Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn interpellatie komt er naar aanleiding van het recente oordeel van de filmkeuringscommissie om de nieuwe Vlaamse horrorfilm ‘Welp’ geschikt te maken voor alle leeftijden en de film op die manier te laten ontsnappen aan het label ‘kinderen niet toegelaten’. Dezelfde film ging in wereldpremière in Toronto en kreeg daar de ranking 18A, de op één na hoogste. Vanzelfsprekend kan een verschil in rating ook uiting geven aan een cultuurgebonden verschil, maar ook in eigen land roept de ‘kinderen toegelaten’ voor de film veel vragen op, niet het minst bij de regisseur en de producent van de film. Zij gaven aan weliswaar een film gemaakt te hebben met kinderen, maar die duidelijk niet bedoeld is voor kinderen.
Al jaren pleiten experts voor een wet die de tijdsgeest ademt. Vandaag is het nog steeds zo dat een wet van 1920 de basis vormt voor de filmkeuring in ons land. Die wet vertrekt nog steeds van het idee dat film leidt tot delinquentie, ontucht, verderf, waanzin en oogziekten. Film was met andere woorden iets waartegen de jeugd beschermd diende te worden. De wet bepaalt dat enkel daar waar de filmkeuringscommissie in een uitzondering voorziet, jongeren mogen worden toegelaten in de cinema.
Het spreekt voor zich, minister, dat in andere tijden andere normen en zeden gelden. Deze wet kan maar beter worden aangepast, niet alleen omdat de wet uitgaat van een verregaande vorm van preventieve censuur, iets waar we vandaag geen voorstander meer van zijn, maar ook om andere redenen. Professor Voorhoof beschreef die redenen één jaar geleden in ‘Auteurs & Media’. Er zijn volgens hem heel wat juridische onvolkomenheden van de wet.
De wet is enkel van toepassing op bioscoopfilms, andere distributieplatformen ontsnappen zo aan het systeem.
De wet kent maar één leeftijdscategorie. Een tweede leeftijdscategorie werd ingevoerd in het KB van 27 april 2007, maar bevat geen wettelijke basis. Ook is het opvallend dat België het enige land is in de Europese Unie waarin slechts twee categorieën zouden gelden. De meeste systemen zijn wat fijnmaziger.
De wet bevat geen criteria voor beoordeling door de filmkeuringscommissie, iets wat toch belangrijk is. Een kader is nodig als men ergens iets aan wil toetsen dat verder gaat dan de meest individuele expressie van de eigen emoties en normen.
En ten slotte zegt professor Voorhoof dat er nagenoeg geen controle bestaat op de naleving.
Het is bovendien niet enkel zo dat de wet juridische onvolkomenheden bevat die u het beste zou wegwerken. De professor wijst er ook op dat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de wet, zo mogelijk nog meer zorgen baart. De filmkeuringscommissie werkt ondermaats: er is geen procedure, er is geen huishoudelijk reglement, de praktische organisatie verloopt chaotisch, er is geen transparantie over de beslissingen, de beslissingen worden amper gemotiveerd en ze zijn bovendien niet openbaar. Het kan ook anders. In het buitenland – in Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland – wordt niet enkel uitleg gegeven over de beslissingen, maar is ook informatie beschikbaar voor ouders, opvoeders en jongeren zelf over het film- en audiovisueel aanbod.
Het is volgens mij dus tijd voor een vernieuwd beleid inzake filmkeuring. En nu Vlaanderen bevoegd is sedert de jongste staatshervorming, reken ik daarvoor op u, minister. Vlaanderen heeft de afgelopen jaren een heel stevig beleid ontwikkeld om de Vlaamse film te ondersteunen, en met succes. Het zou mooi zijn mocht u, na al die oproepen her en der van experts en de sector zelf, in staat zijn om ook deze regeling aan te passen aan de noden en wensen van een hedendaagse samenleving. De buitenlandse voorbeelden kunnen u daar misschien bij inspireren. Sommige landen werken met modellen van zelfregulatie: ze geven zelfs de eindverantwoordelijkheid aan de sector. Andere landen gaan minder ver: ze werken met coregulatie. Sommigen laten de taak enkel door de overheid uitvoeren.
U hoeft zelfs niet te vertrekken van een wit blad. Aan de universiteit van Gent is er al een studie uitgevoerd op vraag van de Vlaamse overheid. De vakgroep Communicatiewetenschappen heeft een lijvig rapport afgeleverd. Het bevat zelfs een ontwerp van decreet. De werkzaamheden werden onder leiding van professor Biltereyst gestart, en men pleit voor een systeem van coregulering.
Minister, ik stelde u hierover graag een aantal vragen. De eerste is de meest evidente: bent u het met me eens dat de wet van 1920 aan vervanging toe is? Bent u bereid om iets te doen aan die vernieuwing?
Ingeval u van plan bent om die wet aan te passen, welk model hebt u dan voor ogen? Indien u zelf al een keuze zou maken, denkt u dan aan coregulering, of ziet u eerder een taak weggelegd voor louter de overheid of voor louter de sector?
Hoe wilt u bovendien rekening houden met het feit dat de sector zelf nationaal georganiseerd is? Distributeurs kopen rechten voor België, voor de Benelux. Het is vanzelfsprekend zo dat we werken in een bestaande Belgische context. We mogen daarbij natuurlijk ook Brussel niet uit het oog verliezen.
En voor het geval u in uw antwoord bereid bent om zo ver te gaan, heb ik nog een vraag over de werking van de commissie zelf. Het systeem bestaat erin dat men simpelweg vrijwilligers oproept. De leden worden niet vaak vernieuwd. Ze worden niet betaald. Er is geen beoordelingskader voorhanden. Er is geen overleg tussen die mensen, want ze komen nooit samen. Ze mailen gewoon af en toe wat commentaar door waaruit op het secretariaat iets wordt gedistilleerd dat lijkt op een advies. Bent u het met me eens dat ook de methodiek van de commissie ernstig onder handen genomen dient te worden, dat we dit serieus moeten nemen?
Vanzelfsprekend bevatten mijn woorden geen pleidooi voor een wet die grote vormen van censuur vooropstelt of die jongeren niet de kans geeft om allerlei zaken te ontdekken. Op dat vlak ben ik nogal vrij in gedachten. Maar goed, het blijft belangrijk dat er een zekere mate van filmkeuring, die performant is, aanwezig zou zijn.
De heer De Gucht heeft het woord.
Voorzitter, ik ben eigenlijk heel blij met de vraag van mevrouw Van den Bossche. Ik weet trouwens dat mevrouw Van den Bossche zeer geïnteresseerd is in de filmsector van ons land. De reden waarom ik daar heel blij mee ben, is dat dat volledig in de lijn ligt van een voorstel van resolutie dat goedgekeurd werd tijdens vorige legislatuur in het kader van het cultureel samenwerkingsakkoord. Ik citeer eruit: “(…) vraagt de Vlaamse Regering: 1° binnen het kader van het culturele samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap een werkgroep op te richten die belast is met het uitwerken van een kijkwijzer voor film en audiovisuele werken; 2° dat te laten doen in een systeem van coregulering, waarbij de brede filmsector en de audiovisuele sector betrokken zijn (producenten, distributeurs, mediamaatschappijen enzovoort); 3° te streven naar een eenvormige toepassing.”
Het was een van de weinige voorstellen dat toen is goedgekeurd. Het heeft te maken met het heel democratische gehalte dat wij soms hanteren in het Vlaams Parlement. Waar is het op gebaseerd? Het is een systeem om te werken met een soort van kijkwijzer met iconen, wat ervoor zorgt dat je goed op de hoogte bent. De films worden aangekocht voor België. Het zou te absurd zijn dat je een ander systeem hanteert in Vlaanderen, Wallonië en in verschillende cinema’s in Brussel. Dat is een complete absurditeit. We zouden dit zo snel mogelijk moeten opstarten. Ik ben er dan ook een groot voorstander van om in het verlengde van de resolutie die toen is goedgekeurd, dat mogelijk te maken.
Daarnaast hebben we toen ook een wetsvoorstel ingediend in de Senaat om de wet op de filmkeuring, die nog altijd een federale wet is, aan te passen zodat het ook mogelijk is dat de gemeenschappen er volledige inspraak in hebben. Ik zal vragen aan mijn collega’s op het federale niveau om dat opnieuw in te dienen en daar zo snel mogelijk werk van te maken zodat wij onze handen vrij hebben om die zaak in orde te brengen.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Voorzitter, zoals de collega’s al hebben aangehaald, is de filmkeuring naar aanleiding van die nieuwe film op dit moment weer een hot item. We weten allemaal dat de wetgeving rond filmkeuring inderdaad verouderd is. Zoals de collega heeft aangegeven, zeggen ook de leden van de keuringscommissie zelf dat de keuringscommissie op dit ogenblik op een slechte manier werkt. Er zijn geen criteria bepaald binnen de commissie. Bovendien worden de leden geacht te beoordelen op basis van het belang van het kind, wat uiteraard een zeer vaag begrip is en door heel veel mensen op een andere manier ingevuld kan worden en dus ook wordt ingevuld.
Sinds de zesde staatshervorming is Vlaanderen inderdaad bevoegd, maar die bevoegdheid is natuurlijk ook niet uit de lucht komen vallen. Er is heel wat voorbereidend werk gebeurd tijdens de vorige legislatuur. De overdracht werd op een goede manier voorbereid, dat wil zeggen in overleg met de sector. Op basis van de informatie waar ik over beschik, is uit dat overleg gebleken dat er binnen de sector een draagvlak is ontstaan om te komen tot een systeem van coregulering waarbij de verantwoordelijkheid voor de classificatie in de eerste plaats komt te liggen bij de distributeurs. Zij bleken ook een voorstander te zijn van een classificatie met drie categorieën: films toegankelijk voor alle leeftijden, 12 plus en 16 plus. Uiteraard moet er daarnaast een beroepscommissie kunnen blijven bestaan.
Minister, hebt al kennis kunnen nemen van die voorbereidende werkzaamheden? Denkt u dat dit systeem een goed systeem zou kunnen zijn? Kunnen we dat op die manier verder uitwerken? Ik ben persoonlijk meer voorstander van een systeem van coregulering, eerder dan het zware systeem van een kijkwijzer. Ik weet dat een aantal andere landen dat wel hebben, maar uit de voorbereidende werkzaamheden is gebleken dat dat een zeer zware kostprijs met zich mee zou kunnen brengen.
Een ander aandachtspunt dat ik wil aanbrengen, is het feit dat er inderdaad mogelijkheid is tot tegenstrijdige systemen. We hebben een systeem in de gamingsector, we hebben ook het systeem voor de televisie. We moeten bekijken hoe we die mogelijke tegenstrijdigheden opvangen.
De heer Meremans heeft het woord.
We hadden misschien beter de vraag gesteld bij schemering en bij maanlicht, maar goed. Misschien verander ik wel in een weerwolf of zo. Neen, horror is niet mijn ding. Ik loop al weg bij Bambi, dit in tegenstelling tot mijn huisgenoten, die dat wel geweldig vinden.
Filmkeuring is niet nieuw. Het is al aan bod geweest. Ik ben lid van deze commissie vanaf januari 2013. Vanaf dan is de filmkeuring diverse malen aan bod gekomen, zoals u zelf weet, voorzitter, en er is dan ook over gediscussieerd. Het is niet zo dat de vorige commissie er op zijn luie krent bij heeft gezeten. In elk geval zijn er vragen over gesteld.
Ik heb op 7 februari 2013 van minister Schauvliege vernomen dat haar administratie een draaiboek heeft opgemaakt. Dat gaat al verder dan een voorbereiding. Ik citeer: “Mijn administratie heeft een draaiboek opgemaakt, zodat we, als de overheveling er is, snel te werk kunnen gaan. Deze kwestie komt ook aan bod op het overlegplatform Filmsector. Daar zitten alle deelnemende overheden in. Ik verwacht dat de voorbereiding voor het wettelijk instrumentarium dit jaar kan worden afgerond, zodat we klaar zijn als de federale overheid het overdraagt. Dit wordt besproken in het overlegplatform Filmsector of het platform Cinema. Dat platform brengt de gemeenschaps-, gewest- en federale overheden en de belangengroepen samen voor alle kwesties die te maken hebben met het filmbeleid. Er bestaat een consensus over het voorstel dat die werkgroep heeft uitgewerkt.”
Als ik het goed begrijp, lag het klaar op het kabinet van minister Schauvliege, met zelf- of coregulering en met drie leeftijdscategorieën, alle leeftijden, 12 plus en 16 plus. Men zegt ook dat men in contact zal treden met de andere overheden om te komen tot een regeling die over heel België kan worden ingevoerd en met een mogelijkheid tot klacht. Als een meerderjarige een klacht indient, kan de commissie overwegen om een herclassificatie aan te vragen.
Minister, hebt u zicht op de timing van de hervorming? Vanaf juli zijn we bevoegd voor de filmkeuring. Ik vermoed dat het dan snel kan gaan. Gaat u dan gewoon het draaiboek dat klaarlag bij het toenmalige kabinet van minister Schauvliege overnemen? Is er al overleg gepleegd met de andere deelstaten over een afstemming?
Collega’s, ik wil nog meegeven dat de Vlaamse administratie al een tijdlang de logistieke ondersteuning van de filmkeuring opneemt, bij gebrek aan federale ondersteuning. Niet dat dat perfect loopt, zoals mevrouw Bastiaens ook al aangaf, maar er is toch al een element van ondersteuning, en ik denk dat we daarop kunnen voortbouwen om een Vlaamse regeling te maken.
Ik verwijs ook naar het document dat de Vlaamse administratie gemaakt heeft en dat kort voor de verkiezingen hier in de commissie aan bod is gekomen. Dat document maakt de vertaalslag van de zesde staatshervorming in Vlaamse regelgeving, of op zijn minst aanzetten en scenario’s daartoe, waarop we kunnen voortbouwen.
Het was trouwens lang geleden dat ik het woord ‘ontucht’ nog gehoord had in het parlement. Dat is een gedemodeerd woord, dat verwijst naar een denkkader van vroeger. Dat geeft duidelijk aan dat het absoluut noodzakelijk is om te actualiseren.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik hoor in de zaal veel zaken die in dezelfde richting gaan. Mijn antwoord zal u hopelijk ook mee op weg helpen naar de oplossing voor dit reeds lang aanslepende probleem.
Mevrouw Van den Bossche, ik ben inderdaad van mening dat de wet aan vernieuwing toe is. U hebt zelf al geschetst van wanneer de wet dateert, welke categorieën erin aan bod komen en zo meer. Toentertijd was het inderdaad een systeem van preventieve censuur, iets wat we ons nu nog moeilijk kunnen inbeelden. Men kan het de makers ervan natuurlijk niet kwalijk nemen, maar de wet was en is enkel van toepassing op bioscoopfilms. We weten dat kinderen en vooral jongeren audiovisuele content vandaag steeds vaker online en via video on demand bekijken. Alleen al daardoor dringt een actualisering van de wet zich op.
De zesde staatshervorming ligt intussen achter ons. Ik denk dan ook, mijnheer De Gucht, dat die wet in de Senaat niet meer kan worden afgeschaft, want die ligt nu exclusief hier en bij de Franse Gemeenschap. We moeten nu met de beide grote gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad de zaak herbekijken, om een duurzame benadering te vinden, die beter aansluit bij de veranderende kijkpraktijken van de kinderen en jongeren van vandaag.
Ik heb nog geen model voor ogen, collega’s, maar uit wat ik nu zal vertellen, zult u zeker al een aantal beginselen kunnen distilleren, die nauw aansluiten bij uw opmerkingen. Op basis van de reeds aanwezige expertise en de inzichten uit de debatten tijdens de voorbije legislatuur, bekijken we alternatieve modellen. Een principe dat uiteraard belangrijk zal zijn, is een technologieneutraal classificatiesysteem voor audiovisuele content, dus niet alleen voor bioscoop, maar voor alle mogelijke kanalen om content te bekijken.
Wat ook nuttig en zinvol zal zijn, is zelfregulering door de sector. Om te kijken hoever we daarmee kunnen raken, zullen we uiteraard de sector en het departement daar nauw bij betrekken.
Bij de overweging van elk alternatief model zal ik rekening houden met de toepasbaarheid van de regulering op alle audiovisuele dragers, dus niet alleen op de bioscoop, maar ook op online platformen, omroepen, dvd, video on demand. Een technologieneutraal beleid is vandaag cruciaal. Een classificatiesysteem louter voor films is in die zin ook helemaal geen optie meer. Belangrijk is ook dat het alternatieve model geen overregulering, meerkost en extra planlast voor de sector en de overheid met zich meebrengt.
Ik zie de herziening van de wet op de filmkeuring ook als een belangrijk onderdeel van een breder cultuur- en mediabeleid inzake mediawijsheid, gericht op het bijbrengen van mediacompetenties.
Uiteraard ben ik bereid om de sector te betrekken bij de uitwerking van het systeem, om met hen samen een alternatieve regeling uit te werken. Ik zal ook bij andere sectoren inspiratie halen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Europees leeftijdsclassificatiesysteem PEGI (Pan European Game Information) voor de gamesector. Aan de hand van leeftijds- en inhoudspictogrammen op de hoezen van computer- en videospellen geeft het PEGI-systeem informatie aan ouders en opvoeders over mogelijke ongepaste elementen in games.
Dat systeem legt de verantwoordelijkheid voor een deel bij de ouders en de jongeren zelf. Een zelfreguleringssysteem zoals PEGI bevestigt het vertrouwen in ouders en opvoeders, maar veronderstelt wel dat ze over de nodige mediacompetenties beschikken. Blijven investeren in mediawijsheid bij ouders, opvoeders, jongeren en kinderen is dan ook cruciaal.
Door de bevoegdheidsoverdracht is de filmkeuringsregeling een bevoegdheid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad. Uiteraard ben ik bereid tot overleg om tot een uniforme regeling voor heel het Belgische grondgebied te komen. Daarmee komen we tegemoet aan de wensen van de distributie- en exploitatiesector, wiens werking de facto nationaal en zelfs ruimer gericht is, en vermijden we een problematische context voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Het is nu tijd om tot actie over te gaan. Het is een van de elementen van invulling van het cultureel akkoord. Het zou mijns inziens een goede basis zijn om nu een tekst te maken. We moeten bekijken in hoeverre het parlement daarbij betrokken kan worden. Ik denk aan een vorm van coregulering. Zelfregulering zou immers betekenen dat men alleen de sector zelf laat beslissen, coregulering houdt in dat de overheden mee aan tafel zitten. Dat lijkt mij een werkbare structuur.
We moeten nu vooral aan een inhoudelijke tekst werken, die de basis van dat convenant –of hoe je het moet noemen – zou kunnen uitwerken. Wanneer we een basistekst hebben, is het zinvol om er in dit parlement over te discussiëren, zelfs al is het niet strikt noodzakelijk en is het ook geen decretaal initiatief. Het lijkt me wel zinvol, want hoe breder het draagvlak, hoe breder de reglementering achteraf zal werken.
U kunt daar eventueel een conceptnota van maken of wat dan ook. Een conceptnota is een aanzet tot regelgeving. Het zou een interessant discussiedocument kunnen zijn, ook voor het middenveld van de filmwereld en de audiovisuele wereld.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u pleit voor het model van coregulering, waarbij u de sector verantwoordelijkheid wilt geven, maar waarbij u vanzelfsprekend ook ouders een deel van die verantwoordelijkheid laat dragen, terwijl u het ook belangrijk vindt om de overheid mee aan tafel te houden, om samen aan die tekst te werken.
Uit wat u zegt, begrijp ik dat u ook vindt dat die wet uit 1920 het best wordt afgeschaft. Ik hoor u nog niet zeggen dat u een nieuw decretaal kader zou ontwerpen, maar mogelijk zal dat nodig zijn om een keuringscommissie haar werk te laten doen. Misschien moet u toch eens legistiek laten uitzoeken of het nodig is of niet. Maar ik begrijp uw intentie: u wilt met een tekst komen en laat daarbij een opening om het parlement te laten meewerken. Daar ben ik blij om. Op welke manier ziet u dat gebeuren? Misschien is dit iets voor de regeling der werkzaamheden. Zoiets kan vele vormen aannemen. Parlementsleden kunnen met u rond de tafel gaan zitten. Er zijn al veel basiswerken en studies gemaakt. Velen hebben daarnaar verwezen. We kunnen nog een tussenstap nemen. Misschien is een hoorzitting zinvol om, op basis van alles wat al klaar ligt, te bekijken wat de sector daarvan denkt. Ik denk dat het interessant kan zijn om hier, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, te trachten een heel degelijke nieuwe regeling uit te werken, die jongeren op de best mogelijke manier dient en die ook haalbaar is voor de sector.
U zegt dat we rekening moeten houden met de toepasbaarheid. Ik ben het daarmee eens. Het moet inderdaad op meerdere platformen toepasbaar zijn. Dat beperkt natuurlijk de mogelijkheden al voor een deel. Maar het is terecht: het is beter om een goed systeem te hebben dat op alle platformen kan worden ingezet dan een systeem dat er op papier goed uitziet, maar dat enkel in de cinema werkt maar daarbuiten helemaal niets meer betekent.
U zegt ook dat we niet meer planlast mogen creëren of een meerkost mogen hebben. Ik wil u daar een klein beetje voor verwittigen: vandaag wordt er nauwelijks iets uitgegeven aan heel die keuring. Het secretariaat is niet performant of werkt niet, of het werkt met vrijwilligers. Er zijn geen bijeenkomsten. Ik zou dus niet uitsluiten dat u in een klein bedrag zult moeten voorzien in uw begroting, om er minstens voor te zorgen dat die organisatie professioneel kan worden gemaakt. Ik begrijp best dat u daar geen smakken geld tegenaan moet smijten, maar de mensen die daaraan meewerken, of zij dat in de toekomst als vrijwilliger moeten blijven doen dan wel daarvoor betaald worden, moeten minstens in een professioneel georganiseerde context hun werk kunnen doen. Het zou er wellicht ook voor zorgen dat u meer mensen kunt rekruteren om op ernstige wijze die films te keuren.
Ik ben heel blij met alles wat u inbrengt. Ook met het leeftijdsclassificatiesysteem, waarbij u zich wilt baseren op wat er gebeurt in verband met de games. Dat vind ik goed. Het is een beetje zoals Kinepolis het nu doet: zij hebben zelf in de eigen zalen een systeem toegepast waarbij via zowel leeftijdscategorieën als pictogrammen ook op die manier wat advies wordt gegeven aan diegene die kijkt of wenst te kijken. Er bestaat al veel waarop u zich zou kunnen baseren.
Ik ben blij dat u er werk van wilt maken. Het is hoognodig dat iemand het doet. Ik wil u alvast namens mijn fractie laten weten dat wij er ten volle aan zullen willen meewerken.
Minister Gatz heeft het woord.
Snelheid en draagvlak zitten hier, zoals gewoonlijk, in een bepaald spanningsveld. Als de commissie mij vraagt om over het hele grondgebied een werkbare regeling mee uit te werken, zal dat enig overleg vragen. En als de commissie mij vraagt om mee in een dynamische samenwerking dingen samen te doen, kan het iets langer duren. Maar geen jaren, dat is niet de bedoeling. Ofwel maak ik zelf een tekst, en dan is hij bij wijze van spreken volgende week klaar, maar zo werkt het niet. Wij zullen met onszelf moeten overleggen en met de Franstaligen. Het kan nog wel enige tijd duren. Maar de richting waarin we gaan, is al vrij afgelijnd. We kunnen en zullen tot resultaten komen.
De interpellatie is afgehandeld.