeken: 17,7 procent tegenover 7,5 procent, en werknemers die gedemotiveerd zijn: 31,1 procent tegenover 15,9 procent. Bijna de helft van de werknemers die slachtoffer werden van grensoverschrijdend gedrag is problematisch psychisch vermoeid. Bij de andere werknemers is dat 26,1 procent. Meer dan de helft van de slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag op het werk acht het niet haalbaar om de huidige job tot het pensioen uit te voeren. Bij de andere werknemers is dat ongeveer één op drie.
Sinds 1 januari 2015 zijn gezondheids- en woonzorgvoorzieningen verplicht een beleid uit te stippelen inzake seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen gebruikers onderling, alsook tussen gebruikers en zorgpersoneel. Er moet een procedure zijn voor de preventie en de detectie van en gepaste reacties op seksueel grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers. Elk voorval moet worden gemeld aan het agentschap Zorg en Gezondheid. Dat volgt de meldingen op, in die zin dat het de maatregelen bij de directie opvraagt opdat dergelijke feiten in de toekomst vermeden kunnen worden en om zich te vergewissen van een kwaliteitsvolle begeleiding voor de slachtoffers en alle betrokkenen. Zo antwoordde u, minister, op een schriftelijke vraag van mevrouw Lies Jans.
Minister, welke conclusies trekt u uit de studie van de StIA over grensoverschrijdend gedrag op het werk, meer bepaald met betrekking tot het zorgpersoneel? Een duidelijk beleid met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag tussen gebruikers onderling en tussen zorgpersoneel en gebruikers is van groot belang. Hier werd de voorbije jaren ook werk van gemaakt. Hoe kan ook een geëigend beleid gevoerd worden met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag van gebruikers ten aanzien van het zorgpersoneel?
De heer Bertels heeft het woord.
Het gaat hier om een periodieke monitoring. De cijfers zijn beter dan in 2010. Dat is goed. Minister, weet u welke maatregelen hebben gewerkt? Kunnen we verder gaan op die weg? Kennen we de oorzaken van de verbetering?
Er is nog een duidelijk genderverschil: vrouwen zijn nog meer het slachtoffer. Weet u wat daarvan de redenen zouden kunnen zijn en waarom de maatregelen daar minder goed zouden kunnen hebben gewerkt ?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Wij kunnen ons hier enkel maar bij aansluiten. Grensoverschrijdend gedrag is in de welzijnssector een groter probleem, net omdat er interpersoonlijk contact is. Dat maakt dat de voorzieningen en de overheid nog meer aandacht moeten hebben voor die problematiek, niet het minst in het kader van een retentiebeleid. Daarom vind ik dit een goede vraag van mevrouw Schryvers.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, op basis van deze studie is één conclusie duidelijk: ook voor het personeel van de zorg- en welzijnssector is het risico reëel dat het te maken krijgt met grensoverschrijdend gedrag. De studie doet ons bovendien extra beseffen dat iedereen in de zorg- en welzijnssector het slachtoffer kan zijn van grensoverschrijdend gedrag. We denken intuïtief snel aan de gebruiker of patiënt als mogelijk slachtoffer, maar deze studie toont aan dat ook de zorg- en hulpverlener zelf slachtoffer kan zijn.
De studie bevestigt dan ook het belang dat we onze sectoren hierover blijven sensibiliseren en responsabiliseren. We moeten hier ook verwijzen naar de federale wet van 4 augustus 1996 betreffende welzijn van werknemers bij de uitvoering van hun werk, ook de Welzijnswet genoemd en de federale inspanningen op het vlak van de veiligheid op het werk, de bescherming van de gezondheid van de werknemer en de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk. Ook in het huidige federale beleid gaat daarbij bijzondere aandacht naar een preventiebeleid dat rekening houdt met psychosociale en gezondheidsrisico’s zoals stress, burn-out, pestgedrag en dus ook alle vormen van agressie of grensoverschrijdend gedrag.
Ook de Vlaamse Regering heeft hiervoor stappen gezet met het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende het beleid inzake preventie van en omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag in gezondheids- en woonzorgvoorzieningen en de omzendbrief van 30 januari 2015 waarnaar wordt verwezen. Voor alle duidelijkheid, deze bepalingen inzake het voeren van een gericht beleid rond grensoverschrijdend gedrag werden ook genomen voor de welzijnsvoorzieningen, zoals de voorzieningen voor personen met een handicap, het algemeen welzijnswerk, de voorzieningen Jongerenwelzijn. Kortom, in alle sectoren binnen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, namen we het initiatief om een gericht beleid te voeren rond alle vormen van grensoverschrijdend gedrag binnen de relatie tussen zorg-, hulpverlener en gebruikers.
De bescherming en preventief optreden van het zorg- en welzijnspersoneel is in de eerste plaats een taak van de werkgever zelf, de zorg- en welzijnsvoorziening. Responsabilisering van de sector is dus ook hier cruciaal, net zoals dat geldt voor de bescherming van de gebruiker of patiënt.
De besluiten van de Vlaamse Regering en de sectorale richtlijnen leggen de voorziening op om een intern beleid te ontwikkelen met een visie, procedures voor preventie, detectie en gepaste reactie en het aanduiden van een meldingspersoon. Dit interne beleid moet ook rekening houden met de werknemer als mogelijk slachtoffer en hem of haar een houvast, bescherming en meldingskanaal bieden. De arbeidsgeneesheer kan daarin voor de werknemer alleszins een eerste vertrouwenspersoon zijn.
Aan de besluiten is ook een meldingsplicht aan de respectieve administraties gekoppeld. Het aantal meldingen, bijvoorbeeld bij het Agentschap Zorg en Gezondheid, is nog zeer beperkt – de meldingsplicht is er ook nog maar pas –, maar we evalueren zeker of er ook meldingen binnenkomen waarbij de werknemer slachtoffer is en of een gerichter beleid naar zorgverstrekkers nodig is.
Uiteraard is er, naast de federale Welzijnswet en het Vlaamse gerichte beleid inzake grensoverschrijdend gedrag, ook nog een derde en niet onbelangrijke actie die we realiseerden. Voor werknemers in de zorg- en welzijnssector, net als voor alle andere slachtoffers, installeerden we het algemeen nummer 1712 waar alle meldingen van vormen van geweld, hulp en begeleiding krijgen.
Bekijken we die cijfers van 1712 in 2014, dan wordt er gerapporteerd in algemene categorieën, met andere woorden volgens de belangrijkste problematiek bij de aanmelder. Richtinggevende categorieën zijn hier bijvoorbeeld de meldingen inzake grensoverschrijdend gedrag in een gezinsvervangende of -aanvullende zorgcontext of op het werk. In 2014 betrof het, zoals blijkt uit de gerapporteerde cijfers, 59 meldingen van grensoverschrijdend gedrag in een gezinsvervangende of -aanvullende zorgcontext en 51 feiten op het werk, op een geheel van 5991 aangemelde personen. Die categorieën zijn natuurlijk breed, maar ze laten ons nu wel bijkomend toe om dit te monitoren, zeker als we dit bekijken samen met de cijfers die bij het Agentschap Zorg en Gezondheid en de andere agentschappen worden geregistreerd naar aanleiding van de bovenvermelde meldingsplicht inzake grensoverschrijdend gedrag. Gelet op de recente invoering – zo werd die meldingsplicht, bijvoorbeeld voor de woonzorgcentra, pas ingevoerd vanaf 1 januari 2015 – is het belangrijk dat we de cijfers nauwgezet opvolgen.
Tot slot wil ik nog opmerken dat we bijvoorbeeld in de woonzorgcentra kwaliteitsindicatoren meten die het personeelsverloop in de woonzorgcentra opvolgen. Zo kunnen de woonzorgcentra zich onderling vergelijken, waarbij een hoog personeelsverloop een signaalwijzer kan zijn voor onderliggende problemen.
We kunnen dus concluderen dat we, in afstemming met de federale inspanningen op het vlak van welzijn op het werk, in Vlaanderen recent eveneens duidelijke bijkomende instrumenten ontwikkelden, die een gericht beleid van monitoring en het opzetten van een onderbouwd preventiebeleid rond agressie en grensoverschrijdend gedrag tegen zorg- en hulpverleners mogelijk maken.
De bijkomende vraag van de heer Bertels kan ik nu niet beantwoorden. Dat moeten we opzoeken en dan zullen we dat bezorgen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, het is inderdaad belangrijk dat iedereen beseft dat grensoverschrijdend gedrag ook tegen het zorgpersoneel zelf gebeurt. Intuïtief denken we vaak dat de gebruikers het slachtoffer zijn van grensoverschrijdend gedrag, maar dat is niet altijd zo. Ik ga met u akkoord dat er moet worden geresponsabiliseerd en gesensibiliseerd in de sector zelf en dat voorzieningen een eigen beleid moeten uitstippelen. De meldingsplicht bestaat nog niet lang, maar uit de cijfers van 1712 blijkt dat die beperkt zijn in die categorie.
Uit deze studie blijkt dat er nog veel mensen zijn die wel zaken ondervinden, maar geen melding doen. Misschien is daar ook sensibilisering nodig, al is het niet om er strafrechtelijke gevolgen of gevolgen in de relatie met de werkgever aan te verbinden, dan toch om een zicht te krijgen op de problematiek. Dat was de bedoeling van mijn vraag om uitleg. Ik wil iedereen sensibiliseren en duidelijk maken dat deze problematiek bestaat, zeker ook in de zorgsector.
Waardoor met een grotere aangiftebereidheid – zinspelend op de vraag van de heer Bertels – de cijfers plots slechter zouden kunnen worden. Maar de problematiek zou misschien wel kunnen verbeteren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.