Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het nieuwe mandaat leraar-specialist
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
De minister voert vanaf september de leraar-specialist in, om zo de loopbaan van de leerkracht minder vlak te maken en om in het vak leerkracht inhoudelijke diversiteit te brengen. Dit past in een resem maatregelen die het lerarenambt aantrekkelijker moeten maken. Het uiteindelijke doel is om het lerarentekort aan te pakken.
Leraars-specialisten worden voor minstens een derde van de lessen vrijgesteld. Ze krijgen ook een loonsverhoging. Deze maatregel wordt courant positief onthaald, maar toch zijn er enkele stevige angels waar we de minister graag op aanspreken. Zo zijn er vragen te stellen bij de lokale invulling van het concept en over de manier waarop dit zal worden toegekend.
Een andere maatregel is de gastleraar. Zo kan bijvoorbeeld een bankdirecteur voor de klas komen staan om economie te geven. Dat is nu mogelijk voor alle vakken, weliswaar begrensd tot maximaal één derde van een voltijdse lesopdracht.
We lezen in het decreet: “Een schoolbestuur kan dit mandaat van leraar-specialist toekennen aan een of meer leraren voor een maximum van 5 procent van de lesomkadering.” Kan de minister de modaliteiten van de leraar-specialist toelichten? En hoeveel leerkracht-vte’s (voltijdsequivalenten) zullen zo in heel Vlaanderen beschikbaar zijn? Hoeveel betekent dat gemiddeld per school?
Minister, hoe ziet u de precieze invulling van de opdracht van de leraar-specialist? Krijgen deze leerkracht-specialisten tijd vrijgesteld uit de klas, of niet per se? Hoe zullen ze die tijd invullen? Strookt dit met de strijd tegen het lerarentekort?
Minister, begrijpt u de vrees dat met wat momenteel voorligt, veel schooldirecteurs schrik hebben om onrust te veroorzaken in de leraarskamer? Hoe moet een directeur zich wapenen tegen beschuldigingen van favoritisme? Hoe kan hij vermijden dat er na-ijver en onwenselijke concurrentie ontstaat, laat staan regelrechte conflicten? Erkent u dat hier een extra uitdaging ontstaat voor schooldirecteurs? Wat zult u doen om dit te vermijden?
Komt er een kader op Vlaamse niveau zodat directeurs een houvast hebben bij het concreet aanduiden van leerkracht-specialisten en bij het concreet invulling geven aan de nieuwe opdracht, met name de vrijgestelde uren van de leraar-specialist?
Wanneer zullen de uitvoeringsbesluiten er zijn zodat directeurs effectief aan de slag kunnen met dit nieuwe statuut? Minister, hoe zult u garanderen dat gastleerkrachten didactisch bekwaam zijn? Is hiervoor begeleiding voorzien? Wat voorziet u om een gastleerkracht bij te staan als die volledig naar het onderwijs wil overstappen, in eerste instantie wat betreft het verwerven van de nodige pedagogische kwalificaties?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Met het mandaat van leraar-specialist wil de minister meer waardering voor de expertise van leerkrachten, de vlakke loopbaan doorbreken en het onderwijs een kwaliteitsimpuls geven. Een mandaat van leraar-specialist moet minstens een derde van een voltijdse lesopdracht omvatten.
Het idee werd geopperd in het rapport van de Commissie Beter Onderwijs van 2021. Volgens die commissie moet er een kader gecreëerd worden zodat leraren voor hun professionele ontwikkeling meer tijd en middelen krijgen. Op die manier moeten, aldus het rapport, “ervaren leerkrachten de kans krijgen om tijdens de uitoefening van hun job een aangepast traject te volgen om te bevorderen tot expertleraar”. Hiervoor is, ook volgens het rapport, een professionaliseringsbudget nodig in tijd en geld.
Het idee van de expertleraar werd nadien in de Beleids- en Begrotingstoelichting bij de begrotingsopmaak 2023 door de minister opgenomen als ‘senior-leraar’. In die BBT zegt de minister hiervoor samen met de sociale partners een profiel voor senior-leraar uit te werken en er specifieke arbeidsvoorwaarden aan te koppelen.
Intussen is duidelijk dat het idee van de leraar-specialist via een voorstel van decreet zal worden neergelegd in het Vlaams Parlement. Over de voorwaarde in het rapport-Brinckman, namelijk een professionaliseringsbudget, wordt niet meer gesproken. Ook de belofte in de BBT dat samen met de sociale partners een profiel en specifieke arbeidsvoorwaarden zullen worden uitgewerkt, wordt voorlopig niet nagekomen. Net als de belofte van het lerarenloopbaanpact uit het regeerakkoord, blijft dit dode letter.
Wie met het onderwijsveld spreekt, merkt dat het idee van de leraar-specialist nog niet op groot enthousiasme wordt onthaald. Veel leerkrachten geven aan dat ze niet meer willen verdienen, maar dat ze minder planlast willen. Ook de grotere structurele ongelijkheden tussen de lesopdracht van een leraar algemene vakken en praktische vakken, waar terecht veel onvrede over is bij scholen, wordt niet aangepakt. Het is moeilijk te verdedigen dat een praktijkleraar 29 uren voor de klas moet staan en een leraar algemene vakken 20 uren. Ook een praktijkleraar heeft voorbereidings- en verbeterwerk, al is het op een andere manier.
Het uitdrukken van de opdracht van leraren in enkel een lesopdracht is sowieso achterhaald. Zoals Dirk Van Damme, voorzitter van de Commissie van Wijzen, terecht stelt: “het statuut is uitgeleefd”. Er is dringend nood aan een nieuw statuut om het lerarenambt echt aantrekkelijker te maken.
Ik heb daarover drie concrete vragen. Zullen de scholen extra professionaliseringsbudget krijgen, zodat leraren ook voldoende mogelijkheden krijgen om zich te professionaliseren? Minister, zult u samen zitten met de sociale partners om een profiel en specifieke arbeidsvoorwaarden uit te werken? Zult u de ongelijkheid tussen de lesopdracht van een praktijkleraar en van een leraar algemene vakken aanpakken?
Minister Weyts heeft het woord.
We hebben inderdaad die opdracht niet voor niets aan de commissie Beter Onderwijs gegeven. Daaruit zijn 59 aanbevelingen voortgekomen waarbij ik ook onmiddellijk de boodschap gegeven heb dat we dat geen stof gaan laten vergaren en dat we daarmee aan de slag gaan. Ik had trouwens ook aan de commissie Beter Onderwijs gevraagd om daar de voor hen meest essentiële elementen al uit te halen. Verschillende zaken die u beide als vraagsteller aanhaalt, zitten daar ook in vervat, onder andere de verlaging van de administratieve lasten, meer investeren in nascholing, en wat toen nog benoemd werd als de expert-leraar. Maar ook daar zorgen we voor het doorbreken van een vlakke loopbaan. Voor mij is het dus inderdaad een en-enverhaal en we proberen dat verhaal uit te schrijven in een en-enratio.
Wat betreft de administratieve lasten hebben we recent nog enkele maatregelen bekendgemaakt waarbij we heel concreet ook diets maken aan scholen en directies dat sommige administratieve plichtplegingen of formaliteiten eigenlijk niet decretaal vereist zijn. We willen ook het vermoeden van deskundigheid invoeren, wat er ook voor zorgt dat we waardering hechten aan de leerkracht en aan het oordeel van de leerkracht of in dit geval van de klassenraad. Zo komen we ook tussen met een juridisch fonds wanneer dat oordeel vervolgens dan in twijfel wordt getrokken via een externe juridische procedure. En we hebben nog wat initiatieven. Dat is dus één deel van het verhaal.
Het tweede deel van het verhaal is het volgende. Ik maak onmiddellijk de combinatie met het ontwerp van decreet lerarenambt dat we ongetwijfeld ten gronde zullen bespreken wanneer het hier aan bod komt. Daar is ook de ratio om enerzijds de zijinstroom nog te kunnen versoepelen – dat was de vorige vraagstelling, dat zit daar ook in – via de figuren van gastleraren en dienstverlenerscontracten. Want dat is echt met het oog op een versoepeling van die zijinstroom die we zo broodnodig hebben, maar ten tweede ook om voor de bestaande leerkrachten iets te kunnen betekenen. Dat moet je ook samenlezen met extra investeringen in nascholing, want ook dat zit eraan te komen: extra investeringen in nascholing. Maar dat zit niet vervat in dat ontwerp van decreet, maar wel in het ontwerp van programmadecreet, omdat dat natuurlijk een budgettaire impact heeft. Daarom zit die extra investering voor zowel secundair onderwijs als basisonderwijs op het vlak van de nascholing vervat in het ontwerp van programmadecreet. Ten gronde zal het wel worden besproken bij de bespreking van het ontwerp van decreet, maar ik denk dat het een goede zaak is om ook een iets moderner personeelsbeleid mogelijk te maken voor scholen die dat willen – het is optioneel, vrijwillig, zoals het ontworpen is – waarbij ook eindelijk die vlakke loopbaan eens kan worden doorbroken. Daar wordt al heel lang over gepraat. Maar zo bieden we eindelijk op dat vlak wat perspectief en kunnen we via die weg ook sterke krachten in het onderwijs houden en specifieke expertise en extra taken ook gaan valideren, beperkt valideren met een gemiddelde van iets van 8 procent loonsverhoging. Daardoor maken we, denk ik, de job ook aantrekkelijker voor kandidaat-leerkrachten, nieuwe, jonge krachten en misschien zijinstromers. Extra taken worden aangeduid op lokaal niveau, afhankelijk van de lokale noden. Dat kan zijn: iemand die zich specialiseert op het vlak van vakdidactiek Nederlands, iemand die zich specialiseert als het gaat over de aanvangsbegeleiding of iemand die zich gewoon specialiseert in het voor zijn of haar rekening nemen van de moeilijkste klassen.
Wat betreft de argumenten die worden aangehaald of dat geen aanleiding geeft tot keuze en dus concurrentie, denk ik dat het de taak is van elke leidinggevende om keuzes te maken, dus ook van een schooldirecteur. Die doet dat natuurlijk nu al, bij de aanwerving. Maar die doet dat even goed, ook als het iets moeilijker wordt en als het concurrentieel wordt, als het gaat over bepaalde functies of uren of voordelen waar meerdere leerkrachten kandidaat voor zijn. Dat gebeurt nu ook, alleen al bij de verdeling van de lessenroosters, van de vakken van de klassen, bij de toekenning van bpt-uren (bijzondere pedagogische taken) – nog gevoeliger –, en bij de toekenning van functies waar ook een verloning aan vasthangt: zorgcoördinator, technisch coördinator, graadcoördinator. Dus die keuzes worden nu gemaakt.
We maken het mogelijk – opnieuw, het is geen verplichting – voor directies die daar gebruik van willen maken, om ook deze figuur te gebruiken.
Het verwijt van favoritisme is gewoon een manifeste uiting van wantrouwen ten opzichte van directeurs. Als er inderdaad sprake is van favoritisme, dan heeft dat niets te maken met dit systeem, dan heeft dat te maken met een disfunctionerende directeur. Punt. En dan zal die zich ook laten leiden door favoritisme bij de toekenning van bpt-uren en bij de toekenning van functies allerhande. Als dat een probleem is, is dat ‘kurieren am Symptom’. Dan zit er daar een fout, en dan moet daaraan worden verholpen.
Ik hoop dat dat wel wat perspectief kan bieden. Het is inderdaad niet vrij van enige discussie, maar er zijn weinig problematieken of voorgestelde hervormingen in het onderwijs die vrij zijn van enige discussie. Maar ik geloof wel in deze maatregel, en dan vooral, wat dat laatste betreft, in de notie van de leraar-specialist. Dat is voor die directies die daarmee aan de slag willen gaan, en voor die leerkrachten die daarvoor willen kandideren. Ik zie dus niet onmiddellijk grote problemen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik heb eigenlijk heel weinig antwoorden gekregen op mijn specifieke vragen. Hoeveel leraar-specialisten zullen dat precies zijn? (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Mijn vraag is dan: hoeveel zal dat ongeveer zijn per school? Wat verwacht u? Hoe zal dat georganiseerd worden? (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
U mag straks nog antwoorden, ik zal misschien eerst mijn vraag afwerken.
U zegt zelf: het is optioneel. Stel dat heel wat scholen ervoor kiezen om dat toch niet te doen. Ik veronderstel dat dat het geval zal zijn. U zegt dat favoritisme aan de directeur ligt. Maar ik denk dat sommige directeurs misschien zullen inschatten dat er na-ijver zal zijn, of dat het onrust zal geven in hun team, en dat dan niet zullen doen. Het is optioneel. Stel dat een heel aantal scholen hier niet aan deelnemen, kunnen andere scholen dan meer leraar-specialisten toewijzen? Hoe gaat die verdeling? Dat was een beetje mijn vraag. Misschien heb ik het niet goed begrepen, maar dan moet u het mij nog maar eens toelichten. Hoe zal dat gaan? Hoe zullen die middelen verdeeld worden als bepaalde scholen verkiezen om geen leraar-specialisten aan te duiden?
Ik blijf het heel vreemd vinden om daar nu één zaak uit te pakken die volgens mij niet heel doordacht is. Er moet grondig nagedacht worden over die vlakke loopbaan en het waarderen van expertise. Dat is legitiem. Maar ik denk dat we dat in een kader moeten doen waar nagedacht kan worden over meer dan alleen het financiële. Ik denk dat het aantal uren dat iemand geeft, de manier waarop iemand gewaardeerd wordt als die aanvangsbegeleiding geeft … dergelijke zaken kunnen ook op een andere manier gewaardeerd worden dan enkel met dat financiële.
Dan had ik nog een aantal andere vragen. Wanneer zullen de uitvoeringsbesluiten daar zijn? Zal er een soort kader worden uitgewerkt waarop de directeurs zich kunnen baseren? Dat is ook een heel expliciete vraag, onder andere van de vakbonden, zodanig dat het niet te arbitrair is, maar dat er toch ergens een houvast is. Komt dat er? Bent u van plan om dat uit te werken? Zult u ook concreet invulling geven aan die nieuwe opdracht en aan die vrijgestelde uren? Dat is ook nog een vraag waar ik niet echt antwoord op gekregen heb. Ik zit dus nog wel met een paar vragen over het kader, over die specifieke verdeling. En ik vraag me echt wel af of dit de beste manier was.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ik vind het belangrijk dat u het hebt over de professionalisering. Ik denk dat in dit kader, maar ook in het ruimere kader, professionalisering heel belangrijk is. Ook in het debat met de inspectie kwam het gisteren ruim aan bod hoe belangrijk het is dat alle mensen binnen het onderwijs, zowel leerkrachten als directie als ander personeel, voldoende kansen krijgen om aan professionalisering te doen.
Ik heb u niet horen praten, of toch niet in detail, over de rol van de sociale partners om de profielen en de specifieke arbeidsvoorwaarden uit te werken, en vooral ook om het draagvlak te creëren op het werkveld. Het is waar dat alle veranderingen die je doet voor- en tegenkantingen hebben. Iedereen heeft daar ook op politiek vlak zijn mening over, maar uiteindelijk ga je wel een vorm van draagvlak moeten creëren bij de directies en bij de leerkrachten, als we dat nieuwe mandaat van leraar-specialist gaan introduceren. Zodoende is er ook echt meerwaarde op het werkveld, en dan vooral voor de leerlingen, want daar gaat het uiteindelijk nog altijd over, en ook om meer mensen naar het onderwijs te krijgen. Daarover had ik graag nog wat meer informatie gehad.
Dan is er nog de discrepantie tussen de praktijkleraar en de leraar algemene vakken. Daar ben ik nog altijd niet van overtuigd. Is het dan de directeur die daar zelf in moet schipperen, om te zorgen dat het goed op elkaar afgestemd is? Of is dat niet belangrijk? Daarover zou ik nog een bijkomend antwoord van u willen krijgen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Vanuit onze fractie hebben we de professionalisering altijd al naar voren geschoven, ook daarnet nog, in de vorige vraag. Maar het is toch wel treffend dat het onderwijs als organisatie binnen de samenleving misschien wel de minst lerende organisatie is. Dat is omdat er te weinig ruimte, te weinig tijd, te weinig middelen zijn. Oké, we gaan nu wel wat extra middelen voorzien, maar eigenlijk is er weinig mogelijkheid om zich bij te scholen. Als ik dat bijvoorbeeld vergelijk met mijn stad, en welke mogelijkheid we geven aan onze personeelsleden om zich bij te scholen, dan is dat toch wel frappant.
Maar goed, in tijden van lerarentekort is het alle hens aan dek, en dan is het niet altijd evident om de kaart te trekken van de professionalisering. Maar ik denk toch dat we dat niet zomaar mogen laten schieten.
Ja, we zijn er vanuit onze fractie ook voorstander van om een modern personeelsbeleid te kunnen voeren, en neen, het is niet de bedoeling om het favoritisme in hoofde van de directeur ten aanzien van zijn personeelsleden te stimuleren. Het moet natuurlijk wel ingebed zijn in een groter verhaal van kwaliteitszorg. Ik verwijs daarbij opnieuw naar de vergadering van gisteren, waar de inspectie zelf ook een aantal blikken op de toekomst wilde geven en daarbij ook aangaf dat het heel belangrijk is dat het personeelsbeleid – en het onderwijsbeleid tout court – binnen scholen gevat wordt door de kwaliteitszorg, dat men zich dat eigen maakt, en dat het gedreven is door data. Wat ons betreft kan een leraar-expert aangesteld worden als daar binnen de school goede afspraken over gemaakt zijn, en als het gebeurt op basis van overleg. Dan is het duidelijk welke de werkpunten zijn waaraan men de komende jaren wil werken, en waarvoor men iemand de kans geeft om daarrond het beleid mee uit te werken. Het kan op die manier, veeleer dan het voorbeeld dat u zelf gaf, waarbij iemand voor een klas staat met leerlingen met extra uitdagingen, die dan op die manier verloond wordt. Dat is voor ons niet de juiste keuze.
Maar, minister, gezien de beroering die dit op het terrein teweegbrengt, denk ik dat het duidelijk is dat men ook op het terrein steeds meer vraagt om werk te maken van het grote verhaal – ik ga het woord hier uitspreken, voorzitter – van het lerarenloopbaanpact. Als er zoveel vragen zijn op het terrein dan is het duidelijk: deze maatregel geeft kansen, maar plaats hem in een groter verhaal. Dan kunt u weer een streepje zetten.
Het lerarentekort kwam eigenlijk ook al voor in de vorige vraag en toen werd er gezegd, minister, dat u spreekt van een lerarentekort, maar dat u niet de sense of urgency had, wat een heel vreemde opmerking was omdat we al zoveel maatregelen genomen hebben tegen het lerarentekort en we hopen daar binnenkort nog een extra reeks aan toe te voegen. (Opmerkingen van Loes Vandromme)
U zei dat niet, mevrouw Vandromme, het kwam uit een andere hoek.
Ik ga het heel kort specifiek hebben over die leraar-specialist. De minister haalde al aan dat dat komt uit de commissie-Brinckman, en ik verneem ook dat het een van haar prioriteiten was. Het is dus niet zomaar lukraak gekozen. Het geeft meer waardering aan bestaande leerkrachten, doorbreekt die vlakke loopbaan, ze kunnen zich specialiseren. Het biedt ook meer mogelijkheden aan directies om weer een belangrijke stap richting een modern hr-beleid te zetten maar het versterkt ook de scholen enorm. Dat vind ik heel belangrijk omdat scholen kunnen kiezen, op basis van hun eigen noden, hun eigen prioriteiten, hun eigen context, waar zij die leraar-specialist willen inzetten.
Ik wil hier eigenlijk aanhalen dat wij, onze fractie, wel heel veel vertrouwen hebben in die directieteams. Ik was in een school in Diepenbeek en daar waren ze nu al aan de slag met die leraar-specialist, waarvoor ze, met het volledige directieteam samen, een functieprofiel aan het opstellen zijn. En zij gingen specifiek gaan voor innovatietrajecten. Dan denk ik, na de hoorzitting die we gisteren hebben gehad met de onderwijsinspectie, dat dat bijvoorbeeld een heel mooie keuze zou zijn voor heel wat scholen waarbij ze zo’n leraar-specialist kunnen inzetten om die innovatietrajecten te coachen en dat proces van interne kwaliteitszorg te begeleiden. Ik denk dat dat geen onverstandige keuze zou zijn. Het versterkt onze scholen en dat komt uiteraard de onderwijskwaliteit ten goede.
Ik sluit af met het laatste. Ik las vandaag een artikel, minister, over die leraar-specialist in een Nederlandse krant en dat artikel sloot af met de woorden van de vakbond die eigenlijk zei: ‘meesterlijk’.
Minister Weyts heeft het woord.
Die voorzet kan ik natuurlijk niet laten liggen. Ik werd vanmorgen gebeld door de NOS met de vraag naar een interview over de leraar-specialist en de maatregelen die we genomen hebben in het kader van de strijd tegen het lerarentekort waarbij de vraagstelling toch wel positief was. Ik vroeg me toen af waar ze die informatie gehaald hadden. Dat bleek inderdaad uit een krantenartikel waarin de Nederlandse vakbond eigenlijk die maatregel bejubelt, wat bij ons niet altijd het geval was. De voorzitter van de vakbond CVN Onderwijs – en daar zijn de vakbonden nog altijd veel groter en dominanter dan bij ons – zegt dat hij er mooi aan vindt dat het het meesterschap beloont. Hij gaat daarbij ook in tegen enkele tegenkantingen die worden opgeworpen waarbij hij zegt dat het hem bij een modern personeelsbeleid lijkt te horen dat een werkgever onderscheid maakt tussen wie er echt bovenuit steekt en wie gewoon functioneert. “Er zijn allerlei redenen waarom het invoeren van de expert-leraar in Nederland lastig zal zijn maar het idee om juist de beste leerkrachten en docenten beter te verlonen is meesterlijk.”
Geen sant in eigen land zeker. ik noteer ook uit de reacties, ook vanuit de oppositie, dat men dat niet onmiddellijk van tafel veegt. Dat is goed. Er zijn natuurlijk nog wel wat vragen en we zullen daar ongetwijfeld ook over discussiëren wanneer het op tafel ligt. Sommige vragen zijn bij dezen al beantwoord. U geeft zelf aan in uw vraagstelling, mevrouw Meuleman, en daarom dat ik ernaar verwees, dat het kan gelden voor maximum 5 procent van de lesomkadering. Dat wil dus zeggen 5 procent, anders vertaald is dat een op de twintig, en nog eens anders vertaald wil dat zeggen vijf leerkrachten met een voltijdse functie op honderd leerkrachten. Maar er is ook de mogelijkheid om dat maar voor een derde te doen, en dan kom je tot vijftien leerkrachten op honderd, maximaal. Maar, ik zeg het opnieuw, het is optioneel voor scholen die daarin zouden willen meestappen.
En ja, het is waar dat dit ook moet kaderen – de heer Vandenberghe en mevrouw Vandromme wezen erop – dat nascholing toch ook echt nodig is. We hebben de mond vol over levenslang leren, maar daar waar er net veel geleerd wordt door leerlingen, wordt er al te weinig geleerd door de leerkrachten. Daarom laten we een en ander ook gepaard gaan met de extra investeringen voor de nascholing, zowel voor secundair onderwijs als voor basisonderwijs, maar dat komt dus, zoals gezegd, via het programmadecreet.
De ratio die ook in dat decreet Lerarenambt zit, is net om wat tegengewicht, een beetje een antwoord te bieden, ook op de wrevel die soms wat begrijpelijk en terecht is, namelijk dat heel veel bestaande leerkrachten zeggen dat er nogal wat eieren gelegd worden onder de zijinstroom, dat alle aandacht ernaartoe gaat. “Die krijgen tien jaar anciënniteit, ik heb drie jaar geleden een overstap gemaakt en voor mij is er niks.” Ik snap dat allemaal wel. Maar, opnieuw, het is noodzakelijk, gelet op de krapte op de arbeidsmarkt. We moeten dat dus doen.
Daarnaast moeten we ook de opportuniteit aangrijpen om voor meer perspectief te zorgen in de carrière van de bestaande leerkrachten en de nieuwe leerkrachten, voor het doorbreken van de vlakke loopbaan. Maar het decreet is nog niet goedgekeurd. Jullie staan al te wachten op de besluiten. Ik zal er wel voor zorgen, als dit parlement vanzelfsprekend en zoals steeds gedegen werk levert, dat we ook onmiddellijk klaarstaan met het besluit. Daarvoor hebben we natuurlijk ook decretale grond nodig, we hebben daarvoor een rechtsgrond nodig. Dat zal dan wel klaar zijn zodra dit decreet ook door dit parlement goedgekeurd zal worden.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, u zegt dat de oppositie er niet helemaal weigerachtig tegenover staat. Laat ons zeggen dat wij vanuit de Groenfractie inderdaad ook voorstander zijn om de loopbaan van leerkrachten minder vlak te maken en om daar de mogelijkheden te bekijken. We hebben het toch moeilijk met de manier waarop en de manier waarop dit als een geïsoleerde maatregel – inderdaad, zoals mevrouw Vandromme ook zei – wordt genomen zonder het hele plaatje te gaan bekijken. Er is ook het feit dat daar geen kader is en dat er toch nog wel veel vragen zijn waar niet aan tegemoet gekomen is. Daar hebben wij toch twijfels over de werkbaarheid van deze maatregel. Dat we helemaal warm lopen van deze maatregel op zich, die volgens ons veel te weinig doordacht genomen is, zou ik zeker niet willen zeggen. We zullen kijken wat het decreet brengt, en of daar een aantal zaken beter uitgewerkt zijn. Dan zullen we kijken hoe we ons verhouden tot deze maatregel.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Net zoals bij de N-VA-fractie is vertrouwen en autonomie van de directie van scholen ook voor mij heel belangrijk. Dat heb ik gisteren trouwens ook gezegd bij de inspectie, dat met het beleidsvoerend vermogen voor een heel groot stuk de goede werking van de scholen staat of valt. Dat wil ik nog een keer onderstrepen.
Er is heel veel info. Ik wil ook onderkennen dat het geen evidente problematiek is. Veel problematieken of uitdagingen in het onderwijs hangen ongelooflijk aan elkaar vast. Dat weten wij uiteraard ook wel. Maar het is wel goed dat we het debat blijven voeren rond dat lerarenloopbaanpact, rond dat lerarentekort en dat we samen blijven zoeken naar mogelijkheden om het aan te pakken. We moeten ervoor zorgen dat de leerlingen weer les hebben en als ze dan kiezen tussen examen of andere opties, dat ze dan toch hun leerstof gehad hebben. Wat betreft het debat over wat nu beter is, het afnemen van examens of de permanente evaluatie: ik denk dat dat nog een debat apart is, want iedereen heeft daar ook wel zijn of haar mening over.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.