Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, minister, bij het inkijken van de documenten over de lijsten met piekbelasters en hun vergunningverlening, vielen mij een aantal zaken op. In 3 dossiers op de lijst van 41 bedrijven werd een vergunning van onbepaalde duur verleend. Deze bedrijven waren al in de allereerste versie van een rode lijst een rood bedrijf en krijgen nu een vergunning om verder te werken. Deze vergunningen zijn van onbepaalde duur.
Bij het doornemen van de vergunningen en de advisering van een aantal verleende vergunningen viel me op dat er opvallend vaak eerst een ongunstig preadvies werd verleend en dat enkele jaren later dezelfde vraag positief geadviseerd werd. Tijdens de vergadering van de commissie Landbouw van vorige week legde het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) uit dat dat was omdat het advieskader was gewijzigd. Na 1 juli 2017 zou er een tweede omzendbrief zijn opgesteld waarin het significantiekader versoepeld werd, zo werd gesteld.
Opvallend in een aantal dossiers is echter wel dat er voorafgaandelijk aan het advies een overleg of correspondentie was met een belangenorganisatie, in casu Boerenbond, en dat de besluiten van dat overleg of die correspondentie overgenomen werden in het advies, waardoor het advies wijzigde van ongunstig naar gunstig. In sommige gevallen stelde ik ook vast dat een advies op minder dan zes maanden tijd van negatief naar positief veranderde, zonder dat er, volgens mijn interpretatie, fundamentele wijzigingen aan het dossier werden voorgesteld. Dat is een vreemde manier van werken en creëert de indruk dat er geen eenduidige manier van advies verlenen is.
In een eerste lijst van 2014 werden 135 bedrijven als rood geklasseerd. Bij een correctieronde met veel maatwerk, die ons werd toegelicht in de commissie Landbouw, werd die lijst gereduceerd van 135 naar 54. Uiteindelijk zijn we gestrand op een lijst van 41 bedrijven.
Minister, kunt u verklaren waarom bedrijven die van in het begin van de classificatie van rode bedrijven als rood geklasseerd staan, nog in aanmerking komen om vergunningen van onbepaalde duur te krijgen?
Kunt u een financiële inschatting maken van de impact van deze beslissing bij de geplande sanering van deze bedrijven?
Hoeveel van de oorspronkelijk rood geklasseerde bedrijven kregen een hernieuwde vergunning? In hoeveel gevallen ging dit over een uitbreiding? In hoeveel gevallen gaat dit over een vergunning van onbepaalde duur? Werden in deze dossiers ook adviezen van belangorganisaties teruggevonden? Leidden deze adviezen tot een mogelijke beïnvloeding van de beslissing? In hoeveel gevallen?
Werd deze werkwijze ook bij andere vergunningsdossiers van veehouderijen vastgesteld? Zo ja, welke?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u voor de vraag. Een vergunning wordt afgeleverd, zoals we dat in Vlaanderen kennen, door de vergunningverlenende overheid. Het gaat in het overgrote deel van de vergunningen om lokale besturen, gemeenten en ook provincies. De afweging waarom een vergunning werd afgeleverd, ligt dan ook vooral bij hen.
De Vlaamse administraties zijn in de meeste van die dossiers adviesinstantie. Het ANB neemt daarin een bijzondere plaats, waarbij de potentiële impact op de speciale beschermingszones (SBZ's) moet worden beoordeeld.
Het advies op een vergunningsaanvraag of de bijhorende passende beoordeling wordt in principe steeds gebaseerd op de concrete gegevens in de vergunningsaanvraag en het beoordelingskader of significantiekader dat geldt op het moment van de vergunningsaanvraag.
De Vlaamse PAS-aanpak (Programmatische Aanpak Stikstof) gaat terug tot de beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 betreffende de PAS. Op 30 november 2016 heeft de Vlaamse Regering het tot dan bestaande PAS-kader licht gewijzigd. Belangrijk is dat de significantiedrempels voor stikstofoxide behouden blijven, maar die van ammoniak worden versoepeld van 3 naar 5 procent.
De uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVB) van 25 februari 2021 verklaarde het significantiekader echter onwettig, zoals we allemaal weten en zoals eenieder die de problematiek volgt, had kunnen verwachten. Kort daarna, op 2 mei, vaardigde ik een ministeriële instructie uit om de noodzakelijke duidelijkheid te verschaffen aan aanvragers en advies- en vergunningverlenende instanties over de beoordeling van vergunningsdossiers met betrekking tot stikstofdepositie, in afwachting van de definitieve PAS. De grens van 50 procent is in elk van deze kaders evenwel niet gewijzigd.
In september 2015 werd de zogenaamde PAS-lijst gepubliceerd door het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Deze lijst werd een aantal keer geactualiseerd en geldt als een wetenschappelijk gevalideerde referentie voor emissiereducerende maatregelen die in rekening kunnen worden gebracht bij de bepaling van emissies van landbouwbedrijven, en dus ook de vergunningsaanvragen, adviezen en beslissingen daarover. Voor het bestaan van deze publicatie kwam het in principe de aanvrager van de vergunning toe om te bewijzen dat een bepaalde maatregel effectief was.
Het spreekt voor zich dat het ANB in zijn adviezen de concrete informatie in een gegeven dossier moet toetsen aan het op het moment van de aanvraag geldende significantiekader, rekening houdend met de PAS-lijst. Ik moet helaas vaststellen dat dit niets steeds gebeurd is, waardoor bedrijven vergunningen kregen die in strijd waren met de geldende kaders. Zo kregen nog verschillende bedrijven een vergunning voor een uitbreiding of hernieuwing na de regeringsbeslissing van 23 april 2014, die een impactscore van meer dan 50 procent hadden. Bovendien werd er in de adviezen al te gemakkelijk van uitgegaan dat maatregelen voorgesteld door de vergunningsaanvrager, ook effectief werkten zonder dat hiervoor wetenschappelijke bewijzen voorhanden waren. Nu moeten we bij een aantal van die technieken vaststellen dat ze niet of onvoldoende werken.
De discussie heerst ook in Nederland, zoals jullie weten. Daarom is het belangrijk dat we een goed comité hebben met wetenschappers die daar goed over kunnen oordelen. Heel die regeling zat oorspronkelijk in Mestactieplan (MAP) 6+. Maar dat lag een tijdje in het parlement. Ik ben blij dat men dat eruit heeft gehaald en dat vorige week in het parlement heeft laten goedkeuren.
Om uw tweede vraag zo exact mogelijk te kunnen beantwoorden, heb ik de vergunningshistoriek van de 135 bedrijven die in 2014 een rode PAS-brief ontvingen, in kaart laten brengen. Daarbij is enkel gekeken naar de volgende vergunningsbeslissingen. Ten eerste ging dat over de beslissingen na 23 april 2014, de dag waarop de Vlaamse Regering met onmiddellijke ingang de overgangsfase naar de PAS heeft ingesteld, en die het gebruik van een significantiekader voor de passende beoordeling van activiteiten met stikstofuitstoot omvatte. Veehouderijen met een impactscore hoger dan 50 procent konden daarbij niet langer worden vergund of hervergund. Het ging ook enkel over beslissingen waarbij de ingedeelde activiteit met stikstofuitstoot het voorwerp is van de vergunning en waarbij sowieso een beoordeling ten gronde van de stikstofeffecten aan de orde is. Concreet gaat het dan over vergunningen waarbij de vergunningstermijn wordt verlengd of vernieuwd, met een vroegtijdige hervergunning van bestaande activiteiten, hetzij, voor 2017, via een nieuwe milieuvergunning voor 20 jaar, hetzij via een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur, of waarbij bijkomende dierplaatsen worden vergund ten opzichte van de vergunde toestand anno 2014.
In totaal werd na 23 april 2014 tot op heden aan 25 bedrijven een hernieuwde vergunning verstrekt. Bij 12 bedrijven ging het om een uitbreiding van het aantal dierplaatsen. Bij 6 van deze 12 bedrijven ging het om een omgevingsvergunning van onbepaalde duur. In 3 gevallen betreft het een nieuwe milieuvergunning voor 20 jaar, en in de 3 overige gevallen een uitbreiding voor de resterende termijn van de bestaande milieuvergunning.
Ik wil ook benadrukken dat de volgende vergunningsbeslissingen niet mee werden opgenomen in dit overzicht. Vergunningsbeslissingen die uitvoering geven aan de uitkomst van het flankerend beleid voor rode bedrijven, waartoe die bedrijven sinds 2015 toegang hebben, zijn niet opgenomen. Het betreft vergoedingen voor de reconversie van een bestaande veehouderij, het verplaatsen van een landbouwbedrijf of het ondersteunen van het stopzetten van exploitaties. Ook vergunningsaanvragen en -beslissingen die enkel betrekking hebben op stedenbouwkundige handelingen, zijn niet opgenomen in het overzicht. Evenmin opgenomen zijn vergunningsbeslissingen waarbij zowel de vergunningstermijn ongewijzigd bleef als het aantal vergunde dierplaatsen niet toenam.
In verband met de rol van de belangenorganisaties vooreerst het volgende. Heel veel landbouwers laten zich bij de ontwikkeling van hun bedrijf en het opmaken van concrete vergunningsdossiers inderdaad begeleiden door studiebureaus of consultants. Aan het indienen van een vergunningsaanvraag gaat vaak ook een overlegtraject vooraf, waarbij voorstellen worden getoetst aan de regelgeving en de geldende criteria, die worden verduidelijkt enzovoort. Hieraan nemen ook de studiebureaus of consultants als adviseur voor het landbouwbedrijf deel. Ik moet samen met u vaststellen dat er in diverse dossiers rechtstreekse contacten waren tussen het ANB en de landbouworganisatie, Boerenbond in dezen. Het gaat ook over dossiers die werden hervergund of uitgebreid na 2014, ondanks het feit dat ze op de lijst van rode bedrijven stonden of zelfs expliciet zelf aangaven in hun aanvraag een impactscore te hebben die hoger lag of ligt dan 50 procent. Ik moet hierbij vaststellen dat de indruk inderdaad kan worden gewekt dat, ondanks alarmsignalen die hadden moeten afgaan op basis van de toen geldende regelgeving, het overleg tussen het ANB en de landbouworganisatie heeft geleid tot gunstige passende beoordelingen, en als gevolg daarvan verstrekte vergunningen, met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Op basis van die vaststelling kan ik dan ook niets anders dan bekijken wat er gaande is en een audit bestellen bij Audit Vlaanderen om de gang van zaken in die adviesverlening van het ANB goed onder de loep te nemen en daar ook lessen uit te trekken voor de toekomst. In mijn periode, toen ik zelf al aan zet was, waren er immers ook heel vaak gunstige adviezen, terwijl ik wist dat er daar een groot stikstofprobleem was. Het lijkt me dus goed dat ik op basis van deze vaststelling nu een audit bestel.
Wat uw derde vraag betreft: louter procedurele en inhoudelijke bijstand van een adviesbureau aan zijn klanten in functie van de voorbereiding van een concrete aanvraag voor een specifieke landbouwer is inderdaad gebruikelijk. Ik denk dat ook andere bedrijven dat doen. Men vraagt in bepaalde gevallen ook een preadvies over de passende beoordeling, zodat men tijdig eventueel nog bijkomende maatregelen kan voorzien.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Uw antwoord verontrust me nog veel meer, minister, dan wat ik al had gelezen bij het doorlezen van de vergunningen. Als ik het goed begrijp, zijn er van die 135 bedrijven waarvan de lijst naar 54 gereduceerd is, 25 bedrijven die een vergunning van onbepaalde duur hebben gekregen en dan nog eens heel wat bedrijven die de mogelijkheid hebben gekregen om verder te werken – met voorwaarden, veronderstel ik.
U geeft aan dat er met betrekking tot de vergunningverlening heel wat bedenkingen te maken zijn. Kunt u die exact specificeren? Als ze nu onder de loep zouden worden genomen, hoeveel van die vergunningen die u daarnet hebt opgesomd, zouden volgens het vergunningenkader dat er toen gold, onterecht zijn verleend? Kunt u me daarop een antwoord geven? Het is natuurlijk wel zeer belangrijk.
Als die vergunningen onterecht zouden zijn verleend en die bedrijven moeten sluiten, wat is daar de financiële impact van? 3 op de lijst van 41 moeten nu sluiten. Kunt u me daar een inschatting van geven? Het is uiteraard goed dat u een audit hebt besteld, maar daarnaast had ik nog 2 bijkomende vragen.
De PAS-beoordeling leidt nu al, zeker sinds het arrest, tot veel meer dossiers die bij het Agentschap voor Natuur en Bos passeren, dan in het verleden het geval was. Bent u van plan om daar extra capaciteit te voorzien? Ik kan me voorstellen dat het grondig doornemen van al die adviezen, op basis van een duidelijk kader, heel wat meer werk met zich meebrengt. Overweegt u dat?
De rode lijst van oorspronkelijk 135 en nu 41 bedrijven, hebben we allemaal mogen inkijken. Die is niet publiek. Dat is evident. Die lijst is blijkbaar ook niet beschikbaar bij het merendeel van de adviseurs bij het Agentschap voor Natuur en Bos. Kunt u mij duidelijkheid verschaffen over wie wel over die rode lijst beschikt en wie niet? Dat is zeer onduidelijk. U geeft aan dat het de vergunningverlenende overheid is die de vergunning verleent. Dat klopt, natuurlijk. Maar die moet zich wel baseren op het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos. Het is een groot probleem als de belangrijkste informatiebron in de afweging of de passende beoordeling en het meenemen in de vergunningverlening niet helemaal correct is, of beïnvloed is, of niet beantwoordt aan het kader. Als de adviserende ambtenaren niet over die lijst beschikken, hoe kunnen ze dan op een goede manier advies verlenen? Mijn vraag is: wie beschikt er over die rode lijst? Waarom kan die niet breder verspreid worden? Weliswaar binnen de ambtenarij, niet publiek – dat begrijp ik. Wat zijn daar de drempels?
De heer Tobback heeft het woord.
Minister, die discussie over de taken en de manier waarop de administratie Omgeving haar adviserende rol opneemt, is in deze commissie al een paar keer aan bod gekomen. Er is een fundamenteel probleem, en niet alleen bij het ANB, namelijk dat er onder de vlag van klantvriendelijkheid een soort mentaliteit is gerezen dat de administratie vooral dient om vergunningsaanvragers plezier te doen en vergunningen te verstrekken, veeleer dan om een nuchtere, objectieve beoordeling van een dossier te maken. Dat is niet alleen zo bij het ANB, dat is bij andere delen van de administratie Omgeving net zo goed zo. En in de praktijk betekent dat gewoon dat men het probleem voor zich uitschuift en men ettelijke jaren later met de gevolgen wordt geconfronteerd en schadevergoedingen of maatschappelijke schade moet vaststellen. Ik ben een groot voorstander van bijvoorbeeld nuchter overleg met vergunningsaanvragers. Er is op zich niks mis met een preoverleg en een preadvies, maar dat is dan wel in de veronderstelling dat ieder zijn eigen rol speelt, dat de vergunningsaanvrager zijn dossier verdedigt en de administratie het algemeen belang en de belangen van de andere burgers verdedigt. In het verleden, en tot op de dag van vandaag, stel ik nog heel vaak vast, gaf men ofwel geen advies, omdat dat gemakkelijker is dan een negatief advies te geven, ofwel probeerde men alle mogelijke bochten toe te passen om toch maar positief te zijn over iedere vergunningsaanvraag, en de problemen zijn dan voor de anderen. Daar moet absoluut een einde aan komen.
Minister, mijn eigenlijke, heel concrete vraag gaat dus wat breder dan het loutere PAS-dossier, want daar gaan we nog wel vaak op terugkomen. Die audit die u hebt aangekondigd, gaat die verder dan alleen maar het ANB? Ik denk immers dat het hoogdringend tijd is om de volledige praktijk van vergunningsverstrekking en adviesverlening door de administratie Omgeving grondig tegen het licht te houden en daar nieuwe richtlijnen voor op papier te zetten, zelfs al betekent dat een heel nieuw missionstatement. De administratie Omgeving is geen vergunningenfabriek. Zij is een organisatie die de belangen van iedereen, met inbegrip van het algemeen belang, tegen elkaar afweegt. Dát is de taak van dat advies, niet zo snel mogelijk een vergunningsaanvrager plezier doen. Breid dus alstublieft die audit en die herevaluatie uit tot het hele vergunningenbeleid. Dat is meer dan dringend nodig, want anders gaan we gewoon over vijf of tien of vijftien jaar opnieuw vaststellen dat er schade is aangericht, die dan weer mag worden vergoed door de burger, door de belastingbetaler.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, we hebben het hier constant over die 41 rode bedrijven. U wilt daar natuurlijk iets mee bereiken, namelijk binnen dat PAS-kader voldoen aan de voorschriften, opdat we verder zouden kunnen met heel het gebeuren. Als ik die dossiers inkijk – en ik heb ze toch vrij zorgvuldig bekeken –, dan zijn daar eigenaardige zaken vast te stellen: dit schuift van links naar rechts, van hoog naar laag. Erg duidelijk is dat dus allemaal niet. Ik stel toch sterk in vraag of dat juridisch allemaal zo robuust is, of dat allemaal in orde zal blijken te zijn als dat wordt aangeklaagd, zoals u het hier voorlegt.
Tijdens de hoorzitting heb ik bijvoorbeeld het volgende voorgelegd aan de wetenschappers. Als men bij die rode bedrijven een schoorsteen van 20 à 25 meter hoog zet, dan zal waarschijnlijk geen enkel van die rode bedrijven nog rood zijn, want binnen die zoekzones is er dan toch geen probleem. Men geeft aan dat dat stikstof dan wel niet wordt verminderd. Dat stikstof blijft, maar bij de beoordeling van die 41 bedrijven ligt dat dan toch wel anders. Mijn vraag betreft voornamelijk de toekomst. Wij kijken naar 2030. Dat is ook in de hoorzitting aangegeven. 2030 zou de doelstelling moeten zijn. We moeten echter eigenlijk kijken naar 2045. In welke mate, met de manier waarop we nu bezig zijn, zullen we 2045 kunnen halen? Daarnet werd dat al aangegeven. Waar komen we in de problemen? Is dit niet te zeer kortetermijndenken om toch maar verder te kunnen gaan en hierrond geen problemen te maken? Mijn concrete vraag is dus: waar eindigen we met deze maatregelen die u nu voorstelt: in 2030 of in 2045?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik sluit me graag aan bij deze vraagstelling. Collega Tobback, het komt niet zo vaak voor, maar ik sluit me ook aan bij het eerste punt van uw tussenkomst. Eenieder die op een of andere manier ervaring heeft met het afleveren van vergunningen, weet dat wanneer vergunningsdossiers worden aangevraagd en er vraagstellingen, bezorgdheden of onduidelijkheden zijn, er het best overleg kan plaatsvinden, uiteraard met iedereen vanuit zijn neutrale rol, om te kijken hoe alles precies in elkaar zit en of het dossier volledig is. Uiteraard, zoals heel duidelijk gesteld, gebeurt dit met iedereen vanuit zijn of haar neutrale rol in zo’n dossier.
Op het moment dat er een vergunningsdossier wordt aangevraagd, moet er sinds 2015 steevast een impactscore worden berekend. Iedereen, elke vergunningverlener, weet wat de impactscore is, en vanaf dat moment wordt er gekeken hoe de vergunning wordt aangevraagd, of de impactscore niet te hoog is. Indertijd is er een omzendbrief geweest waaraan men moest voldoen.
Minister, u geeft aan dat er een aantal destijds rode bedrijven een vergunning hebben gekregen. De inrichtingsnota liet dat ook toe. Maar op geen enkele manier kon er een vergunning verleend worden aan een bedrijf dat op dat moment na de vergunningverlening alsnog een impactscore van boven de 50 procent gehad zou hebben. Wat wel kon – het gaat niet over de pootjes maar over de uitstoot – is dat er milderende maatregelen zouden worden genomen om de uitstoot effectief lager te krijgen, en dus te allen tijde lager dan 50 procent.
Minister, ik heb hierbij twee specifieke, duidelijke vragen. Zijn er vergunningen verleend waarvan nadat de vergunningverlening gebeurd was, die bedrijven een impactscore van meer dan 50 procent hadden, er uiteraard rekening mee houdend dat alle technieken die zij in de vergunning hebben aangevraagd, ook zouden worden toegepast? Met andere woorden: zijn er vergunningen verleend voor bedrijfssituaties boven de 50 procent impactscore?
Er wordt gesteld dat een aantal technieken mogelijk werden toegepast. We weten dat de PAS-lijst later is gekomen en dat in tussentijd technieken werden toegepast. Ik ben heel blij met het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veeteelt (WeComV) en hopelijk kunnen we die snel plenair stemmen zodat die verder van start kan gaan. Maar is het altijd zo geweest dat technieken die effectief een reductie realiseren, ook mochten worden toegepast bij de vergunningverlening en dus door de aanvrager? Of is het enkel en alleen mogelijk dat PAS-lijsttechnieken konden worden toegepast?
De heer Vandaele heeft het woord.
Wat ik wilde zeggen, zit al een beetje op het einde van de vraag van collega Rombouts. Ik denk dat bij die vergunningverlening effectief rekening is gehouden met de reductie aan de hand van technieken die eigenlijk niet gevalideerd waren. Ik ga geen concrete dossiers noemen, maar wie de stukken heeft ingekeken, kent ze. Bij beweiding zegt men meteen dat er een reductie is van 15 procent, bij ventilatie is er een reductie van 15 procent, bij het aanpassen van de voeders is er een reductie van 15 procent. Zo komt men natuurlijk wel tot een goed resultaat, beneden die 50 procent. Maar de vraag is natuurlijk wel hoe stevig die reductiescenario's waren. Hoe stevig waren die technieken? In hoeverre waren die gevalideerd? Ik denk dat dat een van de grote problemen is bij die hervergunningen. In hoeverre is dat bewust of onbewust gebeurd?
Minister Demir heeft het woord.
Om op collega Vandaele en mevrouw Rombouts te antwoorden: er zijn nog vergunningen afgeleverd voor bedrijven die meer dan 50 procent impactscore hadden. Bovendien zijn er ook tal van vergunningen afgeleverd die niet de opgelegde 30 procent reducties hebben doorgevoerd, ondanks het geldende kader. Er was een periode waarin er geen PAS-lijst was. Dossiers die daarvoor werden vergund, dienden in principe aan te tonen dat het werkt. Vandaag moeten we vaststellen dat die onderbouwing helaas ontbrak.
Collega Pieters, koeienstallen hebben geen schoorsteen. Dat hoort u te weten, denk ik, als u met het dossier bezig bent. De doelstellingen tegen 2030 en tegen 2045 zijn heel duidelijk in de PAS. We hebben in het krokusakkoord ook absoluut geprobeerd om lock-ins te vermijden. Laten we nu beginnen bij het begin, vooraleer u vooruitloopt naar 2045 of 2040. Laten we eerst beginnen met wat maatregelen uit te voeren, want het is echt wel vijf over twaalf.
Mevrouw Schauvliege en collega Tobback, bij heel het dossier rond stikstof en adviezen rond passende beoordelingen enzovoort, zijn we inderdaad op een aantal anomalieën gestoten. Als je dat tegenkomt, kun je dat niet zomaar laten passeren. Het zou raar zijn, denk ik, om daar geen audit op te zetten om na te gaan wat daar eigenlijk is misgelopen en of het al dan niet overeenkomstig de geldende regelgeving van destijds was. Dat moet duidelijkheid brengen.
Met de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie PFAS-PFOS hebben we gezien dat we de adviesverlening bij de Vlaamse Overheid in haar geheel moeten bekijken. Ik stel ook in sommige dossiers vast – zoals bijvoorbeeld destijds bij de gascentrales – dat ik van bepaalde overheidsdiensten, waar het toch van belang was, geen advies heb gehad. Dan ga je ervan uit dat dat waarschijnlijk negatief is, of zo. Ik weet het niet. Maar dat we dat in zijn geheel goed moeten gaan bekijken, collega Tobback, daar ben ik het mee eens.
Ik denk dat er niets verkeerd is, als iemand een dossier wil indienen, dat die dat bespreekt, dat er een pre-overleg is, dat er ook een preadvies is. Ik denk dat het altijd goed is om een dossier te verbeteren. Daar moet zo’n overleg ook wel voor dienen. Als er dingen niet gaan, moet ook gezegd worden dat het om die bepaalde redenen niet gaat, bijvoorbeeld omdat de best beschikbare technieken moeten worden toegepast. Daarvoor dient zo’n overleg.
Mevrouw Schauvliege, de analyse waar u naar vraagt, van hoeveel vergunningen niet of net wel verleend zijn, moet nog gebeuren. Dat zal deel uitmaken van de audit. Maar ik denk dat het er in ieder geval niet veel zullen zijn. De analyse van de financiële impact is bijzonder moeilijk om te maken, omdat de waardebepaling natuurlijk gebeurt door de landcommissie, en het is heel moeilijk om daar een voorafname op te doen. Dat is bijna onmogelijk.
De lijst met piekbelasters is inderdaad beschikbaar in beperkte kring. Dat was ook op expliciete vraag van de juristen. Wat die vragen rond privacyregels betreft: in elk dossier zit in elk geval een berekening van de impactscore en de MER. En het is daarop dat een dossier ook wordt beoordeeld.
Voilà, ik denk dat ik ongeveer alles heb beantwoord dat ik kon beantwoorden.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Het is natuurlijk bijzonder erg als we moeten vaststellen dat we eigenlijk niet helemaal kunnen vertrouwen op de adviesverlening die de Vlaamse Overheid richting vergunningverlener doet. Op zich is het een goed idee dat daar een audit op gebeurt, want we moeten er toch voor zorgen dat de Vlaamse overheid haar adviesverlening zo uitbouwt dat degene die zich op dat advies baseert om een vergunning te verlenen er ook 100 procent zeker van kan zijn dat het een eenduidig, helder advies is dat uitgaat van een level playing field in plaats van van andere uitgangspunten.
Er gaan heel wat meer adviezen verleend moeten worden. Het is belangrijk dat er voldoende capaciteit bij deze diensten aanwezig is om die adviesverlening op een kwalitatieve manier te kunnen doen. Daar knelt toch ook wel het schoentje. Ik denk dat daar ook naar moet worden gekeken, naast het feit dat de kwaliteit van die adviezen onderzocht moet worden. Die diensten moeten ook met alle beschikbare informatie die er is aan de slag kunnen gaan, er mogen geen dingen achtergehouden worden, het moet duidelijk en helder zijn, zodanig dat het kan leiden tot een goed onderbouwd advies, waarvan de vergunningverlener 100 procent zeker kan zijn dat die zich daarop kan beroepen. Want dat alleen kan leiden tot goede vergunningen en dus rechtszekerheid in de hand werken.
Ik hoop, minister, dat u daar verder aan bouwt en werkt zodanig dat we naar een rechtszekerder Vlaanderen kunnen gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.