Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, bedankt om de commissie een kwartiertje vroeger te laten starten, zodat ik mijn vraag kan stellen. Het is belangrijk om zo dicht mogelijk bij de actualiteit te blijven.
Minister-president, federaal minister Reynders heeft in zijn beleidsverklaring te kennen gegeven dat er structurele hervormingen nodig zullen zijn om de FOD Buitenlandse Zaken in staat te stellen zijn missies te verzekeren in een context, die we kennen, van budgettaire bezuiniging. Iemand van kwade wil zou kunnen zeggen dat het merkwaardig is dat er wel middelen worden gevonden om een roadshow op poten te zetten, die zich helemaal op onze bevoegdheden begeeft, maar we zijn hier allemaal mensen van goede wil.
Het diplomatieke netwerk in het buitenland zal op basis van objectieve studies verder worden gerationaliseerd. Op een of andere manier, minister-president, is in de pers een lijst uitgelekt van 33 ambassades en Belgische consulaten die in aanmerking zouden komen voor sluiting. Het ministerie van Buitenlandse Zaken benadrukt dat het om een denkoefening gaat. Het gaat om 16 diplomatieke posten in Europa, 5 in Azië, 6 in Afrika en 6 in Amerika. Behalve voor Kaboel en Toronto zou er nog geen definitieve beslissing zijn genomen.
Ik stel de vraag in het Vlaams Parlement omdat aanpassingen aan het federale diplomatieke netwerk onlosmakelijk implicaties hebben voor het Vlaamse diplomatieke netwerk. Op de algemene vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering en de vertegenwoordigers van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking heeft deze herschikking wellicht een meer beperkte impact.
Anders is dat voor Flanders Investment & Trade (F.I.T.). De impact op de Vlaamse economische vertegenwoordigers en technologieattachés situeert zich op twee vlakken. Ten eerste is er het diplomatiek statuut. De gewestelijke handelsattachés en technologieattachés worden opgenomen op de diplomatieke of consulaire lijst. Als er in een bepaald land niet langer een diplomatieke of consulaire zending is, en F.I.T. er in theorie verbonden is aan een post in een ander land, kan het gastland daar problemen over maken.
Een tweede prangende problematiek is de huisvesting. Daar waar er geen eigen Vlaams huis is, zijn de gewestelijke attachés vaak ondergebracht in kantoren binnen een ambassade of consulaat. Als die diplomatieke of consulaire zending gesloten wordt, moet F.I.T. uitkijken naar kantoren op de privémarkt of verhuizen naar een nieuwe locatie, wat kosten met zich meebrengt.
– Güler Turan treedt als voorzitter op.
Met de beperkte informatie waarover ik beschik, heb ik eens gekeken naar het probleem. Ik benadruk dat het een persoonlijke oefening is. In het consulaat in Rijsel, dat zou sluiten, is een F.I.T.-medewerker geaccrediteerd. Hetzelfde geldt voor Keulen en voor Barcelona. In Helsinki is er een F.I.T.-medewerker in de Belgische ambassade, die zou sluiten. Hetzelfde geldt voor Ljubljana in Slovenië en Lissabon in Portugal. Ik verneem ook, hoewel het niet op de lijst staat, dat er een probleem zou zijn in Shanghai, waar het consulaat ook zou sluiten. We vangen toch signalen op van de F.I.T.-medewerker ter plaatse. In Casablanca zou het consulaat-generaal sluiten, waaraan ook een F.I.T.-medewerker verbonden is. Hetzelfde geldt voor Tripoli in Libië, Toronto, Montreal enzovoort.
Minister-president, omwille van deze implicaties is overleg met de deelstaten ter zake aangewezen. Ik verwijs naar een passage in het federale regeerakkoord: “Economische diplomatie verdient bijzondere aandacht. Wij pleiten voor een samenwerking tussen de deelstaten en het federale niveau, dat een ondersteunende rol heeft.” Nu, als men een hele reeks bestaande posten gaat sluiten zonder overleg met de deelstaten, kun je je afvragen of men die ondersteunende rol ernstig wil nemen.
Minister-president, vond er reeds enig overleg met de deelstaten plaats? Zo niet, op welke manier zal het in de toekomst worden georganiseerd, als het al wordt georganiseerd? Kunt u een eerste inschatting maken van de mogelijke implicaties van een sluiting van de geselecteerde standplaatsen voor het Vlaamse diplomatieke netwerk?
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me graag bij de vraag om uitleg van de heer Van Overmeire aansluiten. Ik heb natuurlijk gelezen wat in de media is verschenen. Er is sprake van de sluiting van 33 ambassades en consulaten. De soep wordt misschien niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend, maar de vraag is wat dit impliceert.
Minister-president, als hierover vragen worden gesteld, gaat het vooral om het feit dat dit ten aanzien van de deelstaten niet neutraal is. Ik zou graag van u vernemen of er over die lijst met diplomatieke posten al overleg tussen de federale overheid en de Vlaamse overheid is geweest. Worden we bij de eventuele selectie betrokken? Op welke manier zal dit gebeuren? Welke procedure kan worden gevolgd? Kunt u, indien er nog geen overleg zou zijn geweest, zelf het initiatief nemen om een gesprek te beginnen?
Het is misschien al tijdens de begrotingsbesprekingen aan bod gekomen, maar volgens mij gebruiken we minstens een lokaal of een verdieping op die plaatsen waar Vlaanderen deel van een diplomatieke post uitmaakt. Op een of andere manier worden de kosten gedeeld. Misschien moeten de facturen en de kosten eens worden bekeken. Dit zou misschien een manier kunnen vormen om de voor Vlaanderen belangrijke posten open te houden. Ik weet niet in welke mate dit relevant is.
Tot slot zou ik graag mijn bezorgdheid uiten met betrekking tot de diplomatieke posten aan de grenzen van ons land. De Vlaamse overheid hecht veel belang aan de grensoverschrijdende samenwerking. Ik wil namens mijn eigen Kortrijkse en West-Vlaamse regio wijzen op de zeer goede, dynamische en voor onze regio belangrijke grensoverschrijdende samenwerking met Noord-Frankrijk. Die samenwerking heeft ondertussen een structurele vorm gekregen. Indien de diplomatieke of consulaire post in het gedrang zou komen, zou dit niet betekenen dat het project zelf in het gedrang zou komen. Een afbouw van de diplomatieke post zou het project echter geen deugd doen.
Minister-president, ik weet niet of dit op de agenda staat. Er is sprake van 33 posten. Ik weet niet waarin dit uiteindelijk zal resulteren. Mij lijkt dit echter belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat u die bekommernis deelt. Vlaanderen moet proactief kunnen reageren en een aantal voor ons buitenlands beleid belangrijke posten veilig kunnen stellen.
Dit alles moet in overleg gebeuren. Dit is een goede test voor een zinnetje dat in het Vlaams regeerakkoord of in uw beleidsnota is opgenomen. U pleit voor een constructieve samenwerking tussen de beleidsniveaus. Dit is een goede test om te bepalen of de federale overheid bereid is naar de bekommernissen van de deelstaten, in casu Vlaanderen, te luisteren.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Voorzitter, ik wil kort even verwijzen naar wat ik vorige week al heb gesteld. Ik heb het citaat niet bij me. Toen hij in het federale parlement over de effecten van en het overleg over sluitingen van diplomatieke posten met de deelstaten werd ondervraagd, heeft minister Reynders een taakverdeling gesuggereerd. Volgens hem zou de Belgische overheid voor de hoofdsteden kunnen zorgen en zouden de deelstaten dan posten in de kleinere steden in die landen kunnen openen. Hij heeft hier nog een suggestie aan toegevoegd. De deelstaten zouden die steden onderling kunnen verdelen. Dat is blijkbaar het proces waar hij aan denkt.
Minister-president, ik zou graag uw reactie hierop horen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, volgens mij heeft de heer Van Overmeire dit punt terecht op de agenda geplaatst. Deze aangelegenheid heeft mogelijk implicaties voor het Vlaams buitenlands beleid en voor ons beleid met betrekking tot de buitenlandse handel.
Om te beginnen, wil ik stellen dat hierover geen overleg met mij, met het departement of met F.I.T. heeft plaatsgevonden.
Ik stel vast dat het om een geplande studie gaat. Er zijn nog geen beslissingen genomen. De administratie van minister Reynders heeft ook in die zin gereageerd. Het gaat om een studie die de komende jaren eventueel zou kunnen resulteren in de sluiting van bepaalde posten, in de opening van nieuwe posten of in een reorganisatie op geografische basis.
Ik wil er in deze context tevens op wijzen dat de Nederlandse overheid eind 2012 het voornemen heeft uitgesproken nog meer ambassades met België te delen. Er is een overeenstemming bereikt om in Caracas, Buenos Aires, Mexico en Kinshasa tot een co-locatie over te gaan. In augustus 2013 is de Belgische ambassade in Caracas in de Nederlandse ambassade ondergebracht. Op 30 april 2014 is een memorandum of understanding met betrekking tot de co-locatie in Buenos Aires ondertekend. In Kinshasa wordt aan een gemeenschappelijk ambassadegebouw gewerkt. Verder heb ik in de verslagen van de Nederlandse Tweede Kamer gelezen dat er vergevorderde plannen zijn om ook de ambassades in Nicosia en in Seoel te delen.
Het staat minister Reynders vrij beleidskeuzes met betrekking tot zijn buitenlandse posten te maken. Wij doen dit ook met betrekking tot onze vertegenwoordigingen. In plaats van al tijdens de studiefase van het proces conclusies te trekken, heb ik minister Reynders een brief gestuurd. Ik heb hem gevraagd ingelicht te worden over de mogelijke gevolgen voor de kantoren waar de vertegenwoordigers en de medewerkers van de Vlaamse Regering werken.
F.I.T. is aanwezig in acht van de 33 diplomatieke of consulaire posten die misschien zullen worden gesloten. Het gaat om de posten in Rijsel, Barcelona, Keulen, Helsinki, Tripoli, Casablanca, Ljubljana en Montreal. De heer Van Overmeire heeft terecht opgemerkt dat de gevolgen zich hoofdzakelijk op twee vlakken situeren.
Ten eerste betekent dit voor onze economische vertegenwoordigers in de bedreigde posten het mogelijk verlies van het diplomatiek statuut. Enkel in Marokko en in Canada is een Vlaamse economische vertegenwoordiger aanwezig. Op de andere posten van F.I.T. werkt een lokaal aangeworven medewerker die niet het diplomatiek statuut geniet. Wat de posten in Marokko en Canada betreft, is F.I.T. van mening dat de ontvangende staat met het behoud van het diplomatiek statuut zal instemmen, zelfs als onze vertegenwoordigers niet langer in een diplomatieke of consulaire zending aanwezig zouden zijn.
Ten tweede betekent dit voor de Vlaamse economische vertegenwoordigers het mogelijk verlies van de huisvesting. Indien de kantoorhuisvesting van de Vlaamse economische vertegenwoordigers in het buitenland zou wegvallen, zouden we noodgedwongen op de lokale kantoormarkt een nieuwe locatie moeten zoeken. Dit kan financiële gevolgen hebben.
In de posten Rijsel en Keulen is de federale overheid eigenaar van het pand. De gewesten betalen er momenteel 1 symbolische euro huur. Als de federale overheid zou vertrekken en die eigendommen te gelde zou maken, moeten wij zelf tegen volle kostprijs huren. In alle andere gevallen betaalt Vlaanderen nu al huur: voor Casablanca, Tripoli en Montreal, waar we onderhuurder zijn, is dat aan de FOD Buitenlandse Zaken; in Barcelona, Helsinki en Ljubljana huurt F.I.T. rechtstreeks op de privémarkt. Als dit scenario zich zou voltrekken, valt de facto te verwachten dat in Rijsel en Keulen een meerkost zal moeten worden gedragen.
Mevrouw de Bethune, wij hebben op dit ogenblik geen enkele intentie om met betrekking tot die grensposten een verandering aan te brengen. Ik wacht wel op een totaalvoorstel van de gedelegeerd bestuurder met betrekking tot ons kantorennetwerk. Theoretisch zou het mogelijk zijn dat er ook in het omringende buitenland wijzigingen komen. Maar ik heb daar geen aanwijzing voor. Als de federale overheid Keulen zou verlaten, moeten wij eventueel overwegen om naar Düsseldorf te gaan. Dat is de hoofdstad van Nordrhein-Westfalen, waar het bancaire en commerciële leven zich centraliseren. De raad van bestuur moet zich over die keuze uitspreken. Wanneer blijkt dat je toch moet huren, moet de afweging worden gemaakt of je in Keulen blijft dan wel naar Düsseldorf gaat. Die overweging moet gemaakt worden louter op basis van pro’s en contra’s.
Mijnheer Van Besien, ik heb de uitspraak van minister Reynders niet gelezen. Een taakverdeling zal er natuurlijk nooit in bestaan dat het federale niveau in de hoofdsteden zit en wij dan ergens in een gedecentraliseerde plaats. Diplomatiek gaan we altijd naar de hoofdstad. Het heeft geen zin om niet in de hoofdstad te zijn. Voor F.I.T. is dat afgewogen in functie van de plaats waar het ertoe doet. Zo zijn we in de Verenigde Staten op meerdere plaatsen vertegenwoordigd omdat het een zo uitgestrekt land is. Het is nooit zo dat de hoofdstad voor het federale niveau is en dat wij dan maar contracten gaan proberen te sluiten in het buitengebied. Dat is natuurlijk geen criterium. Dat is voor mij geen optie. Dat betekent niet dat je niet zowel in de hoofdstad als in een buitengebied kunt zitten, of misschien niet in de hoofdstad. Zo is het verschil voor het handelsaspect tussen Washington en New York duidelijk. Het is belangrijk om zeker in New York te zijn. Die keuzes maakt F.I.T. in functie van die handelsbelangen, die we verdedigen en vertegenwoordigen.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Minister-president, dank u voor uw antwoord. Collega’s, wij komen uit een periode waarin er een soort van permanente guerrilla was tussen het Vlaamse en het federale niveau wat het buitenlands beleid en Buitenlandse Zaken betreft. Wij zijn geen vragende partij om dit voort te zetten. Het sluiten van regeerakkoorden op Vlaams en federaal niveau zou een opportuniteit moeten zijn om te komen tot een volwassen verhouding, waarbij beide niveaus hun eigen bevoegdheden naar behoren uitvoeren, waarbij zij liefst niet te veel op elkaars bevoegdheidsniveau komen, en waarbij er op het terrein een goede samenwerking is. Wie naar het buitenland gaat, ziet dat die interactie noodzakelijk is. De Vlaamse vertegenwoordigers moeten, alleen al wegens hun diplomatiek statuut en een heel netwerk, momenteel bij de Belgische ambassadeur passeren, en omgekeerd kan de Belgische ambassadeur zich niet al te zeer op het domein van een deelstaatbevoegdheid begeven, met name het aantrekken van investeringen en exportpromotie.
Een dergelijke volwassen verhouding vraagt een zekere mentaliteitswijziging. Ik wil in deze stand van zaken nog het voordeel van de twijfel gunnen, maar de indicaties zijn niet zo goed. Minister-president, het kan toch niet zijn dat u een brief moet sturen om te vragen om betrokken te worden? Dat zou een automatisme moeten zijn, niet alleen voor Vlaanderen maar ook voor Wallonië, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de gemeenschappen. Minister-president, zou het niet nuttig zijn om ook, zoals in het dossier van de economische raadgevers, daarin samen op te treden met de ministers-presidenten van de andere gewesten en gemeenschappen?
Mijnheer Van Besien, ik weet niet wat ik moet denken van uw voorstel om het federale niveau in de hoofdsteden te steken, en de gemeenschappen en gewesten in de provinciesteden. Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel wijst dit op een ontstellend gebrek aan kennis van onze bevoegdheden, en op het ontbreken van het besef dat voor de bevoegdheden die we hebben de gesprekspartner aan de overzijde heel dikwijls de nationale regering is en niet de administratie van een provincie of een lokaal bestuur. Denk aan Onderwijs, denk aan Landbouw. Ofwel heeft het te maken met een doelbewust dedain, om nog eens te onderstrepen wie in België anno 2014 uiteindelijk voor dat buitenlands beleid staat. Gebrek aan kennis of een doelbewust dedain, het een sluit het ander natuurlijk niet uit. Ik weet trouwens niet welk van de twee het ergste is.
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister-president. U klinkt redelijk gerust. U spreekt van een studie die gemaakt werd. Ik hoop dat u gelijk hebt, want het zou wel eens kunnen dat men die beslissing wil nemen met het oog op de begroting 2015. Dat vrees ik. Het is tussen de lijnen te lezen. Dan zou de beslissing wel eens heel vlug kunnen vallen.
U hebt wellicht een hefboom in handen om daarrond een interministeriële conferentie Buitenlands Beleid te organiseren. Dat zou toch een interessant thema zijn om daar te agenderen? Alleszins voor de posten waar wij vertegenwoordigd zijn, zouden we inspraak moeten hebben en mee de lijn bepalen die de federale overheid gaat hanteren.
U verwijst naar de samenwerking België-Nederland op een aantal plaatsen. Is het denkbaar dat Vlaanderen met Nederland samenwerkt als België zich terugtrekt? Misschien doet dat niet ter zake voor de posten in kwestie, aangezien het in Rijsel en Keulen gaat over gebouwen die eigendom zijn van de Belgische staat.
De federale overheid heeft blijkbaar een studie besteld naar het nut en het al dan niet behouden van enkele posten. Als ik me niet vergis, gaat Vlaanderen een SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities, Threats) maken bij de beleidsnota Buitenlands Beleid over de vaste vertegenwoordiging van de Vlaamse Regering. Ik ben het met de collega’s eens over de samenwerking met de federale overheid en met Nederland. Ook F.I.T. werkt aan een SWOT-analyse om te onderzoeken naar welke focuslanden ze eventueel kunnen uitbreiden.
Dit schept misschien een mogelijkheid, minister-president, om met alle Belgische partners en ministers-presidenten te gaan samenzitten. Men zou de federale studie en de SWOT-analyses op elkaar kunnen afstemmen en nagaan waar er efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt. Dat zou het mooiste voorbeeld van samenwerkingsfederalisme zijn. Dat zou een meerwaarde kunnen betekenen voor de Vlaamse en voor de federale diplomatieke vertegenwoordiging. We hebben gezien dat het met Nederland wel kan en wel werkt. Zowel de federale ambassadeur als de Vlaamse vertegenwoordigers zijn daar op een goede manier ontvangen. Er waren synergieën en die werkten. De uitdaging is om samen te werken, vooral omdat er nu studies en analyses worden gemaakt.
Ik ga het antwoord van minister Reynders afwachten en zal dan de nodige initiatieven nemen. Ik wil er wel op wijzen dat de belangen niet per definitie samenvallen. Met Nederland is het zeker moeilijker, we kunnen onze Vlaamse economische vertegenwoordigers moeilijk bij een Nederlandse post onderbrengen om een diplomatiek statuut te verkrijgen. Bovendien zijn we concurrenten. We hebben beide onze handelsbelangen te verdedigen.
We doen dat wel op verre markten inzake toerisme. Dan proberen we als lage landen profijt te halen uit de samenwerking.
Vlaanderen en de federale overheid hebben ook andere prioriteiten. Bij een diplomatieke post is het eerste doel het diplomatieke contact. Wij – met F.I.T. – hebben vooral buitenlandse handel en het aantrekken van investeringen. Er was voor morgen een overleg gepland met de federale overheid, maar door de rouwperiode is dat uitgesteld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.