Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de gevolgen van de inkanteling van het deeltijds beroepsonderwijs in duaal leren
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dit is inderdaad een vraag die hier al een paar keer aan bod is gekomen. Ik had opgezocht hoeveel keer we de vraag al gesteld hebben, maar ik heb dat blaadje ergens verkeerd gelegd, het is in elk geval heel veel.
Minister, dit gaat over de inkanteling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) in het systeem van duaal leren. Er zijn dus al heel veel bezorgde reacties geweest. Ondertussen zijn er wel enkele bijsturingen gebeurd maar er blijven ook nog verschillende pijnpunten overeind. De ongerustheid groeit, vooral bij directies van de centra voor deeltijds leren, want vanaf volgend jaar moeten achtduizend leerlingen dus het deeltijds beroepssecundair onderwijs op een andere manier volgen en moeten ze hun weg vinden binnen het systeem van het duaal leren. De directies vrezen dat de kwetsbare jongeren uit de boot zullen vallen en vinden dat duaal leren niet het gepaste traject voor hen is.
Eerder klonk al vanuit het veld, zowel van de onderwijsverstrekkers als van de bedrijven, de roep om een grondige hervorming, flexibiliteit en deregulering. En die ene keer – dat was donderdag 27 oktober laatstleden – antwoordde u op de vraag die ik toen stelde naar hervorming, flexibiliteit en deregulering: “Vanzelfsprekend is er altijd ruimte voor verbetering. Het is nog altijd ‘work in progress', we zijn er nog lang niet en we leren van de bestaande praktijken. Daarom hebben we ook een Vlaams partnerschap duaal leren, waar het onderwijs en het bedrijfsleven elkaar ontmoeten. Daar worden inderdaad verschillende elementen op tafel gegooid die heel praktisch van aard zijn. In functie daarvan proberen we de regelgeving nog te finetunen.”
Minister, wat is de stand van zaken betreffende de besprekingen binnen het Vlaams partnerschap duaal leren?
Ging u al in gesprek met de directies van de centra leren en werken (CLW’s) zelf omtrent hun grote bezorgdheid?
Ziet u een mogelijkheid om aan hun vragen tegemoet te komen?
Hoe zult u ervoor zorgen dat kwetsbare jongeren in het systeem van duaal leren toch de gepaste begeleiding op maat krijgen zodat ze niet ongekwalificeerd uitstromen?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
“De inkanteling van het deeltijds beroepsonderwijs blijft een aandachtspunt. Het is normaal dat er ongerustheid is, zeker als het gaat om kwetsbare leerlingen. Men moet vermijden dat ze uit de boot vallen. Een hervorming moet dan ook effectief een verbetering zijn. Hoe speelt het duaal leren daarop in? Welke garanties zijn er dat kwetsbare leerlingen niet uit de boot vallen? Scholieren zullen het niet graag horen, maar september staat eigenlijk al voor de deur. Ik hoop alvast dat we het nieuwe schooljaar kunnen beginnen met meer opleidingen en meer studenten.”
Het zijn niet mijn woorden, minister, het zijn de woorden van uw partijgenote Allessia Claes vanmorgen in de commissie Economie. Maar ik sluit mij volmondig bij haar aan. Ook de sector blijft inderdaad de alarmbel luiden over de hele inkanteling van het dbso. Niemand zal ontkennen dat er al een aantal bijsturingen gebeurd zijn, maar er blijven ook nog een aantal belangrijke knelpunten. Ik denk dat we ondertussen allemaal weten, na die talloze vragen, dat die achtduizend leerlingen in het dbso een heel specifiek publiek zijn van jongeren die vaak kampen met verschillende problematieken, die in moeilijke thuissituaties moeten opgroeien, voor wie echt extra begeleiding nodig is, die soms ook al borderline schoolmoe zijn. Die vragen dus echt een aparte aanpak. Ik denk dat ook alle partners in de sector heel erg aangeven, telkens wanneer ik ermee spreek, dat zij heel erg geloven in sterk duaal leren, maar dat zij blijven herhalen dat de brute inkanteling zoals die nu gebeurd is, ervoor gaat zorgen dat die leerlingen daar hun plaats niet in vinden, omdat het systeem nog altijd te rigide is, omdat er nog altijd te weinig op maat kan worden gewerkt, omdat er te weinig ruimte is, te weinig middelen zijn voor echt kwalitatieve begeleiding.
Heel specifiek werd ik deze keer ook gecontacteerd door mensen die bezig zijn met het project Ondersteuning Alternerend Leren (OAL). Dat is een deel van een aanlooptraject of het kan worden ingezet als aanlooptraject. Het wordt momenteel gefinancierd met Europese projectmiddelen, maar dat zijn gesloten enveloppes. Bovendien zien die partners zich geconfronteerd met een dalend budget ten opzichte van de vorige schooljaren terwijl hun kosten wel gestegen zijn, onder andere door indexeringen, energiekosten, verplaatsingen. Dat leidt er allemaal toe dat het aanbod voor leerlingen uit de aanloopfase en het duaal leren vandaag gewoon onder druk staat en dat het ernaar uitziet dat heel het ondersteuningsaanbod net zal worden teruggeschroefd in plaats van uitgebreid, terwijl de noden zo groot zijn.
Ik kan dus enkel herhalen dat, ondanks de aanloopstructuuronderdelen, de duale leerweg vaak niet op maat is van de noden van de groep leerlingen die nu in het bso zit. Dat zijn jongeren die om allerlei redenen niet tot leren komen, en die dus nood hebben aan aangepaste leervormen en zorg. Het modulaire systeem van dbso was voor hen vaak net een soort van nieuwe stimulans. Dat is niet meer mogelijk, of niet meer zo sterk mogelijk in het duaal leren van vandaag, waar er graad per graad wordt gewerkt. De onderwijs- en beroepskwalificaties zijn gekoppeld per graad, en dat maakt het voor deze leerlingen minder flexibel dan voorheen. Daarom blijft de vrees bestaan dat de inkanteling van dbso in duaal leren tot nog meer schooluitval zal leiden, en dat is natuurlijk iets wat we te allen prijze moeten vermijden.
Ik heb daarom een aantal vragen voor u, minister, een aantal algemene en enkele meer specifieke, die mij vanuit de sector zijn aangereikt.
Ik ben natuurlijk benieuwd naar uw reactie op de terugkerende signalen uit het veld dat de kwetsbare groep leerlingen die vandaag in het bso zit uit de boot dreigt te vallen. Kunt u mij duiden of er nog extra bijsturingen gepland zijn? Is er extra overleg gepland met de sector?
De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) komt binnenkort met een advies over de uitrol van duaal leren. Is het de bedoeling dat er met hen wordt samengezeten? En dan is er heel concreet de vraag over het project Ondersteuning Alternerend Leren, dat dus in financiële problemen dreigt te komen en waarvan niet zeker is of de financiering wordt verdergezet, aangezien het om Europese projectmiddelen gaat. Kunt u daarover duidelijkheid verschaffen? Is het de bedoeling dat er naar een structurele oplossing wordt gewerkt en dat zij ook in de toekomst zullen kunnen blijven rekenen op de nodige middelen – ook rekening houdend met de stijgende kosten – om hun werk te kunnen blijven doen?
Dan heb ik nog twee heel specifieke vragen.
Een van de bijsturingen was dat er nu ook in de aanloopfase beroepskwalificaties (BK’s) kunnen worden behaald. Stel dat je een stage doet, dan kun je nu een beroepskwalificatie behalen. Maar dat is wat men vaak een ‘kleine BK’ noemt, het is niet altijd een volwaardige beroepskwalificatie. Een vraag die mij bereikt heeft is: stel dat je zo’n kleine BK hebt behaald, en je hebt daarnaast ook onderwijskwalificatie 2. Je hebt dus de eindtermen bso tweede graad bereikt. Is zo’n kleine BK gekoppeld aan OK 2 (onderwijskwaliteit) voldoende om een getuigschrift tweede graad te krijgen?
Mijn laatste vraag is een beetje technisch. Er zitten vandaag schotten in het systeem. Je kunt pas BK 4 behalen, bijvoorbeeld kinderverzorging in het zevende jaar, als je onderwijskwalificatie 3 hebt behaald. Zo zit het systeem vandaag in elkaar in het onderwijs. Maar als je nu kinderverzorging gaat studeren via een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO), of via VDAB zo’n opleiding volgt, dan geldt die voorwaarde helemaal niet meer. Klopt dat? Klopt het dat, om kinderverzorging op niveau BK 4 te kunnen starten in het onderwijs je een OK 3 moet hebben behaald, terwijl die voorwaarde volledig wegvalt in de CVO’s en VDAB? Vanwaar dat onderscheid?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ben uiteraard niet doof voor de bekommernissen uit zowel het economisch veld als uit het onderwijsveld aangaande duaal leren. Dat is allemaal vanuit een oprechte bekommernis. Net daarom heb ik nog samengezeten met collega Brouns, en ook met de voorzitter van het Vlaams partnerschap, om te zien op welke wijze we heel pragmatisch op die bezorgdheden kunnen inspelen. Vanuit het partnerschap wordt erop gewezen dat elke partner natuurlijk zijn verantwoordelijkheid moet nemen om duaal leren ook in een positiever daglicht te stellen. Er zijn inderdaad nog mensen die het moeilijk hebben met die overgang, en die willen vasthouden aan wat ze hebben en bang zijn voor wat komen gaat.
Ik denk dat het systeem vooral nood heeft aan erkenning van het potentieel. Het is niet bepaald onmogelijk dat wij in Vlaanderen ook zouden slagen waar men in het buitenland in slaagt. Ik denk niet dat we daarin zo totaal verschillend zijn. Ik geloof in duaal leren, ook voor de kwetsbare leerlingen.
Op dat vlak hebben we toch wel wat stappen gezet. Ten eerste hebben we sterk ingezet op die aanloopfase, waarbij we zeggen dat we onmiddellijk een ambitieniveau hebben. Het is namelijk onze betrachting om eenieder te doen instromen in duaal leren. Maar in de wetenschap dat het voor sommigen nog niet het moment is, dat ze gewoon nog niet rijp zijn, hebben we die aanloopfase voorzien. Ook daarin behouden we het ambitieniveau om door te stromen naar duaal leren maar we houden rekening met het gegeven dat het voor sommigen ongetwijfeld niet zal lukken. Ook dan zorgen we ervoor dat ze toch ook iets hebben aan die aanloopfase.
Ik kan me niet vinden in de stelling dat de aanloopfase niet voldoet voor de beoogde doelgroep. De aanloopfase is flexibel uitgewerkt, kan op maat van de leerlingen worden ingezet voor attitudevorming, voor vormingsmodules rond bijvoorbeeld solliciteren of voor werkplekleren in een toch eerder beschermende omgeving. De voorziene aan te leren competenties gaan van zeer brede naar eerder vakgerichte inhouden. Leerlingen kunnen een aanloopfase ook combineren met het volgen van algemene vorming. Dit verschilt, op dat vlak, niet van het systeem leren en werken. Enkel de zeer problematische situaties worden doorverwezen naar de NAFT-trajecten (naadloze flexibele trajecten) die trouwens al sinds de vorige regeerperiode onder de bevoegdheid van beleidsdomein Welzijn vallen.
Ten tweede werd ook sterk ingezet op het verwerven van beroepskwalificaties en van delen van beroepskwalificaties of deelkwalificaties. Leerlingen krijgen zo studiebewijzen die een meerwaarde op de arbeidsmarkt betekenen waarmee ze echt iets zijn, en waar ook het afnemende veld iets aan heeft, en die voor die arbeidsmarkt dan ook meer herkenbaar zijn dan de eerder lossere modulecertificaten van leren en werken.
Dan was er de vraag inzake het behalen van een beroepskwalificatie op niveau 2 zonder het behalen van de onderwijskwalificatie of met andere woorden zonder het behalen van de minimumdoelen tweede graad. Het is zo dat je ook in het secundair onderwijs een beroepskwalificatie of een deelkwalificatie kunt behalen zonder de onderwijskwalificatie te behalen. Wel wordt erover gewaakt dat de beroepskwalificatie op niveau tweede graad een civiel effect, om een duur woord te gebruiken, heeft, dat je er iets mee bent op de arbeidsmarkt, dat we jongeren effectief iets in handen geven van waarde. Dat is dus ook mogelijk in het secundair onderwijs en niet enkel in het volwassenenonderwijs of bij VDAB.
Bovendien hebben we ook in duaal mogelijk gemaakt dat leerlingen met een beroepskwalificatie 2, maar die nog niet in het bezit zijn van de algemene vorming tweede graad, toch al hun traject kunnen verder zetten in de derde graad met een beroepskwalificatie waarbij men verder bouwt op wat reeds geleerd werd. Bijvoorbeeld leerlingen ‘keukenmedewerker tweede graad’ stromen dan door naar ‘restaurant en keuken derde graad’ en werken daar aan het nieuwe, hogere beroepskwalificatie maar ook aan minimumdoelen tweede en derde graad. Dat zetten we ook in het decreet duaal leren onder de noemer ‘flexibele instap derde graad’. Ook dat initiatief is geïnspireerd op de praktijk van leren en werken.
En wat zijn dan de verschillen? Wel, op het vlak van ambitie voor elke leerling mikken we op een onderwijskwalificatie en waar dat niet mogelijk is, op een beroepskwalificatie. Dat is de prioriteit. We moeten hierin voldoende ambitieus zijn en ook onze maatschappelijke verantwoordelijkheid naar de jongeren opnemen. En in de weg daarnaartoe, ben ik ervan overtuigd dat er al significante stappen zijn gezet om hen te ondersteunen, maar ik sta steeds open voor bijkomende suggesties. Dit liet ik ook al weten aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Bijkomend wil ik duaal leren nog sterker maken door ook de regionale technologische centra (RTC’s) een rol te geven. Ik zie hen veel meer als matchmakers tussen scholen en lokale arbeidsmarktspelers. Op het vlak van duaal leren denk ik aan de klacht van kmo’s die zeggen dat ze openstaan voor duaal leren, maar dat ze geen volledig jaartraject kunnen aanbieden. Dat kunnen ze niet omdat ze beperkt zijn en niet alle lesonderdelen kunnen bieden. Daar moeten de RTC’s een rol spelen en ervoor zorgen dat kmo’s kunnen samenwerken en dat ze een volledig leertraject kunnen bieden in samenwerking. Ze moeten dan specifieke onderdelen voor hun rekening nemen. Hiertoe worden extra budget en mensen voorzien.
Ik wil ook even ingaan op de cijfers. Er werd recent in een nieuwsbericht verwezen naar achtduizend leerlingen die overboord zouden worden gegooid. Deze verwijzing is natuurlijk niet correct. De achtduizend leerlingen zijn diegenen die nog in het stelsel voor leren en werken zaten tot het schooljaar 2021-2022, inclusief de leerlingen in de arbeidsdeelname en de aanloopcomponent. Dit schooljaar is dit aantal al aanzienlijk minder, omdat heel wat van de leerlingen de eerste overstap hebben gemaakt naar een duaal systeem.
Ook met betrekking tot de timing steken er compleet verkeerde verhalen de kop op. De uitrol van duaal leren gebeurt stapsgewijs. Dit schooljaar hebben hiertoe een eerste belangrijke stap genomen op het niveau van de tweede graad, waarbij we heel wat trajecten onderwijskwalificatie 2 duaal gelanceerd hebben. Dat zijn trajecten die zeer herkenbaar zijn voor de situatie leren en werken, zoals keukenmedewerker, medewerker ruwbouw, logistiek helper enzovoort. De uitrol van deze trajecten was ook gebaseerd op erkende ‘beginopleidingen’ leren en werken. Volgend schooljaar rollen we verder uit op het niveau van de derde graad, om uiteindelijk tegen schooljaar 2025-2026 het gehele leren en werken te hebben ingekanteld of misschien ‘geïntegreerd’. We integreren het verhaal van leren en werken in het verhaal duaal leren, dat is misschien een betere omschrijving.
Concluderend wil ik er dus op wijzen dat dit een stapsgewijs proces is, waarbij leerlingen die al waren ingeschreven in het oude leren en werken, hun opleiding daar nog verder kunnen afwerken in de komende schooljaren.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Vanuit mijn fractie, het zal u niet verbazen, zijn we altijd voorstander geweest om van duaal leren een volwaardige onderwijskwalificerende leerweg te maken. Dat is een piste die volgens ons heel wat opportuniteiten meebrengt. Dat biedt kansen, en u formuleert het ook zo. Er zijn al inspanningen geleverd, waarvoor onze waardering. Binnen de brede aanloopfase en het kwalificerende traject zijn ook al belangrijke stappen gezet.
Het dbso en heel wat partners en betrokkenen maken zich toch wat zorgen. Dat is niet van ‘niet willen’ zoals u het omschrijft, maar van echte zorgen. Er is een probleem en dat probleem is reëel.
Het gaat over leerlingen die vaak aantikken op de gelijke onderwijskansen (GOK)- en socio- economische status (SES)-indicatoren. Dat zijn leerlingen met extra zorgen, een extra rugzak.
Ik heb daarom een aantal concrete vragen, minister.
Ten eerste: wilt u er absoluut voor zorgen dat we de expertise binnen het dbso borgen? Er zijn heel veel mensen die al lang tewerkgesteld zijn, de doelgroep goed kennen en weten wat hun zorgen zijn en hoe ze daar het beste mee aan de slag gaan.
Ten tweede: het voltijds engagement. Het is vastgelegd dat de leerlingen effectief voltijds op school aanwezig moeten zijn als ze geen werkplek hebben waar ze naartoe kunnen om het andere deel van hun opdracht, van hun schoolcarrière, af te maken. Wat ik daar altijd lastig heb gevonden, is dat we de school eigenlijk niet vergoeden voor dat voltijds engagement. We verwachten dat de leerlingen op school aanwezig zijn, maar geven geen werkingsmiddelen of zelfs uren om die leerlingen op te vangen. Als de leerling doorgestuurd wordt naar een externe partner, is daar wel extra financiering voor voorzien. Daar moeten we wel duidelijk over zijn: er zijn ook wachtlijsten.
Ten derde: als na de screening blijkt dat jongeren eigenlijk niet in aanmerking komen voor het duaal traject, hebben ze maar één optie: terugkeren naar het voltijdse traject. Ik denk dat dat de oplossing niet is, dat we daar zitten met een groep die dreigt ongekwalificeerd uit te stromen. Wat is de stand van zaken rond het actieplan tegen schooluitval?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik denk dat we hier allemaal al verschillende keren in de verf hebben gezet dat duaal leren ongelooflijk potentieel heeft, en dat het feit dat het hier momenteel minder aanslaat in vergelijking met andere landen, ook zijn redenen heeft. Dat is natuurlijk een heel ander debat, dat ik zeker nog eens wil voeren. Vandaag gaat het heel specifiek over de inkanteling van de leerlingen die vandaag in dat deeltijds beroepssecundair onderwijs zitten. De realiteit is gewoon dat er nog altijd zorgen en vragen zijn, waarvan ik er op een aantal niet echt antwoord heb gekregen. Ik kom er dus kort even op terug.
Ten eerste, als het gaat over de financiering, heel concreet voor de projecten ondersteuning alternerend leren: bent u zich bewust van het probleem? Die worden gefinancierd met Europese projectmiddelen, de kosten zijn gestegen. Kunt u duidelijkheid geven over wat de bedoeling is? Gaat de financiering daarvoor ook in de toekomst gegarandeerd worden? Zal er zelfs meer financiering komen, gezien het feit dat de vraag alleen maar toeneemt en de kosten alleen maar stijgen? Daaraan gekoppeld heb ik de vraag of het budget voor de aanloopfase sowieso voldoende is. Mevrouw Vandromme verwees er ook al naar. Wij krijgen toch ook signalen dat er vandaag wachtlijsten zijn voor de externe partners.
Een tweede vraag. Het is complex, en ik heb het misschien niet goed genoeg uitgelegd of u hebt het niet goed genoeg begrepen. Stel dat een leerling zijn onderwijskwalificatie 2 heeft gehaald, en dus de eindtermen van de tweede graad bso heeft gehaald, maar tegelijkertijd in een aanloopfase zit en in een stage een kleine beroepskwalificatie heeft gehaald. Mijn vraag is of de combinatie van die kleine beroepskwalificatie 2, in combinatie met een OK 2, kan leiden tot een getuigschrift tweede graad? Een getuigschrift is nog iets anders dan een certificaat beroepskwalificatie.
Ik heb ook niet echt een antwoord gekregen op mijn bedenking dat het natuurlijk vreemd is dat je maar een beroepskwalificatie 4 kunt halen in een zevende jaar, als je je onderwijskwalificatie 3 hebt gehaald. In een CVO of via VDAB kun je gewoon instromen in opleidingen op het niveau beroepskwalificatie 4, en daar geldt de voorwaarde dat je onderwijskwalificatie 3 moet halen dus niet.
Omdat u er zelf over begon: u zegt dat jullie mogelijk hebben gemaakt – en dat klopt inderdaad – dat als je de onderwijskwalificatie 2 niet hebt gehaald, je toch kunt verder stappen in het traject beroepskwalificatie 3. U gaf het voorbeeld van een keukenmedewerker die bijvoorbeeld kan starten als restauranthouder. Mijn vraag is: het is niet dat, omdat je kunt starten in beroepskwalificatie 3, je daar ook je certificaat van kunt behalen. Mag je dan gewoon starten, of mag je het ook afronden?
En dan tot slot: ja, de Vlor is vragende partij om eens heel specifiek naar die groep leerlingen in het deeltijds beroepsonderwijs te kijken, en tegen het licht te houden welke aanpassingen in de regelgeving nog nodig zijn, en welke aparte projecten voor die groep leerlingen kunnen worden uitgewerkt. Mijn vraag is of u daar oren naar hebt. Sowieso, collega’s, denk ik dat het een goed idee is – ik leg de vraag nu al op tafel – om de Vlor te vragen om hun advies over duaal leren voor te stellen in de commissie Onderwijs, misschien gekoppeld aan de commissie Economie.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat dbso en het voormalige CLW inderdaad aparte broertjes zijn in ons onderwijs. Waarom zeg ik dat? Om twee redenen. Eén, het profiel van de leerlingen, en twee, de welzijnscomponent die aan die leerlingen hangt. Collega’s, ik moet meegeven dat, als we kijken naar die aantallen, we kunnen zien dat die stijgen. Er wordt gezegd dat er wachtlijsten zijn, en dan kijk je naar de welzijnsactoren in dezen. Ik zie de evolutie daarin. In 2010, tien jaar geleden, waren er 7332 leerlingen, in 2021 9000 leerlingen. We zijn ooit begonnen in 1992 met 4700 leerlingen. Dus dat aantal stijgt en blijft stijgen.
Mijn eerste bekommernis daar, als ik naar de school ga en het profiel van die leerlingen zie, is de vraag of we dit op dit moment nog kunnen bijsturen. Het antwoord is daar, wat mij betreft: neen. Ik zeg niet dat die leerlingen verloren zijn, absoluut niet, want ze doen keihard hun best. Maar we stellen wel vast dat in het deeltijds beroepsonderwijs weinig leerlingen het onderwijs verlaten met een kwalificatie, met een diploma. Dat is een vaststelling. Dat is een vaststelling waar ik me zorgen over maak.
Dus denk ik dat de operatie die we met deze meerderheid van N-VA, cd&v en Open Vld doen ervoor zorgt dat we die ongekwalificeerde uitstroom tegengaan. Dat is cruciaal. Het is beter om met een kwalificatie uit te stromen dan met niets uit te stromen.
De minister heeft net gezegd dat we beter spreken over ‘integreren’, maar integreren wil daarom niet zeggen dat het allemaal hetzelfde is, gezien het profiel van die leerlingen. Daar stel ik op het terrein vast dat die leerling die arbeidsmarktrijp is, die op leeftijd zit, die doorstroomt, die bewuste keuze maakt. Daar past niet elke leerling in. Daarom ook die verschillende trajecten die daar in zitten en die daaraan voorafgaan.
Minister, vanuit de N-VA-fractie is er in dezen een dubbele oproep. Eén: gaan naar sterk basisonderwijs, want daar wordt meestal de kiem gelegd voor de achterstand. Dat zien we. De 1B stijgt, en van 1B vloeit men verder. Men krijgt het daar ook niet rechtgetrokken. Die sterke focus op Nederlands en wiskunde die u al een aantal keren hebt geformuleerd, en die door een aantal partijen in vraag wordt gesteld, wil ik toch nog eens herhalen, want dat is de basis voor alle andere vakken.
Twee: de welzijnscomponent die betrokken is in het profiel leerlingen dat we vandaag zien, moet worden versterkt, met als doel – en daarover gaat het – dat die leerlingen minstens een kwalificatie hebben als ze uit het onderwijs stromen. We moeten elkaar ook geen Liesbeth noemen, collega’s: de zorgboerderijen die op sommige plaatsen werden geïnstalleerd, waren goed om de leerlingen een zinvolle dagbesteding te geven, maar extra kwalificaties werden daar niet bereikt, en dat kan toch niet de ambitie zijn van onderwijs.
Minister Weyts heeft het woord.
Natuurlijk willen we de expertise van het dbso borgen. Daarom spreek ik inderdaad graag over integratie en het integreren van het verhaal van leren en werken in het verhaal duaal leren. Zeker in het kader van het lerarentekort willen we dankbaar gebruikmaken van de expertise in het dbso.
Vervolgens wil ik toch duiden dat de werkingsmiddelen voor duale structuuronderdelen gelijkgetrokken zijn naar de werkingsmiddelen van de voltijdse scholen. Die omkadering is nagenoeg identiek als bij het voltijds bso, misschien op een andere manier berekend, maar het klopt wel dat er geen bijkomende financiering is. Trouwens ook de ESF-middelen gaan naar externe partners, niet naar scholen.
Het actieplan tegen schooluitval zijn we nu aan het finaliseren.
De projectondersteuning alternerend leren zit ook bij de ESF-middelen en bij minister Brouns.
Vervolgens kom ik aan uw vraag, een leerling haalt onderwijskwalificatie 2, maar in de aanloopfase beroepskwalificatie haalt die dan een getuigschrift tweede graad. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Als we elkaar goed begrijpen, want we gaan toch geen getuigschrift geven zonder dat je de algemene vorming behaald hebt? (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Ik denk dat het belangrijk is dat ze überhaupt een getuigschrift, een attest, whatever hebben dat een civiel effect heeft, dat waarde heeft op de arbeidsmarkt. Op dat vlak zitten we wel met een probleem wat betreft de CVO’s. Ik heb het rapport van de onderwijsinspectie, waarin bevestigd werd dat de kwalificaties die uitgereikt werden in de CVO’s niet valide waren voor de arbeidsmarkt. Dat bewijst wel dat we effectief een alternatief pad moeten bewandelen, want nu krijgen leerlingen met ons initiatief wel een diploma dat iets waard is en dat een beroepskwalificatie toont. Het toont dat je kennis hebt om in een bepaalde arbeidsmarktsector aan de slag te kunnen gaan, dat je bepaalde competenties hebt. Dat geeft garanties aan de leerlingen, maar ook vast en zeker aan de werkgever.
Neen, een getuigschrift moet je toch enkel krijgen als je de algemene vorming volledig haalt. Wat wel kan, is je beroepskwalificatie halen en als je niet geslaagd bent voor algemene vorming, maar wel voor beroepskwalificatie 2, dan kun je toewerken naar beroepskwalificatieniveau 3 zonder te slagen in algemene vorming. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Nee, maar je hebt je beroepskwalificatie waarmee je ook op de arbeidsmarkt iets bent.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ja, maar ik heb geen antwoord gehoord op mijn vraag rond voltijds engagement, want het is toch wel een belangrijk iets. Maar goed, we gaan die vraag dan een volgende keer herhalen zeker. Of is er toch een antwoord van de minister?
Ik weet niet goed wat u wilt weten.
Dat de scholen eigenlijk niet gefinancierd zijn om een voltijds engagement aan te bieden. Dus de leerlingen worden wel voltijds op school verwacht.
Daar heb ik wel op geantwoord. Mag ik erop wijzen dat de omkadering nagenoeg identiek is als voltijdse bso-school. Dat is een vraag die al verschillende keren is gesteld en waaruit het antwoord toch duidelijk is?
De vraag blijft op tafel liggen.
Ik had in mijn slotrepliek inderdaad voorzien zoals collega Goeman vraagt, om de Vlor ook uit te nodigen. Ik vermoed dat het advies dat ze zullen brengen zeer interessant zal zijn.
Trouwens, die vraag is vanmorgen ook aan bod gekomen in de commissie Economie. Ook naar de vraag over het plan tegen schooluitval kijken we in elk geval uit. Als we merken dat er steeds meer jongeren dreigen uit te vallen of dreigen een ticket te krijgen voor het buitengewoon onderwijs of dreigen een ticket te krijgen naar 1B, dan denk ik dat we daar ook naar moeten kijken en die cijfers grondig moeten analyseren. Ik dacht dat het ook de bedoeling was, minister, om daar een studie rond te doen om zeker te zien wat de effecten daarvan zijn en wat de oorzaken daarvan zijn en hoe we daar een antwoord op kunnen bieden.
Mevrouw Goeman heet het woord.
Heel kort, minister: we gaan hier denk ik in de toekomst nog verder over moeten spreken omdat het een heel technisch dossier is, en ik denk gewoon dat de sector op zoek is naar duidelijkheid over wat kan en wat niet kan, en ik ook.
Bon, als ik u bezig hoor, dan hoor ik wel een heel aantal goede intenties waar ik het op zich mee eens ben. Met name dat het altijd de ambitie moet zijn om leerlingen zoveel mogelijk onderwijskwalificaties mee te geven, omdat ze natuurlijk niet alleen aan de slag moeten op de arbeidsmarkt, maar ook gewoon om te functioneren in de maatschappij.
Maar als dat echt niet lukt, dan moet je inderdaad heel flexibele leermogelijkheden mogelijk maken, met begeleiding op maat, om ze in ieder geval zoveel mogelijk beroepskwalificaties te laten behalen, zodat ze een certificaat in de hand hebben dat inderdaad van waarde is voor werkgevers bij wie ze hopelijk aan de slag kunnen.
Mijn vrees blijft gewoon dat je, ondanks al die goede intenties, met de manier waarop de regelgeving op papier staat, de flexibele leerwegen eigenlijk moeilijker hebt gemaakt, in vergelijking met het oude systeem. Dus dat we op die manier de schooluitval eerder aan het versterken zijn in plaats van leerlingen aan boord te houden, wat toch uw bedoeling is, mag ik geloven.
Bon, de discussie is duidelijk nog niet gesloten. We gaan daar met de Vlor hopelijk ook over van gedachten kunnen wisselen.
Die financiering voor de AOL’s specifiek zal ik nog eens aan collega Brouns voorleggen.
Misschien als laatste, mevrouw Vandromme: ik ben het hier nagegaan, en ik heb dat wel degelijk gezegd. Zowel voor de omkadering als voor de werkingsmiddelen ontvangen de CDO’s hetzelfde als het voltijds onderwijs, maar niet meer.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.