Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
De inspiratie voor deze vraag komt van een schriftelijke vraag van mevrouw Van den Brandt. Daaruit bleek dan 2848 meerderjarige Vlamingen met een handicap eind 2014 wachtten op een persoonlijkeassistentiebudget (PAB). Tijdens dezelfde periode een jaar eerder bedroeg dat aantal 2666. Dat is een stijging met 7 procent in een jaar tijd. Dat staat een beetje in contrast met wat we in de rapporten van de Centrale Registratie van Zorgvragen (CRZ) van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) kunnen lezen. Daarin staat dat de wachtlijst stabiliseert. Minister, u communiceert van uw kant dat er nooit eerder meer mensen zijn geholpen.
Dat kan kloppen, maar gemiddelden en globale cijfers kunnen onderliggend grote verschillen verbergen. Als ik de som van die uitgangspunten maak, dan moet ik vaststellen dat er blijkbaar wel veel en meer mensen worden geholpen via voorzieningen en dat de wachtlijst daar misschien stabiliseert. Afgaand op deze cijfers lijkt me echter dat er meer mensen vragen formuleren over een PAB. Die toegenomen vraag versus een niet-beantwoorden van die vraag leidt er zelfs toe, zo konden we op de website van Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP) lezen, dat een aantal mensen die bewust kiezen voor een PAB zelfs geen aanvraag meer indienen omdat het sop de kool niet waard is. Zij achten hun kans zo klein dat de prioriteitencriteria die worden gehanteerd zelfs niet voor hen van toepassing zijn.
Diezelfde burgerrechtenorganisatie GRIP klaagt ook aan dat deze vragen in de prioriteitencommissie nog altijd niet aan bod komen. We hebben het al vaker gehad over het functioneren van de prioriteitencommissies. Blijkbaar blijft daar op het terrein nog altijd wat wrevel over bestaan. Dit probleem zal niet afnemen, integendeel. Er is een behoorlijke angst voor 2016. Vandaag bestaat er nog altijd een contingentering inzake PAB. Er is in het uitbreidingsbeleid heel veel voorafname maar reservatie valt inherent aan het persoonsvolgend budget weg vanaf 2016. Vanaf 2015 is die ook al weggevallen voor minderjarigen.
Wanneer PAB ophoudt te bestaan en opgaat in het persoonsvolgende budget, dan krijgt men gezien de schaarste die blijft bestaan, een concurrentie tussen dossiers met het risico dat mensen die kiezen voor zorg in natura voorrang krijgen op mensen die kiezen voor een cash budget in de veronderstelling dat de prioriteitencommissies daarover geen duidelijke richtlijnen krijgen. Die vrees moet hier op zijn minst worden behandeld. Zowel bij Perspectief 2020 als in de discussies over het decreet persoonsvolgende financiering speelt het VN-verdrag een rol. Het VN-comité heeft in zijn rapport speciale aandacht gevraagd voor het recht op persoonlijke assistentie in het kader van inclusie. Bovendien heeft het comité ook aanbevolen om meer accurate gegevens te verzamelen over de realisatie van de rechten uit het VN-verdrag, inclusief uiteraard het recht op ondersteuning.
Tot slot is er ook melding van een plan over deïnstitutionalisering.
Minister, hoe zal de overheid het recht op assistentie vrijwaren gezien de huidige prioriteitencriteria en de praktijk in regionale prioriteitencommissies, gezien het opheffen van een voorbehouden budget voor PAB, meer zelfs het opgaan van het PAB in het persoonsvolgend budget en het opheffen van bijkomende budgetten uit het werkkapitaal?
Hoe zal de overheid ervoor zorgen dat zij de juiste cijfergegevens verzamelt om te monitoren of het recht op PAB voor- of achteruitgaat? Als we gewoon de zorgvraag nemen, dan maakt het geen verschil of iemand kiest voor natura of cash budget. Dat gaat wel op zodra men een zorggarantie heeft. Zolang er schaarste is, gaat men beoordelen en hangt alles af van de criteria waarmee men beoordeelt. Dat soort vragen moet op een adequate en gelijkaardige manier worden behandeld.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We hebben inderdaad gemerkt dat de wachtlijst is toegenomen met 7 procent ten aanzien van 2013. Wanneer we echter kijken naar het aantal mensen dat voordien op een PAB-wachtlijst stond, dan zou men van een spectaculaire daling kunnen spreken. Als de reden is dat al die mensen een PAB hebben gehad, dan is dat des te beter. Het aantal mensen met een PAB is gestegen, maar heel wat mensen zijn ook van die lijst verdwenen. In 2012 stonden meer dan 6000 mensen op de PAB-wachtlijst. Nu staat zelfs niet de helft van die mensen nog op de wachtlijst. Waar zijn die dan naartoe?
We zien ook dat het aantal mensen dat een vraag indient, is afgenomen. In 2012 dienden 848 mensen een aanvraag in, in 2014 waren er nog maar 383. Steeds minder mensen vragen dus een PAB. Over de partijgrenzen heen zijn we het erover eens dat het PAB een goed instrument is om mensen zelfstandig en inclusief in de maatschappij kansen te geven. We hebben daar een prijs voor gekregen van de VN. Het is dus niet zo dat er iets schort aan het PAB-systeem. Ik vrees dat er effectief, zoals ook de heer Van Malderen zegt, een afschrikkingseffect is ontstaan. Mensen beginnen niet meer aan de vraag omdat ze weten dat ze niet in aanmerking komen wanneer ze niet in de hoogste ernstcategorie zitten. Dat is jammer omdat ook mensen in een lage ernstcategorie zeer goed geholpen kunnen zijn met een PAB.
Minister, hoe komt het dat zoveel minder mensen een aanvraag voor een PAB indienen? Hoe komt het dat dit aantal bij de oude PAB-wachtlijst nog 6714 mensen bedroeg terwijl het bij de CRZ nog maar 2884 mensen bedraagt? Wat is er gebeurd met die mensen? Hebben zij hun aanvraag niet vernieuwd? Hoe komt het dat we zoveel mensen zijn kwijtgespeeld?
We moeten naar een systeemshift, u zegt dat ook. Ik verwacht dat veel meer mensen een PAB gaan krijgen. Nu is dat 6,25 procent van het totaalbudget. Wanneer denkt u dat die shift een realiteit is en dat bijvoorbeeld 20 tot 30 procent van de ondersteuning voor mensen met een handicap via PAB’s gaat in plaats van via instellingsgebonden hulp?
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
We hebben gezien dat het aantal stijgt met 7 procent, maar in de cijfers van het CRZ-rapport zien we dat op het einde van 2014 een driehonderdtal mensen meer of 13 procent een PAB hebben gekregen. Dat is een positieve noot.
Ook zeer belangrijk voor ons is inclusie. Dan kom ik weer bij de Regionale Prioriteitencommissies (RPC’s). Ik heb al meermaals gezegd dat in het ontwerpbesluit van 9 januari 2015 de criteria van de prioritering redelijk vaag zijn. Inclusie moet bij de verdere uitwerking van deze regeling hoog worden ingeschat. Minister, kunt u daarmee rekening houden? Het is belangrijk dat niet enkel mensen zonder sociaal netwerk prioriteit krijgen. Ook mensen met een sociaal netwerk moeten een inclusief traject kunnen verdienen.
Ik zit ook een beetje met de vrees dat de mensen die nergens meer op kunnen steunen, meer prioriteit gaan krijgen dan de mensen die nu een beroep doen op PAB. Die inclusie moet bij de criteria van de RPC’s worden opgenomen, zodat deze mensen niet uit de boot vallen met de persoonsvolgende financiering.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, vooreerst wil ik erop wijzen dat de vraag een ander uitgangspunt hanteert dan het decreet op de persoonsvolgende financiering: het decreet streeft naar zorggarantie voor hen met de grootste ondersteuningsnood. Door het budget toe te kennen aan de persoon met een handicap zelf, krijgt hij de regie over zijn cashbudget dan wel zijn voucher in eigen handen en krijgt inclusie meer kansen. Het decreet streeft dus niet enkel naar een recht op persoonlijke assistentie. Dat is een vertekening en een verenging van de principes van het decreet.
Ik betreur bovendien dat, ondanks de herhaaldelijke verduidelijking en toelichting van de visie op hoe de persoonsvolgende financiering geïmplementeerd dient te worden, en dit zowel door mezelf als door de administratie van het VAPH, er toch nog steeds gespeculeerd wordt dat het de bedoeling zou zijn de principes van het PAB te ondergraven. Met de invoering van de persoonsvolgende financiering worden per definitie alle middelen die het VAPH aan niet rechtstreeks toegankelijke hulp kan besteden, persoonsvolgend ingezet.
Personen die door het VAPH erkend worden als een persoon met een handicap, waarvoor een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke hulp van een bepaalde budgethoogte wordt geïndiceerd en waarvoor na het beoordelen van de prioriteit een budget toegekend wordt, zullen volledig zelf kunnen kiezen hoe zij dit budget inzetten: als cashbudget, als voucher of als een combinatie van beide. De modaliteiten van de cashbesteding zullen in zeer grote mate overeenkomen met de modaliteiten van de PAB-besteding vandaag. Juridisch gezien zal het PAB inderdaad worden geïntegreerd in het systeem van de persoonsvolgende financiering, zodat de regelgeving die uitgewerkt wordt ook voor deze groep van toepassing is. Dat leidt tot grotere transparantie.
Soms begrijp ik het niet, collega’s. In de vorige legislatuur bestonden er twee wachtlijsten: één voor de zorg in natura en één voor PAB. Je kon op beide staan, en alle mogelijke combinaties. Er waren twee verschillende circuits om dat te beslissen. Het was een volledig aanbodgestuurde redenering. Er is een PAB- aanbod en een ander aanbod, en je kunt voor de twee je vinger opsteken.
Toen heeft het parlement gevraagd – en dat hebben we vrij snel gedaan – om de besluitvorming over het PAB te integreren met de andere toekenningen, om daar één beslissing over te nemen. We waren ervan overtuigd dat we niet moesten beslissen over welke vorm van zorg en ondersteuning moest worden gegeven, maar over de vraag of iemand in aanmerking komt, helaas nog geprioriteerd. En dan kiest die persoon zelf.
We doen dat dan, en dan komt de volgende vraag: er moet nog een gewaarborgd deel van het aanbod PAB beschikbaar zijn. Oké, dat hebben we dan ook nog gedaan, omdat er zorgen waren dat het niet voldoende aan bod zou komen. Maar als je naar inclusie wilt, als je het VN-verdrag wilt uitvoeren, moet je je focussen op de beslissing: wie komt in aanmerking, bereken de budgethoogte, en dan kiest die persoon zelf. De vraag van het decreet is niet: wordt er voldoende voor PAB gekozen? De vraag van het decreet is: kunnen we ervoor zorgen dat iemand in voldoende onafhankelijkheid en goed gedocumenteerd zijn keuze maakt? Dat wordt voortdurend neergehaald. Dat begrijp ik niet.
Binnen het nieuwe systeem van de persoonsvolgende financiering wordt de mogelijkheid tot het in eigen regie inzetten van een cashbudget om er assistenten mee tewerk te stellen, vrijwilligers en mantelzorgers mee te vergoeden, dienstencheques aan te kopen, enzovoort gevrijwaard. Voor personen die vandaag PAB en zorg in natura (ZIN) combineren, zullen er in het nieuwe systeem geen beperkingen meer zijn op de combinatiemogelijkheden. Want dat is nu nog het geval, je kunt maar bepaalde combinaties maken. Ook dat zal wegvallen.
Binnen de grenzen van de geïndiceerde budgetcategorie kan de persoon geheel zelf kiezen welk aandeel van het budget hij als cashbudget inzet en welk deel hij besteedt met een voucher. Ook met cash inkopen bij vergunde zorgaanbieders behoort tot de mogelijkheden. Het PAB-systeem zal dus worden geoptimaliseerd en geïncorporeerd in het nieuwe systeem van de persoonsvolgende financiering.
Eerlijk gezegd, als ik enkele ‘believers’ van de Conventie hoor – misschien met uitzondering van een aantal groepen – zijn zij het erover eens: als we erin slagen om het systeem zo te organiseren, zetten we een grote stap vooruit in de geest van de Conventie.
Rekening houdend met de keuzevrijheid op vlak van besteding in cash, in voucher of als combinatie van beide, en rekening houdend met het feit dat het wijzigen van deze keuze door de individuele budgethouder steeds mogelijk zal zijn, is het voorbehouden van een deel van het totale budget voor niet rechtstreeks toegankelijke VAPH-hulp voor de toekenning van cashbudgetten niet nodig en ook niet wenselijk. De prioriteitencriteria zoals deze vandaag worden toegepast en recent in regelgeving werden verankerd, zullen worden aangepast aan de nieuwe context van persoonsvolgende financiering.
De conceptnota ‘Perspectief 2020: Nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap’ bepaalt dat we streven naar een betere zorggarantie voor die groep personen “voor wie de afstand, de kloof tussen de mogelijkheden van het eigen draagvlak en de ondersteuningsnood als gevolg van de handicap niet of niet meer te overbruggen valt en precair is of wordt en blijft wanneer er geen bijkomende of vervangende acties tot ondersteuning worden genomen”. Op basis van deze omschrijving wordt in de voorstellen tot prioritering binnen een context van persoonsvolgende financiering getracht om aan bepaalde zorgvragers onmiddellijk en automatisch een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke hulp toe te kennen. Dat is de manier waarop men het ziet ontwikkelen de volgende jaren in de taskforce.
Het zal concreet gaan om, ten eerste, jongvolwassenen die als minderjarigen een beroep deden op niet rechtstreeks toegankelijke hulp binnen het VAPH, en waarvoor aangetoond wordt, na een proces van ondersteuningsplanning en objectivering, dat ze ook als meerderjarige blijvend nood hebben aan niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Dat is de zorgcontinuïteit, waarover we het juist hebben gehad. Die mensen gaan we in het systeem houden. Dat is een van de ambities.
Ten tweede, voor personen met een snel degeneratieve aandoening moeten er uiteraard spoedprocedures zijn. Het gaat verder om, ten derde, een tijdelijk budget voor personen in een noodsituatie en, ten vierde, een langdurig budget voor personen waarvoor op basis van objectieve criteria aangetoond wordt dat de noodsituatie niet beëindigd is na afloop van de toekenning van het tijdelijke budget voor noodsituatie.
Voor de overige zorgvragers die niet in aanmerking komen voor deze onmiddellijke toekenning, zal verder gedifferentieerd worden in een aantal bijkomende prioriteitengroepen. Hierbij zullen in de toekomst criteria worden gehanteerd, waarbij niet enkel de urgentie maar ook de mate waarin langdurig ‘bovengebruikelijke zorg’ door het gezin werd of wordt geleverd in rekening wordt gebracht. Dat is bij de bespreking van het decreet herhaaldelijk beklemtoond. We gaan niet redeneren dat mensen heel hun leven zorg moeten dragen en dat dat behoort tot de normale verwachtingen. Om rekening te houden met wat je van de omgeving kunt verwachten, wordt er gewerkt met het concept van de ‘bovengebruikelijke zorg’, om daarvan een inschatting te kunnen maken. Het is een moeilijk concept, maar het is de enige methode om dat in alle redelijkheid te kunnen doen.
Ik wil ook benadrukken dat er geen sprake is van een intentionele ‘opheffing’ van het toekennen van bijkomende budgetten. Het feit dat er jaarlijks meer budgetten kunnen worden toegekend, zit uiteraard impliciet vervat in het hanteren van het systeem werkkapitaal.
Een van de doelstellingen van de invoering van dit nieuwe uitbetalingssysteem was het wegwerken van jaarlijkse overschotten op het totaalbudget voor PAB. Het was met andere woorden de bedoeling een meer effectieve inzet van het totaalbudget te realiseren. Na twee jaar toepassing van het systeem werkkapitaal, met twee extra toekenningsrondes in 2013 en 2014 voor respectievelijk 4,5 en 3 miljoen euro, is het overschot grotendeels weggewerkt.
Bij de begrotingsopmaak voor het jaar 2014 werd er bovendien een eenmalige inkrimping van het uit te geven budget voor PAB uitgevoerd. Dit was begrotingstechnisch noodzakelijk gegeven de omslag van het oude naar het nieuwe uitbetalingssysteem.
Het VAPH monitort nauwgezet de evolutie van het totaalbudget voor PAB, de toekenningen, de overlijdens en stopzettingen, om ervoor te zorgen dat het maximum aantal budgetten kan worden toegekend en dat er geen overschotten zijn. In 2014 was er een bestedingsgraad van 99,83 procent van het totale PAB budget.
De implementatie van het nieuwe ondersteuningsbeleid voor personen met een handicap en de invoering van het systeem van persoonsvolgende financiering impliceert een heel grote reorganisatie van zowel de sector van zorg, ondersteuning en assistentie voor personen met een handicap, als van de administratie VAPH. Het VAPH investeert dan ook in de ontwikkeling van indicatoren, zowel operationeel als beleidsmatig, die toelaten het nieuwe systeem en de effecten ervan zorgvuldig in kaart te brengen en op te volgen. Zo zal er ook tijdig bijgestuurd kunnen worden, waar en indien nodig.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord. Ik heb een paar dingen genoteerd. U zegt: “als we volgens die uitgangspunten en onder die voorwaarden het geheel uitvoeren, dan…”. Dat is natuurlijk net het probleem, een deel van de voorwaarden zijn niet vervuld. Vraagsturing, zorg op maat, is, zowel in de conceptnota als in het decreet, gebonden aan zorggarantie. En, u zegt dat zelf, u kunt die niet bieden, daarvoor zijn de budgetten niet geschikt. Dat maakt dat de regie, die u heel voluntaristisch bij de personen met een handicap legt, vandaag niet bij de personen met een handicap ligt. Van hoe men op RPC-niveau een aantal prioriteiten legt, hangt af welk profiel men zal hanteren. En dus kiest de personen met een handicap niet zelf, er wordt in zijn of haar plaats gekozen. We merken ook, mevrouw Van den Brandt gaf de cijfers al mee, dat mensen afhaken. Men ziet voor zichzelf geen rol en zo ontstaat een impliciete, maar niet terechte druk in de richting van het basisondersteuningsbudget en weg van de zorg die die mensen eigenlijk nodig hebben. Dat lijkt me niet correct.
Ik heb ook genoteerd dat u en de taskforce vertrekken vanuit het idee van bovengebruikelijke zorg. Ik ben het met u eens dat dat geen eenvoudig concept is, maar het is wel een concept dat een aantal zaken met elkaar kan verzoenen. Ik ga ervan uit, maar misschien moet u dat dan wel expliciteren, dat op het moment dat er via zorg op maat hefbomen worden gecreëerd waardoor het netwerk rond mensen opnieuw versterkt kan worden, er geen jojobeweging ontstaat. Dat lijkt me toch belangrijk. We kunnen de personen met een handicap versterken, maar we kunnen ook hun omgeving versterken door in de omstandigheden waarin vandaag bovenmatig veel geëist wordt van het netwerk, bijkomende zorg te geven zodat het netwerk weer wat ademruimte krijgt. Het lijkt me belangrijk te zijn dat er bij de beoordelingen en criteria waarover u het hebt, op geen enkele manier een onderscheid kan worden gemaakt tussen de profielen waarvan men terecht kan aannemen dat er wordt gekozen voor een cash budget en de profielen waarvan men kan aannemen dat men eerder voor zorg in natura gaat. Die bezorgdheid moet worden meegenomen.
En ten slotte zegt u – ik zoek geen spijkers op laag water, maar elk woord heeft zijn waarde – dat bij het cash budget: “in grote mate gelijkaardige modaliteiten zullen worden gehanteerd als bij het bestaande PAB”. In grote mate, dat is dus niet volledig. Waar zit dan het verschil? Kunt u dat duiden?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, toen ik de vraag van het heer Van Malderen las, heb ik het CRZ-rapport er nog even bij genomen. We zien daarin dat het VAPH door zijn heel goede registratie bijzonder veel info heeft.
Ik heb met aandacht naar het antwoord geluisterd en ik was blij. Ik stel vast dat we in onze vraagstelling wat vasthouden aan hoe het vroeger allemaal was: hoe er vroeger werd geregistreerd en hoe er vroeger over aparte groepen binnen de gehandicaptensector werd gedacht. De vernieuwing is, ook op dat vlak, echt wel een vernieuwing. We gaan kijken naar personen met een handicap, naar zijn persoonlijke situatie, de concentrische cirkels, naar zijn zorgvraag met de verschillende facetten, residentieel of niet, dringend of niet. Ik merk dat we, ook voor onszelf, nog een hele weg af te leggen hebben om die mensen los te zien van hokjes waar we ze altijd hebben ingestoken: men was PAB of ZIN – we hadden er ook nog allemaal afkortingen voor. Ik kijk uit naar wat komt. Ik merk dat er nu al een integratie van de registraties is. Er zijn heel veel cijfers. We kunnen er op verschillende manieren interpretaties aan geven. Ik stel toch vast dat we in het nieuwe systeem afstappen van de groepen die we zelf hebben gecreëerd op basis van ons antwoord.
We denken nog altijd in termen van ‘op basis van ons aanbod’. Deze nieuwe decretale bepalingen zijn goed. Deze nieuwe manier van kijken naar een persoon met een handicap, uitgaand van de zorgvraag en niet van ons aanbod, is zeer goed. Dat is een vernieuwing.
Het VAPH heeft altijd sterk geregistreerd en heeft ons verwend met zeer veel gedetailleerde en correcte gegevens. We moeten daarvan afstappen. We moeten zelf de mensen en hun aanvragen bekijken. We mogen niet vertrekken van het idee: wat hebben wij voor hen in petto? Niet: op welke wachtlijst gaan we hen registreren? Niet: welke wachtlijst stijgt of daalt sneller dan de andere? Maar wel: welke mensen zijn er, wat zijn hun noden, hoe kunnen wij op basis van hun vraag daaraan tegemoetkomen?
Dat is voor mij toch wel altijd een aandachtspunt geweest. Het is ontzettend moeilijk om zo’n enorme omwenteling door te voeren. We gaan niet meer kijken naar groepen mensen, maar naar de persoon met een handicap en met zijn vraag.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik kan uw betoog niet plaatsen. Er was een vraag van meer dan zesduizend mensen voor een PAB. We kunnen het nieuwe systeem vergelijken met een cashbudget, tot daar ben ik mee. Als die vraag echter plots halveert, vind ik het relevant om te vragen hoe dat komt. Waar komt die plotse daling vandaan? Dat nieuwe systeem zal alles veranderen, daar ben ik het helemaal mee eens. Een persoonsgebonden financiering, een individueel budget, de keuze tussen cashbudget en voucher, dat vind ik allemaal goed, als het tenminste een reële keuze is.
Ik vind het frappant dat net bij deze shift – waarbij mensen hun persoonlijke assistenten en hun omgeving kunnen organiseren, en zelf de regie van hun leven in handen willen nemen –, de aanvragen zo fel dalen. Ik vind niet dat we dit kunnen wijten aan het nieuwe systeem. Het is omdat mensen niet kunnen geloven – dat is mijn hypothese tenminste, een hypothese die u niet kunt ontkrachten – dat het een haalbare optie is. Ze gaan ervan uit dat ze toch niet in aanmerking komen, dat ze het niet meer hoeven te vragen, en dat ze zich wel andere manier zullen organiseren.
Ik blijf erbij dat die halvering van de aanvragen een signaal is dat we zelfs met een zeer vraaggestuurde aanpak niet aan de vraag kunnen beantwoorden. De mensen anticiperen daarop. Dat is mijn inschatting en ik vind dat zeer jammer. Het PAB, al dan niet omgezet in een cash systeem, is een goede manier van werken. Het is een waardevolle manier waar iedereen in gelooft. Als er morgen nog maar 6 procent kiest voor een cashbudget, dan zal dat jammer zijn. Ik hoop dat we die oorzaken beter zullen nagaan en dat u, minister, zult uitzoeken waarom die 3000 mensen hun aanvraag niet vernieuwd hebben.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
We moeten inderdaad uitgaan van de vraag: waar hebben zij nood aan? Ik blijf met de schrik zitten dat de mensen binnen de RPC die vroeger een PAB hadden en nu een cashbudget, er zullen uitvallen. Vroeger was er meer zekerheid omdat de budgetten waren opgesplitst. Dat zal nu wegvallen.
Ik heb nog een bijkomende vraag in verband met de arbeidsvoorwaarden. Als je het cashbudget gaat nemen, zal het paritair comité van het PAB worden opgedoekt en zal het paritair comité van de voorzieningen overal worden toegepast. Hebt u daar al zicht op? Wat zal dat bijvoorbeeld betekenen voor diplomavereisten? Welke invloed zal dat hebben op het aantal uren dat de mensen kunnen inkopen?
Ik ben heel verbaasd. Ik dacht dat we een paradigmashift gingen maken met dat nieuwe decreet, maar als ik het goed begrijp, leeft er heel wat achterdocht bij enkele organisaties. Ze vrezen dat de manier waarop vastgesteld wordt of iemand geprioriteerd is, zou induceren wat voor keuze hij zal maken. We gaan in dat proces niet meer spreken over de zorgvraag of het type van ondersteuning, want dat zal hij zelf kiezen. Dat ervaar ik nu als de nieuwe argwaan.
Ik heb er natuurlijk geen enkel probleem mee – in de taskforce zitten de gebruikers – dat alles bekeken wordt, dat men bij de opbouw abstractie maakt van en niet-impliciet selecteert op basis van wat die mens achteraf zal gaan kiezen, als dat het punt is. Ik vind het getuigen van een grote argwaan om op het moment dat men heel de sector op zijn kop zet, een paradigmashift te doen. Ik vind dat heel straf. Alle begrip voor de stakeholders die in het overleg van de taskforce zitten, die bewaken dat er geen impliciete selectiecriteria in zitten. Dat heb ik nog nooit gehoord in de voorbereiding.
Geen enkele intentie, van wie dan ook, wanneer dan ook, heeft bij mij ook maar enige argwaan veroorzaakt. Integendeel, ik vind het nog altijd indrukwekkend hoe alle betrokkenen proberen de letter en de geest van het decreet om te zetten in regelgeving. Dat zal niet gemakkelijk zijn omdat we helaas met prioriteringssystemen zitten. Dat wil ik aanvaarden, maar niet de achterdocht.
Ik heb voor u allen het boekje mee dat gisteren op DURF2020 werd gebruikt. Er waren 750 deelnemers, het zal vol, er kon niemand meer inschrijven. Het boek vertrekt van het perspectief van de persoon met een handicap en kijkt zo naar deze grote omwenteling. Er is getracht niet alleen door de overheid, we hebben eraan meegewerkt, maar het komt van een externe organisatie om te onderzoeken hoe we mensen kunnen versterken, empoweren en ondersteunen om in die nieuwe wereld zelf de regie in handen te nemen. Ik zal u dat allemaal laten bezorgen.
Wij hebben het niet uitgegeven. Het illustreert hoe op dit moment in die wereld een beweging aan de gang is om zich voor te bereiden om de regie effectief zelf in handen te nemen in de context die gecreëerd zal worden door het nieuwe decreet.
Mevrouw Van den Brandt, ik wil dat verschil nog wel eens laten onderzoeken. Vroeger hadden we twee wachtlijsten, de mensen konden op twee lijsten staan. Dat is nu geïntegreerd. Ik wil dat wel laten onderzoeken, maar het punt is toch dat we binnen dit en een aantal jaren de aanbodgestuurde prioritering niet meer gaan doen?
Ik begrijp niet dat jullie daar nu zo zitten op te kijken. U wijst op de bewegingen en u vraagt wat dat later gaat worden. Maar later is de vraag niet meer: welke soort aanbod is er beschikbaar en we proppen u met uw prioriteit in een beschikbare plek? Dat valt weg! Die keuze gaan wij niet meer maken.
We moeten ervoor zorgen dat de mensen die dat doen, goede informatie en ondersteuning krijgen, dat ze dat in alle vrijheid en autonomie kunnen doen. Dat is het punt waar het nu over gaat in die totale hervorming. Ik kan echt niet vatten waarom dat nu nog speelt. We willen de mechanismes van het oude systeem toch achter ons laten? Ze houden veel te veel aanbodgestuurde conditioneringen in.
U zou in een prioriteitencommissie moeten zitten. Er zijn vijf plaatsen vrij bij een nursingtehuis, zeven plaatsen bij PAB en dan moet u prioriteren. Dat moet weg! De mensen gaan dat zelf kiezen.
Dan zegt de voorzitter: u hebt gezegd “grotendeels overeenkomen, daar zit misschien ook iets achter”. Wel, ook daar, de mensen mogen controleren of het cashsysteem zal toelaten om de PAB’s zelf te organiseren zoals men dat wil; of er andere voorwaarden zullen spelen of niet. Het cashsysteem zal breder gaan. Het zal combinaties mogelijk maken die nu niet mogelijk zijn. Men zal een PAB kunnen doen. Men zal controleren of een formulering van de verantwoording van cash – men zal dat moeten verantwoorden – elementen bevat die een PAB minder mogelijk zouden maken dan nu het geval is voor degenen die geselecteerd zijn voor een PAB. Geen enkel probleem. Maar dat zit daar als intentie toch totaal niet achter op dit moment? Integendeel!
De vraag naar de arbeidsvoorwaarden is een pertinente vraag. In het laatste sociale akkoord bij de Vlaamse welzijnssectoren hebben de syndicale organisaties ook gevraagd naar de arbeidsvoorwaarden van de PAB’ers. We gaan met het decreet Persoonsgebonden Financiering niets veranderen aan de arbeidsrechtelijke situatie. Dat is arbeidsrecht, dat zijn paritaire comités, dat zijn zaken die wij niet sturen met de uitvoering van ons decreet. Uiteraard hebben de sociale partners gesprekken over arbeidsrecht en -voorwaarden.
Een PAB’er die nu in dienst is van een organisatie die ook een voorziening heeft, zal waarschijnlijk onder een ander paritair comité vallen dan een PAB’er die zelf rechtstreeks is aangenomen en die wellicht – naar ik veronderstel, want ik ken het niet heel technisch – onder het aanvullend paritair comité zal vallen.
Die realiteit veranderen wij niet met het decreet, maar ik kan niet uitsluiten dat sociale organisaties en partners op een bepaald moment vragen zullen stellen over hoe ze dat moeten afspreken. Dat kan zijn, maar dat is op zich niet verbonden met de manier waarop het decreet wordt uitgevoerd.
Wij gaan met het decreet ook geen diplomavereisten of andere zaken toevoegen aan het PAB-systeem. Ook dat is op dit ogenblik niet aan de orde. Dat wordt nergens besproken bij de reorganisatie die wij gaan doen.
Wat betreft de ‘bovengebruikelijke zorg’, collega’s, weet u allemaal dat we dat tijdens de bespreking van het decreet bij herhaling gezegd hebben. Dat is totaal geen novum. Het was de zorg van veel mensen dat we met de cirkels alle zorg naar de mantelzorgers zouden duwen en dat we ons als overheid zouden terugtrekken. We hebben daar van bij het begin op geantwoord dat de referentie van wat we van een mantelzorger en een sociaal netwerk kunnen verwachten, is wat we ‘gebruikelijke zorg’ noemen. Dat concept zit nu verankerd in de manier waarop we de regelgeving verder ontwikkelen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik wil ter afronding ingaan op het betoog van mevrouw Jans daarnet. Zij had het over vroeger en nu. Het probleem, mevrouw Jans, is dat we nog altijd in vroeger zitten en dat we daar nog een tijdje in zullen zitten. Het nu is dat die RPC’s nog altijd hun zeer moeilijke taak hebben. Ik zou er zelf echt niet graag in zitten, minister. Je kunt mensen en hun dossier niet zomaar in de koelkast stoppen en zeggen dat het over enkele jaren goed komt. We hebben dat al vaak gehoord en gezegd.
Als ik naar de cijfers en de budgetten kijk, snap ik dat mensen zich vragen stellen bij de performantie van die aangekondigde paradigmashift. Ik apprecieer niet, minister, dat u zegt dat het van ongelooflijke argwaan bij organisaties getuigt. Wij vangen signalen op bij organisaties, en ik vind het mijn taak als parlementslid om dat hier aan te kaarten. Ik vind niet dat u organisaties moet viseren. Het zijn mijn woorden, het is mijn twijfel, het is mijn kritiek. We moeten die traditie aanhouden om met beide voeten in het middenveld te staan – ik dacht dat u daar ook uit afkomstig was – om mensen hier een stem te geven. Maar het is wel onze stem. Het zijn onze argumenten, het is onze kritiek. En elke vraag is voor u een kans om te verduidelijken en een aantal dingen in het juiste perspectief te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.