Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Minister, ik wil hier graag een kwestie aansnijden die me niet onbelangrijk lijkt in het licht van de beslissingen die binnenkort zullen worden genomen over de besparingen bij De Lijn. Vraag is in welke mate reizigers zullen afhaken wanneer de prijs van bus en tram omhoog gaat op het moment dat er ook wordt geknipt in het aanbod. Dat is wat het resultaat zal zijn van de stevige besparingen die worden opgelegd aan De Lijn. Men zal de prijzen doen stijgen en het aanbod doen dalen. Ik heb het over de prijsgevoeligheid of over de prijselasticiteit van het openbaar vervoer.
In de beheersovereenkomst van De Lijn staat zeer duidelijk gestipuleerd dat De Lijn daar onderzoek naar moet voeren. Dat lijkt me een kwestie van goed beleid. Ook uw voorganger, minister Crevits, heeft in de commissie herhaaldelijk gezegd dat het belangrijk is dat dit onderzoek wordt gevoerd voor men een beslissing neemt over het aanpassen van tarieven. De mogelijke effecten daarvan moeten eerst worden onderzocht.
Ik heb u daar een schriftelijke vraag over gesteld, waarop u antwoordde dat De Lijn effectief dergelijk onderzoek heeft gevoerd, zij het alleen naar de prijsgevoeligheid van biljetten en kaarten. Het resultaat daarvan is dat die prijsgevoeligheid rond min 1 draait. Ik zal geen toelichting geven over wat dat getal nu precies betekent, maar uzelf zegt dat dit betekent dat prijsstijgingen niet automatisch tot ontvangststijgingen leiden aangezien volumedalingen mogelijk zijn. Dat is de conclusie die u trekt uit dat onderzoek. U zegt dat, als de prijs te fors wordt opgetrokken, de meerontvangsten die worden beoogd, wel eens weggecompenseerd zouden kunnen worden wanneer te veel reizigers afhaken.
Opmerkelijk in dat onderzoek van destijds is dat de abonnementen daar niet in zijn opgenomen. Nochtans is dat veruit het populairste product van De Lijn. Tenzij u nu zou vertellen dat u niet van plan bent om de prijzen van de abonnementen op te trekken, lijkt het me niet oninteressant om ook daar te onderzoeken wat de mogelijke effecten van prijsstijgingen zijn. U hebt gezegd dat dat onderzoek niet gebeurd is. U antwoordde ook – en dat verbaasde me – dat het niet prioritair is om daar verder onderzoek naar te doen. Ik moet eerlijk zeggen dat dit me bijzonder ongerust maakt. Als wij niet vooraf weten wat mogelijke tariefingrepen als effect kunnen hebben op de vraag bij de reizigers, dan lopen we het risico in een vicieuze besparingsspiraal terecht te komen. Als de tarieven van zowel biljetten als kaarten drastisch worden opgetrokken en te veel reizigers afhaken, met als gevolg dat de inkomsten dalen in plaats van stijgen, dan wordt het probleem nog groter en dan zult u jaar na jaar grotere besparingen moeten opleggen aan De Lijn om de doelstellingen van uw regering waar te maken. Het zou me ook verbazen dat de reiziger bereid zou zijn om meer te betalen voor minder openbaar vervoer.
Minister, u zegt dat verder onderzoek naar de prijselasticiteit onder andere voor abonnementen niet prioritair is. Hoe rijmt u dit met de doelstelling uit de beheersovereenkomst en het voornemen van de regering om in te grijpen in de tarieven en de tariefstructuur? Bent u bereid om alsnog een onderzoek te laten uitvoeren naar de prijsgevoeligheid van de abonnementen. Zo niet, waarom niet? Kunt u de resultaten uit het vorige onderzoek naar prijselasticiteit iets breder toelichten aan de commissie? Hoe bruikbaar zijn die gegevens volgens u voor de toekomstige beleidskeuzes, in casu voor het uitstippelen van het toekomstige tariefbeleid? Als u in het antwoord op mijn vraag aangeeft dat de prijsstijging bij het openbaar vervoer niet automatisch tot ontvangstenstijgingen leidt, kunt u me dan toelichten hoe deze regering een inkomstenstijging denkt te realiseren bij De Lijn voor middel van hogere tarieven of een andere tariefstructuur?
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mijnheer Vandenbroucke, dit is een heel complex gegeven. U gaat daar heel snel door met een aantal conclusies die ik ook voor uw rekening laat. De minister heeft al geantwoord in het kader van de schriftelijke vragen en heeft toen duidelijk gesteld dat op basis van onderzoek naar de prijselasticiteit geen echt duidelijke effecten op de vraag naar een product kunnen worden bepaald. Dat is heel complex omdat heel wat andere factoren meespelen. Zo is het belangrijk te weten over welk type verplaatsing het gaat –woon-werkverkeer of recreatie –, of er alternatieve vormen van vervoer beschikbaar zijn, en wat de kwaliteit is van de dienstverlening. Al die zaken nemen een belangrijke plaats in in het mobiliteitsbeleid van de Vlaamse Regering tijdens de volgende vijf jaar.
Ik wil ook nog een kanttekening maken bij uw voorafname dat mensen zouden afhaken wanneer de prijs iets zou stijgen. Ik ben daar niet van overtuigd. Ik wil de minister er ook op wijzen dat er studies beschikbaar zijn uit het verleden van twee bekende professoren aan de VUB, professor De Witte en professor Macharis, die een verregaand onderzoek hebben uitgevoerd bij studenten. Daarbij kwam ze tot de conclusie dat het meest bepalende niet de prijssetting is. De groep studenten die moet betalen is eerder geneigd om gebruik te maken van het openbaar vervoer wanneer ze een goede aansluiting en een goede dienstverlening hebben tegenover een groep niet-betalende studenten die een minder goede dienstverlening krijgt.
Ik wil een stukje voorlezen uit een van de studies die de professoren De Witte en Macharis hebben uitgevoerd, met name ‘Pendelen naar Brussel, hoe aantrekkelijk is ‘gratis’ openbaar vervoer?’ Daarin stellen zij dat slechts 10 procent van de gebruikers van een privéwagen zeker zou overschakelen op het openbaar vervoer als het gratis werd gemaakt. 42 procent is niet zeker en 48 procent zou het zeker niet doen. Zij geven ook meteen een alternatief en zeggen wat er wel moet gebeuren om het openbaar vervoer daadwerkelijk aantrekkelijker te maken voor de resterende 91 procent, bovenop die 10 procent die het wel zou doen. Er zou werk moeten worden gemaakt van verbeteringen op het vlak van verbindingen: kwaliteit, hogere snelheid, betere beschikbaarheid en uurregelingen en hogere frequenties. Dat is meteen ook mijn boodschap hier: staar u niet blind op gemakkelijke discussies over prijzen, er is veel meer aan de hand met ons openbaar vervoer. Er is veel ruimte voor verbetering. Minister, ik wil u vragen om met die studies en conclusies rekening te houden. Misschien kunt u al een tipje van de sluier lichten over wat u in de beleidsnota van plan bent om het openbaar vervoer aantrekkelijker te maken, verregaander dan de op het eerste gezicht aantrekkelijke discussie over de prijs.
Minister Weyts heeft het woord.
De Lijn heeft in 2011 de prijselasticiteit van tickets en meerrittenkaarten laten onderzoeken. Daaruit bleek dat een stijging van de ticketprijs een verschuiving naar meerrittenkaarten kan teweegbrengen, maar dat dit niet per se zou leiden tot een hogere omzet voor De Lijn. De Lijn heeft duidelijk gesteld dat bijkomend onderzoek naar de prijselasticiteit van abonnementen geen prioriteit is om, denk ik, voor de hand liggende redenen. Dat blijkt trouwens ook uit wetenschappelijk onderzoek dat De Lijn heeft verricht.
Abonnementen zijn minder prijsgevoelig dan biljetten en kaarten. Abonnementen zijn gedurende een langere tijd geldig en daardoor is het effect van prijsaanpassingen niet onmiddellijk zichtbaar en voelbaar. Abonnementen worden vaak aangekocht voor verplaatsingen die heel frequent en noodzakelijk zijn. Er is dus een grotere afhankelijkheidsrelatie. En bovendien spelen externe partijen een grote rol door middel van de derdebetalerssystemen. Ik meen dat de meerderheid van de abonnementen voor rekening van derde betalers komt. Het effect voor de gebruiker van een prijsaanpassing is dan minder onmiddellijk tastbaar en voelbaar. Mensen die een abonnement hebben, zijn ook frequente gebruikers van het openbaar vervoer, voor hen is de prijs belangrijk, maar minstens even belangrijk zijn de snelheid en het comfort van het openbaar vervoer.
In de lijn van wat mevrouw De Ridder al zei: om autogebruikers te verleiden en te overtuigen om de overstap te maken naar het openbaar vervoer, zijn bij uitstek de snelheid en het comfort belangrijke criteria, niet zozeer de prijs. Dat blijkt trouwens ook uit aanverwante studies. De studie over de slimme kilometerheffing moet nog worden opgeleverd, maar een van de gevolgtrekkingen is dat het effect van de prijs uitermate minimaal is. De studie van De Witte en Macharis gaat in dezelfde richting.
Specifiek onderzoek is voor De Lijn één instrument voor input in beleidsbeslissingen, daarnaast gelden natuurlijk ook politieke beleidsbeslissingen zoals het verhogen van de inkomsten, het verhogen van de kostendekkingsgraad, het voeren van een sociaal beleid en het stimuleren van een duurzaam woon-werkverkeer.
U vroeg naar de resultaten van het vorige onderzoek naar de prijselasticiteit. Ik heb dit ook meegegeven in het schriftelijke antwoord. Het is een uitermate complexe en technische materie, maar ik kan vragen dat De Lijn u het volledige onderzoek ter beschikking te stelt. De opzet van het onderzoek was de volgende. Het onderzoek was louter gericht op het prijseffect van tickets en meerrittenkaarten. Er werd nagegaan vanaf welk prijsniveau reizigers beginnen te verschuiven naar een ander product, bijvoorbeeld van een ticket naar een meerrittenkaart.
Het hoofdresultaat van het onderzoek is dat tariefaanpassingen niet alleen in functie van de prijs moeten worden bekeken, maar het best worden bekeken in functie van de totale geboden kwaliteit van het openbaar vervoer: snelheid, stiptheid, comfort. Dat wijst onmiddellijk al op een grote beperking van het onderzoek zelf.
Een stijging van de ticketprijs leidt niet automatisch naar een omzetstijging, omdat er vanaf een bepaald prijsniveau effectief een verschuiving ontstaat naar andere producten.
Ik wijs nogmaals op de beperkingen van het onderzoek volgens De Lijn. Een nadeel is het isoleren van het element ‘prijs’, terwijl er een hele mix van criteria en argumenten is om al dan niet te beslissen om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Al die parameters vallen buiten de scope van het onderzoek.
Het gebruik van een combinatie van empirische data, bijvoorbeeld historische gegevens met betrekking tot abonnementen, en de resultaten uit andere onderzoeken lijkt volgens De Lijn zinvoller om mee te werken.
In uw laatste vraag zegt u dat prijsstijgingen bij het openbaar vervoer niet automatisch leiden tot ontvangststijgingen, en u vroeg hoe ik dan een inkomstenstijging kan realiseren. Natuurlijk leiden prijsstijgingen niet per definitie tot een stijging van de inkomsten. Er is zeker geen evenwaardige of gelijke relatie. Een bepaalde stijging van de prijs leidt niet automatisch tot een gelijke stijging van de omzet en de inkomsten. Dat lijkt me een evidentie te zijn.
U vraagt concreet naar de gevolgen voor de toekomstige tariefstructuren. Ik moet u daarop antwoorden dat ter zake de onderzoeken en gesprekken nog lopen.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord en de collega om in te pikken op de vraag. Ik ben me er uiteraard absoluut van bewust dat het niet zo eenvoudig is, dat niet alleen de prijs bepalend is om mensen te laten beslissen om bus of tram te nemen. U hebt 100 procent gelijk dat ook de stiptheid, de kwaliteit, het comfort en de aansluitingsmogelijkheden er moeten zijn. In alle eerlijkheid: ik zou bereid zijn om meer te betalen voor een openbaar vervoer dat beter werkt. Absoluut, dit is geen fetisj voor mij.
Maar het enige plan dat ik tot nu toe van deze regering heb gehoord bestaat uit het verhogen van de kostendekkingsgraad, het opdrijven van de prijzen en het opleggen van een besparing aan De Lijn. De Lijn zegt dat het de besparingsdoelstellingen enkel kan halen met een combinatie van prijsstijgingen en het knippen in het aanbod. Waar zijn de initiatieven dan om de kwaliteit, de stiptheid, de doorstroming, het comfort en de betere aansluitingen waar te maken?
De realiteit is dat we de afgelopen drie jaar een daling van het aantal reizigers hebben gezien na een meer dan tien jaar onafgebroken stijging. Niet toevallig heeft die knik in de curve zich voorgedaan op het moment dat er besparingen werden opgelegd aan De Lijn. Die besparingen werden in eerste instantie gezocht bij interne efficiëntieverbeteringen, maar om 100 miljoen euro te besparen – 10 procent op het budget van vorige legislatuur – werd er effectief geknipt in het aanbod. Zo werd bijvoorbeeld gedurende een bepaalde periode het nachtnet in Gent afgeschaft. Dat heeft geleid tot een daling van het aantal reizigers. Dat is de realiteit.
Indien uw beleid zich beperkt tot het knippen in het aanbod en het verhogen van de prijs, zie ik niet in waarom mensen meer zouden willen betalen voor het openbaar vervoer.
U had het ook over de prijsgevoeligheid van de abonnementen. Het lijkt me evident dat ze minder prijsgevoelig zijn. U verwijst naar het feit dat er veel derde betalers mee gemoeid zijn. Dat drukt de prijs voor de abonnementen voor de mensen. Als ik het regeerakkoord goed interpreteert, zijn dit precies de zaken waaraan u wijzigingen moet aanbrengen. In het regeerakkoord wordt gesproken van ‘meer rechtvaardige’ tarieven – ik vrees dat dit hogere tarieven betekent – en gedifferentieerde tarieven. Ik heb de indruk dat u weg wilt van de goedkope abonnementen. Ik vraag u daarom om bij drastische wijzigingen, ook in de abonnementsstructuren, los van de prijs, alstublieft vooraf de effecten ervan goed te bestuderen. Op het einde van uw antwoord hebt u daarover toch een hoopgevend signaal gegeven. Ik meen dat het ook uw bedoeling is, dat het uw ambitie is om het woon-werkverkeer te verduurzamen om niet in de vicieuze cirkel terecht te komen met een verlies van reizigers en een daling van de inkomsten.
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mijnheer Vandenbroucke, u pikt er zelf één element uit met uw vraag en daarna verwijt u de minister dat hij het enkel heeft over de besparingen en de prijselasticiteit. U weet natuurlijk heel goed dat we aan het begin van een legislatuur zitten en dat de beleidsnota heel binnenkort wordt verwacht. Daarin zullen alle principes zitten, alle zaken die deze regering wil realiseren. Het is niet fair om naar aanleiding van een factuele vraag van u deze opmerking te maken. De beleidsnota zal uiteraard alles bevatten en we hopen dat die ook u kan bekoren. De nota zal natuurlijk verandering bevatten. We gaan naar een basisbereikbaarheid die heel belangrijk is, die niet langer de blinde aanbodpolitiek van het verleden is.
Ik heb nog een kleine kanttekening bij de cijfers. U grijpt altijd terug naar de enorm toenemende cijfers van de eerste tien jaar van deze eeuw en dan naar de knik. De realiteit is dat ondanks de enorme toename van de middelen gedurende de laatste vijftien jaar, er geen toename is in het aandeel van het openbaar vervoer in het verplaatsingsgedrag van de Vlaming. Of het nu 2002, 2003 of 2009 is, er is steeds een stagnatie rond 10 of 11 procent. Het is net daar dat we een verandering tot stand willen brengen door meer mensen aan te trekken naar het openbaar vervoer. Vergeet de tellingen van het verleden: ze gebeurden met een natte vinger. In de toekomst zal dit hopelijk veranderen wanneer we met ReTiBo werkelijk zullen kunnen meten om te weten. We kunnen dan in het beleid werken aan een optimale manier afstemming van vraag en aanbod. Ik kijk met grote verwachting uit naar de beleidsnota van de minister. Die zal ongetwijfeld een heel pak van uw vragen kunnen beantwoorden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.