Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Deze vraag om uitleg werd via videoconferentie behandeld.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, zeker de procedures voor omgevingsvergunningen kosten vaak veel tijd en moeite. Dat is iets waarover we het in deze commissie wel eens zijn, denk ik. U gaf enkele weken geleden aan de ambitie te hebben om de procedures voor omgevingsvergunningen te vereenvoudigen en te versnellen in de loop van volgend jaar. Dat zou onder andere gebeuren door bepaalde bevoegdheden te verschuiven, procedures samen te voegen, behandelingstermijnen in te korten en ook sommige investeringen te versnellen. Ook op het vlak van de milieueffectrapportage las ik uw ambitie om naar slankere MER-procedures te gaan, procedures die helderder worden en focussen op de echte milieuknelpunten en niet gaan over duizenden bladzijden overbodige informatie. Dat klinkt me allemaal als muziek in de oren. Daardoor zouden bepaalde infrastructuurprojecten van algemeen belang, zoals fietspaden, wachtbekkens, rioleringen en zelfs windturbineprojecten, sneller tot stand kunnen komen.
Minister, ik heb daarover enkele vragen. Eerst en vooral, hebt u overleg gepleegd met de andere vergunningverlenende overheden, zoals de lokale besturen? Bent u van oordeel dat er met die vereenvoudiging nog voldoende onderbouwd advies wordt gegeven met betrekking tot de plaatsing van bijvoorbeeld windturbineprojecten, waar toch altijd heel veel over te doen is, zeker in de regio errond? Het lijkt me goed dat we vereenvoudigen. Daarover hebben we ook in het regeerakkoord enkele zaken geschreven. Dit is een van die zaken om dat uit te voeren. Is het traject dat we in het kader daarvan hebben afgesproken inzake het aanpassen van het Omgevingsdecreet en de vergunningen, meegenomen in de hervorming die u nu voorstelt? Welke concrete initiatieven volgen er nog in de loop van dit jaar om in 2023 daadwerkelijk die hervorming te realiseren?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, dank u wel. Op 11 februari heeft de regering groen licht gegeven voor mijn drie nota’s tot bijsturing van de procedures en de regelgeving, waarbij de focus ligt op het verder vereenvoudigen, verbeteren en versnellen van de procedures. Wij garanderen hierbij rechtszekerheid, verminderen ook de administratieve lasten, vereenvoudigen de regelgeving en schrappen zinloze en overbodige regels, want in Vlaanderen zijn er gewoon te veel daarvan. De grote lijnen in die drie nota’s zijn dan ook heldere, transparante en duidelijke regelgeving met het oog op vereenvoudiging en juridische robuustheid. Ik zal niet ingaan op heel de inhoud van de drie conceptnota’s, want dat zou mij te ver leiden, maar ik denk dat eenieder het evaluatierapport inzake het Omgevingsvergunningsdecreet, dat ook is toegelicht in de commissie, ook kent.
Uiteraard zijn de lokale besturen ook betrokken. In eerste instantie verwijs ik naar de evaluatie van het decreet betreffende de omgevingsvergunningen. Daarbij waren diverse actoren betrokken, dus ook de lokale overheden. Er is ook een thema-audit geweest door Audit Vlaanderen bij vijftien lokale besturen, waarbij ook bepaalde elementen zijn doorgesproken en meegenomen. Die lokale besturen zullen bij de verdere uitwerking uiteraard ook nog verder worden betrokken, want het zijn natuurlijk de gemeenten die de meeste vergunningsaanvragen moeten beoordelen.
Voor de modernisering van de milieueffectrapportage zijn er verschillende werkgroepen geweest vanuit het Departement Omgeving, waarbij ook experten en andere administraties zijn betrokken. Er werd ook in een klankbordgroep voorzien. Ook hier zal bij de verdere uitwerking ingezet worden op dialoog. De relevante stakeholders worden doelgroepgericht betrokken, uiteraard ook de lokale besturen.
Ook wat betreft de conceptnota ‘Omgevingsbesluit’ werd er voorafgaand overleg gepleegd met zowel lokale overheden als met een aantal betrokken agentschappen. Dat is belangrijk. De verschillende stakeholders stonden positief ten aanzien van een omgevingsbesluit dat kan worden ingezet voor kwalitatieve projecten die worden gekoppeld aan inhoudelijke doelstellingen.
De administratie is al gestart met de verdere uitvoering van de aanpassingen die in de conceptnota’s worden voorgesteld. Het is mijn bedoeling om de regelgeving in 2022 en 2023 aan te passen aan de hand van die conceptnota’s.
U weet dat wij, waar mogelijk, blijven voortwerken aan die vereenvoudiging en de verduidelijking van de regelgeving. Maar we moeten ook in overeenstemming zijn met de Europese richtlijnen op het vlak van de bescherming van het milieu en ook het standstillprincipe.
Zoals u hebt kunnen lezen in de conceptnota, zal ik ook verdere voorstellen doen op het vlak van de inhoudelijke regelgeving inzake vergunningsplichten. Zo kwam uit de evaluatie bijvoorbeeld aan het licht dat er hier en daar wat overlapping bestaat tussen vergunningsplicht in verschillende decreten, bijvoorbeeld de vergunningsplicht voor functiewijziging naar winkels en de vergunningsplicht vanuit het decreet Integraal Handelsvestigingsbeleid. Ik wil ook toewerken naar een systeem waarbij meer mogelijkheden bestaan voor tijdelijk en omkeerbaar ruimtegebruik, zonder dat we de ruimtelijke draagkracht in gevaar brengen. Er loopt ook een onderzoek naar de mogelijkheid om de verkavelingsplicht te integreren in de gewone vergunningsplichten, zodat je niet langer twee procedures na elkaar moet doorlopen. Dat is in sommige situaties te gek voor woorden.
Het is inderdaad belangrijk dat in dossiers voor de plaatsing van windturbines een grondige afweging gebeurt. Dat is een voorbeeld van projecten waar een deskundig advies heel belangrijk is voor de vergunningverlenende overheid. Onderbouwde adviezen inzake de plaatsing van windturbines blijven uiteraard behouden en belangrijk. Een vermindering van advisering zou zich uiteindelijk tegen ons keren. Goed onderbouwde vergunningen worden immers minder vaak vernietigd door de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVB). Dat moet uiteraard de bedoeling zijn. Om te zorgen voor uniformiteit en gelijke behandeling moeten die adviezen deskundig onderbouwd worden en is het noodzakelijk om de beslissingsbevoegdheid bij een en hetzelfde niveau te leggen, bijvoorbeeld Vlaanderen.
Ten slotte vraagt u ook naar de timing van de definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)-regeling, zodat die geïntegreerd kan worden in de aanpassingen aan de regelgeving. Wat de PAS-regeling betreft, gaat het niet om een procedurele aanpassing, maar om een kader voor een robuuste beoordeling van concrete vergunningen, die gepaard gaan met uitstoot van stikstof. Dat inhoudelijk beoordelingskader staat dus op zich los van de procedureregels. Op basis van het politieke akkoord van 23 februari wordt nu de laatste hand gelegd aan het plan-milieueffectrapport (plan-MER) en de passende beoordeling van het definitieve PAS-kader zodat dat in openbaar onderzoek kan gaan.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister, en ook dat u de vraag over de PAS toch beantwoord hebt, want ik had die overgeslagen omdat er ondertussen een akkoord is dat is gecommuniceerd en waarvan we nota’s hebben gezien. Het is belangrijk en goed dat u inzet op het vermijden van die dubbele procedures en toch blijft inzetten op de kwaliteit van de adviezen, die duidelijk, goed en onderbouwd moeten zijn. Die hoeven niet ongelooflijk lang te zijn en ze hoeven ook geen informatie te bevatten die niet nuttig is voor het beoordelen van een dossier.
Door daarin inderdaad te hervormen kunnen we sneller tot goede vergunningen komen waardoor het bedrijfsleven toch wat meer rechtszekerheid krijgt. Dat kan ondernemers ondersteunen in hun investeringen die ze doen, de rechtszekerheid bieden, die snelheid opdrijven. Minister, dat is de goede weg om op verder te gaan. Ik geef u alle steun voor deze hervorming.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega Coenegrachts, dank u wel voor de vraag. Minister, ik dank u voor uw antwoord. We kunnen niet tegen het vereenvoudigen en het versnellen van een omgevingsprocedure zijn. Maar onze eerste zorg is natuurlijk dat die kwalitatief is, dat daar voldoende aandacht aan besteed wordt zodanig dat we alle informatie verzamelen om een oordeelkundige beslissing te nemen. In die zin vinden wij het wel belangrijk dat er een zeer grondige, goed uitgebouwde MER-procedure is die alle impact en gevolgen van voorgestelde werkzaamheden of exploitaties op de omgevingen in kaart brengt. Voor ons is die kwaliteit essentieel zodanig dat we de gezondheid van mens en omgeving kunnen garanderen, eerder dan het vereenvoudigen en versnellen als doel op zich.
Ik heb dan ook een vraag over de MER-screening. We hebben gemerkt bijvoorbeeld naar aanleiding van de hoorzittingen van PFOS dat er toch op sommige projecten met een heel beperkte omvang een MER-screening gevraagd wordt, maar heel grote projecten zoals bijvoorbeeld 3M, kunnen er zich ook met een MER-screening van afmaken in de plaats van een volwaardige MER. Het is dus belangrijk dat dat evenwicht hersteld wordt en dat er grondig nagedacht wordt over voor welke projecten een MER-screening voldoende is en voor welke een volwaardig MER opgemaakt moet worden.
Minister, is in de evaluatie van de MER-procedure ook voorzien om te herbekijken waarvoor een MER-screening en een volwaardig MER wordt opgemaakt? Dat lijkt me essentieel te zijn om op een goede manier de milieu-impact van werk en exploitaties te kunnen inschatten.
Minister Demir heeft het woord.
Collega Coenegrachts, u hebt inderdaad een punt: een advies is een advies, maar het moet inderdaad beperkt zijn tot de essentie. Dat is ook een belangrijk punt uit onze conceptnota. Waar een advies nuttig is gaan we dat ook zo houden.
Mevrouw Schauvliege, het is goed dat u benadrukt dat we de procedure gaan verbeteren en versnellen, want uit de evaluatie is ook gebleken dat waar we kunnen verbeteren, we dat ook moeten doen. We moeten daar echt met een open geest naar kijken. Ik kan verzekeren dat het niet de bedoeling is – ik weet dat u er nog vragen over gesteld hebt – om die daar af te bouwen, integendeel. Voor mij is het belangrijk dat men echt naar de milieueffecten kijkt en dat dat onderzocht wordt. Het mag niet gewoon het afvinken zijn van allerlei puntjes, enzovoort. Men moet zich echt wel focussen op de essentie.
Nu, de Europese richtlijn laat toe om voor bepaalde projecten de MER-plicht te schrappen. Wij houden ons daaraan. Het is de bedoeling om te kijken wat en welke dingen in een MER of MER-screening onderzocht moeten worden. Dat zijn we nu aan het bekijken. Ik kan daar nog niet op antwoorden, maar dat zit ook in die hele oefening.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Een slotreactie is niet nodig.
De vraag om uitleg is afgehandeld.