Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Deze vraag om uitleg werd via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
We hebben dit thema al vaker in de commissie besproken. In de praktijk als burgemeester ervaar ik dat heel vaak als een heel grote uitdaging. Het is duidelijk dat we nog een weg te gaan hebben in de ondersteuning van lokale besturen. We hebben het er al heel vaak over gehad dat lokale besturen een cruciale rol kunnen spelen in de bestuurlijke aanpak. Ze kunnen veel meer doen op het vlak van de bestuurlijke handhaving en het is ook goed dat we aan sleutels werken in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.
Dat vereist uiteraard een heel goed wettelijk kader, zo blijkt ook uit tal van analyses en studies, maar evenzeer een goede ondersteuning van de lokale besturen.
Ondertussen zijn door de lokale besturen al heel wat initiatieven genomen. Wij zitten uiteraard niet stil. En waar de nood het hoogst is, heeft men natuurlijk vaak de neiging om daar het eerst en het verst mee aan de slag te gaan, niet het minst in de grensregio. Wij kunnen daarbij gelukkig ook in onze provincie Limburg rekenen op de steun van het Arrondissementeel Informatie- en Expertisecentrum (ARIEC), waar we het in deze commissie ook al vaak over gehad hebben.
Recent is er in opdracht van het ARIEC Limburg door de UHasselt een zeer interessante studie uitgebracht over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van informatie-uitwisseling tussen lokale besturen in het kader van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. De opdracht van de studie ging uit van de terechte vaststelling dat lokale overheden op diverse rechtsdomeinen, zoals milieu en ruimtelijke ordening, over allerhande interessante en belangrijke bestuurlijke informatie beschikken. Het is echter niet duidelijk in welke gevallen en onder welke voorwaarden die verworven informatie over bepaalde natuurlijke personen of rechtspersonen kan worden uitgewisseld en gedeeld met elkaar, terwijl daar natuurlijk een interessante hefboom kan liggen in die verdere strijd.
ARIEC Limburg wilde dus een analyse van het juridisch kader en de studie geeft daar een zeer uitgebreid en interessant antwoord op. De studie legde zich in het bijzonder toe op de mogelijkheden voor lokale besturen om de informatie waarover ze beschikken in het kader van milieuregelgeving en -handhaving uit te wisselen. Men stelde dat dergelijke informatie persoonsgegevens kan bevatten die ook dienstig kunnen zijn voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Een interessante punctuele vaststelling van het onderzoek is dat de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur een decretaal kader en een alternatieve oplossing biedt voor het opvragen van gegevens door een lokaal bestuur bij een ander lokaal bestuur, en dat GDPR-proof (General Data Protection Regulation).
Met het oog op de aanpak van mogelijke criminele activiteiten van personen of organisaties op het grondgebied kan een lokaal bestuur er immers belang bij hebben om die milieu-informatie die betrekking heeft op natuurlijke personen of rechtspersonen, te verkrijgen van die andere overheid. Een lokale overheid kan dan bijvoorbeeld een dergelijke aanvraag doen in het kader van een vergunningsprocedure van een mogelijk malafide onderneming.
In de studie wordt gesteld dat lokale besturen onderling zouden kunnen afspreken, bijvoorbeeld in een protocol, op welke wijze ze de decretaal voorziene, met name in het Bestuursdecreet, belangenafweging bij de openbaarmaking van milieu-informatie zullen uitoefenen. Dat is een belangrijke concrete piste die voor lokale besturen een groot verschil zou kunnen maken in dossiers waarmee ze geconfronteerd worden, bijvoorbeeld in de strijd tegen malafide handcarwashes.
We zijn er ons wel van bewust dat dit voor de lokale besturen de nodige capaciteit, expertise en middelen vereist. Het zullen bijvoorbeeld de lokale besturen zijn die die concrete piste vorm moeten geven, en dat op een juridisch correcte manier. De studie in opdracht van ARIEC biedt daarvoor wel een aantal belangrijke richtlijnen.
Minister, hoe staat u tegenover die concrete piste, zoals geformuleerd in de recente studie van ARIEC? Het is duidelijk dat de expertise van ARIEC groot is wat betreft de ondersteuning van de lokale besturen bij de bestuurlijke handhaving van georganiseerde criminaliteit. Ik kan daar alleen maar van getuigen. Op welke wijze zult u die expertise verder meenemen in de uitrol van uw beleid ter zake?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, vooreerst juich ik het toe dat er zinvol onderzoek gebeurt naar het thema van interbestuurlijke gegevensdeling in het kader van de bestuurlijke handhaving van georganiseerde criminaliteit. Het is inderdaad zo dat de omweg van de openbaarheidswetgeving een mogelijkheid biedt voor lokale besturen om gegevens te delen. Die regelgeving is er in eerste instantie voor de burger die van de overheid informatie wil krijgen, maar ook een lokaal bestuur kan documenten opvragen bij een ander lokaal bestuur of een andere overheidsinstantie die onder het toepassingsgebied van het Bestuursdecreet valt. Daarbij gelden dan uiteraard ook de regels van het decreet en in het bijzonder de uitzonderingsgronden, zoals het afschermen van informatie uit documenten die afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of het afschermen van documenten die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie zijn opgesteld.
Ik opteer er daarom ook voor om verder werk te maken van een algemene regelgeving die voor alle overheden geldt. Dat is mijns inziens een betere piste om op verder te werken. Het is de bedoeling om, als de regelgeving er eenmaal is, dan ook meerdere relevante gegevensstromen te kruisen, iets wat op basis van de openbaarheidsregelgeving niet kan.
Het is immers de bedoeling om een volledig beeld te krijgen van een bepaalde persoon en dat kan enkel op basis van gegevens die over verschillende overheidsniveaus verspreid zijn en waar men op basis van de openbaarheidsregelgeving niet altijd toegang toe zal krijgen.
De openbaarheidsregelgeving werkt dus eerder als een gedeeltelijk lapmiddel, dan wel als een degelijk en goed uitgewerkt en gewaarborgd systeem om een gegevensdeling te organiseren. Dat neemt natuurlijk niet weg dat, welke processen er ook lopen om tot algemene regelgeving te komen, niets gemeentebesturen belet om in tussentijd in het belang van leefmilieu en bevolking al de tools te gebruiken die wel al bestaan, desnoods ad hoc.
Ik kan alleen maar beamen dat het belang van een ARIEC in de ondersteuning van de lokale besturen bij de bestuurlijke handhaving heel belangrijk is. Daarom betrek ik ze nu al bij het beleid ter zake. Bij de opmaak van de ontwerpteksten met betrekking tot de Dienst Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen (DIOB) werden de ARIECs, alsook het Euregionaal Informatie- en Expertise Centrum (EURIEC), betrokken als lid van de expertengroep.
Momenteel wordt samen met het federale niveau bekeken of deze tekst, aangevuld met een federaal deel, in een samenwerkingsakkoord gegoten kan worden zodat er één systeem zal gelden voor heel het land. We zijn daarover dus in overleg met het federale niveau, en dat loopt goed.
De heer Brouns heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord minister. Dit is een thema waarover we volledig op dezelfde lijn zitten, zoals u weet. Er zijn dossiers waar dat het geval is. Dat is een grapje.
Minister, het is inderdaad zo dat wij heel vaak ervaren dat de essentie in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, samen met de lokale besturen, is dat we informatie kunnen delen. U schetst terecht dat het algemeen kader, en de algemene regelgeving, gezien wordt vanuit het perspectief van het kruisen van informatiestromen.
Dat brengt me bij een tweede punt waar we het in het verleden al eens kort over gehad hebben. Dat is de databank die op dit vandaag bestaat, of beter gezegd: het platform. U noemt het een misdaadpreventieplatform. Databanken die vandaag al publiek consulteerbaar zijn, kunnen via bepaalde algoritmes met elkaar gekruist worden, en geven een indicatie van mogelijk malafide activiteiten. We kennen daarvan voorbeelden in Vlaanderen. Antwerpen en Genk, en nog een aantal kleinere gemeenten – zelfs Kinrooi – mogen daarmee experimenteren. Dat is eigenlijk al niet meer correct: we mogen daar gebruik van maken. De term ‘experimenteren’ is het instrument oneer aandoen, want het is vandaag al effectief gebleken in een heel aantal concrete dossiers. Ik wilde daar eigenlijk nogmaals een lans voor breken, heel kort, naar aanleiding van deze vraag. Ik weet dat u dat ook wel genegen bent, en ermee aan de slag wilt gaan.
Vandaar mijn vraag: hoe ziet u dat, op korte, middellange of eventueel lange termijn? Wordt dit eventueel uitgerold in heel Vlaanderen, ter ondersteuning van de lokale besturen, en complementair aan het wetgevend werk dat zowel door u, op Vlaams niveau, als door uw collega’s, op federaal niveau, wordt uitgerold rond het DIOB-kader?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ja, minister, die georganiseerde criminaliteit heeft echt een ontwrichtend karakter op onze steden en gemeenten. Ik denk inderdaad dat het niet alleen de bedoeling is om streng te straffen, maar natuurlijk ook om zoveel mogelijk te voorkomen dat die organisaties zich kunnen nestelen in een gemeente of in een stad. Daarin spelen de lokale besturen een belangrijke rol. Zij moeten alle informatie en alle instrumenten ter beschikking hebben, en natuurlijk een wettelijk kader, om die criminaliteit nog meer aan banden te kunnen leggen. De informatie-uitwisseling is van groot belang, zowel tussen de verschillende steden en gemeenten, en tussen de verschillende niveaus in dit land. Dat maakt het er niet gemakkelijker op. Het huidig kader volstaat niet in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Ik denk, minister, dat als de lokale besturen zich daarbij moeten beroepen op de openbaarheidswetgeving, dit niet echt een ideale situatie is. Ik steun dus, net als de collega, het uitwerken van een eenduidige regeling, én een bredere gegevensdeling in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit.
Ik denk dat we ook moeten kijken hoe we tussen steden en gemeenten de goede praktijken kunnen uitwisselen. Dat betreft niet enkel de individuele cases, maar wel hoe we bepaalde problematieken nog beter kunnen gaan aanpakken. Collega Brouns sprak bijvoorbeeld daarnet over die carwashes, maar er zijn nog zoveel andere domeinen waar we tussen steden en gemeenten informatie en best practices kunnen uitwisselen om dat nog verder aan te pakken.
Minister Demir heeft het woord.
Ik wil nog heel kort antwoorden op de vraag van collega Brouns in verband met de bonafide tool. Op dit moment loopt er een overheidsopdracht om die tool in gebruik te nemen en ook te laten testen in een aantal steden en gemeenten. Ik hoop dat men hiermee binnenkort aan de slag kan gaan.
De heer Brouns heeft het woord.
Dank, minister, voor uw antwoord en dank, collega De Vreese, voor de belangrijke aanvullingen. We zijn dezelfde mening toegedaan. We moeten op zoek, inderdaad, naar zoveel mogelijk instrumenten om die lokale besturen, die heel vaak als poortwachter dienen en op het eerste front opereren bij de voorkoming van de georganiseerde criminaliteit, nog meer tools en middelen te geven. Het wettelijk kader wordt gebouwd. We hebben het zonet over een interessant instrument gehad. Het is ook absoluut waar dat we de good practices op dat vlak nog veel meer moeten delen dan vandaag het geval is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.