Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de passende beoordeling van een vergunningsaanvraag
Vraag om uitleg over de vraag van milieuorganisatie Natuurpunt om haar schaapsstal te regulariseren
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, in 2013 vroeg Natuurpunt een vergunning aan voor de bouw van een schaapsstal in een gemeente die we tegenwoordig niet bij naam mogen noemen, voor het landinrichtingsproject de Merode. Die stal ligt in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en is omgeven door natuurgebied, zoals de Demervallei. In 2021 besliste de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat er geen geldige vergunning was voor die schaapsstal. De stal was namelijk niet tijdig in gebruik genomen, waardoor de lopende vergunning kwam te vervallen.
De vereniging Natuurpunt heeft dan onlangs de procedure opgestart voor een nieuwe omgevingsvergunning om die bouw te regulariseren. Daarbij vraagt ze een uitzondering op het maken van een passende beoordeling. Dat is de reden voor mijn vraag en waarschijnlijk ook voor die van de collega’s. Hun motivering vind ik interessant. Ze zeggen namelijk dat de realisatie van die stal kadert in de instandhoudingsdoelstellingen van een speciale beschermingszone. Daarom denken ze recht te hebben op een uitzondering.
U kent het kader op Vlaams niveau: na het stikstofarrest hebt u, in afwachting van een definitieve PAS-regeling (programmatische aanpak stikstof), een ministeriële instructie uitgevaardigd. Daarin staat dat in afwachting van die definitieve PAS (DPAS) voor wat betreft de ammoniakdeposities veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties, steeds een individuele beoordeling moet worden gemaakt, met desgevallend een passende beoordeling.
Ik wil u daarover enkele vragen stellen, minister.
Op welke manier verhoudt deze gebruikte motivering tot uitzondering van een passende beoordeling zich tot dat tijdelijke stikstofkader?
In welke mate is het daarbij belangrijk dat dit in landschappelijk waardevol agrarisch gebied ligt?
In welke mate zijn dit legitieme argumenten om een uitzondering op een passende beoordeling te verkrijgen? Het afwezig zijn van een commerciële component vind ik wel een interessant argument, omdat er natuurlijk ook landbouwers zijn die aan zelfrealisatie zouden kunnen of willen doen. Als het afwezig zijn van die commerciële component een relevant argument is, dan zitten we eigenlijk in de problemen met zelfrealisatie. Wat zijn uw beschouwingen hierbij?
Zijn andere argumenten, zoals de manier van begrazing of de manier van voederen, relevant? De conclusie is namelijk dat daardoor de stikstofimpact negatief is omdat er meer stikstof uit de stal wordt afgevoerd dan dat er via depositie verspreid wordt.
Kan er met de depositie die er zal zijn in de nabijgelegen zoekzone wel degelijk ook nog heide ontwikkeld worden?
Klopt het dat, zoals te lezen is op de website vilt.be, de online voortoets erop zou duiden dat die schaapsstal eigenlijk overeen zou komen met een rood bedrijf? Valt daar iets relevants over te zeggen?
Is het mogelijke verschil in behandeling tussen terreinbeherende verenigingen en landbouwbedrijven relevant? Is dat beleidsmatig relevant? Ik zie daar namelijk niet zoveel verschillen. Ik zou ook liever geen verschillende behandeling zien. Zijn daar redenen voor of is daar een motivatie voor?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, ook mijn vraag gaat over de passende beoordeling van vergunningsaanvragen. Ik denk dat de aanleiding tot onze vragen dezelfde was, namelijk met verbazing te moeten vaststellen dat de aanvraag voor een nieuwe schaapsstal in Averbode mogelijk een vrijstelling van een passende beoordeling zou verkrijgen, terwijl daar tezelfdertijd een bedrijf op de rode lijst staat dat zou moeten sluiten. Voor velen lijkt dat toch tegenstrijdig.
Ik verwijs hierbij naar artikel 36ter, §3, van het Natuurdecreet. Dat stelt het volgende: “Een vergunningsplichtige activiteit die, of een plan of programma dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, zonder dat die vergunningsplichtige activiteit of dat plan of programma direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied in de speciale beschermingszone in kwestie dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone.” Chapeau voor degene die dit geschreven heeft.
Het lijkt erop dat er vergunningen worden aangevraagd waarbij men via dit artikel een vrijstelling wenst te bekomen voor de opmaak van een passende beoordeling, met de motivering dat het onderwerp van de vergunning verband houdt met het beheer van natuur binnen een speciale beschermingszone. Ik stel me met andere woorden de volgende vraag. Is het hiermee niet mogelijk om een vergunning aan te vragen, zonder een passende beoordeling, hoewel er duidelijk negatieve effecten kunnen zijn op die speciale beschermingszone? Kan een beheersmaatregel lokaal een positief effect hebben op de natuur, maar kan eventueel op verder gelegen natuur, binnen diezelfde speciale beschermingszone een negatief effect optreden door bijvoorbeeld de depositie van stikstof?
Ik heb hierover enkele vragen, minister.
Kan bij een vergunningsaanvraag een vrijstelling verkregen worden om een passende beoordeling te moeten uitvoeren? Wat is hiervoor dan de juridische basis? Ik heb al naar één element verwezen, maar mogelijk zijn er nog andere juridische basissen om dat te doen. Kunt u een volledig overzicht geven?
Hoe wordt de afweging gemaakt of een passende beoordeling al dan niet nodig is? Gebeurt dit door een screening van alle mogelijke effecten binnen de hele speciale beschermingszone? Gebeurt deze afweging door het Agentschap voor Natuur en Bos, de vergunningverlenende overheid of door een andere instantie? Wie beslist uiteindelijk over het wel of niet mogen toepassen van die vrijstellingsmaatregel?
Zijn bovenstaande vrijstellingen van passende beoordeling nog steeds aangewezen volgens u, minister, hierbij denkend aan de stikstofproblematiek en de arresten die geveld zijn door de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State? Hoe onderbouwt u dit dan?
Hoeveel vergunningsplichtige activiteiten hebben op basis van dit artikel een vrijstelling verkregen voor de passende beoordeling bij het verlenen van een vergunning?
De heer Slootmans heeft het woord.
Voorzitter, het is met enige bescheidenheid dat ik hier het woord neem, want zoals jullie weten, ben ik geen vast lid van deze commissie. Ik zal mezelf dan ook niet bombarderen tot stikstofexpert.
De collega’s hebben de situatie al uitgebreid geschetst. Ik zal dus niet in herhaling vallen. Maar ik denk dat de cruciale vraag is of er in het kader van het stikstofakkoord en in het kader van dit dossier niet met twee maten en twee gewichten wordt gewerkt. Dat is wat ik opmaak uit de vraag van mevrouw Rombouts. Ik denk dat we dat uiteindelijk allemaal willen weten. Met andere woorden: wordt er bij een gelijk geval een ongelijke behandeling toegepast à la tête du client, naargelang de vergunningsaanvrager? Ik denk dat dat de cruciale vraag is waarop we hier vandaag een antwoord willen krijgen. Ik denk dat niemand pleit tegen de regulariseringsaanvraag van de stal in Averbode. Ik hoop dat de schapen daar nog ten eeuwigen dage zullen mogen grazen. Maar het is, om het in landbouwtermen te zeggen, natuurlijk wel ‘eieren of jong’. Het is toch totaal onredelijk om aan landbouwers te zeggen dat ze ‘er de blok op moeten leggen’ omdat ze rood kleuren door hun stikstofdeposities en door hun ligging, terwijl een natuurvereniging, die eigenlijk volgens exact dezelfde modellen ook donkerrood kleurt, dat niet zou moeten doen. Ik denk dat iedereen aanvoelt dat hier de principes en de beginselen van gelijkheid worden overschreden.
Bijkomend – en dat is geen verwijt aan u – is het natuurlijk wel frappant dat diezelfde natuurorganisatie, Natuurpunt, die de regularisatieaanvraag indient, tezelfdertijd aankondigt dat ze bezwaar zal aantekenen tegen het stikstofakkoord omdat het – houd u vast – niet streng genoeg is, niet ver genoeg gaat. Enerzijds bepleit Natuurpunt dus een voorkeursbehandeling voor zichzelf, voor een individueel dossier, maar anderzijds eist ze dus een algemene verstrenging voor diegenen die die voorkeursbehandeling niet krijgen. Dat is alvast hoe ik het interpreteer. Dat is geen nimby, om het in de woorden van uw voorzitter te zeggen. Dat is hypocrisie op steroïden.
Ik heb hierover twee vragen, minister.
Op welke basis wordt een beoordeling gemaakt of een passende beoordeling al dan niet genoodzaakt is? Met andere woorden: wat zijn die objectieve criteria om al dan niet over te gaan tot een passende beoordeling?
Volgt u de motivering van Natuurpunt dat zij in dezen een uitzondering moeten krijgen in het kader van de passende beoordeling en dat hun stal dus geregulariseerd kan worden? Zo ja, op welke juridische context baseert u zich daarvoor?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Wat de vragen betreft die rechtstreeks betrekking hebben op de vergunning zelf, die procedure loopt op dit moment. Dit zit bij de deputatie. Mogelijkerwijze komt dat bij mij, als er beroep wordt aangetekend. Om niks verkeerd te doen met het oog op het reguliere verloop van de procedure kan ik dus niet ingaan op concrete inhoudelijke vragen die daarover werden gesteld. Aangezien die vergunning niet bij mij ligt, maar bij de deputatie, zou dat wat raar zijn. Op alle andere vragen uiteraard wel. Dat is altijd de manier waarop ik werk als de procedure loopt, voor diegenen die misschien niet altijd aanwezig zijn in deze commissie.
Diverse collega’s in deze commissie hebben de vraag gesteld of bij een vergunningsaanvraag een vrijstelling kan worden verkregen van het moeten uitvoeren van een passende beoordeling, en op welke juridische basis dan. Een vraagsteller vroeg een totaaloverzicht. Op grond van artikel 36ter, paragraaf 3, eerste lid, van het Natuurdecreet vallen alle vergunningsplichtige activiteiten die een betekenisvolle aantasting kunnen impliceren voor een speciale beschermingszone (SBZ) onder het toepassingsgebied van de habitattoets. Voor die activiteiten moet door de initiatiefnemer een passende beoordeling worden opgemaakt. Op dat principe voorziet de decreetgever in één uitzondering, namelijk voor vergunningsplichtige activiteiten die direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een SBZ. Die vergunningsplichtige activiteiten moeten in beginsel niet aan een passende beoordeling worden onderworpen. De toevoeging van die uitzondering op de verplichte passende beoordeling vermeld in artikel 36ter, paragraaf 3, eerste lid, van het Natuurdecreet, gebeurde bij decreet van 30 juni 2017. Deze toevoeging is gebaseerd op artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn, die de grondslag vormt voor artikel 36ter, paragraaf 3, eerste lid van het Natuurdecreet.
Hoe wordt de afweging gemaakt of een passende beoordeling al dan niet nodig is? Algemeen is het zo dat de initiatiefnemer van een vergunningsplichtige activiteit aan de hand van een screening nagaat of er een risico bestaat op een betekenisvolle aantasting van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen die voor de betrokken SBZ zijn geformuleerd. Telkens uit de screening blijkt dat het plaatsvinden van schadelijke effecten niet met zekerheid kan worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden opgemaakt. Het komt dus in eerste instantie aan de initiatiefnemer toe om een screening uit te voeren en op basis daarvan te oordelen of een passende beoordeling al dan niet vereist is.
Specifiek betreffende de uitzonderingsgrond komt het erop neer dat een passende beoordeling niet nodig is indien ten eerste door de initiatiefnemer voldoende is aangetoond en aan de hand van de screening vaststaat dat de vergunningsplichtige activiteit nodig is voor het beheer met het oog op het behoud van de betrokken SBZ, en bijgevolg nodig is voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Daarmee wordt gedoeld op het behoud van het gebied in zijn functie als SBZ, gericht op de instandhouding van de Europees te beschermen habitats en soorten waarvoor de SBZ is aangewezen.
Ten tweede moet het duidelijk zijn dat de vergunningsplichtige activiteit volledig verband houdt met en noodzakelijk is voor het beheer van het gebied in de betrokken SBZ en de instandhouding ervan. In voorkomend geval zal het deel van de vergunningsplichtige activiteit dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer, wel degelijk een passende beoordeling moeten ondergaan. De vergunningsplichtige activiteit mag geen significante gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van een andere SBZ.
Indien het om een vergunningsplichtige activiteit gaat met een mogelijke impact op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van een SBZ, moet de vergunningverlenende overheid verplicht het advies inwinnen van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), waarin de passende beoordeling wordt nagekeken. De vergunningverlenende overheid moet vanzelfsprekend ook oordelen of een aanvraag al dan niet een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen veroorzaakt. Een project dat een dergelijk significant effect veroorzaakt, kan niet worden vergund.
Mevrouw Rombouts, dan is er uw vraag of de genoemde vrijstellingen van passende beoordeling nog steeds aangewezen zijn. Mijnheer Slootmans, u vroeg of er volgens mij een verschil mogelijk moet zijn bij het beoordelen van landbouwbedrijven en milieuorganisaties zoals Natuurpunt. Zoals daarnet aangegeven, volgt de vrijstellingsregeling uit de Habitatrichtlijn. Met deze uitzonderingsgrond wilde men vermijden dat ook vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma’s waarvan moet worden aangenomen dat ze zich richten op het behoud van een gebied als SBZ en de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, doordat ze specifiek met dat doel zijn opgemaakt, aan een passende beoordeling zouden moeten worden onderworpen. Het moet duidelijk zijn dat vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma’s die slechts ten dele verband houden met het beheer van een gebied in de betrokken SBZ, ook slechts ten dele van de vrijstelling van de verplichting tot opmaak van een passende beoordeling kunnen genieten. In voorkomend geval zal het deel van de vergunningsplichtige activiteit, plan of programma dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer, wel degelijk een passende beoordeling moeten ondergaan.
Dan de cijfers. Ik denk dat de lokale besturen die gebruikmaken van deze vrijstelling bij het verlenen van een vergunning, misschien wel beschikken over die cijfers. Wij hebben ze op dit moment niet.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Als je met de bril van het natuurdecreet naar de motivatie kijkt, valt daar inderdaad iets voor te zeggen. Als je naar andere decreten kijkt, zoals het Mestdecreet, dan ben ik wat onbeslist, in alle eerlijkheid. En als je kijkt naar het nieuwe significantiekader, dat er evenwel nog niet is, dan denk ik dat je naar deze motivering van Natuurpunt wat moeilijker zou kunnen zitten. En dat zal ook de reden zijn dat ze nu snel gaan.
Het is mij alleen niet zo duidelijk of die uitzondering ook geldt voor landbouwers die dan ook aan dat natuurbeheer zouden doen. U zegt dat, als het een gemengde activiteit is, de activiteit die niet van natuurbeheer is natuurlijk wel is onderworpen aan een passende beoordeling. Dat lijkt mij vrij evident. Maar het komt er dus op neer dat als een landbouwer zegt dat zijn schaapsstal alleen dient voor de realisatie van dat natuurbeheer en dat de rest van zijn bedrijf elders is gelegen, dezelfde uitzondering zou kunnen worden ingeroepen. Misschien kunt u daar heel concreet ja of nee op antwoorden? Ik zie u ja knikken. Maar misschien kunt u dat voor het verslag nog even bevestigen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er is veel gezegd en ik zal het goed moeten nalezen. Maar ik wil toch graag enkele bijkomende vragen stellen, minister.
Ten eerste, u geeft aan dat de activiteiten specifiek voor het beheer niet onder een passende beoordeling zouden vallen. U geeft ook aan dat het de initiatiefnemer is die moet aangeven wat wel en wat niet onder beheer valt. Is er daar enig toezicht op? Is het effectief de initiatiefnemer? Of wie houdt daar toezicht op? Wie beslist uiteindelijk dat die vrijstelling op die elementen van toepassing is? En omgekeerd, minister, hoorde ik u aangeven dat activiteiten of onderdelen van de vergunning eventueel niet zouden worden vrijgesteld van die passende beoordeling. Wie oordeelt daarover? Hoe wordt dat onderscheid concreet gemaakt?
Ik kom tot mijn tweede vraag. Begrijp ik uit uw antwoord ook goed dat, als ik het toepas op bijvoorbeeld de vergunning voor een dierenstal, het grazen effectief onder het beheer valt, maar het stallen van de dieren ‘s nachts niet? Is dat een correcte interpretatie van uw pleidooi? Geeft u aan dat het ene duidelijk is verbonden aan het beheer en het andere niet? Maak ik dan een correcte opsplitsing of hoe moet ik het anders interpreteren? Kunt u dat duiden?
Ik kom tot mijn derde vraag. Hoe rijmt u dat er enerzijds voor een aantal activiteiten geen passende beoordeling nodig zou zijn, maar er omgekeerd ook nog een richtsnoer is dat u hebt uitgevaardigd? Hoe rijmt u beide met elkaar: de elementen die werden opgenomen in het richtsnoer versus het feit dat er soms geen passende beoordeling nodig zou zijn?
Ten vierde ga ik ervan uit dat er een gelijke behandeling is tussen eender wie die in dezen een aanvraag doet: Natuurpunt, een landbouwer of eventueel zelfs een particulier. Kunt u ook daarover meer duidelijkheid geven?
De heer Slootmans heeft het woord.
Minister, u zegt dat u zich niet uitspreekt over een lopende procedure, maar dat zou u natuurlijk ook hebben kunnen gezegd over de lopende procedure en het openbaar onderzoek in Averbode in het kader van het Stikstofakkoord. Daar geldt dat argument echter blijkbaar niet, want toen had u geen enkele moeite om op Radio 1 te zeggen dat er tot nader order, ondanks het feit dat de procedure en het openbaar onderzoek nog lopende waren, geen rationele argumenten waren om de boerderij open te houden. Ik stel vast dat u wel zeer selectief bent in de principes die u hanteert.
Ik sluit mij voor een groot stuk aan bij mevrouw Rombouts: indien men deze stal regulariseert, zet men echt een van de pijlers van ons rechtssysteem op de helling, met name de gelijke behandeling, het gelijkheidsbeginsel dat stelt dat in gelijke gevallen een gelijke behandeling geldt. Wat voor de boer geldt, moet ook gelden voor de natuurverenigingen. Minister, welke garanties hebt u vandaag dat het gelijkheidsbeginsel in het kader van het ruimere Stikstofakkoord en in het kader van dit specifieke dossier overeind blijft en aldus de grondwettelijke toets zal doorstaan? Ik vraag mij af of men de juridische consequenties en de reikwijdte daarvan wel goed inschat.
Minister Demir heeft het woord.
Bedankt voor de verschillende bijkomende vragen. Mijnheer Slootmans, ik weet niet wat jullie oplossingen zijn, hoe jij met je collega’s het grote, explosieve stikstofdossier zou oplossen. Want ik heb jullie in dat jaar nog nooit een oplossing horen vertellen. Verschillende collega’s hier hadden altijd wel een oplossing, maar jullie hebben nog geen enkele oplossing naar voren gebracht. Ik vind dat wel belangrijk, als parlementslid en als volksvertegenwoordiger die een dossier volgt, dat je ook zelf ideeën geeft.
Ik vind het ook niet correct. Ik houd niet van dingen die niet correct zijn. U zegt ook dat ik met Averbode een mening had, maar dat ging niet over een vergunning die ik moest verlenen. U beseft toch heel goed dat het in dit geval gaat over de deputatie. Het dossier ligt voor bij de deputatie. Nadien kan het eventueel in beroep bij mij komen. Dat is niet hetzelfde als een heel akkoord – of het nu gaat over stikstof of andere dossiers – dat in openbaar onderzoek gaat. Dat zijn twee verschillende dingen. Juist is juist. Maar dat is zo typisch aan jullie; jullie slagen er altijd in om dingen door elkaar te halen, om fake news te vertellen. Ik heb daarstraks ook uw collega Slagmulder horen vertellen dat iedereen vakantie verdient, maar eigen volk eerst. Mensen zoals ik zouden uitgesloten moeten worden in dat decreet, terwijl we heel goed weten dat dat juridisch zelfs niet kan. Dit is nu de tweede keer. Bon, het is hoe jullie aan politiek doen. Dat is niet mijn manier van aan politiek doen. Ik zou toch graag willen dat u de dingen juist stelt.
Wat de vraag van collega Coenegrachts en collega Rombouts over de landbouwers betreft: ook voor landbouwers geldt natuurlijk de uitzondering, als men voldoet aan dezelfde voorwaarden. Ik denk dat het logisch is dat daar geen onderscheid gemaakt wordt. Het natuurdecreet maakt ook geen onderscheid tussen wie de aanvrager is. Dat is, denk ik, ook heel duidelijk meegegeven in mijn antwoord. De vergunningsverlener is verantwoordelijk voor het oordeel over de aanvraag. ANB bekijkt in een advies of ze de argumentatie van de aanvrager ook volgen. Beweiding als dusdanig is ook niet vergunningsplichtig. In het richtsnoer staat dat er een individuele beoordeling dient te gebeuren. Die inschatting ligt ook bij ANB en de vergunningsverlener.
Wat het natuurdecreet betreft, mijnheer Slootmans, dat is ondertussen natuurlijk meer dan twintig jaar oud. Ongelijke situaties mogen ongelijk worden behandeld. De Habitatrichtlijn laat dit uitdrukkelijk toe en werd ook door de Raad van State getoetst. Maar als jullie in dit parlement nu allemaal ineens zeggen dat dat natuurdecreet van meer dan twintig jaar oud volledig herbekeken moet worden – ik heb dat niet van iedereen gehoord, behalve van u –, dan zou het goed zijn als u dat ook nog eens duidelijk wilt herhalen. Het dossier ligt bij de deputatie, dus we zullen zien wat daar uit de bus zal komen. Ik stel voor dat we daar nog niet op vooruitlopen. Ik heb alle vertrouwen in het verstand van de deputatie.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
‘Alle vertrouwen in de provincies.’ Het is lang geleden dat we dat nog gezegd hebben. Het is zeker lang geleden, minister, dat u dat nog gezegd hebt, maar toch bedankt voor uw antwoord.
Ik ben vooral blij om te horen dat dat gelijk speelveld gegarandeerd is, dat we de commerciële en niet-commerciële activiteiten op gelijk niveau behandelen. Ik denk dat dat een belangrijk element is voor de verdere toekomst van de landbouw in Vlaanderen: dat we hen ook kunnen inschakelen in dat natuurbeheer, en dat zij daar eventueel op termijn zelfs businessmodellen rond kunnen creëren. Daarvoor is het gelijk speelveld met vzw’s en niet-commerciële spelers absoluut belangrijk. Alle lof ook voor het initiatief van Natuurpunt, want ik ben een grote voorstander van schaapsstallen. Maar ik maak toch het punt – en dat vind ik belangrijk om te maken – dat het gelijk speelveld met de commerciële spelers gegarandeerd blijft.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik betreur het een stukje dat ik op een aantal vragen heel duidelijk geen antwoord gekregen heb. Misschien hebt u dat over het hoofd gezien. Als u de ruimte krijgt van de voorzitter, mag u me daar nog steeds op antwoorden. Mijn vraagstelling was heel duidelijk. Oké, het gaat over zaken die gelinkt zijn aan beheer, maar hoever worden zaken gelinkt aan beheer? Als we spreken over begrazen, stelt u duidelijk dat dat niet vergunningsplichtig is. Met andere woorden: dat valt daarbuiten. Maar valt de stal waar de schapen in zitten daar wel onder? Of is dat ook voldoende gelinkt aan het beheer en kan daar met andere woorden een uitzondering gekregen worden voor de passende beoordeling? Ja of nee? Want dat is natuurlijk de vraag die iedereen zich stelt om te kijken op welke manier er een gelijke behandeling is, zeker om goed te verstaan wat de eventuele landbouwactiviteiten in de omgeving zijn. Kunt u bijkomend antwoorden hoe daarnaar gekeken wordt?
Mijn vraag was ook: hoe rijmt u dat dan met het richtsnoer dat vandaag van toepassing is? Omdat ik – ik wil hier verwijzen naar eerdere dossiers – begrepen heb dat het ANB de stal wel degelijk ziet als een onderdeel van het beheer en het heeft dat in het verleden altijd zo gezien. Ik zie u hier ook ja knikken. Ik hoop dat u dat op die manier bevestigt of is hier een andere interpretatie over?
Is er een gelijke behandeling tussen natuur, een terreinbeherende vereniging of eventuele andere aanvragers? U hebt heel duidelijk gesteld dat dat gelijke partners zijn, dat ze op een gelijke manier behandeld worden, maar ik heb moeten vaststellen dat voor een passende beoordeling die positief beoordeeld werd geen vergunning verleend werd omdat het richtsnoer van toepassing is dat stelt dat er geen enkele depositie bij kan komen, met andere woorden, dat er op geen enkele manier in de omgeving een nieuwe stal vergund kan worden. Dat was natuurlijk op dat moment een aanvraag van een landbouwer. Ik weet niet of dat ertoe doet. Hier wil ik toch graag klaarheid krijgen, want ik ga ervan uit dat administraties aanvragers adviseren of een richting aangeven over hoe ze een zaak moeten aanpassen. Ik was toch verbaasd over deze case.
Minister Demir heeft het woord.
Als de vergunningsaanvrager kan aantonen dat de stal noodzakelijk is voor het beheer, dan maakt de stal inderdaad deel uit van de aanvraag. In het richtsnoer staat dat daar een individuele beoordeling dient te gebeuren op basis van het natuurdecreet. Die inschatting ligt bij het ANB en de vergunningverlener.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Er is de individuele beoordeling, maar er staan nog zinnen in het richtsnoer waaruit ik moet vaststellen dat andere vergunningen geweigerd zijn. In het richtsnoer staat eveneens dat er geen bijkomende deposities mogen komen. Ik stel me in die zin toch de vraag hoe hier gelijke behandeling gegarandeerd wordt.
De heer Slootmans heeft het woord.
U zegt dat er een verschil bestaat, afhankelijk van het niveau waar het lopend onderzoek zich op toespitst, of u al dan niet uitspraken kunt doen over een openbaar onderzoek. Die semantische discussie lijkt me totaal irrelevant. Ik heb de duiding ervan helemaal niet begrepen. Het is correct dat we de beslissing van de provincie Vlaams-Brabant inderdaad moeten afwachten om te weten welke richting dit uitgaat. Maar men moet, onzes inziens, goed beseffen dat indien men het licht op groen zet in het kader van de regularisatie van deze cel, men zich op een juridisch mijnenveld begeeft. Dan gaat inderdaad de doos van Pandora weer open en ontploft – en dat is misschien het positieve van de zaak – het hele stikstofkader en valt misschien de dominosteen waar alle landbouwers op aan het wachten zijn, omdat het uiteindelijk de implosie van dit hele stikstofakkoord zal inzetten. Laat het ons hopen in naam van de toekomst van de landbouw.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.